Nieuw-Weerdinge, herstel bedrijfswoningen    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan     

Door de eigenaar van de percelen kadastraal bekend onder Gemeente Emmen, Sectie AC, nummer 256 en nummer 258 te Nieuw-Weerdinge is een verzoek ingediend om de functieaanduiding bedrijfswoning toe te voegen aan het Weerdingerkanaal NZ 80 middels een herstel bestemmingsplan. Deze percelen zijn bestemd als 'Bedrijf - Milieucategorie 2' zonder een functieaanduiding 'bedrijfswoning'.

Er zijn daarnaast nog andere percelen in het plangebied die bij de actualisering van het bestemmingsplan "Nieuw-Weerdinge" (vastgesteld op 25 September 2014) geen functieaanduiding 'bedrijfswoning' hebben gekregen. Dit betreffen de percelen kadastraal bekend onder Gemeente Emmen, Sectie N 259, Sectie N 230, 231 en 524, en Sectie B 10714, 10715, 10410 en 11330. De corresponderende adressen zijn Weerdingerkanaal NZ 48, Weerdingerkanaal NZ 19-20 en Noordveenkanaal ZZ 12.

Perceel Sectie N 259 (behorende bij Weerdingerkanaal 48) is net als Weerdingerkanaal NZ 80 bestemd als 'Bedrijf - Milieucategorie 2'. Percelen Sectie N 230, 231 en 524, en Sectie B 10714, 10715, 10410 en 11330 (behorende bij Weerdingerkanaal NZ 19-20 en Noordveenkanaal ZZ 12) zijn bestemd als 'Bedrijf - Autogaragebedrijf'.

Doormiddel van dit voorliggende herstel bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om alsnog de functieaanduiding 'bedrijfswoning' toe te voegen aan de genoemde percelen. Daarmee dient dit bestemmingsplan uitsluitend het doel om de genoemde percelen een actueel en adequaat ruimtelijk en juridisch kader te bieden die correspondeert met de actuele situatie. Deze paragraaf is nader toegelicht in Hoofdstuk 3 Planbeschrijving.

1.2 Ligging plangebied     

Het plangebied van het bestemmingsplan "Nieuw-Weerdinge, herstel bedrijfswoningen" ligt op de percelen kadastraal bekend onder Gemeente Emmen, Sectie AC, nummer 256 en 258, Sectie N 259, Sectie N 230, 231 en 524, en Sectie B 10714, 10715, 10410 en 11330. Deze percelen zijn respectievelijk bekend onder de volgende adressen: Weerdingerkanaal NZ 80, Weerdingerkanaal NZ 48, Weerdingerkanaal NZ 19-20 en Noordveenkanaal ZZ 12 te Nieuw-Weerdinge.

verplicht

verplicht

verplicht

verplicht

Figuur 1.1: De ligging van het plangebied Nieuw-Weerdinge, herstel bedrijfswoningen.Van boven naar beneden: Percelen Gemeente Emmen, Sectie AC nummer 256 en 258 (Weerdingerkanaal NZ 80), Sectie N nummer 259 (Weerdingerkanaal NZ 48), Sectie N nummer 230, 231 en 524 (Weerdingerkanaal NZ 19-20), en Sectie B 10714, 10715, 10410 en11330 (Noordveenkanaal ZZ 12).

1.3 Huidige planologische regelingen     

Het voorliggende bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, herstel bedrijfswoningen vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan "Nieuw-Weerdinge",vastgesteld op 25 september 2014.

De aanduidingen 'bedrijfswoning' zijn op de afbeeldingen hieronder aangegeven middels rode stippellijn en zijn gesitueerd binnen het bouwvlak gesitueerd conform het vigerende bestemmingsplan "Nieuw-Weerdinge".

verplicht

verplicht

verplicht

verplicht

Figuur 1.2: Het voorliggende bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, herstel bedrijfswoningen, Percelen Van boven naar beneden: Gemeente Emmen, Sectie AC nummer 256 en 258 (Weerdingerkanaal NZ 80), Sectie N nummer 259 (Weerdingerkanaal NZ 48), Sectie N nummer 230, 231 en 524 (Weerdingerkanaal NZ 19-20), en Sectie B 10714 (Noordveenkanaal ZZ 12).

1.4 Opzet bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met de bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

Het bestemmingsplan heeft het planidentificatienummer: NL.IMRO.0114.2023032-B701.

Hoofdstuk 2 Beleid     

2.1 Gemeentelijk beleid     

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef     

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, herstel bedrijfswoningen is vooral het thema wonen en werken van belang. In de structuurvisie wordt voor de hoofdkoers wonen gesproken over meer levensloopbestendige woningen en meer ruimte voor bouwkavels. Er moet rekening worden gehouden met de woonwensen van de huidige en toekomstige bewoners. Het realiseren van een aanduiding 'bedrijfswoning' op de percelen Sectie AC, nummer 256 en 258, Sectie N 259, Sectie N 230, 231 en 524, en Sectie B 10714, 10715, 10410 en 11330 te Nieuw-Weerdinge is in lijn met deze hoofdkoers wonen.

2.1.2 Woonvisie 2022-2030     

In oktober 2022 heeft de gemeenteraad van Emmen de woonvisie 2022-2030 'BuitengeWoon Thuis in Emmen' vastgesteld. Met deze nieuwe woonvisie zet de gemeente Emmen in op een gevarieerde woonomgeving en een breed, duurzaam aanbod van woningen in diverse prijsklassen, in alle kernen. Om de bestaande woningvoorraad voldoende uit te breiden en te vernieuwen stelt de Woonvisie 2022 - 2030 vier ambities uit beschikbaarheid voorop:

  1. Het aanbieden van een grotere diversiteit aan woningen in de wijken en dorpen.
  2. Herstructurering van oudere woonbuurten.
  3. Ontwikkelen van diverse seniorgeschikte woningen en starterswoningen
  4. Een groei van 4.000 woningen tot 2030. (zie pagina 27-29)

In de Woonvisie 2022-2030 is een strategie opgenomen voor woningbouw:

  1. Woningbouwinitiatieven worden niet individueel, maar in samenhang bekeken.
  2. Prioriteit wordt gegeven aan plannen voor herstructurering, transformatie en inbreiding.
  3. Prioriteit wordt gegeven aan woningbouwplannen voor aandachtsgroepen.
  4. Woningbouwplannen dragen bij aan een variërend en aantrekkelijker woonmilieu.
  5. Woningbouwplannen dragen bij aan een verbetering van ruimtelijke kwaliteit. (zie pagina 32)

De Woonvisie 2022 - 2030 geeft voor het deelgebied De Monden (waar Nieuw-Weerdinge binnen valt) tot 2030 een toename van 360 woningen op de woningvoorraad.

Op basis van de visie mogen er tussen 2022 en 2030 maximaal 54 woningen aan het buitengebied worden toegevoegd, met het oogpunt om middels maatwerk verbetering van ruimtelijke kwaliteit tot stand te kunnen brengen. Het toetsingskader voor deze 54 woningen wordt onder andere gevormd door de (herziene) beleidsnotitie “Bouwen in de linten”. In de beleidsnotitie Bouwen in de linten staat beschreven waar gebouwd mag worden

Het voorliggende bestemmingsplan betreft het toevoegen van de aanduiding 'bedrijfswoning' op locaties die passen binnen de beleidsnota Bouwen in de Linten en passen binnen de gestelde maximale groei van de woningvoorraad binnen deelgebied De Monden. Er worden in deze gevallen niet daadwerkelijk woningen toegevoegd. Het gaat om het herstellen van de functieaanduiding bedrijfswoning op locaties waar de woning reeds decennia aanwezig is en onafgebroken bewoond is geweest. Daarmee past het voorliggende plan binnen de woonvisie.

2.1.3 Beleidsnotitie "Bouwen in de linten"     

De gemeenteraad heeft op 14 december 2017 de beleidsnotitie Bouwen in de linten vastgesteld. De beleidsnotitie geeft het onderzoek weer naar de ruimtelijke kaders en criteria die bij de beoordeling van verzoeken tot incidentele woningbouw in de linten moeten worden gehanteerd. In de beleidsnotitie is een balans gezocht tussen het incidenteel toevoegen van woningen enerzijds en het behoud van de waarde en karakteristiek van het landschap anderzijds.

Het doel van de beleidsnotitie Bouwen in de linten is het verkrijgen van een helder ruimtelijk kader voor het toetsen van nieuwe aanvragen voor het bouwen van woningen binnen lintbebouwingen in de gemeente Emmen.

In de beleidsnotitie zijn ruimtelijke criteria verwoord. Bij de ruimtelijke ontwikkeling van de linten dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de kernen, en anderzijds het belang van het landschap.

In de eerste plaats is bepaald wat de begrenzingen van de kernen zijn en wat de linten binnen en buiten de kernen zijn. Als vervolgstap is voor de linten buiten de kernen bepaald welke delen onlosmakelijk met het landschap zijn verbonden en welke delen met de kern zijn verbonden. De linten kunnen worden onderverdeeld in 'landschapsgerelateerde linten', 'dorpsgerelateerde linten' en in 'lint binnen kern'.

Op de kaart 'Ontwikkeling Lintbebouwing' behorende bij de beleidsnotititie "Bouwen in de Linten" zijn de percelen Sectie AC, nummer 256 en 258, Sectie N 259, Sectie N 230, 231 en 524, en Sectie B 10714, (waar de aanduiding bedrijfswoning voor Noordveenkanaal ZZ 12 wordt toegevoegd) respectievelijk aangeduid als 'Lint binnen kern' en 'Dorpsgerelateerd lint'.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft het toevoegen van de aanduiding 'bedrijfswoning' op locaties die passen binnen de beleidsnota Bouwen in de Linten. Er worden in deze gevallen niet daadwerkelijk woningen toegevoegd. Het gaat om het herstellen van de functieaanduiding bedrijfswoning.

verplicht

Figuur. Uitsnede Kaart 2: Benadering Lintbebouwing (Beleidsnotitie Bouwen in de linten, 2017). Percelen in voorliggende herstel bestemmingsplan aangegeven middels rode cirkel.

2.1.4 Welstandsbeleid     

De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten wat kan, regelen wat ertoe doet”.

De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld, waardoor welstandsvrije gebieden zijn toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen. Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn - niveau hoog – goed beschermd blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Voornamelijk zijn dit de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau. Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het plangebied is gelegen in een gebied met welstandsluwe waarde. Het welstandsbeleid richt zich met name op de voorkanten van bouwwerken en bouwblokken en het aanzicht op deze bebouwing vanuit de openbare ruimte. Ingrepen worden beoordeeld in relatie tot de naastgelegen bebouwing en het straatbeeld. Het beleid is alleen op hoofdzaken gericht en niet op details.

2.1.5 Conclusie gemeentelijk beleid     

Dit bestemmingsplan maakt geen (fysieke) wijzigingen in het plangebied mogelijk. Het herstellen van de functieaanduiding bedrijfswoning is niet in strijd met het gemeentelijke woonbeleid. Vier bedrijfswoningen worden planologische goed aangeduid conform het huidige gebruik. Het plan is in die zin ook niet tegenstrijdig met de Woonvisie.

2.2 Provinciaal beleid     

2.2.1 Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022     

Met de Omgevingsvisie Drenthe 2022 geven we invulling aan de verplichte strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving op grond van de Omgevingswet. De Omgevingsvisie gaat in op de samenhang tussen landbouw, natuur, water, wonen, werklocaties, verkeer en vervoer, landschap en cultureel-, aardkundig- en archeologisch erfgoed. De visie beschrijft de provinciale belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing, beschrijft het beleid en schetst de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe richting 2030.

De Omgevingsvisie 2022 is een geactualiseerde versie van de Omgevingsvisie 2018. Onze maatschappij verandert snel, en ons beleid verandert mee. Al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving dat sinds 2018 nieuw of gewijzigd is vastgesteld, is doorgevoerd in de Omgevingsvisie 2022. Daarnaast zijn enkele omissies en foutjes hersteld, is gewijzigd EU- en Rijksbeleid doorgevoerd en is de leesbaarheid van de teksten verbeterd. Alleen het beleid voor bedrijventerreinen en de vestigingsmogelijkheden voor grote ruimtevragers en datacenters is nieuw (paragraaf 5.1.2).

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over 'lange termijn', betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundig erfgoed, archeologie en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

De provincie Drenthe gaat zorgvuldig om met de beschikbare ruimte in onze provincie. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend.

Milieukwaliteit van de leefomgeving

Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. De milieukwaliteit in Drenthe is relatief goed en dat willen we graag zo houden. Wij willen dat in Drenthe minimaal aan de wettelijke milieunormen wordt voldaan.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd :

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de veenkoloniën. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Twee doelstellingen staan hierin centraal:

  • Ten eerste willen we de cultuurhistorie herkenbaar houden. Het provinciaal belang Cultuurhistorie is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur;
  • Ten tweede willen we de ruimtelijke identiteit versterken. We doen dat door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van onze partners.

Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en tegelijkertijd het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, vraagt om een heldere wijze van sturing. Wij maken in het Cultuurhistorisch Kompas onderscheid tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. Deze drie sturingsniveaus zijn conform de Omgevingswet beleidsneutraal vertaald naar twee sturingsniveau 's: 'Betrekken bij' en 'Rekening houden met'.

Het plangebied is gelegen in het deelgebied Weerdingervenen en Roswinkel dat deel uit maakt van het gebied De Drentse Monden Het sturingsniveau 'betrekken bij' is hier van toepassing (zie ook paragraaf 2.2 en 2.3).

Karakteristieken/Omgevingsbeeld:

  • Het beekdal van de veenloop ten noorden van Nieuw-Weerdinge als open en onregelmatig gebied tussen de veenkoloniën, begrensd door de Valtherdijk en het Vledderdiep;
  • Het Weerdingerkanaal (deels gedempt) als hoofdkanaal voor Nieuw-Weerdinge, met een systeem van kruisdiepen en achterdiep;
  • Roswinkel als oudere wegontginning met een verschoven bewoningsas op een zandopduiking.

Voor het deelgebied Weerdingervenen en Roswinkel gelden de volgende ambities:

  • Het herkenbaar houden van de ordening en samenhang binnen een lintdorp, zoals boerderijen en woningen die elk aan een zijde van het kanaal staan;
  • Het beleefbaar houden van het verschoven lint van Roswinkel, mede door de open ruimte tussen de oude en de nieuwe weg te handhaven;
  • Het benadrukken van de oude veenloop tussen Valthermond en Nieuw-Weerdinge door de afwijkende onregelmatige verkaveling en de duidelijke begrenzingen.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Aansluiting voorliggend bestemmingsplan

In dit herstel bestemmingsplan is geen sprake van nieuwe woningbouw maar het toevoegen van de aanduiding 'bedrijfswoning' op vier adressen (op de genoemde percelen). De woningen bestaan al meerdere decennia en zijn onafgebroken bewoond geweest. Daarmee is het voorliggende bestemmingsplan niet in strijd met de provinciale omgevingsvisie Drenthe 2018.

2.2.2 Omgevingsverordening provincie Drenthe     

De provinciale belangen die de Omgevingsvisie zijn benoemd, zijn vertaald in de regels van de Provinciale Omgevingsverordening.

In de verordening in artikel 2.17 staat het volgende genoemd ten aanzien van woningbouw:

1. Een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. De gemeentelijke woonvisie ten aanzien van de woningvoorraad:

  1. draagt bij aan balans tussen vraag en aanbod in de gehele Drentse woningvoorraad op de lange termijn en is hiertoe afgestemd binnen de woningmarktregio's;
  2. benoemt tenminste de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, duurzaamheid, kernenstructuur;
  3. schetst de opgaven in de bestaande woningvoorraad;
  4. geeft aan op welk wijze balans op lange termijn wordt gerealiseerd;
  5. geeft een lange termijn beeld.

De provincie Drenthe heeft ingestemd met de woonvisie van de gemeente. In de omgevingsverordening zijn de percelen gelegen binnen het plangebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. In principe ligt binnen het bestaand stedelijk gebied de verantwoordelijkheid voor kernkwaliteiten bij de gemeente. Het provinciaal belang voor archeologie en cultuurhistorie kent hierop echter een uitzondering: in deze gevallen is het provinciaal belang namelijk wel van toepassing binnen bestaand stedelijk gebied.

Cultuurhistorie

Het plangebied is gelegen in het deelgebied Weerdingervenen en Roswinkel. Het sturingsniveau 'betrekken bij' is hier van toepassing.

Relevante cultuurhistorische karakteristieken (Omgevingsbeeld) in relatie tot het plangebied zijn "het Weerdingerkanaal (deels gedempt) als hoofdkanaal voor Nieuw-Weerdinge, met een systeem van kruisdiepen en achterdiep". De ambitie hier is "[h]et herkenbaar houden van de ordening en samenhang binnen een lintdorp, zoals boerderijen en woningen die elk aan een zijde van het kanaal staan".

Aansluiting voorliggend bestemmingsplan

In dit herstel bestemmingsplan is geen sprake van nieuwe woningbouw maar het toevoegen van de aanduiding 'bedrijfswoning' op vier adressen (op de genoemde percelen). De woningen bestaan al meerdere decennia en zijn onafgebroken bewoond geweest. Daarmee is het voorliggende bestemmingsplan niet in strijd met de provinciale omgevingsverordening Immers, de cultuurhistorische karakteristieken en het omgevingsbeeld waar het plangebied zich in bevindt - bestaande hoofdzakelijk uit Weerdingerkanaal (deels gedempt) als hoofdkanaal voor Nieuw-Weerdinge, met een systeem van kruisdiepen en achterdiep alsmede de daaraan gerelateerde structuur van lintbebouwing aan weerszijden van dit gedempte deel van het kanaal - blijven onaangetast met dit plan (dan niet, beter gewaarborgd)

2.2.3 Cultuurhistorisch Kompas Drenthe     

Met de nota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe is vastgelegd hoe de provincie wil omgaan met cultuurhistorische waarden in Drenthe. In de nota is de cultuurhistorische hoofdstructuur vastgelegd en is een beleidsvisie met kaart opgenomen. Onderdeel van de nota is ook een databank.

Het plangebied ligt in het deelgebied De Drentse Monden van het Kompas: In de beschrijving van dit deelgebied wordt ingegaan op de (gemeenschappelijke) kenmerken van het gebied (karakteristiek en structuur), achtergrond en de ambitie die de provincie voor dit gebied heeft opgenomen.

Van provinciaal cultuurhistorisch belang in dit plangebied is het (gedempte) Weerdingerkanaal met een structuur van lintbebouwing aan weerszijden.

Aansluiting voorliggend bestemmingsplan

In dit herstel bestemmingsplan is geen sprake van nieuwe woningbouw maar het toevoegen van de aanduiding 'bedrijfswoning' op vier adressen (op de genoemde percelen). Het (deels gedempte) Weerdingerkanaal als hoofdkanaal voor Nieuw-Weerdinge met de daaraan gerelateerde structuur van lintbebouwing aan weerszijden blijven onaangetast met dit plan. Daarmee sluit dit bestemmingsplan bij uitstek aan op wat is opgenomen in het Cultuurhistorisch Kompas.

2.2.4 Conclusie     

Het omgevingsbeleid, omgevingsverordening en het cultuurhistorisch kompas van de provincie Drenthe verzet zich niet tegen het plan. Zie ook de reactie van de Provincie op het voorontwerpplan in Bijlage 2 en op het ontwerpbestemmingsplan in Bijlage 4.

2.3 Rijksbeleid     

2.3.1 Ruimtelijk beleid     

Het ruimtelijke rijksbeleid heeft geen directe invloed op het plangebied. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.4 Conclusie     

Het rijksbeleid werkt niet rechtstreeks door in het plangebied. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende gemeentelijke- en provinciale beleid, wanneer rekening wordt gehouden met bepaalde aspecten zoals de ruimtelijke en milieutechnische inpassing. Hierop wordt nader ingegaan in de volgende hoofdstukken.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving     

De gemeenteraad van de gemeente Emmen heeft op 25 september 2014 het bestemmingsplan "Nieuw-Weerdinge" vastgesteld.

Het voorliggende bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, herstel bedrijfswoningen beoogt het actualiseren van het voorgaande bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, vastgesteld op, 25 September 2014, op de percelen kadastraal bekend onder Gemeente Emmen, Sectie AC, nummer 256 en 258, Sectie N 259, Sectie N 230, 231 en 524, en Sectie B 10714, 10715, 10410 en 11330. Deze percelen zijn respectievelijk bekend onder de volgende adressen: Weerdingerkanaal NZ 80, Weerdingerkanaal NZ 48, Weerdingerkanaal NZ 19-20 en Noordveenkanaal ZZ 12 te Nieuw-Weerdinge. Binnen het bestemmingsplan "Nieuw-Weerdinge" hebben de percelen de bestemming 'Bedrijf - Milieucategorie 2' en 'Bedrijf - Autogaragebedrijf'.

De bedrijfswoningen op de vier adressen waren ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge reeds aanwezig. In het oudere bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, vastgesteld op 1994, was op al deze percelen ook de aanduiding bedrijfswoning aanwezig. Echter, heeft de gemeente Emmen in het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge (2014) foutief de aanduiding 'bedrijfswoning' achterwege gelaten. Om alle rechten terug te brengen naar hoe de eigenaren de gronden ooit hebben gekocht, is een bedrijf met bedrijfswoning passend. Het gaat hier niet om het bouwen van een nieuwe bedrijfswoning, maar slechts het toevoegen van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Planologisch gezien is er geen reden om deze aanduiding achterwege te laten.

Met het voorliggende bestemmingsplan worden de percelen kadastraal bekend als Gemeente Emmen, Sectie AC, nummer 256 en 258, Sectie N 259, Sectie N 230, 231 en 524, en Sectie B 10714, 10715, 10410 en 11330 - te weten de adressen: Weerdingerkanaal NZ 80, Weerdingerkanaal NZ 48, Weerdingerkanaal NZ 19-20 en Noordveenkanaal ZZ 12 - te Nieuw-Weerdinge.weer voorzien van een adequaat en actueel ruimtelijk- en juridisch kader.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken     

4.1 Archeologie en monumenten     

4.1.1 Algemeen     

De gemeente Emmen heeft archeologisch beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport. Dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waarop de beleidskeuzes zijn gebaseerd. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Onderstaande tabel geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie Archeologische waarden Oppervlakte Diepte Drainage
Rijksmonument Beschermd - - Verbod
Waarde - Archeologie 1 Zeer hoge archeologische waarde 0 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 2 (zeer) (hoge) archeologische waarde 100 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 3 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 4 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Toegestaan

Deze beleidskeuzes zijn vertaald in een dubbelbestemmingen.

Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor het te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied     

Het plangebied Nieuw-Weerdinge, herstel bedrijfswoningen is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met 'Lage verwachting'. Figuur 4.1 is een uitsnede van de beleidskaart.

verplicht

Figuur 4.1: Uitsnede beleidskaart Archeologie. Het plangebied is gelegen in een gebied met 'Lage verwachting'. De vier adressen zijn aangeduid met een rode cirkel.

Gebieden met een lage verwachtings waarde, zijn gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen klein wordt geacht. Dit kan zijn vanwege de bodemkundige opbouw, een lage dichtheid van archeologische resten/sporen of vanwege bodemverstorende activiteiten naderhand (zoals ontginningen). Het betreft met name de ontgonnen veengebieden die in het verleden laag waren gelegen en een hoge grondwaterstand kenden. Er is hier geen sprake van concreet aanwijsbare vindplaatsen. En de kans op het aantreffen van sporen en vondsten is klein. Deze gebieden zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

4.2 Ecologie     

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes:  Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend. Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

Conclusie

Aangezien dit bestemmingsplan slechts betrekking heeft op de actualisering van bestaande bestemmingen en niet rechtstreeks nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is er geen ecologisch onderzoek uitgevoerd. Wanneer in de toekomst toch plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er sprake is van nadelige consequenties voor beschermde soorten en/of gebieden. De initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor dit onderzoek. Binnen het onderhavige plangebied mag reeds op basis van het geldende bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge bebouwing plaatsvinden op de genoemde percelen.

Het voorliggende bestemmingsplan biedt in principe dezelfde mogelijkheden in die zin zal het niet extra belastend voor het Natura 2000-gebied Bargerveen zijn. Zowel in de aanleg- als gebruiksfase van de mogelijke ontwikkelingen zal er geen extra nadeel ontstaan. Daarnaast is het zo dat binnen het betreffende plangebied de bebouwing al gerealiseerd is. Deze bestemmingsplanherziening maakt geen nieuwe bebouwing mogelijk ten opzichte van het plan Nieuw-Weerdinge (2014). Enkel een aanduiding 'bedrijfswoning wordt hersteld. Echter zal het gebruik niet worden geintensiveerd, er zullen geen extra verkeersbewegingen plaatsvinden ten opzichte van de huidige situatie en het type bedrijvigheid blijft gelijk ten opzichte van de huidige planologische situatie.

Voor alle bouwactiviteiten die in de toekomst toch nog plaats zullen vinden dienen er voorzorgsmaatregelen genomen te worden waardoor:

  • Planning aanvang werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • Een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

Er zijn - mits rekening wordt gehouden met de algemene zorgplicht - geen belemmeringen op het gebied van ecologie.

4.3 Vormvrije m.e.r. en stikstofdepositie     

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In voorliggend bouwplan komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r..Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden. Er is geen Aerius-berekening uitgevoerd aangaande stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden omdat dit bestemmingsplan een actualisatie plan betreft waarin de bestaande situatie planologisch wordt vastgelegd. Het gebruik van de genoemde percelen en de intensiteit van dit gebruik wordt niet gewijzigd.

4.4 Fysieke veiligheid     

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het Bevi. Voor het vaststellen van het besluit dient de Veiligheidsregio Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het Bevi dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi) Hierin zijn onder andere de afstanden voor het plaatsgebonden risico voor LPG-tankstations opgenomen. Ten aanzien van transportrisico's om wegen, vaarwegen en spoor geldt het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Het Btev is vergelijkbaar met het Bevi en bevat risiconormen voor transportroutes. Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vastgelegd.

4.4.1 Externe veiligheid     

In en in de nabijheid van het plangebied is geïnventariseerd op zogenoemde Bevi-bedrijven. Hieruit is gebleken dat er in en in de nabijheid van het plangebied geen Bevi-bedrijven zijn gelegen.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen en worden er geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg of door het water.

Er bevinden zich geen hoogspanningsmasten in de nabijheid van het plangebied.

verplicht

4.4.2 Inrichting en ontwikkeling     

Bluswatervoorzieningen

In beginsel is er in voldoende mate voorzien in bluswatervoorzieningen. In haar advies geeft de Veligheidsregio Drenthe aan dat aanbevalingswaardig is om dit uit te breiden. Zie bijlage X.

Waarschuwings- en alarmeringssysteem

Het is conform de handleiding voor het WAS systeem (HAVOS) dat het gebied buiten de dekking valt. Daarnaast is het voornemen van de minister J&V om het WAS systeem uit te gaan faseren. Echter hierover is nog geen definitief besluit genomen. Wel is er tegenwoordig het NL-alert systeem dat landelijk uitgerold is/wordt.

Bereikbaarheid

De vier locaties zijn allen goed bereikbaar.

Opkomsttijd

De initiatiefnemers dienen brandveiligheidsmaatregelen te ondernemen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren:

  • bouwkundige voorzieningen, bijv. conform bouwregelgeving;
  • installatietechnische voorzieningen, bijv. woningrookmelders – woningsprinklers;
  • organisatorische voorzieningen, bijv. goede BHV organisatie, vluchtplan voor de bewoners
  • brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen
  • inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal
  • zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes of laat het niet toe bijvoorbeeld.

verplicht

verplicht

4.4.3 Conclusie     

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich verder geen risicovolle objecten en/of transportaders (incl. gasleidingen). Er zijn verder geen invloedsgebieden van risicovolle objecten en/of transportaders aanwezig die over het plangebied vallen. Ook worden er binnen de locatie zelf geen risicobronnen geprojecteerd. In het kader van de externe veiligheid regelgeving gelden voor de wijziging van het bestemmingsplan geen belemmeringen. Binnen en nabij het plangebied zijn geen bedrijven, transportroutes en buisleidingen gelegen waarbij rekening moet worden gehouden met het aspect externe veiligheid. In het kader van regelgeving in relatie tot Externe Veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het herstellen van de aanduiding bedrijfswoning.

Het plan is in kader van het vooroverleg voorgelegd aan de VRD. Het advies is als Bijlage 3 toegevoegd. De VRD heeft middels reactie op het ontwerpbestemmingsplan aangegeven akkoord te zijn met deze aanpassingen (zie Bijlage 5).

4.5 Milieu     

In deze paragraaf worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines.

4.5.1 Bedrijven en milieuzonering     

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt het inpassen van nieuwe functies in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving, aanwezige functies.

Een melding Activiteitenbesluit is voor de wijziging van het bestemmingsplan niet nodig omdat er geen sprake is van een inrichting. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Het gaat hier om het herstellen van de functieaanduiding bedrijfswoning op 4 verschillende adressen. De bedrijfswoningen zijn al aanwezig, als zodanig vergund in het verleden en liggen binnen het bouwvlak van het bedrijf. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zal dit geen belemmeringen opleveren. Het betreffen namelijk bestaande situaties, bestaande en vergunde bedrijfswoningen gelegen in bestaande bouwvlakken die een functieaanduiding krijgen.

4.5.2 Bodem     

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld.

Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijke meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.

Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

Het feit dat dit een aanduiding bedrijfswoning op de plek van een bestaande bedrijfswoning betreft, heeft ertoe geleid dat vooraf geen bodemonderzoek is uitgevoerd.

Het wettelijk kader voor het bodembeleid is in de Wet bodembescherming (Wbb) vastgelegd. Daarnaast zijn nog andere regels, circulaires en beleidsnotities van toepassing. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Daarmee is het aspect bodemkwaliteit ook van invloed op de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt relevant is en daarom onderzocht, beoordeeld en beschreven moet worden. De mate waarin beoordeling van de bodemkwaliteit aan de orde is, is met name afhankelijk van aard en omvang van de functiewijziging. De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Bij het opstellen van een ruimtelijk plan moet rekening worden houden met de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied (artikel 3.1.6 van Bro). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie of de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan. In de Bro is echter geen rechtstreekse verplichting opgenomen voor het uitvoeren van bodemonderzoek of bodemsanering. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld.bij het landelijke meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen. Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

Voor dit bestemmingsplan is geen bodemonderzoek uitgevoerd omdat het de planologische vastlegging is van een bestaande situatie. Ten behoeve van de bouw van de bedrijfswoningen is in het verleden al een bodemonderzoek uitgevoerd.

4.5.3 Geluid     

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

4.5.3.1 Wegverkeerslawaai     

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:

  1. Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

Bij de realisatie van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen.

De delen van de wegen Noordveenkanaal ZZ en Weerdingerkanaal NZ waar de genoemde percelen aan grenzen betreffen een weg waarvoor een snelheidsregime geldt van 50 km/uur. De bedrijfswoningen dienen te voldoen aan de gesteld eisen voor het binnenniveau volgens het bouwbesluit. Zoals hierboven staat aangegeven betreft de beoogde aanduiding bedrijfswoning op alle adressen een reeds bestaande bedrijfswoning. Voor de Wet geluidhinder maakt het niet uit dat het een bedrijfswoning betreft. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk, omdat het bestaande woningen zijn.

4.5.4 Lucht     

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
4.5.4.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied     

Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.6 Waterparagraaf     

4.6.1 Ligging plangebied     

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

4.6.2 Waterhuishouding     

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is gericht op afkoppelen van hemelwater van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem.

Bestemmingsplan "Nieuw-Weerdinge, herstel bedrijfswoningen" ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's.De waterhuishouding is afgestemd op de functies wonen en bedrijvigheid

Om bodemvervuiling te voorkomen is het wenselijk om geen gebruik te maken van uitlogende materialen. Om wateroverlast in gebouwen te voorkomen wordt voorgeschreven dat een vloerpeil tenminste 30 centimeter boven de weg ligt.

4.6.2.1 Riolering     

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd.

Het rioolstelsel aansluitend op het plangebied is uitgevoerd als een gescheiden rioolstelsel.

Het rioolstelsel voldoet aan de eisen. Er zijn geen hydrologische knelpunten bekend. De bedrijfswoningen kunnen worden aangesloten op het bestaande rioolstelsel. Gelet op de aard van het plan is gebleken dat sprake is van geen waterschapsbelang. Daarom is verder geen contact gezocht met het waterschap. De Watertoets is bijgevoegd als Bijlage 1 Watertoets.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding     

5.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "Nieuw-Weerdinge, herstel bedrijfswoningen" is bedoeld om op meerdere plaatsen de aanduiding bedrijfswoning juridisch te regelen binnen het plangebied. De planregels behorend bij dit bestemmingsplan zijn de regels zoals ze zijn opgenomen in het bestemmingsplan "Nieuw-Weerdinge" door de raad van de gemeente Emmen vastgesteld op 25 september 2014.

5.2 Toelichting op de verbeelding     

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels     

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.

In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:
1. Woonsituatie:
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:

i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;

iv. het uitzicht;

v. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2. Straat- en bebouwingsbeeld:
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:

i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);

ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;

iii. gevelbeelden;

iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;

v. de hoogtedifferentiatie;

vi. de situering van gebouwen op het perceel;

vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.
3. Cultuurhistorie
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;
4. Verkeersveiligheid
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:

i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;

iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;

v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;

vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:

i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;

ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:

i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;

ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;

iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;

de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
7. Milieusituatie:
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:

i. de mate van hinder voor de omliggende functies;

ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;

iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;

iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;

v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;

vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;

vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels     

In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

5.3.2.1 Bedrijf     

Artikel 4 Bedrijf - Milieucategorie 2

De voor Bedrijf - Milieucategorie 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorie 1 en 2.

De toegestane vormen van bedrijvigheid in zijn ontleend aan de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Op basis van deze lijst is voor het bedrijventerrein van een specifieke Staat van Inrichtingen opgesteld en als bijlage bij de regels opgenomen. Het is mogelijk om binnen deze bestemming te wonen indien de gronden op de kaart zijn aangeduid met een 'bedrijfswoning'.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd en dat geluidzoneringplichtige inrichtingen ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh), risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven zijn uitgesloten.

Artikel 3 Bedrijf - Autogaragebedrijf

De voor Bedrijf - Autogaragebedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor autobedrijven in de milieucategorie 1 en 2.

De toegestane vormen van bedrijvigheid in zijn ontleend aan de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Op basis van deze lijst is voor het bedrijventerrein van een specifieke Staat van Inrichtingen opgesteld en als bijlage bij de regels opgenomen. Het is mogelijk om binnen deze bestemming te wonen indien de gronden op de kaart zijn aangeduid met een 'bedrijfswoning'.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd en dat geluidzoneringplichtige inrichtingen ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh), risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven zijn uitgesloten.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In artikel 6 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw en het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.

De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

5.3.4 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels     

Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 8 overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 9 slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, herstel bedrijfswoningen".

5.4 Handhaving     

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld voor bestemmingsplannen. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Hierbij maakt de gemeente Emmen gebruik van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, daadwerkelijk wordt aangepakt. Voor wat betreft bestemmingsplannen wordt opgetreden in situaties met een uitstralend effect, een groot risico, of met belangrijke planologische consequenties. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld illegaal bouwen, bouwen buiten bouwvlak, bouwen of in gebruik hebben van een gebouw in strijd met de bestemming.

De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid     

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen     

6.1.1 Overleg     

Het college heeft het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, herstel bedrijfswoningen vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.

De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in Bijlage 2 en Bijlage 3 en verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, herstel bedrijfswoningen.

6.1.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan     

Tegen het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, herstel bedrijfswoningen, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0114.2023032-B701 heeft vanaf 6 december 2023 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens de terinzagelegging hebben wij drie reacties ontvangen: zowel provincie Drenthe (Bijlage 4 Reactie provincie), de VRD (Bijlage 5 Reactie VRD) en Plaatselijk Belang hebben aangegeven akkoord te zijn met de inhoud van het plan.

De zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan, behalve een aanscherping van het provinciale cultuurhistorie beleid in de toelichting. Het bestemmingsplan kan ongewijzigd worden vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd. Het betreft hier herstelplan waarbij de woningen die de aanduiding bedrijfswoning betreffen reeds bestaan, decennia lang onafgebroken zijn geweest en waarvan de kosten ten laste komen van de gemeente Emmen. De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende dus niet nodig, aangezien het kostenverhaal nu anderszins verzekerd is.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, herstel bedrijfswoningen met identificatienummer NL.IMRO.0114.2023032-B701 van de gemeente Emmen;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:     

een beroep,of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfsvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Achtererfgebied:     

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.7 Achtergevel:     

gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;

1.8 Ander(e) bouwwerk(en):     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.9 Andere werk(en):     

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.10 Antennedrager:     

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.11 Antenne-installatie:     

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.12 Archeologische verwachting:     

verwachting van middelhoge of hoge archeologische waarden, welke nader onderzocht dienen te worden;

1.13 Archeologische waarde     

vastgestelde archeologische waarde zoals weergegeven op de Archeologisch Monumenten Kaart (AMK);

1.14 Archeologisch waardevol gebied:     

een door het rijk aangewezen gebied en of element (AMK) waarvan geconstateerd is dat zich in en of op de bodem, met het oog op de bewoningsgeschiedenis, beschermingswaardige en door mensen gemaakte voorwerpen en of sporen van de vroegere samenlevingen bevinden;

1.15 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.16 Bebouwingsgrens:     

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;

1.17 Bed and breakfast     

het gebruik van een ruime met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, een tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed and breakfast wordt niet begrepen overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. De ruimte die gebruikt wordt voor bed and breakfast mag niet worden gebruikt als zelfstandige woning;

1.18 Bedrijf:     

een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;

1.19 Bedrijfsgebouw:     

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.20 Bedrijfswoning:     

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) personen, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.21 Bedrijventerrein:     

een gebied waar diverse bedrijven zich kunnen vestigen;

1.22 Begane grond:     

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.23 Beroeps- cq; bedrijfsvloeroppervlakte:     

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep c;q; een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.24 Bestaand:     

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.25 Bestaande bebouwing:     

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.26 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.27 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.28 Bijbehorend bouwwerk:     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden,daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.29 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.30 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.31 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.32 Bouwperceelgrens:     

een grens van een bouwperceel;

1.33 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.34 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.35 Detailhandel :     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen,

verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.36 Detailhandel grootschalige:     

een detailhandelsbedrijf in goederen met een minimaal vloeroppervlak van 1000 m2, detailhandelsbedrijven betreffende dagelijkse goederen (foodsector) worden hier niet onder begrepen;

1.37 Detailhandel in volumineuze goederen:     

een detailhandelsbedrijf in goederen die vanwege de omvang van die goederen dan wel de aard van die goederen een grotere bedrijfsvloeroppervlakte per vestiging rechtvaardigen, een detailhandelsbedrijf in meubelen, badkamers en keukens, auto's caravans, campers, boten en aanverwante artikelen; detailhandelsbedrijven zoals dagelijkse goederen en detailhandel in niet-dagelijkse goederen (non-foodsector) worden hier niet onder begrepen;

1.38 Dienstverlenend beroep:     

beroep waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar omvang en de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;

1.39 Dienstverlening:     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafe;

1.40 Erf:     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheers verordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.41 Erker:     

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;

1.42 Garage:     

overdekte stalling voor een of meer auto's;

1.43 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.44 Gemengde doeleinden:     

een combinatie van minimaal twee gelijkwaardige functies, zoals in dit bestemmingsplan opgenomen hoofdgroepen van bestemmingen;

1.45 Geometrische plaatsbepaling:     

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.46 Gevel:     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.47 Gevellijn:     

de fysieke, dan wel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.48 Groenvoorziening:     

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.49 Groothandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan personen of instellingen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.50 Hoofdgebouw:     

Een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.51 Kantoor:     

beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte(n) die door hun indeling en aard bestemd zijn om overwegend gebruikt te worden voor het verrichten van administratieve werkzaamheden en dienstverlening

1.52 Kort verblijven:     

een verblijf buiten de eigen woning voor recreatieve doeleinden met 1 tot 3 opeenvolgende overnachtingen;

1.53 Landschappelijke waarden:     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);

1.54 Luifel:     

een andere bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur;

1.55 Maatschappelijke voorzieningen:     

voorzieningen voor het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/kinderopvang, onderwijs, religie, uitvaart, bibliotheken, openbare dienstverlening, culturele voorzieningen, verenigingsleven, voorzieningen voor sport en sportieve recreatie, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.56 Medische voorzieningen:     

voorzieningen voor medische hulpverlening en medische hulpmiddelen, zoals een huisartsenpost, medische groepspraktijk, tandartsenpraktijk, fysiotherapie, apotheek, kruisgebouw, GGD, dierenartsenpraktijk, geestelijke hulpverlening of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon;

1.57 Nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.58 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.59 Overkapping:     

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);

1.60 Overstek:     

bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel;

1.61 Pand     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.62 Perceelsgrens:     

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.63 Serre:     

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaand uit een lichte constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.64 Staat van inrichtingen:     

een lijst van bedrijven bevattende informatie over de bedrijven die zijn toegestaan binnen het plangebied; De lijst is als bijlage bij de voorschriften opgenomen;

1.65 Straat- en bebouwingsbeeld:     

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.66 Voorerf:     

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is;

1.67 Voorerfgebied     

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied

1.68 Woning vrijstaand:     

een grondgebonden woning waarbij het hoofdgebouw vrij staat van naast gelegen hoofdgebouwen;

1.69 Woning:     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.70 Wooneenheid:     

afzonderlijk bewoonbaar gedeelte van een voor wonen (mede) bestemd gebouw;

1.71 Zijerf:     

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;

1.72 Zijerfscheiding:     

een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:     

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 De bebouwing op de verbeelding:     

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 Het peil:     

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf - Autogaragebedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Bedrijf - Autogaragebedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. autoservicebedrijf met autowerkplaats;
  2. verkooppunt gekoppeld aan het autogaragebedrijf met autowerkplaats gerelateerde goederen;
  3. bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 conform bijgevoegde staat van inrichtingen Bijlage 1 Staat van inrichtingen.;
  4. autoverhuurbedrijf;
  5. autowasgelegenheid;
  6. een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";

met de daarbij behorende

  1. andere bouwwerken;
  2. toegangswegen in- en uitritten;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding bebouwingspercentage terrein (%) staat per bouwvlak het maximale bebouwingspercentage aangegeven, indien geen bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwvlak 100% bebouwd worden;
  3. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding bouwhoogte mag de bouwhoogte van het gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande bouwhoogte;
  4. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding goothoogte mag de goothoogte van het gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande goothoogte;

3.2.2 Bedrijfswoning     

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  1. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" is 1 bedrijfswoning toegestaan;
  2. de bedrijfswoning dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  3. een bijgebouw dient minimaal 3 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning te worden opgericht, dan wel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  4. ten behoeve van de (bedrijfs)woning inclusief bijbehorend bouwwerk maximaal 250 m² gebouwd worden;
  5. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 3.5 meter, danwel de bestaande goothoogte indien geen goothoogte is aangegeven;
  6. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 9 meter, danwel de bestaande bouwhoogte indien geen bouwhoogte is aangegeven;
  7. de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 35 graden, danwel de bestaande dakhelling;
  8. bij twee naar de weg gekeerde gevels (hoeksituatie) van het hoofdgebouw dienen vrijstaande bijbehorende bouwwerken achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  9. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  10. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  11. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;

3.2.3 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag voor de gevellijn maximaal 1 meter en achter de gevellijn maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 50 m² bedragen;
    2. overkappingen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
    3. de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding voor de gevellijn maximaal 1 meter mag bedragen en achter de gevellijn maximaal 2 meter;
    4. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
    5. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter uit steken;

3.3 Nadere eisen     

3.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

3.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 3.2.1 Gebouwen lid c en toestaan dat de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;
  2. artikel 3.2.1 Gebouwen lid d en toestaan dat de maximale goothoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;
3.4.2 Beperking     

De toepassing van de in artikel 4.4 1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

3.5 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan de detailhandel welke ten dienste van de bestemming mag plaatsvinden;

3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

3.6.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving en toestaan dat andere bedrijven die in aard en omvang gelijk zijn aan de bestemming Bedrijf- Autoservicebedrijf met autowerkplaats of andere bedrijven die in aard en omvang gelijk zijn aan bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 conform bijgevoegde staat van inrichtingen Bijlage 1 Staat van inrichtingen.(solitaire bedrijven) zich mogen vestigen binnen de voor Bedrijf- Autogaragebedrijf, bestemde gronden met uitzondering van detailhandels bedrijven en bedrijven met een risicocontour van 10-6.

3.6.2 Beperking     

De toepassing van de in artikel 3.6 Afwijken van de gebruiksregels is beperkt tot gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 4 Bedrijf - Milieucategorie 2     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Bedrijf - Milieucategorie 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2, zoals bedoeld in Staat van inrichtingen.. Uitgezonderd zijn de risicovolle inrichtingen met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar, geluidszoneringsplichtige inrichtingen, zoals bedoeld in het Inrichting- en vergunningenbesluit milieubeheer en vuurwerkbedrijven;
  2. bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning"

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. toegangswegen in- en uitritten;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden;
  2. ter plaatse van de aanduiding bebouwingspercentage terrein (%) staat per bouwvlak het maximale bebouwingspercentage aangegeven, indien geen bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwvlak 100% bebouwd worden;
  3. ter plaatse van de aanduiding bouwhoogte mag de bouwhoogte van het bedrijfsgebouw niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande bouwhoogte;
  4. ter plaatse van de aanduiding goothoogte mag de goothoogte van het bedrijfsgebouw niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande goothoogte.

4.2.2 Bedrijfswoning     

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  1. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" is 1 bedrijfswoning toegestaan;
  2. de bedrijfswoning dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  3. een bijgebouw dient minimaal 3 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning te worden opgericht, dan wel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  4. ten behoeve van de (bedrijfs)woning inclusief bijbehorend bouwwerk maximaal 250 m² gebouwd worden;
  5. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 3.5 meter, danwel de bestaande goothoogte indien geen goothoogte is aangegeven;
  6. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 9 meter, danwel de bestaande bouwhoogte indien geen bouwhoogte is aangegeven;
  7. de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 35 graden, danwel de bestaande dakhelling;
  8. bij twee naar de weg gekeerde gevels (hoeksituatie) van het hoofdgebouw dienen vrijstaande bijbehorende bouwwerken achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  9. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  10. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  11. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen

4.2.3 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag voor de gevellijn maximaal 1 meter en achter de gevellijn maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 50 m² bedragen;
    2. overkappingen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
    3. de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding voor de gevellijn maximaal 1 meter mag bedragen en achter de gevellijn maximaal 2 meter;
    4. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
    5. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter uit steken;

4.3 Nadere eisen     

4.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

4.4 Afwijken van de bouwregels     

4.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 4.2.1 en toestaan dat de goothoogte van het hoofdgebouw een meter meer mag bedragen;
  2. artikel 4.2.1 en toestaan dat bijbehorende bouwwerken vanaf de gevellijn mogen worden opgericht;
  3. artikel 4.2.3 en toestaan dat de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg maximaal 3 meter mag bedragen.
4.4.2 Beperking     

De toepassing van de in artikel 4.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

4.5 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, dit behoudens voor zover een aanduiding "detailhandel" op de verbeelding is aangegeven.
  2. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken, niet zijnde aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning;

4.6 Afwijken van de gebruiksregels     

4.6.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 4.1 onder a, en toestaan dat andere bedrijven, die in aard en omvang gelijk zijn aan de milieucategorie van de bedrijven, volgens de bestemmingsplankaart, overeenkomstig de bijgevoegde Bijlage 1 Staat van inrichtingen., zich mogen vestigen binnen de voor Bedrijf - Milieucategorie 2 bestemde gronden met uitzondering van detailhandelsbedrijven, bedrijven met een risicocontour van 10-6/jaar geluidszoneringsplichtige inrichtingen, zoals bedoeld in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en vuurwerkbedrijven;
  2. artikel 4.1 onder a. en toestaan dat detailhandel van ter plaatse vervaardigde goederen, niet zijnde levensmiddelen, kleding, schoeisel, en huishoudelijke artikelen, mag plaatsvinden;
4.6.2 Beperking     

De toepassing van de in artikel 4.6.1 genoemde afwijking beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

4.7 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

  1. door de bestemming Bedrijf - Milieucategorie 2 na bedrijfsbeëindiging wijzigen in de bestemming Wonen - Vrijstaand lintbebouwing , Wonen - Voormalige agrarische bebouwing of een maatschappelijke bestemming;

De genoemde wijziging is alleen mogelijk als:

  1. de activiteiten in combinatie met de woonfunctie zijn;
  2. deze binnen de bestaande bebouwing uitvoerbaar is;
  3. geen wezenlijke verandering aan de karakteristieke bebouwing van een gebouw plaatsvindt indien de wijziging betrekking heeft op karakteristieke bebouwing;
  4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  5. landschappelijk verstorende bebouwing wordt afgebroken;
  6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huisgebonden beroep/ en bedrijf;

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels     

6.1 Ondergeschikte bouwonderdelen     

  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van- een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  3. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

6.2 Onderwerpen van stedenbouwkundige aard     

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels     

7.1 Bevoegdheid     

Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders op grond van dit artikel afwijken van de regels door:

  1. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
  2. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  3. het toestaan van in geringe mate, doch maximaal 5.00 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  4. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  5. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
    2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
  6. de hoogte van andere bouwwerken zijnde, te vergroten en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 m;
  7. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25.00 meter met dien verstande dat als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond;
  8. het overschrijden van de gevellijn door:
    1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
    2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 meter² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;
  9. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximaal bouwhoogte tot 1,5 meter;
  10. de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    5. maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisverbonden activiteiten met een maximum van 50 meter²;
    6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
    7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 meter² bij of aan de woning worden geplaatst;
    8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  11. het laten gebruiken van een deel van de woning voor bed en breakfast, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de activiteit is uitvoerbaar binnen de bestaande bebouwing;
    2. de activiteit is ruimtelijk ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    3. er mag geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreden;

7.2 Beperking     

De toepassing van de in artikel 7.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 8 Overgangsrecht     

8.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, herstel bedrijfswoningen.

Bijlage bij regels