direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Nieuw-Weerdinge, mast 92
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2023007-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding & doel

Aanleiding

TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) is landelijke netbeheerder van het hoogspanningsnet. Aanpassingen en uitbreidingen van het hoogspanningsnet zijn noodzakelijk. Dit is nodig om de energietransitie mogelijk te maken en het sterk stijgende aanbod van duurzame elektriciteitsproductie, zoals zonne- en windenergie op het netwerk te kunnen aansluiten en te transporteren. Daarnaast is uitbreiding van het hoogspanningsnet noodzakelijk om op termijn te kunnen voldoen aan de verwachte groei van de vraag naar elektriciteit.

De groei van duurzame opwekking in Nederland overtreft ruimschoots de eerdere verwachtingen. In het noorden van Nederland, voornamelijk in de provincies Groningen en Drenthe, zijn er veel verkenningen / initiatieven op het gebied van nieuwe zonne-parken. De verwachte groei in deze gebieden is zo sterk, dat deze niet gefaciliteerd kan worden op het huidige 110kV net. Wanneer deze hoeveelheden zonne-energie vermogen op het huidige 110kV net worden aangesloten, zullen ernstige overbelastingen in het 110 kV net optreden. Om deze redenen dient het 110 kV net aangepast te worden, en dienen extra koppelingen met het 380 kV hoogspanningsnet gerealiseerd te worden. De bouw van een tweetal nieuwe hoogspanningsstations is hiervoor noodzakelijk. Hoogspanningsstations Veenoord Boerdijk en Musselkanaal zijn inmiddels planologisch mogelijk gemaakt.

Onderdeel van deze netversterking vormt het versterken van de bestaande 110kV verbinding 'Zwolle-Meeden' tussen masten 097 en 201. Dit om te zorgen voor een goede aan- en afvoer van elektriciteit van het (verstopte) onderliggende 110kV-hoogspanningsnet op het hoofdnet (380kV). Aanpassing en/of verzwaring van verschillende masten, opstijgpunten en verbindingen op dit deel van het tracé is daarom nodig. Een gedeelte hiervan ligt in de gemeente Emmen daarop heeft dit bestemmingsplan betrekking.

Doel

In figuur 1.1 is een globaal overzicht gegeven van het plangebied. Doel van dit bestemmingsplan is om ten zuiden van de Woldweg (nr.1) westelijk van de provinciale weg N391 (nr. 3) (ten westen van de Weerdinger-Erfscheidenveen (nr. 2)) twee nieuwe opstijgpunten te bouwen omdat er een nieuwe 110kV verbinding hier ondergronds aangelegd wordt.

Deze ontwikkelingen zijn niet toegestaan binnen de geldende bestemming. Dit bestemmingsplan maakt de aanpassing van de bestaande mast 93 mogelijk en tevens de ondergrondse verkabeling tussen mast 92 en 94 van de 110kV verbinding. De bovengrondse kabels blijven mogelijk op basis van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0001.png"

Figuur 1.1: globale ligging nieuwe kabels en plangebied: 1. Woldweg; 2. Weerdinger- Erfscheidenveen; 3. N391; rode lijn = 380 kV verbinding; gele lijn = ondergrondse verkabeling 110kV verbinding.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

In figuur 1.2 is het plangebied weergegeven waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft. Tussen mast 92 en mast 94 zal de hoogspanningsverbinding vervangen worden door een ondergrondse verkabeling. Daardoor worden er aan de bestaande mast 152 (op de lijn Zwolle – Meeden) ook aanpassingen gedaan en komt er ook daar een opstijgpunt. ,

Dit bestemmingsplan bestemd de opstijgpunten, de (ondergrondse-) verbinding en bijbehorende belemmeringenstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0002.png"

Figuur 1.2: Locatie plangebied inclusief werkgebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied valt volledig binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' (vastgesteld 2014-10-30). Binnen het plangebied kruisen twee hoogspanningsverbindingen elkaar (zie figuur 1.3). De gronden hebben de enkelbestemmingen: 'Agrarisch met waarden – grootschalige veenontginningen', 'Verkeer – Auto(snel)weg' en 'Water'.

De dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanning 1' is bestemd voor bovengrondse lijnen van 380 kV en de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanning 2' is bestemd voor bovengrondse lijnen van 110 kV.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0003.png"

Figuur 1.3: fragment verbeelding geldend bestemmingsplan.

Op grond van deze bestemmingen is het niet mogelijk een ondergrondse verbinding aan te leggen. In onderstaande tabel zijn de bestemmingsplannen en geldende bestemmingen weergegeven.

Tabel 1.1 Overzicht geldende bestemmingsplannen

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0004.png"

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes op basis van een aantal omgevingsonderzoeken die al bijlage zijn toegevoegd.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied Nieuw-Weerdingen mast 92, zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

1.6 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 worden de relevante beleidskaders beschreven. De milieu- en omgevingsaspecten zijn in hoofdstuk 4 opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. In hoofdstuk 6 komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en het overleg en inspraak van het plan aanbod.

Hoofdstuk 2 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleid van Rijk- provincie en Waterschap en waar nodig hoe met dit beleid rekening is gehouden.

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. In het kader van de netversterking is vooral het thema duurzaamheid van belang. Het plan is niet strijdig met het gemeentelijk beleid over duurzaamheid.

2.1.2 Structuurvisies windenergie en zonneakkers

De gemeente Emmen beschikt over zowel een structuurvisie windenergie (2016) als een structuurvisie voor zonneakkers (2015).

Structuurvisie windenergie
Het kabinet heeft een aantal gebieden waaronder delen van de gemeente Emmen aangemerkt als "geschikt voor grootschalige windenergie'' (meer dan 100MW), waaronder een deel van de Drentse Veenkoloniën. Dit aangewezen gebied "De Drentse Veenkoloniën" is een voormalige veenontginningsgebied waardoor een grootschalig rationeel verkaveld landschap is ontstaan. Het gebied wordt doorsneden door een aantal provinciale wegen. Het gebied wordt gekenmerkt door een aantal kleine kernen, de vele bebouwingslinten en agrarisch gebruik. Een belangrijk aandachtspunt voor het mogelijk maken van grootschalige opwerk van duurzame energie is het versterken van het elektriciteitsnet.

Structuurvisie zonneakkers

De structuurvisie zonneakkers geeft uitwerking aan de ambitie van de gemeente Emmen om mede met behulp van inzet van zonneakkers haar doelstelling om CO2 neutraal te worden te realiseren. De structuurvisie bied locaties, criteria en ondersteunende faciliteiten aan de samenleving en marktpartijen om de realisatie van zonneakkers te stimuleren en te faciliteren. De realisatie van grootschalige zonneakkers in Emmen maar ook in de rest van Noordoost Nederland vraagt meer van het stroomnet. Dit bestemmingsplan faciliteert een verdere versterking van het net in Noordoost Nederland.

Conclusie

Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor het plan voornemen. Netversterking is een belangrijke voorwaarde voor alle voorzieningen in de gemeente.

2.1.3 Ruimtelijke waardenkaart

De Ruimtelijke Waardenkaart (vastgesteld september 2011) belicht de aardkundige, archeologische, ecologische, hydrologische, cultuurhistorische en de landschappelijke waarden, evenals de monumenten van het buitengebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011', hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de onderliggende waarden in de kernen ook aanbod. Daarnaast reikt de ruimtelijke waardenkaart concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap aan. De bijbehorende rapportage geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden.

De gemeente ziet de ruimtelijke waardenkaart als een aanzet tot een nader te bepalen ontwikkelingskader. De ruimtelijke waardenkaart is een intern beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie en monumenten.

Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de ruimtelijke waardenkaart zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet 'opnieuw' vastgesteld, maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.

Conclusie

In de uitgevoerde omgevingsonderzoeken is rekening gehouden met de ruimtelijke waarden van het plangebied. Derhalve is er geen strijdigheid met de Ruimtelijke Waardenkaart van de gemeente Emmen uit 2011.

2.1.4 De gemeente Emmen in het perspectief van het landschap

In het kader van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' is de Ruimtelijke Waardenkaart verder uitgewerkt in het rapport 'De gemeente Emmen in het perspectief landschap'. In dit rapport worden de algemene ruimtelijke en visuele aspecten zoals beschreven in de Ruimtelijke Waardenkaart verder uitgewerkt naar een lager (meso) schaalniveau. Het plangebied is gelegen binnen 'Gebied 30 Hondsrug - oost'.

Over het deel van het plangebied waar de ontwikkeling van het hoogspanningsstation plaatsvindt is onder andere het volgende opgenomen:

De aanleg van de N391 heeft er visueel toe geleid dat het gebied in tweeën is gesplitst. Het deel ten oosten en ten zuiden van de N391 hoort in visueel opzicht dan ook bij de robuuste open ruimte van de Monden met de daarbij behorende lange essentiële zichtlijnen. Visueel hoort dat deel van het Weerdinger Erfscheidenveen dan ook bij het Emmer-Erfscheidenveen en Roswinkelerveen. Het gebied ten noorden van de N391 maakt deel uit van de robuuste ruimte ten zuiden van Nieuw-Weerdinge.

Conclusie

Het planvoornemen voorziet in het realiseren van opstijgpunten bij al bestaande hoogspanningsmasten. Tevens wordt de hoogspanningsverbinding ondergronds aangelegd. Het voornemen is niet strijdig met het gemeentelijke beleid ten aanzien van het perspectief van het landschap.

2.2 Regionaal beleid - RES 1.0 regio Drenthe

In de Regionale Energiestrategie (RES) 1.0 van regio Drenthe is de gezamenlijke energiestrategie van alle overheden in de regio Drenthe vastgelegd. In de RES 1.0 is het bod gedaan om in 2030 3,45 TWh elektriciteit op te wekken door windenergie en grootschalige zonne-energie.

De impact van de bijdrage van de RES-regio Drenthe op de energie-infrastructuur is doorgerekend door Enexis, RENDO en TenneT. Met de doorrekening hebben de netbeheerders een indicatie van de netimpact gegeven op:

  • de tijd die het kost om uitbreidingen van het netwerk te realiseren;
  • de ruimtelijke inpassing die nodig is voor nieuwe infrastructuur;
  • de maatschappelijke kosten die worden gemaakt om eventuele knelpunten op te lossen.

De netbeheerders hebben in de RES 1.0 aangegeven dat er stevig moet worden geïnvesteerd om de ambitie van de RES-regio Drenthe te kunnen realiseren. Om knelpunten op te lossen moeten er vier nieuwe hoogspanning- en middenspanningstations (HS/MS-stations) worden gerealiseerd en dienen 15 bestaande stations te worden uitgebreid.

Conclusie

De RES 1.0 vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling voorziet in het uitbreiden van de elektriciteitsnet van TenneT en vervult daarmee een essentiële rol in het behalen van de doelstelling voor duurzame elektriciteitsopwekking in de provincie Drenthe.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie (vastgesteld 3 oktober 2018) is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over 'lange termijn', betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd :

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied heeft een generiek beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht dat gemeenten deze waarden beschermen in bestemmingsplannen en initiatieven hierop beoordelen.

Conclusie

De provinciale Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

2.3.2 Provinciale Omgevingsverordening Drenthe

Op 3 oktober 2018 is de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld. Op 2 juli 2019 heeft een beperkte wijziging van de omgevingsverordening plaatsgevonden. Op 14 april 2021 is een tweede wijziging op de Omgevingsverordening 2018 als ontwerp ter inzage gelegd. Daarnaast is op 14 april 2021 de ontwerp-Omgevingsverordening voor 2022 ter inzage gelegd. Op 29 september 2021 is de Wijziging Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld.

Met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe vertaalt de provincie haar Omgevingsvisie Drenthe 2018 door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De verordening bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Drenthe.

  • De Omgevingsverordening 2018 bevat twee relevante bepalingen met betrekking tot energie-infrastructuur:
  • het is verboden met leidingen voor het transport van elektriciteit die worden gekoeld met olie of chemicaliën een grondwaterbeschermingsgebied te doorkruisen;
  • elektrische en elektronische apparatuur zendt, onbedoeld, radiogolven uit en kan ASTRON systemen storen. Deze soort storing valt in de categorie Elektro-Magnetische Compatibiliteit (EMC). Vanwege genoemd effect is er een veilige minimumafstand nodig tussen radiogolven uitzendende apparatuur en LOFAR. Een ruimtelijk plan dat een gebied bestrijkt dat valt binnen zone I en II van de radiotelescoop of LOFAR, dient te worden voorzien van een advies van ASTRON. Dit geldt eveneens voor ruimtelijke plannen die voorzien in ontwikkelingen binnen een straal van 2 kilometer rondom een LOFARbuitenstation.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in leidingen die worden gekoeld met olie of chemicaliën, en ligt niet in grondwaterbeschermingsgebied, zone I en II van een radiotelescoop of LOFAR en >2 km van LOFARbuitenstations. Het voornemen voldoet derhalve aan de relevante bepalingen met betrekking tot energieinfrastructuur.

Conclusie

Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor het plan voornemen.

2.3.3 Energietransitie - agenda 2020-2023

In mei 2020 is de energietransitie-agenda 2020 - 2023 vastgesteld door de Provinciale Staten van Drenthe. De agenda laat zien hoe de provincie Drenthe de energietransitie wil versnellen en waar Drenthe wil staan in 2030 en 2050. Drenthe wil in 2030 40 % van het energiegebruik hernieuwbaar produceren en in 2050 energieneutraal zijn. Dit houdt in dat net zoveel hernieuwbare energie wordt geproduceerd als wordt gebruikt om te wonen, leven en werken. In de agenda zijn vijf speerpunten opgenomen:

  • 1. het speerpunt 'Gebouwde omgeving' stelt centraal dat de energietransitie woonlastenneutraal verloopt. De focus ligt op het ondersteunen van dorps- en wijkinitiatieven met energiecoöperaties, het faciliteren en ondersteunen van gemeenten en de regie op een levendige netwerkorganisatie;
  • 2. het speerpunt 'Mkb en industrie' focust op het versnellen van de energietransitie via energieadvies en kennisontwikkeling en door het stimuleren van innovatieve projecten en verdienmodellen. Verder investeren we meer in energietoezicht;
  • 3. het speerpunt 'Hernieuwbare energie' wil met het ontwikkelfonds lokaal eigenaarschap bevorderen en de energiecoöperaties ondersteunen in het voortraject van projecten voor hernieuwbare energie. Dit speerpunt richt zich verder op het faciliteren en ondersteunen van grootschalige hernieuwbare energieproductie;
  • 4. het speerpunt 'Energiesysteem van Drenthe' richt zich op een adequaat elektriciteitsnet dat de groei van hernieuwbare energie aankan. Wij ondersteunen de ontwikkeling van het Drentse energiesysteem van de toekomst. Daarnaast richt het zich op de mogelijkheden van waterstof als nieuwe energiedrager, onder meer door het ondersteunen van innovaties;
  • 5. het speerpunt 'Communicatie' richt zich op het bieden van handelingsperspectief: inzicht geven in de mogelijkheden van burgers en ondernemers om bij te dragen aan de energietransitie, bij te dragen aan de doelstellingen van de Energietransitie-agenda en samen te werken met alle belanghebbende partijen.

Het vierde speerpunt 'Energiesysteem van Drenthe' heeft het meeste raakvlak met het planvoornemen. De provincie richt zich op de volgende drie punten:

  • 1. adequaat netwerk;
  • 2. het energiesysteem van de toekomst;
  • 3. waterstof als nieuwe energiedrager.

De provincie wil voorbereid zijn op de uitdagingen van de toekomst. Zo wordt benoemd dat nieuwe hoogspanningsinfrastructuur nodig is.

Conclusie

De energietransitie-agenda 2020 - 2023 van de provincie Drenthe biedt ruimte voor het planvoornemen. De ontwikkeling draagt bij aan het realiseren van aansluitende elektriciteitsinfrastructuur voor een stabiel en betrouwbaar netwerk, waarmee de doelstellingen van de provincie behaald kunnen worden.

2.4 Rijksbeleid

2.4.1 Nationale Omgevingsvisie (Novi)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De NOVI benoemt 21 nationale belangen en opgaven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Eén van deze belangen is het 'realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur. Hoogspanningsverbindingen vanaf 110kV behoren tot het landelijk hoogspanningsnet en zijn onderdeel van dit nationale belang.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de ambities van de NOVI, omdat het plan op integrale wijze een kwalitatief hoogwaardige bijdrage levert aan het verbeteren van de energie-infrastructuur en energiezekerheid biedt. Daarmee sluit het aan bij het nationale belang 'realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is.

2.4.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het beleid dat in de SVIR is geformuleerd, is in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (hierna: Barro) vastgelegd in regelgeving. In het Barro zijn nationale belangen vastgelegd waar provincies en gemeenten rekening mee moeten houden als zij inpassingsplannen en bestemmingsplannen opstellen. De elektriciteitsvoorziening is aangemerkt als een nationaal belang.

Voor hoogspanningsverbindingen, waaronder ook de opstijgpunten vallen, zijn de volgende regels opgenomen in het Barro:

  • Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een hoogspanningsverbinding bevat het tracé van die hoogspanningsverbinding en laat het gebruik als hoogspanningsverbinding toe.
  • Een bestemmingsplan wijst geen ander tracé van de hoogspanningsverbinding aan.
  • In afwijking van het tweede punt kan, na schriftelijk advies van de beheerder van het hoogspanningsnet, een ander tracé voor de hoogspanningsverbinding worden aangewezen, mits de hoogspanningsverbinding als zodanig in het bestemmingsplan wordt gehandhaafd, het bestemmingsplan het gebruik van dat gewijzigde tracé als hoogspanningsverbinding toelaat en het tracé aansluit op het tracé van de hoogspanningsverbinding in de naastliggende bestemmingsplannen.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de regels van het Barro.

2.4.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buitenstedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kan vinden.

Indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dan moet er getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd. Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.

Jurisprudentie heeft aangetoond dat hoogspanningslijnen inclusief koppelpunten en stations, niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden beschouwd. Er hoeft dan ook niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt dan er op grond van het vigerende bestemmingsplan kan worden gerealiseerd. Deze vernieuwing vindt plaats op gronden die in de bestaande situatie reeds bestemd zijn met de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' waar dergelijke opstijgpunten al zijn toegestaan.

Conclusie

Het plan is passend binnen het Bro.

2.4.4 Klimaatakkoord

Op 28 juni 2019 is het Klimaatakkoord gepresenteerd. Het centrale doel is het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in Nederland met 49 % in 2030 ten opzichte van 1990. Het akkoord is opgesteld door het Klimaatberaad waarin voorzitters van de sectortafels en maatschappelijke organisaties, medeoverheden en niet-gouvernementele organisaties vertegenwoordigd zijn en bevat meer dan 600 afspraken om de doelstellingen te bereiken. Ook de nog lopende afspraken uit het Energieakkoord voor duurzame groei zijn integraal opgenomen in het Klimaatakkoord. Inmiddels is het Klimaatakkoord door een breed scala aan bedrijven en (branche)organisaties ondertekend. De afspraken in het Klimaatakkoord zijn opgesplitst in vijf pijlers (zie tabel 2.1).

Tabel 2.1: Pijlers en ambities van het Klimaatakkoord

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0005.png"

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van een ondergrondse 110kV-kabelverbinding en opstijgpunten. Deze netaanpassing is nodig om de transportcapaciteit te verhogen en aan de groeiende vraag naar en aanbod van elektriciteit te kunnen voldoen. Dit is het gevolg van een toename in elektriciteitsverbruik en de toegenomen opwekking van duurzame energie. De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied houdt op deze manier verband met in ieder geval drie pijlers. Elektrisch rijden uit de pijler 'Mobiliteit' en duurzame verwarming van woningen uit de pijler 'Gebouwde omgeving' leiden tot extra elektriciteitsverbruik. Verder wordt er in de pijler 'Elektriciteit' gesproken over toenemende opwekking van hernieuwbare energie. Dit zal in grote mate decentraal worden ingevoerd op het hoogspanningsnet waardoor op veel plaatsen een grotere transportcapaciteit van het net noodzakelijk is. Dit plan sluit goed aan bij het Klimaatakkoord.

2.4.5 Elektriciteitswet 1998

De Elektriciteitswet 1998 stelt gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en heeft betrekking op de productie, het transport en de levering van elektriciteit. De mogelijkheden voor opwekking, levering en in- en uitvoer van elektriciteit en voor het gebruik van leidinggebonden elektriciteitswerken zijn hierin opgenomen, met inachtneming van het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening. Voortkomend uit de Elektriciteitswet is de Netcode vastgesteld, waarin de voorwaarden voor de gedragingen van netbeheerders en afnemers staan. Op grond van de Netcode en de Elektriciteitswet 1998 is TenneT verantwoordelijk voor een veilig, betrouwbaar en doelmatig hoogspanningsnet in Nederland. Op basis van de Elektriciteitswet 1998 moet Enexis daarnaast onder andere de door haar beheerde netten in stand houden en aansluitingen aanbieden en realiseren voor degenen die daarom verzoeken.

Rijkscoördinatieregeling

De rijksoverheid kan bij projecten van nationaal belang de besluitvorming coördineren. Projecten op het gebied van energie-infrastructuur die van nationaal belang zijn, worden op grond van de Elektriciteitswet 1998 gecoördineerd door de minister van Economische Zaken en Klimaat. In de rijkscoördinatieregeling (RCR) worden de verschillende besluiten (vergunningen en ontheffingen) die voor een project nodig zijn tegelijkertijd en in onderling overleg genomen. Het gaat naast vergunningen en ontheffingen vaak ook om een rijksinpassingsplan. Voor hoogspanningsprojecten geldt dat projecten die bijdragen aan uitbreidingen en verzwaringen van het landelijk hoogspanningsnet op een spanningsniveau van 220 kilovolt (kV) of hoger onder de RCR vallen. Op het project dat door het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de RCR niet van toepassing.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door middel van dit bestemmingsplan voorziet in de verantwoordelijkheden die voor TenneT zijn opgelegd in de Elektriciteitswet 1998 en de Netcode. De RCR niet van toepassing op dit planvoornemen.

2.5 Conclusie beleid

De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn in overeenstemming met het beleid van gemeente, provincie en Rijk en dragen bij aan de (toekomstige) energievoorziening in de regio en gemeente zelf. Beleid staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving en -uitgangspunten

3.1 Huidige situatie

In het plangebied liggen op dit moment twee hoogspanningsverbindingen met als centraal punt mast 152 langs de provinciale weg N391 (zie hieronder figuur 2.1). Dit knooppunt is op de hoogspanningsNet Netkaart weergegeven als knooppunt Vesterswijk. Beide kabels van de verbindingen hangen aan deze mast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0006.png"

Figuur 2.1: mast 152 (bron: cyclomedia - streetsmart)

Beide verbindingen vormen een belangrijke schakel in de energievoorziening in Noord-Nederland. De 380kV verbinding loopt vanaf een knooppunt bij Zwolle door naar de Eemshaven en is de enige 380kV verbinding in de regio. Daarmee is het een cruciale verbinding voor heel Noord-Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0007.png"

Figuur 2.2: hoogspanningsverbindingen Noord-Nederland (blauwe cirkel is globale ligging plangebied (bron: HoogspanningNet Netkaart).

Ook de 110kV verbinding vormt letterlijk een verbinding tussen de 380kV verbinding en westelijk gelegen 220 kV verbinding tussen Zwolle en knopppunt Zijerveen bij Assen (de groene lijn in figuur 2.2).

Op deze verbinding wordt het deel tussen mast 92 op de lijn Beilen – Emmen Vesterswijk en mast 94 op de lijn Emmen Vesterswijk – Emmen Barger Oosterveld ondergronds verkabeld als extra verbinding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0008.png"

Figuur 2.2: Bestaande situatie hoogspanningsverbindingen. Ligging 380kV leiding (rood) en 110kV leiding (zwart).

3.2 Toekomstige situatie

De aanpassingen die gedaan moeten worden bestaan uit het ondergonds brengen (verkabelen) van een nieuwe 110kV verbinding tussen mast 92 en 94. Dit is nodig om de energietransitie mogelijk te maken en het sterk stijgende aanbod van duurzame elektriciteitsproductie, zoals zonne- en windenergie op het netwerk te kunnen aansluiten en te transporteren. Daarnaast is uitbreiding van het hoogspanningsnet noodzakelijk om op termijn te kunnen voldoen aan de verwachte groei van de vraag naar elektriciteit. Na realisatie liggen hier een ondergrondse- en bovengrondse hoogspanningsverbinding.

Door deze verkabeling is het nodig om op drie plekken ook de bestaande hoogspanningsmasten aan te passen. De bestaande masten zijn niet nog voorzien van opstijgpunten (zie onderstaand figuur 2.3). Opstijgpunten zijn de locaties waar het ondergrondse deel van een hoogspanningsverbinding boven de grond komt en naar het bovengrondse deel van een hoogspanningsverbinding wordt geleid door middel van een installatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0009.png"

Figuur 2.3 : Voorbeeld opstijgpunt bij Apeldoorn links van de hoogspanningsmast (bron: Streetsmart)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De laatste jaren is in toenemende mate het besef gegroeid dat ruimtelijke ordening en milieu twee beleidsvelden zijn die met elkaar te maken hebben, rekening met elkaar moeten houden en elkaar kunnen versterken. Het gemeenschappelijke doel dat aan beide beleidsvelden ten grondslag ligt, is het creëren van een goede kwaliteit van het leefmilieu (de omgevingskwaliteit). Om dit te bereiken geldt voor bestemmingsplannen dat toetsing plaats dient te vinden aan specifieke ruimtelijke milieunormen, zoals afstandsnormen en normen ten aanzien van geluid, bodem en luchtkwaliteit. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevings- en milieuaspecten voor het hele plangebied.

4.1 Archeologie

In de Erfgoedwet is de bescherming van het archeologisch erfgoed geregeld. Deze wet verplicht om bij de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, aangezien ze grotendeels verborgen liggen in de bodem. Hierdoor zijn ze niet eenvoudig te karteren. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentkaart (AMK) opgesteld. Bij bodemverstoringen dient getoetst te worden of de archeologische waarden niet verstoord of beschadigd worden.

Onderzoek

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzen zijn gemaakt.

De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan 'Emmen-Archeologie' (facetbestemmingsplan. Met de vertaling naar de verbeelding en regels van dat bestemmingsplan is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, de onderstaande tabel geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer. In de eerste kolom zijn de bijbehorende dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan weergegeven.

Tabel 4.1: Onderverdeling archeologische waarden

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0010.png"

Het plangebied heeft geen archeologische dubbelbestemming. De onderstaande kaart laat de meest nabije dubbelstemmingen zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0011.png"

Figuur 4.1: Fragment facetbestemmingsplan 'Emmen, Archeologie', waardevolle gebieden voor archeologie met plusjes weergegeven.

Conclusie

Het plangebied heeft geen archeologische bescherming en geen waarde of verwachting. Nader onderzoek is niet nodig. Archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Landschap en cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht om in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de manier waarop er rekening is gehouden met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden (gebouwd erfgoed, cultuurlandschap en archeologie). Hierbij gaat het om zowel beschermde objecten en structuren, als niet beschermde objecten als structuren. Daarnaast dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening in de planvorming rekening te worden gehouden met het aspect landschap. Hierbij gaat het om kenmerkende ruimtelijke patronen/structuren, karakteristieke beplantingsvormen en gebruikte soorten, de ruimtelijke opbouw van bebouwing in een gebied en natuurwaarden in de omgeving.

De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode 2016 - 2023 een overgangsregeling opgenomen.

Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten. Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorisch Kompas Drenthe (CHK)

In de Provinciale Omgevingsverordening heeft de provincie Drenthe kernkwaliteiten benoemd, die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het gaat om archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust en natuur. Een ruimtelijk plan kan in principe geen nieuwe activiteiten toestaan die kernkwaliteiten significant aantasten.

Wat 'significant' (een term uit artikel 2.6 lid 4 Omgevingsverordening) is, wordt bepaald door de contouren die de Omgevingsvisie voor de omgang met kernkwaliteiten stelt. Een ontwikkeling leidt dus niet tot significante aantasting, wanneer rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten conform de Omgevingsvisie en uitwerkingen als het Cultuurhistorisch Kompas.

Twee doelstellingen staan centraal in het Cultuurhistorisch Kompas Drenthe:

  • herkenbaar houden van de cultuurhistorie;
  • versterken van de ruimtelijke identiteit. Dit doet de provincie door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van partners.

Als kernkwaliteiten worden de thema's en gebieden aangewezen zoals die zijn neergelegd op de bij deze verordening behorende kaarten voor de kernkwaliteiten archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap (en de beschermingszone radioastronomie en landbouwgebied), waarbij voor Kernkwaliteit landschap geldt dat van een provinciaal belang alleen sprake is in de situaties zoals in de Omgevingsvisie omschreven.

Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:

  • wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie;
  • maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Het plangebied is gelegen binnen deelgebied 4 'De Drentse Monden – de economie van de rechte lijn'. Bepalend voor deze Drents-Groninger veenkoloniën is het orthogonale en hiërarchische stelsel van kanalen, monden en wijken, aangelegd voor de veenontginning.

De gemeenschappelijke kenmerken van deze veenkoloniën zijn:

  • De Semslinie (met het onderliggende Stadskanaal) als ontginningsbasis, met de eindpunten in de stad Groningen en Huis ter Haar;
  • Een sterk hiërarchisch ruimtelijk stelsel van lijnen en tussenliggende verkavelingen, met hoofdkanalen als ontginningsassen en dwars daarop kleinere waterwegen (dwarsdiepen of wijken);
  • Het beekdal van de veenloop ten noorden van Nieuw-Weerdinge als open en onregelmatig gebied tussen de veenkoloniën, begrensd door de Valtherdijk en het Vledderdiep;
  • Langs kanalen en diepen de lintvormige nederzettingen met achterliggend cultuurland, en met een vaste ritmiek in de verkaveling, achtergrenzen en de plaatsing van bebouwing;
  • Binnen de linten is een vaste ordening voor bebouwing en infrastructuur, waarbij veelal de boerderijen aan één kanaalzijde staan en de voorzieningen en de woningen aan de andere zijde; Binnen de linten een duidelijke ritmiek door een vaste maatvoering van kavels en een stelsel van bruggen en sluizen, beplanting en bebouwing die vaak in samenhang aanwezig is;
  • Het Oldambster boerderijtype is dominant en beeldbepalend.

Onderzoek

In het plangebied liggen geen Rijks-, provinciale of gemeentelijke monumenten en is geen sprake van beschermde stads- of dorpsgezichten. Voor aardkundige waarden geldt een generieke bescherming vanuit de provinciale Omgevingsverordening. Het plangebied ligt niet binnen de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), aangewezen in de provinciale Omgevingsverordening. De CHS verbindt alle elementen, structuren en gebieden die in hun onderlinge samenhang van provinciaal belang worden geacht.

Voor dit gebied staan twee provinciale doelstellingen centraal:

  • herkenbaar houden van de cultuurhistorie;
  • versterken van de ruimtelijke identiteit.

Het plangebied ter plekke van het beoogde opstijgpunten heeft de bestemming 'agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen'. De gronden zijn onder andere bestemd zijn voor 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden'. Het gedeeltelijk ondergronds brengen van de 110kV verbinding draagt bij aan het versterken van het landschap en natuurlijke waarden in het gebied. Er is één verbinding minder zichtbaar zij het dat dit maar een klein stukje is. Ten opzichte van de bestaande situatie zal er een kleine verbetering optreden van het landschapsbeeld.

Conclusie

Het plan voorziet niet in de wijziging of wezenlijke aantasting van beeldbepalende of belangrijke (cultuurhistorische) landschapselementen. De opstijgpunten worden gerealiseerd bij al bestaande hoogspanningsmasten en de nieuwe bekabeling loopt ondergronds. Daarom vormen de aspecten landschap en cultuurhistorie geen belemmering voor dit plan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies (zoals wonen en recreëren) anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het zoveel mogelijk beperken of voorkomen van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven zodat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen verrichten

Bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsverbindingen vallen niet onder de functies die milieuhinder veroorzaken en zijn daarom niet opgenomen in de handreiking van de VNG. Daarnaast zijn hoogspanningsverbindingen en opstijpunten niet milieuhindergevoelig. Eventueel in de omgeving aanwezig zijnde milieuhinder veroorzakende bedrijven of functies vormen enerzijds geen belemmering voor de realisatie van de benodigde verbindingen en de ontwikkeling van deze bedrijven of functies wordt anderzijds niet belemmerd door het planvoornemen.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen

4.4 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Met andere woorden: is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt voor de beoogde bestemming(en)/functie(s)? Is er bodemverontreiniging die de functiedoelen kan frustreren, levert dit gezondheidsrisico's, ecologische risico's of verspreidingsrisico's op en kan er tijdig iets aan gedaan worden? Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Onderzoek

In het plangebied is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Antea Group. In het rapport 'Milieuhygienisch vooronderzoek (NEN5725), Netversterking Noordoost Nederland 110 kV, locaties 1 t/m 5. d.d. 10 november 2022' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage Bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.

In het uitgevoerd historisch bodemonderzoek zijn een aantal verdachte locaties naar voren gekomen waar nader onderzoek en mogelijk sanering aan de orde zijn.

  • Op mastlocaties 092 en 152 zijn gedempte sloten en wijken (vaarten) aanwezig die mogelijk asbestverdacht zijn.
  • De werkweg tussen mast 092 en 152 passeert een dam met onbekende inhoud. Mogelijk is de dam verhard met asbestverdacht puin.
  • De werkweg naast mastlocatie 094 passeert een demping uit de jaren '50. Deze locatie is daarom mogelijk asbestverdacht indien hier puin in is gestort.
  • Op mastlocatie 152 is puin aanwezig onder de klinkerverharding. Deze locatie is daarom potentieel asbestverdacht aangezien de periode van aanleg onbekend is.
  • Op mastlocatie 152 is een te dempen sloot aanwezig naast de wegberm van de N391. Deze is verdacht op minerale olie en PAK vanwege het verkeer.

Aanbevelingen

  • Voor grondroerende werkzaamheden binnen de verdachte bodemlocaties zoals benoemd in het vooronderzoek dient verkennend bodemonderzoek op basis van de NEN 5740 of verkennend asbestonderzoek op basis van de NEN 5707/NEN 5897, te worden uitgevoerd om de milieuhygiënische bodemkwaliteit te bepalen.
  • Bij het aantreffen van (bijmengingen met) onvoorzien puin in het opgeboorde materiaal dient tevens een verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707 of NEN 5897 uitgevoerd te worden.

Op basis van dit historisch bodemonderzoek wordt vervolgonderzoek uitgevoerd door middel van veldonderzoek. De resultaten van dit onderzoek zijn bekend voordat het plan wordt vastgesteld.

Vervolgonderzoek

Op basis van bovenstaande onderzoek is vervolgonderzoek uitgevoerd in het plangebied. In het rapport 'Rapport verkennend bodemonderzoek, deellocatie 03 netversterking Noordoost- Nederland, Woldweg en Weerdinger-Erfscheidenveen te Nieuw Weerdinge, d.d. 22 februari 2024' zijn hiervan de resultaten beschreven. Dit onderzoek is als bijlage 5 toegevoegd aan deze toelichting. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt beschreven:

Zintuigelijk waarnemingen

Er zijn binnen het gehele projectgebied ter plaatse van de vermeende dempingen en dammen geen antropogene bijmengingen aangetroffen. De asbestverdachtheid is hiermee komen te vervallen. In de ondergrond van boringen 42, 46 en 47 nabij mast 94 zijn uitsluitend wat houtresten aangetroffen. Verder is onder het pad met H-klinkers nabij mast 152 grind ensteen aangetroffen. Ook dit materiaal is niet asbestverdacht.

Grond

Er zijn geen verhoogde gehalten aangetoond boven de interventiewaarde bodemkwaliteit in de boven- en de ondergrond.

Grondwater

In het grondwater zijn geen componenten in concentraties boven de signaalwaarden van de Provincie Drenthe aangetoond.

Conclusie

Op grond van de uitgevoerde bodemonderzoeken kan geconcludeerd worden dat de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van het overige werkgebied in voldoende mate vastgesteld en vormt het geen beperking voor de realisatie.

4.5 Natuur

Ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde natuurwaarden. Dit betreft potentiële effecten op vogel- en vleermuissoorten, maar ook effecten op beschermde natuurgebieden zijn mogelijk. De Wet natuurbescherming (Wnb) bevat alle regels voor de bescherming van zowel soorten als natuurgebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mogelijke effecten van het bestemmingsplan op de beschermde natuurwaarden.

Soortenbescherming
De bescherming van in het wild voorkomende planten- en diersoorten is vastgelegd in de Wet
natuurbescherming. De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland
geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden diverse
verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.

Natura 2000 gebieden
Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden, waaronder het IJsselmeer en de Waddenzee. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de soorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft. Activiteiten in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten, of als een afweging heeft plaatsgevonden over alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang en de inzet van compenserende maatregelen. In de passende beoordeling worden de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Daarbij dient ook een eventuele externe werking van een initiatief op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te worden bepaald. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn bieden een juridisch kader dat verzekert dat menselijke activiteiten worden ondernomen op een wijze die de integriteit van Natura 2000-gebieden niet negatief beïnvloeden.

Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Wanneer (kleine) natuurgebieden en de daarin voorkomende soorten geïsoleerd komen te liggen, bijvoorbeeld door bebouwing en infrastructuur, bestaat het risico dat soorten niet kunnen overleven en het natuurgebied zijn waarde verliest. Door het aaneenschakelen van natuurgebieden wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van deze achteruitgang van natuur en biodiversiteit (veelheid van soorten). Provincies wijzen de NNN-gebieden aan en deze worden op hun beurt vastgelegd in ruimtelijke plannen van de gemeenten. De ecologische hoofdstructuur is planologisch beschermd met het 'nee, tenzij'-principe. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze het gebied aantasten, tenzij er geen alternatieven zijn en de ontwikkeling van groot openbaar belang is. Schadelijke effecten op de natuur dienen te worden gecompenseerd.

Onderzoek

In het plangebied is een natuurtoets uitgevoerd door Antea Group. In het rapport 'Natuurtoets, Netversterking Noordoost Nederland 110kV, locatie 3, aanpassing masten 092-152-094, d.d. 13 december 2022' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.

Soortenbescherming

In de omgeving van het plangebied is een geschikt biotoop aangetroffen voor beschermde soorten (Wnb) waarvoor geen algemene vrijstelling geldt. Het gaat om soorten uit de volgende soortgroepen: algemene broedvogels, jaarrond beschermde broedvogels, otter, bever en poelkikker. In tabel 3.1 van de natuurtoets (Bijlage 2 ) zijn de conclusies ten aanzien van deze beschermde soorten opgenomen. De onderbouwing van de conclusies zijn beschreven in de natuurtoets. Voor de overige soort(groep)en is beoordeeld dat vervolgstappen niet aan de orde zijn. Voor deze soorten en vrijgestelde soorten geldt wel de zorgplicht.

Tabel 4.2: aanwezigheid beschermde soorten (bron: tabel 3.1 van de natuurtoets)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0012.png"

In tabel 3.1 van de natuurtoets (bijlage 1) is aangegeven dat een overtreding van de Wnb voor een aantal soorten op voorhand kan worden voorkomen door het treffen van maatregelen. Deze maatregelen zijn in tabel 3.3 van de natuurtoets (bijlage 1)uiteengezet. Door het nemen van deze maatregelen worden negatieve effecten voorkomen en zijn geen vervolgstappen noodzakelijk. Wanner de maatregelen worden overgenomen is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.

Tabel 4.3 - maatregelen beschermde soorten (bron: tabel 3.1 van de natuurtoets)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0013.png"

Wanneer de bovenstaande maatregelen worden getroffen is een Wnb ontheffing niet nodig.

Omdat TenneT een hek gaat plaatsen rond de mast is afstemming met het team vergunningverlening, Toezicht en Handhaving van de provincie Drenthe geweest of voor het plaatsen van het hek een ontheffing Wnd soortenbescherming nodig is. Zij hebben intern de situatie bekeken en komen tot de conclusie dat een ontheffing Wnb soortenbescherming niet nodig is.

De werkzaamheden zijn volgens de provincie ook geen belemmering voor de beverfamilie, doordat de burcht zich aan de andere zijde van de weg bevindt. Aantasting van het leefgebied wordt met de plaatsing van een hekwerk en doek voorkomen en lijkt de provincie een geschikte maatregel. Uiteraard dient tijdens de werkzaamheden rekening gehouden te worden met de zorgplicht en zouden daarom willen vragen enkel overdag de werkzaamheden uit te voeren.

Zorgplicht

Uit de natuurtoets Bijlage 2 blijkt dat er in het plangebied soort(groep)en aanwezig (kunnen) zijn waarmee rekening dient te worden gehouden in het kader van de zorgplicht voor soorten. Maatregelen waaraan gedacht kan worden bij de invulling van de zorgplicht bij voorliggend planvoornemen zijn weergegeven in tabel 3.4 van de natuurtoets en onderstaande opgenomen in tabel 4.4 van deze toelichting. De zorgplicht maatregelen dienen te worden overgenomen.

Tabel 4.4: maatregelen zorgplicht (bron: tabel 3.4 van de natuurtoets)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0014.png"

Natura 2000

In tabel 4.5 zijn de conclusies van de natuurtoets ten aanzien van beschermde Natura 2000-gebieden opgenomen. De onderbouwing van de conclusie is beschreven in de natuurtoets zelf. Zoals uit de tabel blijkt kunnen effecten niet uitgesloten worden. Dit komt doordat ten tijde van het onderzoek nog geen duidelijkheid was over de stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. Inmiddels is dit onderzoek gedaan.

Uit het stikstofdepositieonderzoek is gebleken dat het plan voornemen geen bijdrage levert aan Natura-2000 gebieden. Stikstofdepositie vormt op dit moment geen belemmering voor het planvoornemen zie paragraaf 4.6. Daarmee ontstaan er geen effect op deze gebieden en vormt dit voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan geen beperking.

Tabel 4.5: mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden (bron: tabel 3.5 van de natuurtoets (bijlage 1)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0015.png"

NNN en natuur buiten NNN

In tabel 4.6 hieronder zijn de conclusies ten aanzien van beschermde NNN-gebieden en natuur buiten NNN opgenomen. Het plangebied ligt niet in NNN of ander beschermde natuurgebieden. NNN en natuur buiten NNN vormen geen belemmering voor het planvoornemen.

Tabel 4.6: mogelijke invloed op NNN-gebieden (bron: tabel 3.6 van de natuurtoets (bijlage 1)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0016.png"

Conclusie

Wanneer de genoemde maatregelen in het kader van soortenbescherming worden opgevolgd is geen aanvullend onderzoek nodig en is er geen Wnb ontheffing nodig. Uit het stikstof onderzoek blijkt dar er geen depositie plaatsvind op Natura-2000 gebieden. Het aspect ecologie geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Stikstofdepositie

Gelet op de Wet natuurbescherming en de Beleidsregels natuurbescherming van de provincie Drenthe mag een plan alleen worden vastgesteld indien er geen significante gevolgen zijn voor een Natura 2000-gebied.

Stikstofemissie wordt veroorzaakt door verkeer, mobiele werktuigen, het houden van vee, mest, etc. Als gevolg daarvan kan stikstofdepositie plaatsvinden op grote afstand van de bron.

Projecten waarbij tijdens de uitvoering meer dan 0,00 mol/ha/jaar stikstofdepositie plaatsvindt op een Natura 2000-gebied zijn natuurvergunningplichtig. Projecten waarbij het gebruik resulteert in een toename van meer dan 0,00 mol/ha/jaar stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied is niet toegestaan. Om te bepalen wat de toename door het gebruik is, wordt het toekomstige plan vergeleken met de feitelijke, legale, planologische situatie van het huidige plan.

Onderzoek

Er is een stikstofdepositie onderzoek opgesteld door Antea Group.In het rapport 'Stikstofdepositie-onderzoek, Netversterking Noordoost Nederland 110kV, locatie 3, aanpassen masten en lijnverbindnig gemeente Emmen, d.d.22 februari 2024' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.

Met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator (versie 2023.1) is de mogelijke toename van stikstofdepositie in beeld gebracht. Dit heeft de volgende resultaten opgeleverd:

Realisatiefase: 0,00 mol/ha/jaar.

Uit de AERIUS-berekening blijkt dat de voornemens niet leiden tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op omliggende Natura 2000-gebieden. Ter controle zijn er rekenpunten geplaatst op Duitse Natura 2000-gebieden welke zich binnen een straal van 25 km van het projectgebied bevinden. In het doorgerekende model is er geen sprake van stikstofdepositie op deze Natura 2000-gebieden. Het AERIUS-model voor het project is toegevoegd als bijlage bij het stikstof onderzoek (met als kenmerk Ropgfq1Zq25a). .

In de gebruiksfase is er geen sprake van stikstofuitstoot. Er zijn geen machines aanwezig die uitstoot geven daarom is een berekening naar de gebruiksfase ook niet nodig.

Conclusie

Uit het opgestelde AERIUS-model blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op enig Natura 2000-gebied. Significante effecten op Natura-2000 gebieden zijn daarmee uitgesloten. Stikstofdepositie staat vergunningverlening derhalve niet in de weg.

4.7 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient het aspect geluid beoordeeld te worden. Bij het aspect geluid gaat het om het ruimtelijk mogelijk maken van geluidsbron (zoals wijzigingen aan een weg, spoorweg of industrie) enerzijds, en aan bestemmingen die een zekere mate van rust nodig hebben (zoals woningen, scholen en ziekenhuizen) anderzijds. Ruimtelijke plannen moeten voldoen aan de wet- en regelgeving die is opgenomen in de Wet geluidhinder (Wgh), de Wet milieubeheer (Wm) en onderliggende besluiten en regelingen.

Realisatiefase

Tijdens de realisatiefase van de voorgenomen ontwikkeling vinden de nodige werkzaamheden plaats. De werkzaamheden zelf en het materieel om de werkzaamheden uit te voeren veroorzaken een tijdelijke geluidsbelasting voor de omgeving. Het dichtstbijzijnde woonadres is voor de werklocaties bij mast 094, op ruim 100 meter afstand. Dit betekent dat de effecten beperkt zullen zijn. De Wet geluidshinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties. Voor bouwen zijn regels voor deze tijdelijke situaties opgenomen in het Bouwbesluit 2012 (art. 8.3) en voor overige activiteiten in de APV (art. 4:6). Tijdens de realisatie werkzaamheden dient aan deze regels voldaan te worden.

Gebruiksfase
De voorgenomen ontwikkeling is geen geluidgevoelige functie in de zin van de Wgh en veroorzaakt geen geluidshinder. Akoestisch onderzoek naar deze verbinding en opstijgpunten is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.8 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). In titel 5.2 van de wet zijn de bepalingen ten behoeve van luchtkwaliteit opgenomen.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en op welke wijze overschrijdingen van de luchtkwaliteit dienen te worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur.
Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen
(grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft overeenkomstig artikel 5.12 van de Wm het NSL vastgesteld. Op 1 augustus 2009 is het NSL vervolgens in werking getreden. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de hiervoor geldende grenswaarden. De beoordelingscriteria of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”. In dit Besluit is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor een opstijgpunt. In het plangebied liggen de huidige concentraties van NO2, PM10 en PM2,5 ruim onder de wettelijke grenswaarden. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een substantiële toename van verkeer. De werkzaamheden ten behoeve van de aanleg genereren tijdelijk extra verkeer. In de gebruiksfase zijn bovengenoemde functies onbemand en vinden enkel beperkt verkeersbewegingen plaats voor toezicht en onderhoud. De mast stoot zelf geen stoffen uit die de luchtkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Het project beïnvloedt dan ook niet in betekenende mate de luchtkwaliteit in de zin van het besluit NIBM. Aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen

4.9 Water

Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.

Het waterbeleid, zoals opgenomen in het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet zet hiermee in op een robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Onderzoek

Er is een watertoets opgesteld door Antea Group. In het rapport 'Netversterking Noordoost Nederland 110kV, gemeente Emmen, Watertoets, d.d. 23 juni 2023'zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage Bijlage 6 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.

Verhard oppervlak

In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onverhard. Ter plaatse van de mastvoeten is een betonnen fundering aanwezig, verder is het in en rondom de mast onverhard. In de toekomstige situatie zal de hoeveelheid verharding toenemen door de te plaatsen opstijgpunten. Er zullen in totaal 3 opstijgpunten geplaatst worden met een betonnen fundering en mogelijk wat half-verharding er omheen. De opstijgpunten zullen een oppervlak krijgen wat ongeveer gelijk is aan het huidige mast oppervlak. Dit zal leiden tot een geschatte toename in verhard oppervlak van 300 m².

Tabel 4.7: Geschat oppervlak hoogspanningsmasten

Mast   Oppervlakte mast (m²)  
Mast 092   70  
Mast 152   180  
Mast 094   50  
Total verhard oppervlak   300  

Aangezien het plangebied niet binnen de bebouwde kom, binnen uitbreidingsplannen en in glastuinbouwgebied ligt en er minder dan 1.500 m² verharding wordt gerealiseerd wordt waterberging niet noodzakelijk geacht.

Waterhuishouding

Er worden geen problemen met de waterhuishouding voorzien bij de aanleg van de opstijgpunten en hoogspanningskabels. De kabels zullen met een gestuurde boring geplaatst worden, hiervoor is geen bemaling nodig. Afhankelijk van de grondwaterstand moet er mogelijk wel bemalen worden voor de aanleg van de opstijgpunten. Hiervoor kan indien nodig een bemalingsadvies worden opgesteld.

Oppervlaktewater

Het geplande tracé zal een aantal sloten en een oppervlaktewatergang kruisen. Doordat de kabels op voldoende diepte onder de watergangen door worden gelegd (dieper dan 20 meter) worden geen negatieve effecten verwacht op het oppervlaktewater door de aanleg van de hoogspanningskabels.

Waterveiligheid

Het plangebied bevindt zich niet binnen een waterkering of de beschermingszone daarvan, hiermee worden dan ook geen problemen voorzien. Ook is er geen overstromingsgevaar in het gebied waar rekening mee moet worden gehouden.

Klimaatadaptatie

Bij het aanleggen van de opstijgpunten kan gekozen worden voor half verharding of onverhard oppervlak rondom het opstijgpunt. Door gebruik te maken van halfverharding, zoals grindpaden of poreuze materialen, kan water infiltreren in de bodem en de grondwaterstand verhogen. Dit helpt bij het voorkomen van overstromingen en zorgt voor een natuurlijke afvoer van regenwater. Onverharding, zoals graslanden of natuurlijke vegetatie, helpt ook bij waterabsorptie en draagt bij aan het verminderen van hitte-eilanden. Door slim gebruik te maken van deze technieken kunnen we de veerkracht van het buitengebied en de hoogspanningslocaties vergroten in het licht van klimaatverandering.

Conclusie

De waterhuishouding in en rond het gebied zal niet verslechteren door de aanleg van de ondergrondse verkabeling en de drie nieuwe opstijgpunten. Vanuit het aspect water is het plan uitvoerbaar.

4.10 Kabels en leidingen

De ongestoorde ligging van planologisch relevante leidingen en hoogspannings- verbindingen dient te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen en verbindingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

De leidingen en verbindingen zijn te verdelen in drie typen:

  • 1. buisleidingen met een externe veiligheidszone;
  • 2. bovengrondse hoogspanningslijnen;
  • 3. overige leidingen.

De eerste twee type leidingen zijn in ieder geval planologisch relevant. Voor de overige leidingen bepalen bevoegd gezag en leidingbeheerders of deze planologisch relevant zijn. Voorbeelden van planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen en goederen; - aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

TenneT, initiatiefnemer van het voornemen waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld, beschouwt haar ondergrondse kabels als planologisch relevant. Gezien het groot maatschappelijk belang van de kabels en omdat er grote problemen ontstaan als de kabels niet meer werken of niet gerealiseerd kunnen worden, is het wenselijk/noodzakelijk deze in het bestemmingsplan op te nemen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt aanpassing aan de bestaande twee bovengrondse hoogspanningsverbindingen mogelijk. Het plangebied betreft ook alleen de beschermingsstrook van deze beide verbindingen inclusief beheerszone. Dit zijn ook de enige twee planologische relevante kabels en leidingen in het gebied die ook in het geldende bestemmingsplan beschermd zijn. Omdat de leidingbeheerder TenneT is en Tennet ook zorg draagt voor de aanpassingen zijn deze ook in de toekomst goed beschermd. Verder liggen er geen planologisch relevante leidingen in het plangebied. TenneT zorgt er ook voor dat tijdens de realisatie en aanpassing van de masten iedereen stroom blijft houden.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Externe veiligheid

Het transport, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen brengen risico's met zich mee door de mogelijkheid dat bij een ongeval gevaarlijke lading vrij kan komen. De discipline externe veiligheid houdt zich bezig met het beheersen van de hieraan verbonden risico's voor mensen die zich in de nabijheid van gevaarlijke stoffen bevinden. Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gericht op de bescherming van individuen die zich bevinden in beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten1. Deze twee soorten (kwetsbare) objecten worden ook wel de risico-ontvangers genoemd. In het kader van het vaststellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan moet worden getoetst of het realiseren van het plan een onacceptabel extern veiligheidsrisico oplevert. Bij de toetsing moet gekeken worden naar twee soorten risico's, plaatsgebonden risico en groepsrisico.

De nieuwe opstijgpunten en ondergrondse kabelverbindingen vallen niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Het zijn geen risicovolle inrichtingen en geen (beperkt) kwetsbaar object. De ontwikkeling zorgt verder niet voor een toename van de kans op een incident bij risicobronnen (plaatsgebonden risico en groepsrisico) of een toename van de effecten van een mogelijk incident. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

We is er in de directe nabijheid een gasopslagtank aanwezig. Deze vormt wettelijk gezien geen beperking voor de uitvoerbaarheid maar mogelijk kan TenneT er toch voor kiezen om bij de verdere uitwerking toch maatregelen te treffen, te denken valt dan aan een aarden wal ter afscherming van de opstijgpunten. Deze kan aangelegd worden binnen de geldende bestemming. Eventuele extra maatregelen zullen in samenspraak met de Veiligheidsregio uitgewerkt kunnen worden.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.12 Gezondheid

Bij transport van elektriciteit ontstaan magnetische velden. De magnetische veldsterkte wordt uitgedrukt in microtesla (één miljoenste deel van een tesla).Voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen heeft TenneT zich geconformeerd aan:

  • het beleidsadvies van de Minister voor Klimaat en Energie van 21 april 2023, kenmerk DGKE-DRE / 26746813; Voorzorgbeleid voor magneetvelden bij elektriciteitsvoorzieningen

De sterkte van elektrische en magnetische velden is afhankelijk van de aanwezige spanning (elektrisch veld) of de stroomsterkte (magnetisch veld), maar is ook sterk afhankelijk van de afstand tot de bron. Net als bij een warmtebron geldt voor elektrische en magnetische velden dat de veldsterkte snel afneemt wanneer de afstand tot de bron groter is. Bij ondergrondse hoogspanningskabels spelen elektrische velden geen rol. Door de metalen beschermingsmantel om de kabel wordt het elektrisch veld volledig afgeschermd.

Voor wat betreft magneetvelden rond hoogspanningsinfrastructuur geldt een grenswaarde van maximaal 100 microtesla. Deze waarde komt voort uit aanbevelingen van de Europese Unie en geldt als norm voor de maximale blootstelling aan burgers. Het volledige hoogspanningsnet van TenneT voldoet aan deze norm op alle voor publiek toegankelijke plaatsen.

Voor ondergrondse kabelverbindingen (en opstijgpunten) geldt dat bij de aanleg proportionele bronmaatregelen worden getroffen. Die bronmaatregelen zijn opgenomen in het herijkte voorzorgbeleid. Als bronmaatregel kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het in driehoeksformatie leggen van kabels of het toepassen van driefasenkabels bij een nieuwe ondergrondse kabelverbinding. De bronmaatregelen zorgen er voor dat de magneetvelden in sterkte verminderen en de magneetveldcontour smaller wordt. Daarmee volgt TenneT het herijkte voorzorgbeleid. Overigens adviseert de Minister het bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening om geen specifieke afstanden tot bestemmingen waarin mensen langdurig verblijven te berekenen bij ondergrondse kabelverbindingen en hoogspanningsstation. De Minister acht het voldoende om in deze gevallen enkel de bronmaatregelen te treffen.

Het planvoornemen voldoet aan het huidige beleidsadvies (beleidsadvies van de Minister voor Klimaat en Energie van 21 april 2023, kenmerk DGKE-DRE / 26746813; Voorzorgbeleid voor magneetvelden bij elektriciteitsvoorzieningen). Het aspect magneetvelden vormen geen belemmering voor het planvoornemen.

4.13 Niet gesprongen explosieven

Na de Tweede Wereldoorlog zijn op diverse plekken in Nederland ontplofbare oorlogsresten (verder OO genoemd) achtergebleven. Deze OO vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd, zoals graven. Voorafgaand aan deze bodemroerende werkzaamheden dient de aanwezigheid van deze OO uitgesloten te worden of dienen eventuele OO verwijderd te worden.

Onderzoek

Antea Group heeft in samenwerking met AVG en in opdracht van TenneT een vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten (29 maart 2023)uitgevoerd voor het onderzoeksgebied TenneT Netversterking Noordoost Nederland 110 kV. In het rapport 'Vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten, Netversterking Noordoost Nederland 110kV, locaties 1 t/m5, d.d. 10 november 2022' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage Bijlage 7 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.

Op basis van de beoordeelde feiten is geconcludeerd dat er onvoldoende, of te globale, indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in het onderzoeksgebied. Het plangebied is niet verdacht op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten.

Conclusie

Op basis van het bureauonderzoek OO kan geconcludeerd worden dat het plangebied niet verdacht is op OO.

4.14 Vormvrije m.e.r. beoordeling

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een m.e.r.-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De milieueffectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer en nader uitgewerkt in de AMvB Besluit m.e.r. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en een bijlage. De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, staan genoemd in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor m.e.r.-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling, een m.e.r.-beoordeling of een m.e.r.-plicht.

De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een m.e.r.-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een m.e.r.-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:

  • de kenmerken van de projecten (omvang project, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen en de cumulatie met andere projecten);
  • de plaats van de projecten (bijzondere gebieden, bestaand grondgebruik, rijkdom/kwaliteit/regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu);
  • de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: bereik, grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).

Gelet op de wetswijziging per 16 mei 2017 moet er voor de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsleiding op grond van het Besluit m.e.r. bijlage D een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling door de initiatiefnemer worden opgesteld, op basis waarvan de gemeente een besluit neemt over de m.e.r.-beoordelingsplicht.

Tabel 4.2: fragment Besluit m.e.r. ten aanzien van hoogspanningsleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023007-B701_0017.png"

Onderzoek

Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld door Antea Group. In het rapport 'Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling, Locatie 3 Emmen, d.d. 22 november 2023' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage 8 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.

In het kader van deze notitie en de onderzoeken in het kader van de ruimtelijke onderbouwing (toelichting bestemmingsplan) is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r. procedure.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen heeft op basis hiervan ook een M.e.r.-beoordelingsbesluit genomen op 30 november 2023 luidende dat er geen milieueffectrapport opgesteld wordt omdat er geen nadelige milieugevolgen ontstaan. Dit besluit is opgenomen als bijlage 9 bij deze toelichting.

Conclusie

Gelet op het voorstaande wordt voorgesteld om op basis van deze aanmeldnotitie te besluiten dat geen milieueffectrapportage nodig is.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Een bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de onderbouwing, achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang en kan anderzijds van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in deze toelichting, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen en aanduidingen met bijbehorende planregels. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht. Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van een kadastrale kaart en van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT).

5.2 Toelichting regels

in dit bestemmingsplan wordt gewerkt met inleidende regels, bestemmingsregels en algemene regels. De inhoud hiervan wordt onderstaand beschreven.

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 'Inleidende regels' bestaat uit twee artikelen:

Begrippen (artikel 1)

Artikel 1 van de planregels bevat beschrijvingen van begrippen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschil in interpretatie mogelijk is.

Wijze van meten (artikel 2)

In artikel 2 wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moet worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels' omvat regels die betrekking hebben op het gebruiksdoel van de gronden. Ten behoeve van een logische en eenduidige opbouw wordt conform de SVBP2012 het navolgende opbouw voor de bestemmingsregelingen aangehouden:

Bestemmingsomschrijving:

Hierin wordt een omschrijving van de bestemming gegeven, alsmede welk gebruik binnen deze bestemming is toegestaan.

Bouwregels:

Hierin wordt bepaald aan welke voorwaarden de gebouwen en bouwwerken moeten voldoen.

Afwijken van de bouwregels:

Geeft aan van welke bouwregels, en binnen welke grenzen, door het college van Burgemeester en Wethouders middels een omgevingsvergunning kan worden afgeweken.

Specifieke gebruiksregels:

Geeft aan welk gebruik van de gronden of de daarop aanwezige gebouwen of bouwwerken in ieder geval als strijdig gebruik moet worden aangemerkt.

De in het plan opgenomen bestemmingen wordt hierna nader toegelicht:

Artikel 3 Bedrijf- Opstijgpunt

Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - Opstijgpunt' wordt een opstijgpunt gerealiseerd. Deze bestemming is gelegd op de gronden die de overgang markeren van de bovengrondse lijnverbindingen naar de ondergrondse 110kV-kabelverbindingen. Binnen deze bestemming enkel bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan.

Artikel 4 Leiding - Hoogspanning

Deze dubbelbestemming maakt de realisatie van een ondergrondse 110 kV-kabelverbinding mogelijk. Daarnaast zorgt deze dubbelbestemming ervoor dat deze, na aanleg, wordt beschermd. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouw- en aanlegregels opgenomen. De bijbehorende belemmeringsstrook is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding van de ondergrondse 110 kV-hoogspanningsverbinding. Dat ruimtebeslag wordt bij ondergrondse kabelverbindingen gevormd door de buitenste kabel plus een beschermingszone. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen, onder andere om veilig (onderhouds)werkzaamheden uit te kunnen voeren en ongestoord functioneren van de kabel te kunnen garanderen.

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van het bestemmingsplan bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan. Hieronder worden de algemene regels van dit bestemmingsplan toegelicht.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Deze standaardbepaling strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels wordt een voor (vrijwel) alle bestemmingen geldende nadere uitwerking van de op grond van de Wro geldende algemene gebruiksregel gegeven. Het gaat om een verbod om gronden te gebruik voor het storten van puin en afvalstoffen, het verbod om gronden en gebouwen te gebruiken als seksinrichting. Daarnaast gaat het om een verbod om gronden te gebruiken als opslag van schroot, afbraak- en bouwmateriaal, de stalling en opslag van niet meer in gebruik zijnde voer-, vaar- en vliegtuigen. Tenslotte wordt in deze regels het gebruik als standplaats voor kampeermiddelen uitgesloten, tenzij anders bepaald..

Artikel 7 Overige regels

In de overige regels is de verhouding geregeld tussen dit bestemmingsplan en de onderliggende vigerende bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Ter plaatse van de enkelbestemming in dit bestemmingsplan komen de enkelbestemming en dubbelbestemmingen uit de vigerende bestemmingsplannen dan wel beheersverordeningen te vervallen. Ter plaatse van de dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan prevaleren de dubbelbestemmingen en blijven de onderliggende bestemmingen op basis van de vigerende bestemmingsplannen dan wel beheersverordeningen van kracht voor zover zij niet strijdig zijn met de dubbelbestemmingen.

Artikel 8 en 9 Overgangs- en slotregels

In het bestemmingsplan is het overgangsrecht opgenomen ten aanzien van bouwwerken en gebruik. De formulering is overgenomen uit de standaardbepaling van het Besluit ruimtelijke ordening. Tevens is een slotregel opgenomen welke conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 is geformuleerd.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Communicatie

Bij het project zijn omwonenden en belanghebbenden via diverse kanalen geïnformeerd en betrokken, waaronder via informatieavonden en de projectwebsite. Op de projectwebsite wordt ingegaan op het project, de beoogde planning en het laatste nieuws. Ook zijn er antwoorden op veelgestelde vragen te vinden. Daarnaast vinden 1-op-1 gesprekken plaats met eigenaren en bewoners met wie specifieke zaken af te stemmen zijn. Ten tijde van de bekendmaking van het ontwerpbestemmingsplan is dit breed aangekondigd.

6.2 Participatie

Participatie omwonenden en grondeigenaren

Tot slot zijn de omwonenden en grondeigenaren in en rondom het plangebied belanghebbend. Deze zijn tijdens het proces betrokken. Omwonenden zijn geïnformeerd middels een brief, de projectwebsite http://www.tennet.eu/nl/projecten/netversterking-noordoost-nederland en kregen de mogelijkheid om per mail te reageren. Met de grondeigenaren zijn meerdere gesprekken gevoerd waarin zorgen, wensen en ideeën zijn opgehaald. De resultaten zijn besproken bij het interne TenneT projectteamoverleg, het overleg tussen TenneT en de gemeente Emmen in het overleg tussen TenneT en waterschap Hunze en Aa's

6.3 Overleg ex artikel 3.1 Wro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Nieuw-Weerdinge, mast 92 wordt voor overleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verzonden naar verschillende overlegpartners. Zoals uit de Nota van Beantwoording (bijlage 1) blijkt, zijn er aanpassingen doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan.

6.4 Zienswijzen

Vanaf 20 december 2023 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Tegen het bestemmingsplan Buitengebied Nieuw-Weerdinge, mast 92 zijn geen zienswijzen ingediend. De provincie heeft aangegeven dat zij kan instemmen met het bestemmingsplan. Derhalve is het bestemmingsplan ongewijzigd ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden.

6.5 Ambtshalve aanpassingen

Ambtshalve is de begrenzing van de verbeelding met maximaal 1-2 meter verschoven omdat gebleken is dat het hekwerk rond het terrein ter beveiliging niet volledig binnen de bestemming viel. Daarom is de verbeelding ambtshalve iets aangepast ten opzichte van het ter inzage gelegde bestemmingsplan.

Daarnaast is op basis van de nieuw voorgeschreven rekenmethode de stikstofdepositie nogmaals berekend. Daartoe is bijlage 3 vervangen door een nieuw rapport. De uitkomsten hebben niet geleid tot een andere conclusie zoals beschreven in paragraaf 4.6.

Ook is een vervolg gegeven op het verkennend bodemonderzoek. Het verkennend onderzoek uit 2022 betrof een verkenning rondom de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op meerdere locaties in Noord-Nederland. Het nieuwe bodemonderzoek, opgenomen in bijlage 5. De informatie en conclusie is daarmee aangepast in paragraaf 4.4.

Deze aanpassingen hebben overigens geen gevolgen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Hoofdstuk 7 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Kosten

De kosten van het gehele project, inclusief procedure, zijn volledig voor rekening van de initiatiefnemer, TenneT. TenneT is zowel financieel als organisatorisch verantwoordelijk voor de aanleg en het beheer van de masten en kabelverbindingen. De leveringszekerheid is een wettelijke taak van TenneT op grond van de Elektriciteitswet 1998, waarin TenneT is aangewezen als netbeheerder van het hoogspanningsnet van Nederland. Dit betekent dat TenneT verantwoordelijk is voor de aanleg en het beheer van het transportnet, het transporteren van elektriciteit en het borgen van de energiebalans (het evenwicht tussen vraag en aanbod).

In dat kader stelt TenneT financiële middelen beschikbaar voor uitvoering van dit bestemmingsplan.

TenneT voert vrijwel uitsluitend gereguleerde taken uit. De kaders waarbinnen deze activiteiten uitgevoerd worden, zijn vastgelegd in de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Omdat TenneT zowel in Nederland als in een aantal regio's in Duitsland een monopolie heeft als netbeheerder, worden de kerntaken gereguleerd door onafhankelijke toezichthouders, namelijk de Nederlandse Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Duitse Bundesnetzagentur (BNetzA). Het is hun taak om de belangen van consumenten, bedrijven en netbeheerders af te wegen tegen de doelstellingen van betaalbaarheid, leveringszekerheid en duurzaamheid.

7.2 Zakelijk recht.

Voor de aanleg, de instandhouding en het beheer en onderhoud van de 110 kV kabelverbinding en bijbehorende opstijgpunten en masten moet TenneT gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. Deze strook (de zakelijk recht strook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg, instandhouding, beheer, onderhoud en goed functioneren. Daarbij is tevens rekening gehouden met veiligheidseisen. Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook is TenneT voornemens een zakelijk recht overeenkomst (ZRO) (inclusief gebruiksovereenkomst) af te sluiten met de eigenaar, de eventuele overige zakelijk gerechtigden (erfpachters, opstalhouders, et cetera) en de eventuele persoonlijk gerechtigden (huurder, pachters, et cetera). In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van TenneT zal ontvangen. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.

TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en na de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet. De schade dient wel een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg te zijn van de vestiging van het zakelijk recht. De schade wordt onderscheiden in vier hoofdcomponenten: vermogensschade op het moment van afsluiten van de ZRO; inkomensschade; bijkomende schade op het moment van afsluiten van de ZRO en schade die op het moment van afsluiten van de ZRO onvoorzienbaar en/of onbepaalbaar is (toekomstschade). De grondeigenaren zijn geïnformeerd door TenneT over het voornemen het kabeltracé planologisch te verankeren in het voorliggende plan. Met de grondeigenaren wordt een ZRO gesloten.

Grondverwerving

Indien het noodzakelijke gebruik van de grond voor de aanleg en instandhouding van de benodigde hoogspanningsverbindingen en de overige projectonderdelen benodigd voor het functioneren van de hoogspanningsverbinding leiden tot een inbreuk op het exclusieve gebruiksrecht die de functionaliteit van het object voor het actuele gebruik wezenlijk aantast, kan niet worden volstaan met de vestiging van een zakelijk recht zoals hiervoor vermeld. De belangen van een rechthebbende vorderen in een dergelijke situatie redelijkerwijs eigendomsoverdracht van het betreffende object. In dergelijke gevallen wenst TenneT het betreffende object dan ook te verwerven.

7.3 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Aangezien de kosten volledig bij TenneT liggen hoeft er geen grondexploitatieplan te worden opgesteld.

7.4 Planschade

Door wijzigingen van de planologische bestemming en de bijbehorende regels, kan er voor belanghebbenden (eigenaren, overige zakelijke gerechtigden en persoonlijk gerechtigden) in de nabijheid van de hoogspanningsverbinding of het koppelpunt schade ontstaan. Deze schade wordt planschade genoemd. De grondslag voor de tegemoetkoming in planschade wordt gevormd door afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Tegemoetkoming is aan de orde indien schade ontstaat in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak door een wijziging van het planologisch regime, die leidt tot een planologisch nadeel voor een belanghebbende. Overigens leidt niet ieder planologisch nadeel tot (voor vergoeding in aanmerking komende) schade. Een tegemoetkoming wordt toegekend voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de orde bij de vestiging van zakelijke rechten en de verwerving van objecten. In deze gevallen is sprake van een volledige schadeloosstelling dus inclusief een tegemoetkoming in planschade.

TenneT heeft met de gemeente Emmen een plankostenovereenkomst afgesloten. Onderdeel van deze plankostenovereenkomst is ook de planschade.

7.5 Handhaafbaarheid

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Emmen vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning.

Uitvoering van bestemmingsplannen dient strikt te worden toegepast en gehandhaafd, omdat met het bestemmingsplan het waarborgen en verbeteren van het leefmilieu kan worden aangestuurd. Een recent bestemmingsplan met duidelijke en hanteerbare regels maakt handhaving eenvoudiger. Wat hierbij wel noodzakelijk is zijn eenduidige en eenvoudige bestemmingsplanbepalingen die goed werkbaar zijn. De doeleindenomschrijving is daarbij belangrijk. Een duidelijke uitleg in de toelichting van het bestemmingsplan van de voorkomende bestemmingen kan verwarring en interpretatieverschillen voorkomen.