Emmen, Centrum-Oost, Brandstoflocatie (92 appartementen en 4 stadswoningen)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleidend hoofdstuk     

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan     

Het plan ligt voor om aan de Wilhelminastraat, Julianastraat en Molenstraat te Emmen, percelen kadastraal bekend Emmen, sectie F, nummer 17834, voor 92 appartementen en 4 stadswoningen te realiseren. Het appartementengebouw en de stadswoningen worden ruimtelijk en functioneel ingepast in het bestaande bebouwingslint van het centrumgebied. Ter plaatse bevond zich verouderde bebouwing in de vorm van een voormalig bankgebouw met parkeervoorzieningen en woningen. Deze bebouwing is gesloopt. Het plangebied is momenteel braakliggend. Onderdeel van het plan is het realiseren van ondergrondse parkeerplaatsen ten behoeve van de woningbouwontwikkeling en een ontsluiting vanaf het terrein op de Julianastraat. Het voorliggend plan wordt een ruimtelijke en functionele kwaliteitsslag gemaakt binnen dit deel van het centrumgebied van Emmen.

Het realiseren van het appartementengebouw past niet binnen de regels van de geldende bestemmingen, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan ‘Emmen, Centrum - Oost. Om het plan mogelijk te maken wordt het bestemmingsplan herzien.

Dit bestemmingsplan ‘Emmen, Centrum-Oost, Brandstoflocatie (92 appartementen en 4 stadswoningen)’ heeft als doel de voorziene situatie vast te leggen in een adequaat en actueel ruimtelijk- en juridisch kader.

1.2 Ligging plangebied     

Het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Centrum-Oost, Brandstoflocatie (92 appartementen en 4 stadswoningen) ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ‘Emmen, Centrum-Oost’. Op figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

verplicht

Figuur 1.1. De ligging van het plangebied in het centrumgebied van Emmen.

Het plangebied is globaal gelegen tussen de Wilhelminastraat, Julianastraat en Molenstraat. Op onderstaande afbeelding is dat weergegeven.

verplicht

Figuur 1.2. Indicatie begrenzing plangebied.

1.3 Huidige planologische regelingen     

Het plangebied is gelegen in het geldende bestemmingsplan ‘Emmen, Centrum-Oost (vastgesteld 19-12-2013)’. Het plangebied heeft de bestemmingen ‘Gemengd – 5 en 7’ en ‘Wonen – vrijstaand kern’. Het plangebied heeft verder nog een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3 en 4'. Ook is het plangebied gelegen in een gebiedsaanduiding ‘Geluidzone – industrie’.

Verder zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht. Het zijn de volgende:

  • ‘Facetbestemmingsplan, Emmen Archeologie (vastgesteld 28 april 2022);
  • 'Parapluplan Standplaatsen' (vastgesteld op 31 mei 2018);
  • 'Parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen' (vastgesteld op 26 april 2018).

Het gewenste woningbouwontwikkeling en de herinrichting van het plangebied is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Medewerking is mogelijk via een bestemmingsplanprocedure ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening.

verplicht

Figuur 1.3. Indicatie begrenzing plangebied op het geldende planologisch kader.

1.4 Opzet bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek     

Ten behoeve van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. Het gaat om de volgende onderzoeken:

  • Ladder van Duurzame Verstedelijking (bijlage 1)
  • Archeologisch onderzoek (bijlage 2)
  • Archeologie – Proefsleuvenonderzoek (bijlage 3)
  • Aerius-berekeningen, aanlegfase (bijlage 5)
  • Aerius-berekening, gebruiksfase (bijlage 6)
  • Ecologisch QuickScan (bijlage 7)
  • Ecologisch onderzoek, aanvullend (bijlage 8)
  • Verkennend en aanvullend bodemonderzoek (bijlage 9)
  • Akoestisch onderzoek (bijlage 10)
  • Watertoets (bijlage 11)
  • Vormvrije M.E.R. beoordeling (bijlage 12)

De conclusies uit de verschillende onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 2 Beleid     

2.1 Gemeentelijk beleid     

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef     

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het voorliggend bestemmingsplan is vooral het thema Duurzaam en Wonen van belang.

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid troef richt zich op een accentverschuiving van kwantiteit naar kwaliteit en differentiatie van woonmilieus: De opgave ligt er om de woningvoorraad in lijn te brengen en te houden met de woonwensen van huidige én toekomstige inwoners. Naast een kwaliteitsimpuls van de bestaande woningen wordt ingezet op wervende woonmilieus. Om ervoor te zorgen dat de woningmarkt op orde blijft, is een continue aanpassing aan de veranderende vraag geboden. Dit geldt niet alleen voor de kern van Emmen, maar ook voor de dorpen. Zo ontstaat op termijn een cyclische vernieuwing van de bestaande woongebieden.

De keuze voor een duurzame structuur betekent dat locaties en functies veelal multifunctioneel benaderd worden. In voorliggend plan is hier sprake van. De locatie verliest haar oude functie en wordt op duurzame wijze vervangen door een nieuwe (woon) functie. Hierdoor is sprake van efficiënt ruimtegebruik. Daarnaast wordt rekening gehouden met bestaande structuren en wordt groen in het plan geïntegreerd, wat bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling.

2.1.2 Omgevingsvisie Emmen Centrum     

De Omgevingsvisie Emmen Centrum vormt de visie op de ontwikkeling van het centrum van Emmen. De visie is mede tot stand gekomen op basis van afstemming tussen de inwoners en ondernemers van Emmen. Onderwerpen die in de omgevingsvisie terug komen zijn het kernwinkelgebied, bereikbaarheid, wonen, demografische ontwikkelingen, horeca en evenementen en de vitale binnenstad. Voor dit bestemmingsplan is met name het aspect ‘wonen’ van belang.

De stad Emmen vervult een opvangfunctie voor ouderen uit de regio en de gemeente. Met name oudere huishoudens zijn daarom sterk oververtegenwoordigd. Ook wonen er veel (jongere) alleenstaanden, terwijl er relatief minder stellen en gezinnen tussen 45 en 65 jaar wonen. De aantrekkingskracht op ouderen en in mindere mate starters leidt tot een positief binnengemeentelijk migratiesaldo. Deze instroom is echter niet omvangrijk genoeg om de trend van een afnemend inwoneraantal te keren. In de periode 2016 tot 2031 neemt het aantal inwoners naar verwachting verder af. Dit geldt op korte termijn niet voor het aantal huishoudens. Tot 2026 neemt het aantal huishoudens nog toe, waarna een lichte afname wordt verwacht. De toename van het aantal huishoudens bestaat vooral uit oudere eigenaar-bewoners.

Deze groep houdt grondgebonden koopwoningen ‘bezet’ voor aankomende gezinnen, waardoor de behoefte aan grondgebonden koopwoningen toeneemt. Vanwege de vergrijzing neemt ook de behoefte aan voor ouderen geschikte woningen (waaronder appartementen) licht toe, terwijl de behoefte aan grondgebonden huurwoningen afneemt. Voorliggend plan geeft invulling aan de hiervoor beschreven ontwikkelingen en behoeften.

In navolging van voorgaande is in de omgevingsvisie opgenomen dat in Emmen de komende tien jaar ook nog een uitbreidingsbehoefte van tussen de 640 en 950 woningen bestaat. Het gaat hier om de laatste ronde van uitbreidingen, want na 2026 neemt de behoefte af. Daarom is het belangrijk dat nieuwbouw kwalitatief iets toevoegt én flexibel is, dat wil zeggen geschikt voor meerdere doelgroepen. Dit vraagt aandacht bij de woningbouwprogrammering en de beoordeling van initiatieven. Een goede mix van grondgebonden koopwoningen en appartementen in de koop en huur op kansrijke (kwalitatief goede) locaties is belangrijk. Voorliggend plan voldoet hier aan. Het project is kleinschalig, maar in de vorm van appartementen is het plan voor meerdere doelgroepen geschikt en wordt invulling gegeven aan de genoemde uitbreidingsopgave voor de komende jaren.

Naast kwantiteit (behoefte) is in de omgevingsvisie ook aandacht voor kwaliteit. Zo is in de visie opgenomen dat problemen met leegstaand vastgoed neergelegd moeten worden bij de markt. In voorliggend plan is hier min of meer sprake van. Het plan voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve impuls voor een deels bebouwd gebied waar de ruimtelijke kwaliteit op dit moment niet hoog is.

Wonen moet voor iedereen in het centrum aantrekkelijk zijn. De uitstraling van de verschillende gebieden in het centrum bieden aanknopingspunten voor verschillende woonsferen:

  • centrum stedelijk (wonen boven winkels in het kernwinkelgebied),
  • centrum compact (compacte stadswoningen, wonen in het centrum tussen centrumvoorzieningen),
  • groen stedelijk (veelal grondgebonden wonen langs de randen van het centrum)
  • bijzonder (tijdelijk) verblijf in het mensenpark.

Aandachtspunten bij woningbouwontwikkelingen in het centrum

  • kwaliteit wonen voorop
  • inzetten op groen centrum wonen
  • onderscheid maken in woonsferen op basis van kwaliteiten en karakteristieken
  • stimuleren functies ter ondersteuning van het wonen
  • parkeren voor bewoners
  • ieder woongebied voldoende mix en differentiatie

Binnen de Omgevingsvisie is het plangebied gelegen in het ‘Centrum compact woonmilieu’ en ‘Groen stedelijk woonmilieu’. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven.

verplicht

Figuur 2.1. Ligging plangebied binnen het groen stedelijke woonmilieu in het centrum van Emmen.

Het centrum compact en groen stedelijk woonmilieu waarbinnen het plangebied bestaat veelal uit compacte stadswoningen, wonen in het centrum tussen centrumvoorzieningen en grondgebonden wonen langs de randen van het centrum. De woningbouwontwikkeling voorziet in appartementen incl. grondgebonden woningen (in het woongebouw), stadswoningen, vergroening en (ondergrondse) parkeergelegenheid. Omdat in dit woonmilieu ook gestreefd wordt naar een mix en differentiatie, kwaliteit en vergroening en voldoende parkeergelegenheid voor bewoners in de stad, sluit het plan aan op de uitgangspunten van de omgevingsvisie.

2.1.3 "BuitengeWoon Thuis in Emmen" Woonvisie 2022-2030     

De Woonvisie "BuitengeWoon Thuis in Emmen" maakt een koerswijziging ten opzichte van de vorige woonvisie. De gemeente Emmen is geen krimpregio meer en sluit de woningmarkt aan bij de actuele woonwensen. De ambitie is om te bouwen aan een divers woningaanbod, herstructurering op te starten in meerdere gebieden, te focussen op het toevoegen van senior- en starterswoningen en om 4.000 woningen te bouwen in de periode van 2022-2030.

Daarbij wordt gefocust op leefbaarheid, beschikbaarheid, betaalbaarheid, wonen & zorg, en duurzaamheid van de woningvoorraad en woonomgeving.

De visie luidt als volgt: "de gemeente Emmen biedt een gevarieerde woonomgeving en beschikt over een breed, duurzaam aanbod van woningen in diverse prijsklassen, in alle kernen. Het aanbod sluit aan bij de behoeften en financiële mogelijkheden van de huidige en toekomstige bewoners."

Daarbij heeft de gemeente Emmen de volgende ambities:

  • Emmen draagt zorg voor een aantrekkelijke, leefbare woonomgeving waar iedereen zich thuis voelt en zichzelf naar vermogen kan redden;
  • Emmen geeft ruimte aan vernieuwende woonconcepten;
  • Emmen versterkt haar groene omgeving, zet in op een duurzaam woon- en leefklimaat en een toekomstbestendige woningvoorraad.

Vertaling naar voorliggend plan

Voorliggend plan voldoet aan de ‘strategie woningbouwplannen’. Het plan wordt in samenhang met de omgeving bekeken. Het plangebied grenst aan percelen die zijn georiënteerd op de Wilhelminastraat, Julianastraat en Molenstraat. Daarnaast is er sprake van een inbreidingslocatie op een locatie waar de ruimtelijke kwaliteit te wensen over laat. Van een uitbreidingslocatie is geen sprake. Het plan voorziet in een (kwantitatieve) behoefte aan woningen en in diverse kwalitatieve woningvraag (verschijningsvorm, prijsklasse, oppervlakte etc). Ten aanzien van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling is een Laddertoets (paragraaf 2.3.2) door Stec Groep opgesteld.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling zowel kwantitatief als kwalitatief in overeenstemming is met de Woonvisie 2022-2030 van de gemeente Emmen.

2.1.4 Woningmarktonderzoek 2020     

De gemeente Emmen heeft samen met de gemeenten Borger-Odoorn en Coevorden een woningmarktonderzoek uit laten voeren. Uit dit onderzoek worden voor de regio en voor de individuele gemeenten woningmarktontwikkelingen benoemd.

Wat volgens het onderzoek in Emmen mist is een Levendig stedelijk woonmilieu, daarmee is de uitstraling van Emmen minder stedelijk. Er is meer vraag naar dan aanbod van woningen in stedelijke woonmilieus. Het benutten van transformatielocaties voor het toevoegen van woningen voor starters maar ook voor de empty nester en oudere senioren verhoogt de kwaliteit van het gebied en het draagvlak voor voorzieningen. De 'stedelijkheid' in het centrum is aantrekkelijk. Waar mogelijk is het aan te raden het aanbod hier te verhogen. De prijzen zijn goed en de toekomstwaarde van woningen ook. Transformatie van leegstaande panden naar wonen heeft een positieve invloed op de leefbaarheid en biedt aanbod voor de vraag naar meer stedelijk wonen. Daarnaast wordt opgemerkt dat het aanbod van appartementen in zowel de koop- als huursector in Emmen beperkt is.

Voorliggend bestemmingsplan geeft invulling aan een binnenstedelijke transformatieopgave. Hiermee worden diverse doelgroepen bediend en ontstaan mogelijkheden voor doorstroming. Het plan is hierdoor in lijn met de opgaven uit het woningmarktonderzoek.

2.1.5 Integrale parkeervisie     

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld.

De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip “voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkeervoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of wijzigen gebruik.

Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen is in de parkeervisie de landelijke richtlijn van het CROW-leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

2.1.6 Welstandsbeleid     

Bouwwerken moeten voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Een welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving. Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is een afzonderlijk beeldkwaliteitsplan opgesteld.

2.1.7 Relatie beeldkwaliteitsplan, bestemmingsplan, stedenbouwkundig plan     

Het bestemmingsplan vormt een juridische verankering van het stedenbouwkundig plan inclusief een toelichting op de planvorming. Het stedenbouwkundig plan is het gewenste eindbeeld voor de ontwikkeling. Naast het bestemmingsplan, waarin het stedenbouwkundig plan is opgenomen, is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat door de gemeenteraad gelijktijdig met het bestemmingsplan zal worden vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota.

Het beeldkwaliteitsplan zal fungeren als welstandstoetsingskader voor de vergunningsaanvragen voor deze locatie. Voor de woningen en de openbare ruimte worden hierin regels opgenomen om het gewenste eindbeeld te kunnen realiseren. Om het gewenste ambitieniveau daadwerkelijk te kunnen realiseren is het van belang dat niet alleen van de gemeente, maar ook van de ontwikkelingspartijen extra inspanning wordt gevraagd om de beeldkwaliteit te waarborgen.

Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 15 van de toelichting opgenomen bij dit bestemmingsplan.

2.2 Provinciaal beleid     

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe     

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd. De kernkwaliteiten zijn:

  • Rust, ruimte, natuur en landschap;
  • Oorspronkelijkheid;
  • Naoberschap;
  • Menselijke maat;
  • Veiligheid;
  • Kleinschaligheid (Drentse schaal).

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Hieronder volgen de delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief.

Zorgvuldig ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang. In voorliggend bestemmingsplan wordt hier door middel inbreiding invulling aan gegeven.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

2.2.2 Kernkwaliteiten     

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op relevante kaarten is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

Ten aanzien van de kernkwaliteit ‘Landschap’ ligt het plangebied in het “esdorpenlandschap”. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide. Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos). Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied en tast geen essen of beekdalen aan. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de bestaande cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. Bepalend in dit gebied is de positie van Emmen als naoorlogse stad, in een veengebied dat vrij laat is ontgonnen en nog de concrete sporen toont van de machinale veenontginningen.

Binnen het plangebied bevindt zich geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en de Wilhelminastraat, Julianastraat en Molenstraat zijn geen wegen met een cultuurhistorisch karakter. Het plan heeft derhalve geen (negatieve) invloed op de cultuurhistorische hoofdstructuur.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist.

Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten. Het plangebied heeft een archeologische waarde. Dit wordt nader beschreven in hoofdstuk 4.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren.

Rust en Natuur

De kernkwaliteit ‘rust’ en ‘natuur’ zijn voor het plangebied niet van toepassing.

2.2.3 Provinciale omgevingsverordening     

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. In de omgevingsverordening is het perceel gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Binnen Bestaand Stedelijk Gebied ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van woningbouw primair bij de gemeente. De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor percelen met deze aanduiding.

Artikel 2.17 lid 1 van de POV bepaalt dat een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw, mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. Dit is in paragraaf 2.1.3 aangetoond.

2.3 Rijksbeleid     

2.3.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad in Nederland met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van netto gezien 93 nieuwe woningen in (het centrumgebied van) Emmen. In de regio Emmen is een grote vraag naar nieuwe woningen. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. De nieuwe woningen voorzien in een behoefte blijkens de Woonvisie (paragraaf 2.1.3.) en opgestelde Laddertoets (paragraaf 2.3.2). Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

2.3.2 Ladder duurzame verstedelijking     

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Door Stec Groep is een ‘Laddertoets Brandstoflocatie Emmen, d.d. 13 juni 2023’ opgesteld. De volledige Laddertoets is als bijlage 1 opgenomen bij het bestemmingsplan. Ten aanzien van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling concludeert Stec Groep het volgende.

Behoefte in gemeente Emmen aan 365 woningen in periode 2023 tot 2033

Om te bepalen of de beoogde woningen in het plan kunnen voorzien in een behoefte, confronteren we de woningvraag met de (netto) harde plancapaciteit. De behoefte brengen we in beeld voor de tienjaarsperiode 2023-2033. Onderstaand figuur toont de eerder vastgestelde woningvraag en de totale harde plancapaciteit in het verzorgingsgebied. Een confrontatie tussen vraag en aanbod laat zien dat er in de marktregio een totale behoefte resteert van 365 woningen voor de komende tien jaar. In het plan Brandstoflocatie Emmen zijn maximaal 94 woningen gepland. Deze woningen voorzien in een deel van de behoefte van de resterende 365 woningen in de periode 2023-2033 binnen het verzorgingsgebied.

verplicht

Bron: Woningmarktonderzoek BOCE (2020), Gemeente Emmen (peildatum 1 januari 2023), bewerking Stec Groep (2023).

Ontwikkeling van Brandstoflocatie kan met 94 woningen voorzien in een behoefte

Het beoogde plan Brandstoflocatie Emmen voorziet met 94 woningen in een kwantitatieve behoefte aan woningen. Momenteel is er bovendien een tekort aan woningen in (de woningmarktregio) Emmen. De ontwikkeling van het plan zorgt daarmee voor het inlopen van een deel van het tekort. De ontwikkeling leidt daarmee niet tot onaanvaardbare ruimtelijke effecten zoals onaanvaardbare leegstand (elders). Het plan voorziet bovendien in de herontwikkeling van voormalige bebouwing en ligt daarmee in lijn met de Ladder.

Plan maakt ‘wonen’ mogelijk en kan voorzien in diverse kwalitatieve woningvraag

Het bestemmingsplan voor de Brandstoflocatie maakt maximaal 94 woningen in diverse woningtypen (verschijningsvorm, prijsklasse, oppervlakten, etc.) mogelijk.

2.4 Conclusie     

De conclusie van de in dit bestemmingsplan ‘Emmen, Centrum-Oost, Brandstoflocatie (92 appartementen en 4 stadswoningen) beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct doorwerkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat op basis van de woonvisie herstructurering op deze locatie passend is.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving     

3.1 Algemene planbeschrijving     

Het terrein is braakliggend. Ter plaatse bevond zich verouderde bebouwing in de vorm van een voormalig bankgebouw met parkeervoorzieningen en woningen. Deze bebouwing is gesloopt. Het plangebied is momenteel braakliggend. De locatie aan de Wilhelminastraat (nummer 32 en 33) hebben in het verleden diverse gebruiksfuncties gekend, waaronder bedrijvigheid, wonen en maatschappelijk. Het bankgebouw betrof het voormalig ING-pand. Ruim 12 jaar was in het gebouw Huize Spoorloos gevestigd. In de afgelopen jaren werd het gebouw gebruikt als weggeefwinkel, restaurant en concertzaal.

Het plangebied ligt op een bijzondere plek in de binnenstad van Emmen. Hoewel het zeer dicht bij het commerciële centrum van de stad ligt, is de hectiek hiervan niet voelbaar. De Wilhelminastraat is een aanloopstraat naar het centrumgebied. De Julianastraat is daarentegen een rustige woonstraat.

Van oudsher is de Julianastraat een woonstraat die vroeger een slechte naam had. De bebouwing, maar ook de openbare ruimte, is inmiddels volledig vernieuwd en ligt er netjes bij. Nieuwe impulsen met eigentijdse passende woonvormen kunnen nog meer een bijdrage leveren aan een opwaardering van de straat als woonomgeving. Het verdwijnen van non-wonen functies is voor het verhogen van de kwaliteit van de woonsfeer wenselijk en biedt tevens extra programmatische ruimte.

Door deze verscheidenheid aan bebouwing is de sfeer van de straat versnipperd en onduidelijk. Door de centrale ligging nabij het centrum bevinden zich voldoende voorzieningen op loopafstand van het plangebied. De afstand van de nieuwe woningen ten opzichte van het station is klein.

Het gebied wordt ontsloten door een aantal belangrijke doorlopende wegen, zoals de Kerkhoflaan (ten noorden) en de van Schaikweg (ten zuiden). De Wilhelminastraat is een aanloopstraat richting het centrumgebied. De Julianastraat en Molenstraat waaraan het plan aan de achterzijde grenst, en het perceel en parkeerkelder wordt ontsloten, is daarentegen doodlopend (uitgezonderd langzaam verkeer).

De ontwikkeling is op deze locatie welkom gezien de verslechterende ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Deze ontwikkeling zet een positieve ontwikkeling in gang. Een langdurig braakliggend terrein wordt weer op een goede manier ingevuld.

verplicht

Figuur 3.1. Indicatie begrenzing plangebied.

3.1.1 Inpassing in de bestaande structuur     

Het belangrijkste uitgangspunt voor het plan is een goede inpassing van de nieuwbouw in de bestaande omgeving, waarbij de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt. Dit betekent dat landschappelijke maatregelen dienen te worden genomen, dan wel geconsolideerd om de ruimtelijke kwaliteit op het perceel en in de directe omgeving te versterken of te behouden. Er is gekeken naar het omliggende landschap, de groenkwaliteit van de directe omgeving en de gewenste ontwikkeling ten aanzien van de functionaliteit. Door aan te sluiten op de ruimtelijke opzet, de oude lintbebouwing aan de Wilhelminastraat en Julianastraat ontstaat er een samenhangend geheel.

verplicht

Figuur 3.2. Impressies van de voorgenomen invulling (gezien vanaf de Wilhelminastraat)

verplicht

Figuur 3.3. Impressies van de voorgenomen invulling (gezien vanaf de Molenstraat)

verplicht

Figuur 3.3. Impressies van de voorgenomen invulling (gezien vanaf de Julianastraat)

verplicht

Figuur 3.4. Impressies van de inrichting van het plangebied met de ontsluiting van de parkeergarage vanaf de Julianastraat (toegang weergeven met de blauwe pijl).

Het plan is nader geconcretiseerd in het beeldkwaliteitsplan, dat als bijlage 15 bij de toelichting van het bestemmingsplan is opgenomen.

3.2 Verkeerstructuur     

3.2.1 Parkeren     

Het plan voorziet in 92 appartementen en 4 (grondgebonden) stadswoningen. Ten behoeve van het plan worden 100 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit aantal is, in navolging van het gemeentelijk parkeerbeleid, gebaseerd op de stedenbouwkundige randvoorwaarden ontvangen van de gemeente.

Een gebruikelijke (CROW) norm van 1,3 parkeerplaats per appartement is in een stadse omgeving niet handhaafbaar. Daarnaast is niet gekozen om bezoekers-parkeren te regelen achter een slagboom. Derhalve stelt de gemeente een parkeernorm van 1 per wooneenheid voor, ongeacht de grootte van een appartement. Het moet straks bij de huur/koop van een appartement in dit woongebied volstrekt helder worden gemaakt dat er max. één parkeerplek voorhanden is.

Er wordt in de vorm van ondergrondse parkeerkelder 93 parkeerplaatsen voldoende voorzien in de parkeeropgave van het plan.

De parkeergarage wordt ontsloten aan de Julianastraat. Een ingang aan de Molenstraat zou volgens enkele Julianastraat bewoners op die plek minder wenselijk zijn. Met deze opmerking is serieus naar alternatieven gekeken en is er voor gekozen om de ingang te verplaatsen naar de Julianastraat. Een ontsluiting aan de zijde van de Julianstraat is niet vreemd. In het verleden was er toegang vanaf de Julianastraat naar het grote parkeer terrein van de ING met ca. 60 parkeerplaatsen voor de dagelijkse bezoekers. Door de ingang van de parkeergarage te verplaatsen in het meest oostelijke deel van het plangebied aan de Julianastraat zal er verderop in de Julianastraat geen extra verkeer zijn.

Op maaiveldniveau worden bij elke stadswoning een (eigen) parkeerplaats gerealiseerd met naast deze woningen nog 3 extra parkeerplaatsen in het plangebied. Dat maakt samen 100 parkeerplaatsen in het plan.

3.3 Groenstructuur     

De bebouwing wordt aan de weerszijden van het perceel gerealiseerd. Tussen de bebouwing bevinden zich tuinen van de woningen op de begane grond. De voortuinen wordt omzoomd met een lage haag. De binnentuin tussen de woongebouwen worden naast groene aanplant ook voorzien van enkele bomen.

Aan de Wilhelminastraat en Molenstraat blijven de bestaande groenstructuren (bomen) behouden.

Groen in stedelijke omgeving verbetert het milieu, zorgt voor een rijke biodiversiteit, vermindert luchtvervuiling, zorgt voor waterberging, dempt geluidshinder en verkoelt in warme periode (voorkomt hittestress). Groen is essentieel voor een klimaatbestendige en duurzame omgeving. Ook draagt het groen bij aan een prettig woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken     

4.1 Archeologie en monumenten     

4.1.1 Algemeen     

De gemeente Emmen heeft archeologiebeleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan.

Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Onderstaande tabel geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

verplicht

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.

Deze beleidskeuzes zijn vertaald in dubbelbestemmingen. Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied     

Het plangebied is gelegen in het vigerend (facet)bestemmingsplan ‘Emmen, Archeologie’ waar het plangebied een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3 en 4’ heeft.

Dit zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Voor deze categorieën is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 1000 m² en een diepte van 30 cm + 10 cm onder maaiveld.

In het kader van voorliggend bestemmingsplan wordt archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn als bijlage 2 opgenomen.

4.1.2.1 Archeologisch onderzoek     

Door onderzoeksbureau Laagland Archeologie is een bureauonderzoek en IVO verkennende fase (februari 2023) uitgevoerd. Hierna volgen, volledig overgenomen uit het onderzoeksrapport, de conclusie en verwachtingsmodel van het uitgevoerde onderzoek.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de protocollen SIKB KNA 4002 en 4003. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Uit dit bureauonderzoek blijkt dat de locatie een hoge archeologische verwachting heeft voor archeologische resten van landbouwsamenlevingen uit de periode Neolithicum t/m Late Middeleeuwen. Daarnaast is er een middelhoge kans op archeologische resten uit de steentijd (Laat-Paleolithicum – Mesolithicum). Het plangebied ligt net ten oosten van de grote es tussen Noord-Barge en Emmen. Vermoedelijk bestaat de natuurlijke bodem uit podzolgronden. Door grondbewerking als gevolg van bouw- en sloop werkzaamheden is de verwachting dat de bodem sterk geroerd is.

Het verkennend booronderzoek bestond uit het plaatsen van acht verkennende boringen tot maximaal 200 cm -mv. Onder een geroerde laag van tenminste 50 cm dik zijn in zes van de acht boringen grotendeels intacte podzolbodems aangetroffen. Resten van een E-horizont zijn aangetroffen in een verploegde laag, waaronder Bh-horizonten bewaard zijn gebleven. De kans dat nog archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn, wordt middelhoog geacht.

Conclusie en verwachting

In tegenstelling tot de verwachte bodemverstoring is juist een vrij gave podzolbodem in het grootste deel van het plangebied aangetroffen. De archeologische middelhoge verwachting voor resten van steentijd vindplaatsen uit de periode laat-Paleolithicum – Mesolithicum kan blijven staan. De hoge verwachting voor de aanwezigheid van resten van landbouwsamenlevingen kan, op basis van het ontbreken van oude akkerlagen, worden bijgesteld naar middelhoog. De zone met een middelhoge verwachting is weergeven in onderstaande verbeelding. De zones buiten de blauwe contour in de hoeken van het terrein krijgen een lage verwachting.

verplicht

Figuur 4.1. Begrenzing van het plangebied.

Selectieadvies

De kans dat in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn, wordt middelhoog geacht. Het wordt aangeraden om in de zone met een middelhoge archeologische verwachting bodemverstoringen dieper dan 50 cm zoveel mogelijk te voorkomen. Indien dit niet mogelijk of gewenst is dan wordt aangeraden om een archeologisch karterend onderzoek uit te voeren naar de aan- of afwezigheid van archeologisch resten.

Omdat zowel vondstarme als vondstrijke vindplaatsen verwacht worden, wordt aangeraden om een archeologisch onderzoek uit te voeren door middel van een karterend proefsleufonderzoek. Voor gravend onderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld. Dit PvE dient te worden getoetst door de bevoegde overheid in dit geval de gemeente Emmen.

4.1.2.2 Proefsleuvenonderzoek     

Laagland Archeologie heeft op 15 en 16 augustus een Inventariserend veldonderzoek -proefsleuven uitgevoerd aan de Brandstoflocatie te Emmen, gemeente Emmen (DR).

Tijdens het proefsleuvenonderzoek is een vindplaats aangetroffen met sporen van activiteiten op achtererven van 20ste -eeuwse bewoning. Op basis van de waarderingscriteria is deze vindplaats niet behoudenswaardig. Geadviseerd wordt om geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren binnen het plangebied en het plangebied wat betreft het element archeologie vrij te geven.

Voor de volledige rapportage “Inventariserend veldonderzoek – proefsleuven, Brandstoflocatie, Emmen gemeente Emmen (DR)” wordt verwezen naar de bijlage 3.

4.1.3 Archeologische monumenten     

Binnen het plangebied liggen geen (beschermde) archeologische monumenten.

4.1.4 Cultuurhistorie     

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet naast een toets aan archeologie ook een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en/of monumenten rekening is gehouden.

In paragraaf 2.2 is beschreven dat het plangebied onderdeel uit maakt van de provinciale cultuurhistorische hoofdstructuur, binnen het deelgebied ‘Emmen en haar venen’. Bepalend in dit gebied is de positie van Emmen als naoorlogse stad, in een veengebied dat vrij laat is ontgonnen en nog de concrete sporen toont van de machinale veenontginningen.

Op basis van de gemeentelijke Cultuurhistorische waardenkaart geldt voor het plangebied: Herkenbaar houden van de historische en ruimtelijke structuur en samenhang.

In de gemeente Emmen zijn er plekken die met elkaar verbonden zijn. Dat noemen we structuren. Dit zijn bijvoorbeeld wijken, dorpen, erven tuinen of groen, wegen en kanalen. We willen ze graag als een geheel houden, want ze laten de geschiedenis goed zien. Kortom, ze hebben een hoge cultuurhistorische waarde. We vragen onze inwoners om deze structuren niet zomaar te veranderen en hier zuinig op te zijn. Wij zien graag dat de karakteristieke onderdelen bewaard en herkenbaar blijven.

We maken verschil in vier soorten:

  • Landschappelijke gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde.
  • Stedenbouwkundige gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde.
  • Groenstructuren van hoge cultuurhistorische waarde.
  • Infrastructuur en waterwegen van hoge cultuurhistorische waarde

Voor het plangebied is de stedenbouwkundige structuur van belang, met de Wilhelminastraat en Julianastraat als drager. Langs deze wegen hebben zich de afgelopen decennia bebouwing gevormd. Op de volgende afbeeldingen is dat zichtbaar.

verplicht

Figuur 4.2. Ontwikkeling plangebied door de tijd (1900, 1950, 2000 en 2021), met de Wilhelminastraat en Julianastraat als constante stedenbouwkundige structuur.

Het behoud van deze structuur draagt bij aan de cultuurhistorische waarden van het gebied. De structuur van de Wilhelminastraat en Julianastraat gaat ten gevolge van voorliggend plan niet verloren. Binnen het plangebied bevindt zich geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en de Wilhelminastraat en Julianastraat zijn geen wegen met een cultuurhistorisch karakter.

De nabijgelegen molenromp (Molen van Beins) behoort niet tot het plangebied en blijft behouden. In het ontwerp is de molen als ‘icoon’ aangemerkt en heeft ruimte gegeven in het plan.

Het plan heeft derhalve geen (negatieve) invloed op de cultuurhistorische hoofdstructuur.

4.1.5 Conclusie     

Het plangebied kent geen monumenten of archeologische monumenten. Vanuit archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het gewenste woningbouwplan.

Op basis van de conclusies uit het archeologisch onderzoek kan de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 3 en 4’ in het bestemmingsplan komen te vervallen.

De wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet 2016 blijft van kracht. Dit houdt in dat mochten er tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden gevonden, de initiatiefnemer dit onmiddellijk dient te melden bij de gemeentelijke archeoloog.

4.2 Ecologie     

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

4.2.1 Gebiedsbescherming     

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig.

Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

4.2.2 Soortenbescherming     

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten.

Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • Uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);Het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • Er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • Er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

4.2.3 Houtopstanden     

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.

Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

4.2.4 Natuurwaarden in het plangebied     

4.2.4.1 Natura 2000     

Het plangebied ligt buiten een Natura 2000-gebied. Op ruim 11 kilometer is het Natura 2000-gebied Bargerveen gelegen.

verplicht

Figuur 4.3. De ligging van het plangebied t.o.v. het N2000 Bargerveen.

Stikstofdepositie

Het plan voorziet in een herontwikkeling van een inmiddels (bijna) braakliggend plangebied. Het plangebied is gelegen aan de Wilhelminastraat, Julianastraat en Molenstraat in Emmen, percelen kadastraal bekend Emmen, sectie F, nummer 17834. Ter plaatse bevond zich verouderde bebouwing in de vorm van een voormalig bankgebouw met parkeervoorzieningen en woningen. Deze bebouwing is gesloopt. De locatie aan de Wilhelminastraat (nummer 32 en 33) hebben in het verleden diverse gebruiksfuncties gekend, waaronder bedrijvigheid, wonen en maatschappelijk.

Het bankgebouw betrof het voormalig ING-pand. Ruim 12 jaar was in het gebouw Huize Spoorloos gevestigd. In de afgelopen jaren werd het gebouw gebruikt als weggeefwinkel, restaurant en concertzaal.

Het plan voorziet in een herontwikkeling van de locatie waarbij in vijf woongebouwen in totaal 92 appartementen worden gerealiseerd. Het plan voorziet tevens in het realiseren van 4 stadswoningen. Onderdeel van het plan is het realiseren van ondergrondse parkeerplaatsen ten behoeve van de woningbouwontwikkeling en een ontsluiting vanaf het terrein richting de Molenstraat.

Door Rensen Milieu Advies is een rapport ‘Onderzoek stikstofdepositie d.d. 19 oktober 2023’ opgesteld (bijlage 4). De berekening van het planeffect en het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase met peiljaar 2023 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator. Wanneer het plan- of projecteffect groter is dan 0,00 mol/ha/jaar zal het beoogde plan voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten niet worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek met de aannames die nu zijn gemaakt (Aeriusberekeningen, bijlage 5 en 6) blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.

Het plan heeft zeker kans van slagen en op dit moment hoeft de Wet natuurbescherming geen belemmering te vormen.

4.2.4.2 Natuurnetwerk Nederland     

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Het voorgenomen plan heeft gezien de afstand tot deze gebieden (>900 meter), de ligging binnen de bebouwde kom en de aard en omvang van de plannen geen effect op deze gebieden. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN zijn niet aan de orde.

verplicht

Figuur 4.4. De ligging van het plangebied t.o.v. nabijgelegen NNN.

4.2.5 Soortenbescherming     

Omdat het bestemmingsplan mede voorziet in de sloop van verouderde bebouwing gevolgd door de realisatie van nieuwbouw is door Alcedo Natuurprojecten een ecologisch quickscan (rapportcode: 2023 – 004, d.d 16.01.2023) uitgevoerd. De resultaten van de quickscan Wnb zijn als bijlage 7 opgenomen.

Uit de quickscan Wet natuurbescherming ten aanzien van soortenbescherming wordt het volgende geconcludeerd:

  • Er zijn op de onderzochte locatie geen aanwijzingen gevonden die duiden op de aanwezigheid van via de Wnb beschermde planten- of diersoorten.
  • Er zijn vanwege de voorgenomen plannen geen effecten te verwachten die de gunstige staat van instandhouding van deze beschermde planten- of diersoorten zullen beïnvloeden.
  • Er worden bij uitvoer van de voorgenomen plannen geen verbodsbepalingen van de Wnb overtreden.
  • Aanvullend onderzoek op basis van het vleermuisprotocol, kennisdocumenten of handreiking kleine marterachtigen is niet noodzakelijk.

Aanvullend onderzoek

Op basis van voortschrijdende inzichten is alsnog een aanvullend onderzoek uitgevoerd voor grote bosmuis, egel en kleine marterachtigen. Initiatiefnemer heeft vervolgens Alcedo Natuurprojecten uit Zwolle verzocht dit onderzoek uit te voeren. Het aanvullend onderzoek is uitgevoerd in het najaar van 2023.

Het ‘aanvullend onderzoek Grote bosmuis, Egel en Kleine marterachtigen ‘Brandstoflocatie’ Wilhelminastraat Emmen. Alcedo Natuurprojecten rapport 2023 – 047.’ is als bijlage 8 bij het bestemmingsplan gevoegd.

Uit het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Het voorkomen van de grote bosmuis is op de onderzochte locatie niet vastgesteld:
  • Het voorkomen van de egel is op de onderzochte locatie vastgesteld, het gaat daarbij om zeker twee verschillende egels:
  • Het voorkomen van kleine marterachtigen is op de onderzochte locatie niet vastgesteld.

Advies

Voor de uitvoer van het voorgenomen plan, sanering van de huidige situatie inclusief het rooien van bosschages, is het niet noodzakelijk om een aanvraag voor een ontheffing Wnb in te dienen bij de Provincie Drenthe.

Motivatie

Er zijn geen grote bosmuizen en kleine marterachtigen aangetroffen en het biotoop lijkt voor deze soorten ongeschikt. Uit dit aanvullende onderzoek is vast komen te staan dat de egel, een in Provincie Drenthe beschermde diersoort, op de onderzochte locatie voorkomt. Op basis van een deskundigenoordeel kan worden gesteld dat deze locatie geenszins voldoet aan de kwalificatie functioneel en onvervangbaar leef- en/of voortplantingsgebied voor de egel. De op camerabeelden vastgelegde egels betreffen hoogstwaarschijnlijk rondtrekkende en/of zwervende dieren.

4.3 Fysieke veiligheid     

De Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.

In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten.

Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

4.3.1 Externe veiligheid     

In het kader van regelgeving in relatie tot Externe Veiligheid gelden voor dit bestemmingsplan geen belemmeringen. Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig en buiten het plangebied liggen eventuele risicobronnen op zodanige afstand dat externe veiligheid geen beperkingen oplevert voor het plan.

verplicht

Figuur 4.5. Uitsnede risicokaart met de ligging van het plangebied.

4.3.2 Plaatsgebonden risico     

4.3.2.1 Inrichtingen     

Er zijn geen bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar op basis van de Revi die van invloed zijn op het plangebied. Het plangebied ligt eveneens buiten het (PG) invloedsgebied van het verder in zuidoostelijke richting gelegen Vleems Food dat op circa 460 meter is gelegen. Vleems Food en andere bedrijven op het industrieterrein leveren geen belemmeringen op voor het ruimtelijk plan.

4.3.2.2 Tankstation     

Het plangebied ligt eveneens buiten het invloedsgebied van het verder in oostelijke richting gelegen tankstation. Het tankstation vormt geen knelpunt voor externe veiligheid.

4.3.2.3 Transport gevaarlijke stoffen     

Op tenminste 211 meter afstand van de begrenzing van het plangebied aan de Julianastraat is in oostelijke richting een spoorlijn (Basisnet Spoor). De spoorlijn Emmen - Zwolle (traject 121) heeft een PR-plafond van 0 meter, een GR-plafond (10_8) van 18 m en geen plasbrandaandachtsgebied.

Ten aanzien van transportrisico’s zijn Basisnet Spoor en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van toepassing. Een ruimtelijk plan moet aan het Bevt worden getoetst als het plan binnen 200 meter vanaf de transportroute ligt. Het Bevt bevat externe veiligheidsnormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes. De transporthoeveelheden zijn vastgelegd in de Regeling Basisnet Spoor en zijn bepalend voor de toetsing aan het Bevt.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via het spoor gelden momenteel ten aanzien van externe veiligheid de eisen van het Bevt. Buiten het plangebied worden gevaarlijke stoffen via het spoor getransporteerd. Het transport van gevaarlijke stoffen via het spoor heeft een invloedsgebied ter grootte van circa 20 meter vanaf de spoorlijn. Het plangebied ligt op meer dan 200 meter vanaf de spoorlijn en ligt hiermee dus niet binnen het invloedgebied van de spoorlijn.

4.3.2.4 Buisleidingen     

Een aardgasleiding (kenmerk N-522-51) ligt op circa 1 km afstand van het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen de invloedsfeer van een buisleiding.

4.3.2.5 Hoogspanningslijnen     

Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen gesitueerd die nadelig op het plangebied kunnen werken.

4.3.3 Groepsrisico     

Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig en buiten het plangebied zijn risicobronnen op zodanige afstand gelegen dat het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplevert voor het plan. Omdat externe veiligheid voor dit plan niet relevant is, hoeft het groepsrisico niet worden verantwoord en ook de aanvaarding ervan is dan niet aan de orde.

Externe veiligheid levert voor dit bestemmingsplan geen belemmeringen op.

4.3.4 Inrichting en ontwikkeling     

Bluswatervoorzieningen 

Er is in de nabijheid voorzien in voldoende bluswatervoorzieningen.

Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS)

Het plangebied valt binnen de dekking van het WAS.

Bereikbaarheid en opstelplaatsen

Het plangebied is van meerdere kanten (Wilhelminastraat, Julianstraat en Molenstraat) bereikbaar en voldoet hiermee aan de bereikbaarheidseisen. Het openbaar gebied en plangebied voorziet in adequate opstelplaatsen voor brandweervoertuigen.

De veiligheidsregio merkt op dat met een redvoertuig hoogstwaarschijnlijk niet de appartementen “in het midden” bereikt kunnen worden. Dit ten behoeve van een redding of ondersteuning ambulance voor het afhijsen van een patiënt. Het is derhalve raadzaam om de liften in die appartementengebouwen zodanig uit te voeren dat daar een brancard van de ambulance in past. Ten tijde van de uitwerking van het ontwerp zal bij de aanvraag omgevingsvergunning het bouwplan voldoen aan de technische bouwregelgeving. Daarin is het verplicht dat in een woongebouw met meer dan 6 woonfuncties de kooi van een lift een vloeroppervlakte heeft van ten minste 1,05 m x 2,05 meter (brandcardlift).

Brandveiligheidsmaatregelen

Bij het realiseren van de woningen en ondergronds parkeren is het advies om bepaalde brandveiligheidsmaatregelen in acht te nemen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren:

  • Bouwkundige voorzieningen, bijv. conform bouwregelgeving
  • Installatietechnische voorzieningen, bijv. woningrookmelders, sprinklerinstallatie (parkeergarage) en zelfsluitende woningtoegangsdeuren
  • Geadviseerd wordt om bij woongebouwen met een vloerhoogte boven de 12 meter te voorzien van droge blusleidingen. De brandweer kan deze voorziening bij het bestrijden van een brand op hoogte goed gebruiken. Daarnaast levert het tijdswinst op ten aanzien van de bestrijding van een brand.
  • Organisatorische voorzieningen, bijv. vluchtplan voor de bewoners
  • Brandweeropkomsttijd, vrijhouden van wegen / zo min mogelijk verkeer belemmerende maatregelen
  • Inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal
  • Zelfredzaamheid van de aanwezigen bevorderen en toepassen veilige vluchtroutes

Met de uitwerking van het bouwplan ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning zal rekening worden gehouden met bovenstaande brandveiligheidsmaatregelen al dan niet in samenhang met de technische bouwregelgeving die op dat moment van kracht is.

4.4 Milieu     

In deze paragraaf worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines.

4.4.1 Vormvrije M.E.R.-beoordeling     

In voorliggend project komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.2 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van woningbouw, stedelijke ontwikkeling of industrieterrein indien het oppervlakte groter is dan 100 hectare of meer als 2000 woningen omvat. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

In het voorliggend project komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.2 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van woningbouw, stedelijke ontwikkeling of industrieterrein indien het oppervlakte groter is dan 100 hectare of meer dan 2000 woningen omvat.

De voorgenomen ontwikkeling blijft onder deze drempelwaarden. Voor gevallen die onder de drempelwaarden blijven, geldt dat middels een vormvrije m.e.r. beoordeling beoordeeld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een aanmeldnotitie Besluit m.e.r. opgesteld. Deze is als bijlage 12 bijgevoegd. In de aanmeldnotitie zijn de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu beschreven, waarbij is ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Op basis hiervan is in de aanmeldnotitie geconcludeerd dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Om die reden wordt volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor het m.e.r.-beoordelingsbesluit wordt verwezen naar bijlage 12.

4.4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Vanuit milieu hygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is in het plangebied een inventarisatie geweest van de aanwezige bedrijven en nagedacht over de bedrijfsactiviteiten die toelaatbaar zijn in/nabij het plangebied. Voor het bepalen welke categorieën bedrijfsactiviteiten toelaatbaar zijn is in het kader van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering".

Het ontwikkelingsgebied is gelegen in centrum van Emmen direct tussen de winkels en binnen de geluidzone van het industrieterrein Bargermeer. Daardoor is er sprake van een 'gemengd gebied'. De richtafstanden uit de VNG-publicatie gelden voor ten opzichte van een 'rustige woonwijk'. Omdat sprake is van een 'gemengd gebied' mogen de afstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd (dus als voorbeeld van 30 naar 10 meter voor milieucategorie 2). Onderstaande tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.

verplicht

Figuur 4.6. Tabel uit de VNG-publicatie met richtafstanden voor de verschillende omgevingstypen.

Indien tussen de te realiseren woningen en de aanwezige bedrijven wordt voldaan aan de richtafstanden dan kan worden gesteld dat de er geen akoestische belemmeringen zijn te verwachten.

4.4.2.1 Verspreid liggende bedrijven (niet agrarisch)     

Ter plaatse zijn de omliggende bedrijven (hoofdzakelijk detailhandel) in beeld gebracht. Aan de westzijde van de ontwikkeling (overzijde van de Wilhelminastraat) zijn een aantal winkels gelegen, het betreft de Prenatal, Scapino, Fietsunie en de Meubelstunter. Boven het merendeel van deze winkels zijn woningen van derden gelegen. Direct ten noorden van het plangebied is het kantoor van Happyzorg (thuiszorg) en kapsalon Bij Lucia gelegen. Ook boven deze voorzieningen zijn woningen van derden aanwezig. Aan de zuidkant is het kinderdagverblijf Villa Kwebbel en de kapsalon (Braam & Oortmann) gelegen. Aan de oostzijde is sprake van uitsluitend woningen. In onderstaande afbeelding zijn de bedrijven ten opzichte van de ontwikkeling, en de tussenliggende afstanden, weergegeven.

verplicht

Figuur 4.7. De ligging van het plangebied in het centrumgebied van Emmen t.o.v. nabijgelegen bedrijven.

In de VNG-publicatie wordt detailhandel, kapsalons & kantoren als milieucategorie 1 aangemerkt. Milieucategorie 1 betekent dat een bedrijfstype weinig potentiële milieuhinder veroorzaakt en daarvoor geldt dan ook een richtafstand van 0 meter in het gebiedstype 'gemengd gebied'. De minimale afstand bedraagt tot de nieuwbouw 3 meter waardoor aan deze afstandsnorm wordt voldaan. In de bestaande situatie is er veelal sprake van aanpandige (direct er boven) gelegen woningen waarbij de afstand (0 meter) dus kleiner is. De nieuwbouw vormt voor deze bedrijvigheid geen belemmering.

Aan de zuidzijde is, op een afstand van 15 meter, kinderopvang Villa Kwebbel gelegen. In de VNG-publicatie wordt kinderopvang als milieucategorie 2 aangemerkt. Milieucategorie 2 betekent dat een bedrijfstype lichte milieuhinder veroorzaakt en daarvoor geldt een richtafstand van 10 meter in het gebiedstype 'gemengd gebied'.

De afstand bedraagt tot de nieuwbouw 15 meter waardoor aan deze afstandsnorm wordt voldaan. In de bestaande situatie is er direct aan de zuidzijde, grenzend aan de buitenspeelruimte, een bovenwoning van derden gelegen. De afstand is in de bestaande dus kleiner. Daarnaast wordt de buitenspeelplaats, door het eigengebouw van Villa Kwebbel, afgeschermd richting de nieuwbouw. De nieuwbouw vormt ten opzichte van Villa Kwebbel dan ook geen belemmering.

4.4.2.2 Conclusie     

In de omgeving, met name aan de Wilhelminastraat, zijn bedrijven van derden gelegen. De voor deze bedrijven van toepassing zijnde richtafstanden, uit de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering, worden niet overschreden. Daarmee zijn er vanuit milieu hygiënisch oogpunt, met betrekking tot de omliggende bedrijvigheid, geen belemmeringen geconstateerd om de planvorming te realiseren.

Gelet op voorgaande zijn er op basis van de VNG-publicatie geen knelpunten te verwachten.

4.4.3 Bodem     

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijk meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld.

Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen. Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet ‘nuttig’, dan is er sprake van het zich ontdoen van ‘nuttig’ gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt.

Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

4.4.3.1 Bodemonderzoek     

Door onderzoeksbureau Sigma Bouw & Milieu is “een verkennend milieukundig bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in grond Molenstraat / Julianastraat/ Wilhelminastraat perceel sectie F nr. 17834 te Emmen” uitgevoerd. Het verkennend onderzoek d.d. 22 november 2023 is als bijlage 9 opgenomen.

Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend- en nader bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in grond worden de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.

De conclusie bestaat uit twee delen:

  1. Op het oostelijk deel zijn in de grond plaatselijk sterk verhoogde gehalten PAK's gemeten. Aangezien in enkele van de afperkende boringen nog sterk verhoogde gehalten PAK's zijn gemeten kan op basis van de nu bekende gegevens nog niet worden vastgesteld of er al dan niet sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging in de zin van de Wet Bodembescherming. Op dit punt geldt de aanbeveling voor nader onderzoek.
  2. Voor het overige zijn in de bodem enkele stoffen verhoogd gemeten t.o.v. de achtergrondwaarde. Aangezien in deze gevallen de bodemindex-waarde >0.5 niet wordt overschreden in er geen directe aanleiding voor nader onderzoek. Wanneer de resultaten indicatief worden getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit geldt in enkele gevallen dat er indicatief sprake is van grond met de bodemkwaliteitsklasse industrie. In het kader van een bestemmingsplanwijziging kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen aan de toekomstige bodemkwaliteit. Hier wordt in de praktijk verschillend mee omgegaan. Dit moet samen met de toekomstige invulling met de RUD worden afgestemd.

Verder geldt dat er in het verleden 4 ondergrondse brandstoftanks aanwezig zijn geweest. De status en situering van deze tanks is niet bekend. Sigma Bouw & Milieu hebben hier, omdat de ligging niet bekend is, in deze fase geen gericht onderzoek naar kunnen doen. Mogelijk bevinden deze zich nog in de bodem. Eventueel ontstane verontreiniging t.p.v. de ondergrondse tanks kan niet worden uitgesloten. Dit zelfde geldt voor het voormalig gebruik als brandstoffengroothandel dat ergens op de locatie was gevestigd.

Aanvullend onderzoek en plan van aanpak

Aangezien uit het eerste aanvullende bodemonderzoek blijkt dat de bodem niet geheel vrij van vervuiling is, dient er nog een aanvullend onderzoek uitgevoerd worden en, indien er gesaneerd moet worden, er voor vaststelling van het bestemmingsplan een Plan van Eisen komen te liggen welke door de RUD Drenthe is goedgekeurd.

Voor het volledige onderzoek, conclusies en aanbevelingen wordt naar bijlage 9 verwezen.

4.4.4 Geluid     

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Door Geluidmeesters is een ‘akoestisch onderzoek nieuwbouw Brandstoflocatie te Emmen, kenmerk: 0009-W-22-W, d.d. 13 oktober 2023”. Het rapport is als bijlage 10 opgenomen bij het bestemmingsplan.

Door de opdrachtgever zijn tekeningen van de ontwikkeling verstrekt. Het ontwerp bestaat uit vijf appartementsgebouwen en vier herenhuizen. In onderstaande is het ontwerp weergegeven. Voor de overzichtelijkheid van voorliggend rapport zijn de gebouwen gekenmerkt met een letteraanduiding en is het aantal bouwlagen weergegeven. Er is nog geen gedetailleerde uitwerking van de te realiseren appartementen en herenhuizen.

verplicht

Figuur 4.8. De ligging van het plangebied t.o.v. de aangrenzende wegen.

4.4.4.1 Wegverkeerslawaai     

Uit het akoestisch onderzoek (bijlage 10) blijkt dat het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Van Schaikweg. De Wilhelminastraat, Julianastraat, Molenstraat en de Kerkhoflaan zijn, of worden op heel korte termijn, als 30 km/uur wegen ingericht. De RUD Drenthe heeft aangegeven dat uitgegaan moet worden van deze wijziging. Wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur hebben geen wettelijke geluidzone en daardoor zijn de grenswaarden uit de Wet geluidhinder niet van kracht. In jurisprudentie is bepaald dat voor dergelijke wegen bij een ruimtelijke procedure wel een akoestische afweging noodzakelijk is. In dit onderzoek is voor deze afweging aansluiting gezocht bij de grenswaarden uit de Wet geluidhinder.

Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting van zowel de wettelijk gezoneerde Van Schaikweg als de overige niet wettelijk gezoneerde wegen lager of gelijk is aan de wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB L den . Er hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd. Conform het Bouwbesluit 2012 geldt voor de benodigde karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie uitsluitend de basiseis van 20 dB. Met betrekking tot wegverkeerslawaai zijn er dan ook geen knelpunten geconstateerd om de planvorming te realiseren.

4.4.4.2 Industrielawaai Bargermeer     

Uit het akoestisch onderzoek (bijlage 10) blijkt dat het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van het geluidgezoneerd industrieterrein “Bargermeer”.

Uit de resultaten blijkt dat op de west- en noordgevels, van de verschillende gebouwen, de geluidbelasting niet hoger is dan 50 dB(A). Voor deze gevels is er derhalve, met betrekking tot industrielawaai, geen belemmering geconstateerd om de woningen te realiseren. Op de oost- en/of zuidgevels is sprake van geluidbelastingen hoger dan 50 dB(A), tot ten hoogste 54 dB(A).

Hiermee wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A). Redelijkerwijs zijn er geen doelmatige en/of effectieve maatregelen mogelijk om de geluidbelasting te reduceren tot de voorkeurswaarde. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient bij de gemeente een hogere waarde procedure te worden doorlopen. Om een wir-war aan verschillende hogere waarden te voorkomen heeft de RUD Drenthe een voorstel voor de benodigde hogere waarden aangegeven variërend, afhankelijk van de geveloriëntatie en bouwlaag, van 51, 52 of 54 dB(A).

Om aan de eis voor de binnenniveau (35 dB(A)) uit het Bouwbesluit 2012 te voldoen is een gevelgeluidwering nodig van ten hoogste (hogere waarde 54 – binnenniveau eis

35 =) 19 dB. Dit is lager dan de basiseis van 20 dB uit het Bouwbesluit 2012. Er zijn dan ook met betrekking tot de gevelgeluidwering conform het Bouwbesluit 2012 geen aanvullende voorzieningen nodig.

4.4.4.3 Gecumuleerde geluidsbelasting     

Ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging en het vaststellen van hogere waarden dient het bevoegd gezag te motiveren dat de gecumuleerde geluidbelasting aanvaardbaar is. Uit de resultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting varieert tussen de 41 en 57 dB. Dit is op basis van de methode Miedema te kwalificeren als goed tot matig. Voor een centrumlocatie is dit aanvaardbaar.

Voor een goed woon- een leefklimaat adviseren wij de karakteristieke geluidwering af te stemmen op de gecumuleerde geluidbelasting gecorrigeerd naar de maatgevende bron. De maatgevende geluidbron, waarvoor een hogere waarde moet worden vastgesteld, is industrielawaai. De L CUM is in overeenstemming met de rekenmethode omgerekend naar de bronsoort industrielawaai (L IL,CUM ) en bedraagt ten hoogste (1,00*57 L CUM – 1,00=) 56 dB.

Om aan de eis voor het binnenniveau (35 dB(A)) uit het Bouwbesluit 2012 voor de maatgevende bron industrielawaai te voldoen is een gevelgeluidwering nodig van ten hoogste (hogere waarde 56 – binnenniveau eis 35 =) 21 dB. Dit is slechts beperkt hoger dan de basiseis van 20 dB uit het Bouwbesluit 2012. Met de huidige stand der bouwtechniek wordt veelal een hogere isolatiewaarde behaald dan de basiseis. Logischerwijs zal de nieuwbouw dan ook, zonder aanvullende voorzieningen, voldoen aan de benodigde geluidwering van 21 dB.

Geconcludeerd kan worden dat, om aan de eis voor het binnenniveau (35 dB(A)) uit het Bouwbesluit 2012 voor de maatgevende bron industrielawaai te voldoen is een gevelgeluidwering nodig van ten hoogste (hogere waarde 56 – binnenniveau eis 35 =) 21 dB. Dit is slechts beperkt hoger dan de basiseis van 20 dB uit het Bouwbesluit 2012.

Met de huidige stand der bouwtechniek wordt veelal een hogere isolatiewaarde behaald dan de basiseis. Logischerwijs zal de nieuwbouw dan ook, zonder aanvullende voorzieningen, voldoen aan de benodigde geluidwering van 21 dB.

Overzicht benodigde hogere waarden

In onderstaande afbeelding zijn de hogere waarden weergegeven die noodzakelijk zijn om de ontwikkeling te kunnen realiseren.

verplicht

Figuur 4.9. Een weergave van het bouwplan en de benodigde hogere waarden.

4.4.5 Luchtkwaliteit     

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • Een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • Een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
4.4.5.1 Luchtkwaliteit plangebied     

Projecten die ‘niet in betekende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm. Zo is een project waarbij in totaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg worden gebouwd nog aangemerkt als een Nibm-project.

De kencijfers van de CROW-publicatie 381 zijn gebruikt voor het berekenen van de verkeersgeneratie. De verkeersgeneratie bestaat uit een opstelling van aankomend en vertrekkend verkeer. In de bepalingen van de te hanteren kencijfers zijn dezelfde uitgangspunten als voor de parkeerkencijfers:

  • De gemeente Emmen is weinig stedelijk;
  • De ontwikkellocatie is gelegen in het centrum;
  • De gemiddelde kencijfers zijn gehanteerd.

In tabel 2.5 van de CROW-publicatie staan de kencijfers voor de berekening van de verkeersgeneratie gepresenteerd. De kencijfers zijn weergegeven in de motorvoertuigen (mvt) per etmaal op een gemiddelde werkdag. In het kencijfer wordt uitgegaan van de totale verkeersgeneratie (zowel aankomend als vertrekkend verkeer).

verplicht

Figuur 4.10. Een uitsnede van tabel 2.5 van de CROW-publicatie met de kengetallen verkeersgeneratie.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Het bestemmingsplan voorziet in het bouwen en gebruiken van in totaal maximaal 94 woningen. De regio Emmen is weinig stedelijk en het plangebied ligt in de schil van het centrum. Voor de verkeersgeneratie van de appartementen (100 – 125 m2 GO) zijn 5,8 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen in de CROW-publicatie 381. Bij 92 appartementen betekent dat 522 verkeersbewegingen voor de appartementen. De vier grondgebonden woningen maakt samen (afgerond) 29 verkeersbewegingen. In totaal voorziet het plan in 551 verkeersbewegingen.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Op basis van deze rekentool (zie onderstaand) blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet-in-betekende-mate is en geen nader onderzoek nodig is.

verplicht

Figuur 4.11. Een weergave van de NIBM rekentool.

4.5 Waterparagraaf     

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

4.5.1 Ligging plangebied     

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. In het kader van de ontwikkelingen van dit plan dient overleg gevoerd te worden met waterschap Vechtstromen. De wijze waarop de aanvrager het waterschap informeert over ruimtelijke plannen en om advies vraagt, hangt sterk af van de aard van het plan. In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

4.5.2 Waterhuishouding     

Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed. En bestand is tegen klimaatveranderingen (klimaat robuust inrichten).

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is gericht op afkoppelen van hemelwater van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Om bodemvervuiling te voorkomen is het wenselijk om geen gebruik te maken van uitlogende materialen. Om wateroverlast in gebouwen te voorkomen wordt voorgeschreven dat een vloerpeil tenminste 30 centimeter boven de weg ligt. Om zetting en klink van de ondergrond in droge periodes te beperken worden de infiltratiemogelijkheden optimaal benut.

4.5.3 Riolering     

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied.

In zowel de Wilhelminastraat als de Julianastraat ligt een gescheiden rioolstelsel. Het gemengde rioolstelsel in de Julianastraat is dit jaar vervangen door een gescheiden stelsel. Hier zijn ook uitleggers meegenomen waar het bouwplan op aan kan sluiten. Op uitdrukkelijk verzoek van de gemeente Emmen is niet de bedoeling om op de Wilhelminastraat aan te sluiten, omdat hier door het asfalt gegaan moet worden om aan te sluiten.

De capaciteit van zowel het vuilwaterriool als het hemelwaterriool is voldoende om het water af te kunnen voeren. De bestaande vuilwaterriolering heeft voldoende capaciteit.

4.5.4 Watertoets     

Het plangebied bevindt zich in het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Op 19 juli 2023 is voorliggende waterparagraaf rechtstreeks besproken met het waterschap. De opmerkingen van het waterschap zijn in dat overleg opgetekend en verwerkt in voorliggende waterparagraaf.

Watersysteem

Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe ‘eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren’ is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding. Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is erin of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. In het plangebied is geen significante toename aan verharding. In het plan is sprake van een ondergrondse parkeervoorzieningen, dat grotendeels in het plangebied voorzien.

Hiermee krijgen de gronden in het plangebied een dubbelfunctie, waarbij onder het maaiveld de auto’s kunnen worden geparkeerd en op het maaiveld ruimte ontstaat voor groenstructuren zoals een openbaar toegankelijk ‘stadstuin’ met diverse bomen.

In het kader van klimaat robuust inrichten van het plangebied is verwerking van hemelwater via een de ‘stadstuin’ opgenomen door te gaan werken met hemelwaterreservoir en/of een boominfiltratiesysteem ten behoeve van beregening van de aanwezige groenstructuren. In het zuidelijke gedeelte van het plangebied ter hoogte van het woongebouw aan de Julianastraat wordt onderzocht of gebruik kan worden gemaakt van infiltratiekratten, met een eventueel bypass naar de boominfiltratiesysteem. Het overschot aan hemelwater wordt afgevoerd op het hemelwaterstelsel.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG).

Om wateroverlast en schade in het woongebouw en de vrijstaande woningen te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Deze drempelhoogte wordt ook geadviseerd ter plaatse van de inrit van de ondergrondse parkeervoorziening, zodat het hemelwater vanaf de Julianastraat niet de parkeerkelder instroomt.

In het plan wordt ernaar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

4.5.5 Watertoetsproces     

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen in een gesprek d.d. 19 juli 2023 rechtstreeks geïnformeerd over het plan. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies (zie bijlage 11).

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding     

5.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan Emmen, Centrum-Oost, Brandstoflocatie (92 appartementen en 4 stadswoningen)’ dient rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker. Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" van het ministerie van VROM.

5.2 Toelichting op de verbeelding     

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. Deze ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels     

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische en ruimtelijk beleid van de gemeente, de provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen over de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarmee de bouwmogelijkheden worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel.

Dit betekent dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Waar het wenselijk is om het huidige bebouwingsbeeld in stand te houden zijn tevens aanduidingen opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken of de kapvorm van daken.

Flexibiliteit

Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitsbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitsregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitsregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro.

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het in werking treden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en/of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:

verplicht

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 : Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 : Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

Artikel 3 Wonen – Aaneengebouwd

Bij Wonen - Aaneengebouwd gaat het om regels die gelden voor grondgebonden aaneengesloten woningen. Aaneengesloten woningen zijn woningen waarvan meer dan twee woningen onder één kap zijn geplaatst (rijwoningen). In enkele gevallen vallen dubbele woningen onder de bestemming Wonen, aaneengesloten gelet op de overeenkomsten met nabijgelegen aaneengesloten woningen.

Artikel 4 Wonen - Gestapeld

Bij ‘Wonen – Gestapeld’ gaat het om regels die gelden voor woongebouwen. Woongebouwen zijn gebouwen die meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen wooneenheden omvat. De bouwwerken dienen te voldoen aan de nadere eisen van het beeldkwaliteitsplan dat is opgesteld voor het plangebied. Voor Wonen - Gestapeld geldt dat het hoofdgebouw in het bouwvlak wordt gebouwd. Er rust een aanduiding van maximum aantal wooneenheden op het hoofdgebouw. Het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht indien er een gevellijn is opgenomen op de verbeelding. Daarnaast gelden maximum bouwhoogten.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 5 : Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerder bouwplan. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 6 : Algemene bouwregels

In artikel 6 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Op een aantal locaties zijn loopbruggen tussen gebouwen aanwezig, evenals bestaande trappen, balkons, galerijen en dergelijke bouwonderdelen. Deze voorzieningen bevinden zich in openbaar gebied, maar staan ten dienste van de functie Wonen - Gestapeld. Door het opnemen van deze algemene regel kunnen deze voorzieningen in stand blijven, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.

Artikel 7 : Algemene gebruiksregels

In dit artikel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval in strijd met dit bestemmingsplan zijn.

Artikel 8 : Algemene aanduidingsregels

De aanduiding Geluidzone - industrie is een geluidzone afkomstig van het bedrijventerrein Bargermeer en is opgenomen in de aanduidingsregels. De aanduiding is bedoeld om te voorkomen dat binnen de geluidszone van het terrein nieuwe geluidgevoelige bebouwing wordt gerealiseerd of dat bestaande geluidgevoelige bebouwing wordt uitgebreid en daardoor een te hoge geluidbelasting optreedt.

Voor eventuele realisatie van nieuwe geluidgevoelige bebouwing en of uitbreidingen van bestaande geluidgevoelige bebouwing zal vooraf eerst bekeken moeten worden of realisatie of uitbreiding mogelijk is binnen de gestelde geluidswaarden dan wel of het mogelijk is om een hogere grenswaarde geluid vast te stellen. Indien om een of andere reden het industrieterrein niet meer zone plichtig is, kan deze aanduiding van de verbeelding worden verwijderd middels een hiertoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

De geluidzone - weg heeft de bedoeling te voorkomen dat er geluidgevoelige gebouwen worden gerealiseerd binnen de geluidzone van een weg, als daardoor een te hoge geluidbelasting optreed. Voor de beoogde ontwikkeling van het bestemmingsplan Emmen, Centrum-Oost, Brandstoflocatie (92 appartementen en 4 stadswoningen) is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd waardoor de geluidzone - weg geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

Artikel 9 : Algemene afwijkingsregels

Afwijkingregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10 %.

Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepaling of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 10 : Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

Artikel 11 : Overige regels

In dit artikel is de koppeling gelegd met het gemeentelijke parkeerbeleid.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

n hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 12 : Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling.

Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 13 : Slotregel

In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Emmen, Centrum-Oost, Brandstoflocatie (92 appartementen en 4 stadswoningen)”.

5.4 Handhaving     

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor zowel gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH-invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico’s en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid     

6.1 Maatschappelijke betrokkenheid     

Op 20 april 2023 is er een inloopavond geweest om het voornemen te presenteren voor het realiseren van circa 92 appartementen en 4 stadswoningen op de locatie gelegen in de hoek van Wilhelminastraat, Molenstaat en Julianastraat.

Voor meer informatie wordt verwezen naar de bijlage ‘Participatieverslag ontwikkeling Hoek Wilhelminastraat, Molenstraat, Julianastraat’.

6.2 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro     

Het college heeft bestemmingsplan Emmen, Centrum-Oost, Brandstoflocatie (92 appartementen en 4 stadswoningen) vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners: provincie Drenthe, waterschap Vechtstromen, Tennet, RUD Drenthe, Veiligheidsregio Drenthe en naar het plaatselijk belang.

Waterschap Vechtstromen, Tennet en de RUD Drenthe hebben aangegeven in te stemmen met het plan. De veiligheidsregio Drenthe heeft een aantal tekstuele nuances aangebracht.

Er is geen reactie ontvangen van de provincie Drenthe en het plaatselijk belang.

6.3 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van xxxxx t/m xxxxx ter inzage gelegen. De publicatie is als bijlage 16 opgenomen. Tegen het bestemmingsplan Emmen, Centrum-Oost, Brandstoflocatie (92 appartementen en 4 stadswoningen) zijn wel / geen zienswijzen ingediend.

PM

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt op grond van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2022. Voor dit plan zijn (vooralsnog) door de gemeente geen aanvullende kosten voor onderzoek begroot en gemaakt. Tevens is een planschadeverhaalsovereenkomst aangegaan tussen de gemeente en de initiatiefnemers. De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende niet nodig, aangezien het kostenverhaal nu anderszins verzekerd is.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Het plan:     

het bestemmingsplan Emmen, Centrum-Oost, Brandstoflocatie (92 appartementen en 4 stadswoningen) met identificatienummer NL.IMRO.0114.2023040-B501 van de gemeente Emmen;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:     

een beroep,of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de

woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Achtererfgebied:     

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.7 Achtererfscheiding:     

een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;

1.8 Achtergevel:     

gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;

1.9 Ander(e) bouwwerk(en):     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.10 Andere werk(en):     

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.11 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 Bebouwingsgrens:     

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;

1.13 Begane grond:     

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.14 Beroeps- cq; bedrijfsvloeroppervlakte:     

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een

aan-huis-gebonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.15 Bestaand:     

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.16 Bestaande bebouwing:     

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.17 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel

bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.20 Bijgebouw:     

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een bijbehorend bouwwerk, aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw;

1.21 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.23 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren en of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en zolder;

1.24 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel;

1.26 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.28 Erf:     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.29 Erker:     

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;

1.30 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 Gevel:     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.32 Gevellijn:     

de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan openbaar toegankelijk gebied, niet mag worden overschreden;

1.33 Hoofdgebouw:     

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst;

1.34 Luifel:     

een andere bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur;

1.35 Overkapping:     

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);

1.36 Overig bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.37 Overstek:     

bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel;

1.38 Perceelsgrens:     

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.39 Straat- en bebouwingsbeeld:     

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.40 Waterhuishoudkundige voorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.41 Waterlopen:     

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.42 Wonen – aaneengebouwd     

een grondgebonden woning die met andere gelijkvormige huizen onder een kap of in een rij staat;

1.43 Wonen - gestapeld     

wonen in een woongebouw, met meerdere zelfstandige wooneenheden/woningen.

1.44 Wonen-twee-aaneen:     

wonen in een grondgebonden woning, de woning is aan één kant tegen een andere woning aangebouwd en slechts op 1 zijde gesitueerd op de zijdelingse perceelsgrens, waaronder ook begrepen geschakelde woningen. De woning is uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.45 Woning:     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.46 Wooneenheid:     

zelfstandige bewoonbaar gedeelte ( woning) van een voor wonen bestemd gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.47 Woongebouw:     

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen wooneenheden/ woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.48 Zijerf:     

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is

1.49 Zijerfscheiding:     

een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:     

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 De bebouwing op de verbeelding:     

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 Bebouwingspercentage:     

een op de plankaart of in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 Het peil:     

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Wonen – Aaneengebouwd     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen - Aaneengebouwd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. aaneengebouwde woningen;
  2. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. toegangswegen in- en uitritten, achterpaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. als hoofdgebouw mag uitsluitend een aaneengebouwde woning worden gebouwd;
  2. het aantal hoofdgebouwen met de bestemming Wonen - Aaneengebouwd bedraagt niet meer dan het op de verbeelding met een aanduiding aangegeven aantal ‘maximum aantal wooneenheden’ per bouwvlak.
3.2.2 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  2. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden;
  3. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van een gebouw maximaal de aangegeven hoogte bedragen;
  4. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de bouwhoogte van een gebouw maximaal de aangegeven hoogte bedragen;
  5. de noord- en zuidgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de gezamenlijke oppervlak aan bijbehorende bouwwerken bij een woning bedraagt maximaal 20 m2;
  2. bijbehorende bouwwerken mogen niet ten zuiden van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 m bedragen;
  4. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  5. de bouwhoogte van een bijbehorende bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen.

3.3 Nadere eisen     

3.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

3.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 5.2.2 lid c en toestaan dat de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;
3.4.2 Beperking     

De toepassing van de in artikel 3.4 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

3.5 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning;
  2. per woning dient minimaal 1 parkeerplaats per woning op eigen terrein aanwezig te zijn.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in artikel 3.5 onder b voor zover op andere wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien.

Artikel 4 Wonen – Gestapeld     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen-Gestapeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woongebouwen;
  2. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. toegangswegen in- en uitritten;
  4. fiets- en voetpaden;
  5. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. als hoofdgebouw mag uitsluitend woongebouwen worden gebouwd;
  2. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  3. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden;
  4. het aantal woningen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van een gebouw maximaal de aangegeven hoogte bedragen;
  6. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht indien er een gevellijn is opgenomen.
4.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag voor de gevellijn maximaal 1 meter en in het bouwvlak maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    1. bebouwing de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding voor de gevellijn maximaal 1 meter mag bedragen en achter de gevellijn maximaal 2 meter;
    2. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
    3. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter uit steken;

4.3 Nadere eisen     

4.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels     

6.1 Ondergeschikte bouwonderdelen     

  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, meeontworpen sierende elementen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, galerijen, balkons, loopbruggen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  3. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

Artikel 7 Algemene gebruiksregels     

7.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. als opslagplaats van materialen en voertuigen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone; voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie en of tippelzone.

7.2 Vormen van verboden gebruik ( gebouwen)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  1. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. goederen, waarvan de verkoop ondergeschikt deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  2. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  3. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
  4. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) (raam)prostitutie.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels     

8.1 Geluidzone - weg     

Ter plaatse van de aanduiding Geluidzone - weg zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidsbelasting van het wegverkeer.

8.1.1 Bouwregels     

In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemming(en) geldt, ter plaatse van de aanduiding geluidzone - weg, de volgende regels:

  1. Voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige functies, met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat het bouwen van geluidsgevoelige objecten is toegestaan in het geval een hogere waarde is verleend of indien wordt voldaan aan de geldende voorkeursgrenswaarde.
8.1.2 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van niet-geluidsgevoelige gronden en bouwwerken als geluidsgevoelig object.
8.1.3 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. het bepaalde in 8.1.1 onder a buiten toepassing blijft, teneinde de ingevolge de daar voorkomende bestemming(en) toegelaten geluidsgevoelige objecten te kunnen bouwen of gebruiken, mits:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de met deze aanduiding gereserveerde ruimte voor de weg;
    2. de geluidsbelasting vanwege de weg op de gevels van geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde.
  2. de aanduiding te wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat;
  3. de aanduiding te verwijderen in die zin dat de aanduiding 'geluidszone -weg' opgeheven wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.

8.2 Geluidszone - industrie     

Ter plaatse van de aanduiding Geluidzone - industrie zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op geluidsgevoelige bestemmingen.

8.2.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de aanduiding Geluidszone - industrie geldt voor het bouwen van gebouwen de volgende regel:

  1. een op grond van de basisbestemming toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig object, mag niet worden gebouwd;
  2. verbouw en nieuwbouw van bestaande gebouwen is toegestaan mits de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat de bouw van een op grond van de basisbestemming toelaatbaar geluidsgevoelig object, of de uitbreiding daarvan, is toegestaan indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van het gebouw niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde.
8.2.2 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelig object.
8.2.3 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:

  1. de gebiedsaanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat;
  2. de gebiedsaanduiding wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'Geluidszone - industrie' opgeheven wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.
  3. de aanduiding te wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat;
  4. de aanduiding te verwijderen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'Geluidszone - industrie' opgeheven wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels     

9.1 Bevoegdheid     

Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 3m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels en het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  4. de regels voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer, openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
    2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
  5. het overschrijden van de gevellijn door:
    1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
    2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 meter² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen.
  6. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximaal bouwhoogte tot 1,5 meter;
  7. de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    5. max 50m2 mag gebruikt worden voor het aan huis verbonden activiteiten en maximaal 40% van het vloeroppervlakte;
    6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
    7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 meter² bij of aan de woning worden geplaatst;
    8. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein op het moment dat dit noodzakelijk is vanwege de bestaande parkeerdruk in de omgeving;

9.2 Afweging     

De toepassing van de in artikel 11.1 eerste lid genoemde afwijkingen is beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de in de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de

gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen.Tevens dient schriftelijk advies te worden ingewonen bij de leidingbeheerder, indien daartoe noodzaak is. Indien de genoemde waarden en/of belangen onevenredig worden geschaad of bij negatief advies van de leidingbeheerder kan de functiewijziging niet plaatsvinden. Indien de genoemde waarden en/of belangen onevenredig worden

geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels     

10.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

10.2 Afweging     

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen dienen in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(veiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en/of belangen onevenredig worden geschaad, dan kan de wijziging niet plaatsvinden.

Artikel 11 Overige regels     

11.1 Van toepassingsverklaring Paraplupan Parkeernormen     

  1. Het Parapluplan Parkeernormen met planIdn: NL.IMRO.0114.2017025- P701 gemeente Emmen, blijft van toepassing op het plangebied;
  2. indien het 'Integrale parkeervisie gemeente Emmen' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging

11.2 Van toepassingsverklaring Parapluplan Standplaatsen     

  1. het Parapluplan Emmen Standplaatsen met planIdn: NL.IMRO.0114.2017011.017- P701 gemeente Emmen, blijft van toepassing op het plangebied;
  2. indien het 'standplaatsen beleid' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan Emmen, Centrum-Oost, Brandstoflocatie (92 appartementen en 4 stadswoningen)