Nieuw-Amsterdam, Ringlaan (woningbouwlocatie)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan     

Gelet op de aanhoudende krapte op de woningmarkt, is de gemeente Emmen voornemens om binnen diverse kernen in de gemeente versneld woningbouw mogelijk te maken. Op de diverse locaties is het planologisch regime niet in overeenstemming met de voorgenomen woningbouwplannen.

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel gelegen tussen de Wildbaan, Jagerslaan en de Ringlaan, waar het voormalige dorpshuis van Nieuw-Amsterdam: De Schalm stond (hierna: plangebied). Het dorpshuis is gesaneerd en de grond ligt braak.

De gemeente Emmen (hierna: initiatiefnemer) heeft het plan opgevat om op deze locatie woningen te realiseren. Concreet ziet het voornemen toe op de realisatie van minimaal 12 en maximaal 16 appartementen met bijbehorende (parkeer)voorzieningen.

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam en Veenoord" is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Op basis van het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied een maatschappelijke bestemming, waardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de appartementen ontbreken. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging plangebied     

Het plangebied ligt in het dorp Nieuw-Amsterdam in de gemeente Emmen. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Nieuw-Amsterdam en de directe omgeving weergegeven.

verplicht

Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in Nieuw-Amsterdam en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK)

1.3 Huidige planologische regelingen     

1.3.1 Algemeen     

Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam en Veenoord" dat op 22 december 2011 door de gemeenteraad van Emmen is vastgesteld. Daarnaast gelden ter plaatse de parapluplannen “Parkeernormen gemeente Emmen”, “Parapluplan Standplaatsen” en "Emmen, Archeologie (facetbestemmingsplan)". Deze plannen zijn respectievelijk vastgesteld op 26 april 2018, 31 mei 2018 en 28 april 2022.

Ten aanzien van de planologische situatie is voornamelijk het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam en Veenoord" en "Emmen, Archeologie (facetbestemmingsplan)" van belang. Op basis van het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam en Veenoord" is het perceel aan de Ringlaan voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk' en maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte: 4m'. Tot slot geldt op basis van het bestemminsplan "Emmen, Archeologie (facetbestemmingsplan)" de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

In afbeelding 1.2 wordt via een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan de planologische situatie van het plan weergegeven.

verplicht

Afbeelding 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan “Nieuw-Amsterdam en Veenoord” (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3.2 Beschrijving bestemmingen     

Het perceel aan de Ringlaan kent op basis van het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam en Veenoord" de bestemming 'Maatschappelijk' met bouwvlak. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en bijgebouwen, met bijbehorende: andere bouwwerken, horeca-1 (kantine) ten dienste van de bestemming, sport- en speelgelegenheden, fiets- en voetpaden, toegangswegen in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, kunstwerken en waterwerken, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van vier meter.

Tot slot kent het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Deze aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen en bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden.

1.4 Opzet bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek     

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, Ringlaan (woningbouwlocatie) zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

De volgende onderzoeken zijn verricht:

Hoofdstuk 2 Beleid     

2.1 Gemeentelijk beleid     

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef     

2.1.1.1 Algemeen     

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001, en de herijkte strategienota. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. In voorliggend geval is het thema 'Wonen' van belang.

2.1.1.2 Wonen     

Emmen zet in op aantrekkelijke, sterk gevarieerde woonmilieus. Variatie is nodig om verschillende doelgroepen aan Emmen te binden. Aan de ene kant is het woonbeleid bedoeld om inwoners van passende behuizing te voorzien en hen een aantrekkelijk woningaanbod te bieden om hen vast te houden. Continue aanpassing van het aanbod aan de veranderende woningvraag is geboden.

De opgave ligt er om de woningvoorraad in lijn te brengen en te houden met de woonwensen van huidige én toekomstige inwoners. Dit betekent:

  • meer levensloopbestendige woningen: bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de kern van het dorp. Zo wordt tegemoet gekomen aan de toenemende behoefte naar wonen met zorg en welzijnsdiensten;
  • meer ruimte voor bouwkavels: zo wordt tegemoet gekomen aan de wens van inwoners om zelf de regie in handen te hebben bij het creëren van hun woon- en leefomgeving;
  • realisatie van nieuwe dorpse en landelijke woonmilieus in combinatie met investeringen in het landschap om de kwaliteit van wonen en leven een impuls te geven en een concurrerend woonmilieu te bieden.
2.1.1.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef     

De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de realisatie van 12 tot 16 appartementen. Deze appartementen zijn geschikt voor starters op de woningmarkt. Het realiseren van appartementen voor starters is belangrijk, omdat hier veel vraag naar is. Hierdoor draagt de voorgenomen ontwikkeling ook bij aan het binden van starters aan de gemeente Emmen.

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de 'Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef'.

2.1.2 Woonvisie 2022-2030 'BuitengeWoon Thuis in Emmen'     

2.1.2.1 Algemeen     

In oktober 2022 heeft de gemeenteraad van Emmen de woonvisie 2022-2030 'BuitengeWoon Thuis in Emmen' vastgesteld. Met de nieuwe woonvisie zet de gemeente Emmen in op een gevarieerde woonomgeving en beschikt over een breed, duurzaam aanbod van woningen in diverse prijsklassen, in alle kernen. Het woningaanbod moet aansluiten bij de behoeften en financiële mogelijkheden van de huidige en toekomstige bewoners.

In de woonvisie staat de volgende missie centraal: De gemeente Emmen werkt samen met inwoners en betrokken partijen aan wonen, en heeft de volgende ambities:

  1. Emmen draagt zorg voor een aantrekkelijke, leefbare woonomgeving waar iedereen zich thuis voelt en zichzelf naar vermogen kan redden.
  2. Emmen geeft ruimte aan vernieuwende woonconcepten.
  3. Emmen versterkt haar groene omgeving, zet in op een duurzaam woon- en leefklimaat en een toekomstbestendige woningvoorraad.
2.1.2.2 Ambities voor vernieuwing in de woningvoorraad van wijken en dorpen     

Om de missie in relatie tot de beschikbaarheid van voldoende passende woningen en vernieuwende woonconcepten te behalen, werkt de gemeente de komende jaren voor alle wijken en dorpen vanuit de volgende vier uitgangspunten:

  1. het aanbieden van een grotere diversiteit aan woningen in de wijken en dorpen

In een aantal wijken en dorpen is er sprake van een grote eenzijdigheid van woningen. Meestal gaat het hierbij om veel van hetzelfde type eengezinswoningen. Deze eenzijdigheid willen de gemeente Emmen doorbreken door andere woningtypen toe te voegen. Het kan gaan om het toevoegen van andere woningen in de traditionele bouw zoals grotere, luxere woningen en kleinere woningen voor bijvoorbeeld starters of senioren. Ook hebben mensen tegenwoordig andere woonwensen zoals extra ruimte voor een thuiskantoor. Dit vraagt om een andere plattegrond van woningen.

  1. Herstructurering van oudere woonbuurten

Om de grotere diversiteit van het woningaanbod te bereiken en de eenzijdigheid te doorbreken, is op sommige plekken herstructurering nodig. Er zijn in de wijken en dorpen veel woonbuurten die inmiddels 50 jaar of ouder zijn. Een deel van de woningen, en het openbaar gebied, in deze woonbuurten zijn niet meer toekomstbestendig. Daarom is op veel plekken een verbeteringsslag nodig. Gelet op de grote opgaven zal geprioriteerd moeten worden wat betreft locaties. Dit vraagt een nadere uitwerking.

  1. Ontwikkelen van diverse seniorgeschikte woningen en starterswoningen

Senioren (65-plussers) maken een steeds groter deel uit van de bevolking in Emmen. Uit het woningmarktonderzoek is gebleken dat er een tekort is aan passende woningen voor deze groep. Ook is het van belang om geen woningen te bouwen die alleen aantrekkelijk zijn voor senioren, omdat op lange termijn het aandeel senioren weer gaat afnemen volgens de bevolkingsprognoses.

De seniorenwoningen die gebouwd worden, moeten daarom ook aantrekkelijk zijn voor andere doelgroepen. Levensloopbestendig bouwen is daarom waar de gemeente Emmen op aanstuurt. Senioren hebben verschillende woonwensen en behoeften. Daarom wordt gestimuleerd een diversiteit aan woningtypen, waaronder nieuw woonvormen zoals hofjes waar senioren (mogelijk gemixt met jongeren) bij elkaar wonen met een gemeenschappelijke tuin.

Een bijkomend voordeel van bouwen voor senioren is dat de woningen die de senioren achterlaten beschikbaar komen voor gezinnen of starters. Daarmee ontstaat de gewenste doorstroming op de woningmarkt. Dit alleen is niet genoeg om aan de vraag van deze doelgroepen te voldoen, met name voor starters. Vanwege de hoge prijzen hebben zij steeds minder kans op een woning. Daarom wordt ook de bouw van nieuwe, betaalbare starterswoningen gestimuleerd.

  1. Een groei van 4.000 woningen tot 2030

Er is op dit moment sprake van een woningtekort. De autonome groei bestaat tot 2030 uit 1.500 woningen. Daarbovenop is er een extra ambitie van vijf procent groei van de woningvoorraad. In totaal komt de gemeente hiermee op een ambitie 4.000 extra woningen te bouwen tot 2030. Dit bestaat uit zowel koopwoningen als uit huurwoningen. Uit het woningmarktonderzoek is namelijk gebleken dat er een toenemende vraag is naar sociale- en middenhuurwoningen. Daarom stimuleert de gemeente Emmen ook een groei van 5% in sociale- en middenhuurwoningen. Ook landelijk wordt de vraag naar betaalbare woningbouw gestimuleerd, onder andere in het Nationaal Programma Wonen, waarin een aandeel van 30% sociale woningbouw wordt geambieerd.

2.1.2.3 Kwalitatief afwegingskader     

In de woonvisie 'BuitengeWoon Thuis in Emmen is een kwalitatief afwegingskader is als volgt opgebouwd:

  1. Woningbouwinitiatieven worden niet individueel, maar in samenhang beoordeeld.
  2. Prioriteit wordt gegeven aan plannen voor herstructurering, transformatie en inbreiding.
  3. Prioriteit wordt gegeven aan woningbouwplannen voor aandachtsgroepen.
  4. Woningbouwplannen dragen bij aan een variërend en aantrekkelijk woonmilieu.
  5. Woningbouwplannen dragen bij aan ruimtelijke kwaliteit.
2.1.2.4 Kwantitatief afwegingskader     

Richting 2030 wil de gemeente Emmen ten minste 4.000 woningen aan de woningvoorraad toevoegen. Deze woningen worden verspreid over de hele gemeente toegevoegd. In onderstaand afwegingskader benoemd de gemeente de globale verdeling van de woningen over de vier gebieden.

Gebieden Beoogde groei huishoudens tot 2030 Ambitie groei woningvoorraad 5% tot 2030 Totaal aantal woningen extra tot 2030
Stad Emmen 900 1.400 2.300
De Monden 100 260 360
De Blokken 290 480 770
De Velden 210 360 570
Totaal 1.500 2.500 4.000

De kwantitatieve groei is verdeeld op basis van de hoeveelheid woningen in de verschillende gebieden. Op deze manier groeien de verschillende gebieden in verhouding tot elkaar. De genoemde aantallen worden gezien als een richtlijn voor de gebieden, maar zijn geen harde grens. De grootste huishoudensgroei verwachten wij voor de kern Emmen. In de Monden voorziet de gemeente de kleinste groei.

2.1.2.5 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Nieuwe woningbouwplannen moeten ook worden beoordeeld op hun behoefte binnen de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit is een instrument dat bijdraagt aan zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Gelet op het vorenstaande is een uitgebreide ladderonderbouwing opgesteld. De ladderonderbouwing is in Bijlage 1 opgenomen.

Uit de ladderonderbouwing blijkt dat het voorliggende plan voorziet in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte in Nieuw-Amsterdam-Veenoord. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de eisen die artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro aan de plantoelichting stelt.

2.1.2.6 Toetsing van het initiatief aan de woonvisie 2022-2030 'BuitengeWoon Thuis in Emmen'     

Middels de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan de vier uitgangspunten die worden beschreven in de woonvisie van de gemeente Emmen.

Het plangebied ligt in het gebied 'De Velden' waar op basis van de woonvisie sprake is van een kwantitatieve behoefte naar woningen.

Hierna wordt het voornemen getoetst aan het kwalitatieve afwegingskader:

  1. Woningbouwinitiatieven worden niet individueel, maar in samenhang beoordeeld.
    1. In voorliggend geval is geen sprake van de ontwikkeling van een individuele woning, maar van 12 tot 16 woningen in één gebied.
  2. Prioriteit wordt gegeven aan plannen voor herstructurering, transformatie en inbreiding.
    1. In voorliggend geval is sprake van een inbreidingsontwikkeling op een locatie dat voorheen in gebruik was ten behoeve van een dorpshuis.
  3. Prioriteit wordt gegegeven aan woningbouwplannen voor aandachtsgroepen.
    1. In de woonvisie worden senioren en starters als aandachtsgroepen benoemd. De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op levensloopbestendige appartementen (geschikt voor senioren) alsmede appartementen (geschikt voor starters).
  4. Woningbouwplannen dragen bij aan een variërend en aantrekkelijk woonmilieu.
    1. Met het voornemen wordt veel aandacht gegeven aan een parkachtig, groen en aantrekkelijk woonmilieu.
  5. Woningbouwplannen dragen bij aan ruimtelijke kwaliteit.
    1. Doordat de voorgenomen ontwikkeling een passende vervolgfunctie geeft aan een braakliggend terrein, wordt hierbij per definitie een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit.

Tot slot is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een ladderonderzoek uitgevoerd. In de in 2.3.2 opgenomen ladderonderbouwing wordt onderschreven dat er sprake is van een woningbouwplan dat kwantitatief en kwalitatief voorziet in een concrete woonbehoefte.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met de ambities en uitgangspunten die worden beschreven in de Woonvisie 2022-2030 'BuitengeWoon Thuis in Emmen'.

2.1.3 Integrale parkeervisie     

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld. Deze visie vervangt de parkeernota van 2010.

De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip “voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkeervoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of wijzigen gebruik.

Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen is in de parkeervisie de landelijke richtlijnen van het CROW leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald. Vervolgens is er een paraplubestemmingsplan parkeren opgesteld (vastgesteld op 26 april 2018) voor het grondgebied van de gehele gemeente Emmen.

Bij elke woning zal ruimte zijn voor het parkeren van 1,6 auto’s op eigen terrein. Zoals aangegeven in paragraaf 3.5.2.3 is dit voldoende om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte.

2.1.4 Cultuurhistorische waarden     

2.1.4.1 Algemeen     

Op 4 juli 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de Erfgoednota 2017-2022 vastgesteld. Met de Erfgoednota geeft de gemeente Emmen uitdrukking aan het belang dat cultuurhistorie voor de samenleving inhoudt. In de Erfgoednota benoemt de gemeente Emmen haar ambities ten aanzien van het benutten van de kansen en kwaliteiten van haar erfgoed. De gemeente Emmen herkent de krachtige stimulans die het erfgoed voor de gemeenschap in cultureel, sociaal-maatschappelijk, economisch en ruimtelijk opzicht kan bieden. Met het vaststellen van de erfgoednota wordt de betekenis van het erfgoed duurzaam verankerd in ieders denken en doen. De inspanningen die de gemeente Emmen verricht, hebben ook een wettelijke grondslag: de Erfgoedwet, de Archiefwet en de Omgevingswet verplichten gemeenten hun cultuurhistorische potentie te inventariseren en de omgang hiermee in ruimtelijke plannen op te nemen.

Onder de term cultuurhistorie wordt verstaan:

  • Archeologie: alle sporen en vondsten uit het verleden.
  • Historische stedenbouw en bouwkunst: gebouwen met een historische of architectonische betekenis, bezien in de context van dorp- en wijkstructuren.
  • Historische geografie: het landschap dat door de eeuwen heen door de mens in cultuur is gebracht en naar zijn hand is gezet.
  • Historische archieven en museale collecties als bron voor het doen van onderzoek naar de geschiedenis van Emmen en haar bewoners.

Dit is het materiele erfgoed. Daarnaast vertegenwoordigen:

  • Tradities en plekken met verhalen het immateriële erfgoed.

Bepaalde objecten en plekken hebben een hoge waarde en zijn ingedeeld binnen de beleidskeuze 'respecteren en rekening mee houden'.

In de Erfgoednota staan drie beleidskeuzes beschreven voor monumenten en structuren en plekken met een hoge cultuurhistorische waarde:

  • Beschermen geldt voor gebouwde monumenten, monumentale bomen en beschermde dorpsgezichten. Deze elementen zijn beschermd volgens de Erfgoedwet en de provinciale en gemeentelijke verordeningen.
  • Herkenbaar houden geldt voor ensembles en structuren met een hoge cultuurhistorische waarde. Bij ontwikkelingen wordt er ingespeeld op de cultuurhistorische kwaliteiten van een structuur of ensemble en wordt gelet op het herkenbaar houden van de historische en ruimtelijke structuur en samenhang.
  • Respecteren en rekeninghouden geldt voor gebouwen en plekken die de gemeente en inwoners samen hebben aangewezen. Bij ontwikkelingen (bouw, verbouw, aanleg, inrichting, sloop, kap) wordt de cultuurhistorische waarde van het element waar mogelijk behouden en versterkt.

2.1.4.2 Toetsing van het initiatief aan de Erfgoednota 2017-2022     

Het plangebied ligt in het gebied 'Barger Westerveen'. Dit betreft een veenkoloniaal landschap. Kenmerkend voor dit landschap zijn de lintdorpen langs kanalen met uitgestrekte landerijen waarbij men ver kan kijken. Dit komt door de grootschalige veenontginningen.

Op de erfgoedbeleidskaart wordt alleen de Ringlaan aangegeven als bijzondere historische infrastructuur met de maatregel herkenbaar houden.

Ter plaatse van het plangebied geldt voor het onderdeel cultuurhistorie de maatregel 'Herkenbaar houden'. Hier wordt aan voldaan door de cultuurhistorische elementen te behouden.

2.1.5 Welstandsbeleid     

2.1.5.1 Algemeen     

In het belang van de kwaliteit van de woon-, leef- en werkomgeving is aan de gemeente de wettelijke taak toebedeeld om te zorgen voor een goede omgevingskwaliteit: een omgeving die veilig, gezond en aantrekkelijk is. Dat is in het belang van de burgers. Een goede omgevingskwaliteit voorkomt verloedering en daarmee waardeverlies van gebouwen. In die taak beschikt de gemeente over veel instrumenten, waarvan er één specifiek bedoeld is voor het uiterlijk van bouwwerken, namelijk het welstandsbeleid. Er is geen ander instrument waarmee een gemeente invloed kan uitoefenen op de architectuur, de gebruikte materialen, de kleuren van het bouwwerk en dergelijke. Met het gemeentelijke welstandsbeleid wordt zowel het uiterlijk van nieuwe gebouwen beïnvloed, als de verbouwingen van bestaande bouwwerken.

Het plangebied ligt in Nieuw-Amsterdam, waar het ambitieniveau 'welstandsluw' van toepassing is.

2.1.5.2 Niveau welstandsluw     

Het niveau welstandsluw is van toepassing voor grote delen van de gemeente. Deze gebieden ondersteunen het beeld van de belangrijke plekken en structuren in de gemeente. De onderlinge samenhang van het gebouw met zijn omgeving is hier van belang. Het beleid is vooral op hoofdzaken gericht en niet op details. Het richt zich met name op de voorkanten van bouwwerken en bouwblokken en het aanzicht op deze bebouwing vanuit de openbare ruimte. Ingrepen worden beoordeeld in relatie tot de naastgelegen bebouwing en het straatbeeld.

Om aan het beleid te voldoen, voegt het gebouw zich naar de kenmerken van de omgeving. Deze criteria gaan uit van de meest voorkomende situaties. Voor bijzondere gevallen is het mogelijk om de algemene criteria te gebruiken. In dit geval zal op overtuigende wijze aan de algemene criteria moeten worden voldaan. Ten behoeve van de welstandstoets van een regulier bouwplan zijn in de welstandsnota criteria opgenomen.

2.1.5.3 Toetsing van het initiatief aan de Welstandnota     

Bij de uitwerking van de voorgenomen ontwikkeling is aangesloten op de eisen uit het gemeentelijke welstandsbeleid. Bij de concrete aanvraag omgevingsvergunning bouwen zal het project tevens worden getoetst aan het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting.

Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het welstandsbeleid.

2.2 Provinciaal beleid     

2.2.1 Algemeen     

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste provinciale beleidsdocumenten betreffen de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

Opgemerkt wordt dat de Omgevingvisie in 2022 is geactualiseerd. Daarnaast is de Omgevingsverordening meerdere keren geactualiseerd, waarbij de laatste wijziging in 2023 heeft plaatsgevonden.

2.2.2 Omgevingsvisie Drenthe     

2.2.2.1 Algemeen     

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. In de komende jaren zullen er provinciaal een vijftal belangrijke ontwikkelingen gaan spelen:

  • de demografische ontwikkeling;
  • de klimaatverandering;
  • de afname van de biodiversiteit;
  • de transitie naar een kennis- en netwerkeconomie;
  • de transitie naar een duurzame energievoorziening.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang. In voorliggend plan wordt hier door middel van inbreiding invulling aangegeven. Voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het ontwikkelen van woningbouw op een braakliggend terrein in de bebouwde kom van Nieuw-Amsterdam.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

Ten aanzien van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het landschap van de veenkoloniën. Het landschapstype is het hoogveenontginningslandschap, het meest voorkomende landschapstype in de provincie. Dit landschap kenmerkt zich door strakke verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen.

De ontwikkelingslocatie betreft bestaand stedelijk gebied en tast het landschap dus niet aan. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Veenkoloniën richt zich specifiek op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota ‘Cultuurhistorisch Kompas Drenthe’. Twee doelstellingen staan hierin centraal.

  • Ten eerste wil de provincie de cultuurhistorie herkenbaar houden. Het provinciaal belang Cultuurhistorie is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur.
  • Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken. Dat doet de provincie door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van onze partners.

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur verbindt alle elementen, structuren en gebieden die in hun onderlinge samenhang van provinciaal belang worden geacht. Voor het bepalen welke onderdelen van provinciaal belang zijn worden de volgende criteria toegepast:

  • De onderlinge, samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden;
  • De bovenlokale betekenis van de elementen, structuren en gebieden;
  • De mate waarin de elementen, structuren en gebieden nu ruimtelijk dominant zijn;
  • De mate waarin zij karakteristiek zijn voor de provincie Drenthe en voor het deelgebied.

Het plangebied valt binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur binnen het deelgebied ‘Emmen en haar venen’. Bepalend in dit gebied is de positie van Emmen als naoorlogse stad, in een veengebied dat vrij laat is ontgonnen en nog de concrete sporen toont van de machinale veenontginningen.

Binnen het plangebied bevindt zich geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. De voorgenomen ontwikkeling doet dus geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden. Het plan heeft derhalve geen (negatieve) invloed op de historische hoofdstructuur. Voor een uitgebreide beschouwing van de cultuurhistorische waarden wordt verwezen naar paragraaf 4.1.2.2 van deze toelichting.

Archeologie

De kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Het plangebied ligt in een gebied met een archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor zijn archeologische onderzoeken uitgevoerd. Hier wordt in paragraaf 4.1 nader op ingegaan.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied ligt binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de binnenstedelijke ontwikkeling waarbij reeds geroerde gronden worden bebouwd.

2.2.2.2 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Drenthe     

De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op de herontwikkeling van een braakliggend terrein aan de Ringlaan. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor wordt aangesloten op de ambitie om eerst te verdichten alvorens uit te breiden (zorgvuldig ruimtegebruik). Verder wordt in voorliggend initiatief voldaan aan de verschillende milieuaspecten. Tot slot wordt middels het voorgenomen initiatief geen afbreuk gedaan aan de verschillende kernkwaliteiten.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Omgevingsvisie Drenthe'.

2.2.3 Provinciale omgevingsverordening     

2.2.3.1 Algemeen     

De provinciale omgevingsverordening is een instrument om het omgevingsbeleid uit de provinciale omgevingsvisie uit te kunnen voeren. In de verordening staan de regels die bij deze plannen en ideeën gelden. Gemeenten en waterschappen moeten aan de regels uit deze verordening voldoen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen.

2.2.3.2 Woningbouw     

In artikel 2.17 van de Omgevingsverordening staan regels opgesomd die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder woningbouw binnen de provincie is toegestaan. Hierna worden de regels aangehaald:

Een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. De gemeentelijke woonvisie ten aanzien van de woningvoorraad:

draagt bij aan balans tussen vraag en aanbod in de gehele Drentse woningvoorraad op de lange termijn en is hiertoe afgestemd binnen de woningmarktregio's;

benoemt tenminste de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, duurzaamheid en kernenstructuur.

schetst de opgaven in de bestaande woningvoorraad;

geeft aan op welke wijze balans op lange termijn wordt gerealiseerd;

geeft een lange termijn beeld.

2.2.3.3 Toetsing van het initiatief aan de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe     

De voorgenomen ontwikkeling voorziet zowel kwantitatief als kwalitatief gezien in woningen waar in Nieuw-Amsterdam behoefte aan is. Voor een nadere onderbouwing van het vorenstaande wordt verwezen naar paragraaf 2.1.2. Hier wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het actuele gemeentelijke woonbeleid.

2.3 Rijksbeleid     

2.3.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

2.3.1.1 Algemeen     

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

2.3.1.2 Vier prioriteiten     

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  2. Duurzaam economisch groeipotentieel

    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  3. Sterke en gezonde steden en regio's

    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
2.3.1.3 Afwegingsprincipes     

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

2.3.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Ten tijde van de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Om een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

2.3.3 Toetsing van het initiatief aan uitgangspunten in het Rijksbeleid     

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro).

Op het realiseren van woningen is onder meer de uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 van belang. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van respectievelijk 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro.

In voorliggend geval is er sprake van de realisatie van minimaal 12 en maximaal 16 woningen. Er is dus sprake van een stedelijke ontwikkeling. In paragraaf 2.1.2 wordt nader op de ladder ingegaan.

2.4 Conclusie     

De conclusie van de in dit bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, Ringlaan (woningbouwlocatie) beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat het plan passend is in het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving en Stedenbouwkundige structuur     

3.1 Huidige situatie plangebied     

3.1.1 Het plangebied     

Het plangebied aan de Ringlaan is een braakliggend terrein. De voormalige bebouwing van het plangebied was een dorpshuis, deze is recent gesaneerd. De bijbehorende parkeerplaats is blijven liggen en wordt nog gebruikt. Het plangebied ligt te midden van een woonwijk uit de zeventiger jaren. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door bestaande rijwoningen, aan de oostzijde door de Jagerslaan, aan de zuidzijde door de Ringlaan en aan de westzijde door de Wildbaan.

In afbeelding 3.1 is een luchtfoto opgenomen waarin de huidige situatie van het plangebied (rode omlijning) is weergegeven.

verplicht

Afbeelding 3.1 Luchtfoto ligging plangebied (Bron: PDOK)

3.2 Gewenste situatie     

Initiatiefnemer is voornemens om het plangebied aan de Ringlaan te ontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Het plangebied ligt in Nieuw-Amsterdam en het betreft een braakliggend terrein. Initiatiefnemer heeft het plan opgevat om aan de Ringlaan een appartementengebouw, bestaande uit twee aan elkaar verbonden volumes te realiseren met in totaal minimaal 12 en maximaal 16 appartementen. De appartementengebouwen bestaan uit twee bouwlagen en hebben een plat dak. Ook worden binnen het plangebied bergingen, parkeerplaatsen, groen, een binnentuin en een wadi gerealiseerd.

3.3 Stedenbouwkundige inpassing     

Voor het plangebied aan de Ringlaan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het volledige beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. In paragraaf 3.3.1 wordt kort ingegaan op de belangrijkste uitgangspunten uit het beeldkwaliteitsplan.

3.3.1 Ringlaan     

De stedenbouwkundige opzet van het plan is gebaseerd op de directe omgeving. De bebouwing volgt de bestaande orthogonale structuur en de verspringingen in rooilijnen van omliggende rijwoningen. De bebouwing bestaat uit twee bouwlagen en sluit daarmee aan op de omliggende bebouwing (1 of 2 lagen met kap). Het feit dat de te realiseren bebouwing bestaat uit twee losse volumes doet eer aan de bestaande bebouwingsstructuur.

De woningen zijn bereikbaar via de binnenplaats. De appartementen zijn vervolgens via een breed voetpad toegankelijk. De nieuw aan te leggen voetpaden worden aangesloten op de bestaande structuur. Er wordt langs de Ringlaan geen extra voetpad aangelegd, dit om privacy van de woningen georiënteerd op de Ringlaan te waarborgen.

Binnen het plangebied wordt een binnenplaats gerealiseerd. Het binnengebied is een semi-private ruimte, welke groen ingericht dient te worden. Vanuit dit binnengebied is er toegang tot de externe bergingen. Om te voorkomen dat er wateroverlast ontstaat bij hevige regenval, wordt alléén het gedeelte van het plangebied waar woningen op komen te staan opgehoogd, tot ca. 14,9 meter. Aan de voorzijde, langs de Ringlaan wordt een grote langgerekte wadi aangelegd. Deze wadi biedt ruimte voor hemelwateropvang bij hevige regenval.

verplicht

Afbeelding 3.2 Plattegrond gewenste situatie (Bron: initiatiefnemer)

De 12 tot 16 appartementen worden opgericht in twee hoofdvolumes, welke worden gesitueerd in de gevellijn. De begane grond appartementen hebben hun eigen voordeur aan het binnengebied, de appartementen op de verdieping zijn ontsloten via een galerij welke is gesitueerd in het binnengebied. De galerij is via twee zijden toegankelijk. De woningen hebben een eigentijdse vormgeving. De hoekappartementen kennen een verbijzondering in de gevel op de kopse kant. De gevels in de gevellijnen zijn voorzien van uitkragende balkons of een loggia welke in de gevellijnen worden opgericht. Deze zijn opgenomen in de totale compositie van de gevel. Voor het oost-westgerichte volume geldt dat er interactie wordt gezocht met de wadi langs de Ringlaan, door overhangende balkons bijvoorbeeld.

De nieuwe bebouwing wordt op ruime afstand van de Ringlaan gesitueerd om de brede parkachtige weg aan de oostzijde voort te zetten, en volgt het bestaande ritme van de bebouwing langs de Ringlaan.

3.4 Groenstructuur     

3.4.1 Huidige situatie     

Ten oosten van het plangebied ligt de Jagerslaan. Een parkachtige groenstructuur met boomgroepen en (verspringende) rijen van esdoorns in gras begeleiden deze weg en de daaraan gelegen parkeerhavens. Deze parkachtige hoofdstructuur is verweven met en gaat over in het buurtgroen met speelweides en andere groene nevenruimtes. De Ringlaan ten zuiden van het plangebied is een brede parkachtige ontsluitingsweg met boomweides met rijen en groepen esdoorns in gras. Ter hoogte van het plangebied is de Ringlaan, op drie solitaire bomen en een klein groepje berken na, kaal.

De wijk waar het plangebied zich bevindt heeft een groen karakter. Tussen de rijwoningen zijn kleine stukjes groen aanwezig. Het geheel heeft een parkachtige uitstraling. De groene ruimtes grenzen aan de ontsluitingswegen en dragen bij aan het groene karakter van de wijk en scheppen lucht en ruimte in de wijk. In groene ruimtes zijn bomen geplant met een bijbehorende stempelstructuur.

3.4.2 Groenstructuren toekomstige situatie     

In het ontwerp voor het plangebied is rekening gehouden met de bestaande groenstructuren en nieuw aan te planten groenstructuren. Het plangebied ligt in een wijk met een groen karakter. In groene ruimtes zijn bomen geplant met een bijbehorende stempelstructuur. Het idee is om deze groene stempelstructuur, waar mogelijk, door te trekken over het plangebied, ter behoud van de sfeer van het gebied. De maatvoering wordt waar mogelijk overgenomen en ook de schuine boomstructuur (kleine boomvormers) tussen de bebouwingseenheden wordt doorgetrokken tot de parkeerplaats. Er wordt voortgeborduurd op de bestaande beplantingsvakken. Om uniformiteit in de wijk te creëren is het logisch hierbij aan te sluiten. Hetzelfde geldt voor de kleine boomvormers die in diagonale lijn in het plangebied staan. Aan de voorzijde van de appartementen langs de Ringlaan wordt een grote wadi aangelegd. Hierin zal zelf vanwege de wisselende waterstanden verschillende beplantingssoorten opkomen. De bestaande bomen dienen waar mogelijk behouden te worden, deze zijn sfeerbepalend voor de locatie.

3.5 Verkeersstructuur     

3.5.1 Algemeen     

Bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen en/of ruimtelijke onderbouwingen. In de visie is vastgelegd dat de CROW normen worden gebruikt voor het vaststellen van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Uitgangspunt is daarbij dat de parkeerplaatsen zoveel mogelijk op eigen terrein worden gerealiseerd. Als dat niet mogelijk is, dienen de parkeerplaatsen in de nabijheid van het plangebied in de openbare ruimte beschikbaar te worden gesteld.

3.5.2 Situatie plangebied     

3.5.2.1 Algemeen     

In voorliggend geval is door de gemeente Emmen uitgegaan van een stedelijkheidsgraad 'Weinig stedelijk' (Bron: CBS Statline). Het plangebied ligt in een stedelijke zone wat is aan te merken als 'rest bebouwde kom'.

De te realiseren appartementen in het plangebied worden vergeleken met de volgende CROW-functie: 'koop, appartement, midden'.

De onderstaande tabel geeft een overzicht van de te hanteren uitgangspunten:

Functie Verkeersgeneratie (per dag) Parkeerbehoefte
koop, appartement, midden 6 per appartement 1,9 per appartement

Opgemerkt wordt dat niet is uit te sluiten dat appartementen in het plangebied worden verhuurd. Indien er sprake is van huurappartementen, neemt de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte per appartement af. In voorliggend geval is gerekend met een 'worst-case' scenario.

3.5.2.2 Verkeersgeneratie     

Uitgaande van de gegevens zoals genoemd in paragraaf 3.5.2.1 is sprake van de volgende verkeersgeneratie voor de voorgenomen ontwikkeling:

Functie Appartementen/woningen Verkeersgeneratie (per werkdag)
koop, appartement, midden 16 96

De voorgenomen ontwikkeling resulteert in een verkeersgeneratie van 96 verkeersbewegingen per dag. De wegen rondom het plangebied betreffen 30 km/u wegen. Dergelijke wegen beschikken over voldoende capaciteit om de verkeersbewegingen per etmaal op te vangen. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt deze capaciteit naar verwachting niet overschreden. Daarnaast wordt opgemerkt dat ter plaatse van het plangebied de functie 'maatschappelijk' komt te vervallen. Het dorpshuis is gesaneerd en zal dus geen verkeersbewegingen meer veroorzaken. Per saldo zal de verkeersgeneratie ter plaatse naar verwachting niet noemenswaardig veranderen.

Het plangebied wordt conform de bestaande situatie voor auto's ontsloten via de Wildbaan. Voetpaden richting het plangebied worden ontsloten op de Wildbaan, de Ringlaan en de Jagerslaan.

3.5.2.3 Parkeerbehoefte     

Uitgaande van de gegevens zoals genoemd in paragraaf 3.5.2.1 is sprake van de volgende parkeerbehoefte voor de voorgenomen ontwikkeling:

Functie Appartementen/woningen Parkeerbehoefte
koop, appartement, midden 16 30,4

In totaal is er sprake van een parkeerbehoefte van afgerond 31 parkeerplaatsen.

Bij het plangebied wordt een parkeerplaats met 25 parkeerplekken aangelegd. Daarnaast bevinden zich aan de oostzijde tevens 8 parkeerplaatsen. Deze bestaande 8 parkeerplaatsen werden voorheen ten behoeve van het dorpshuis gebruikt en kunnen daarom aan het plangebied worden toegeschreven. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de parkeernormen.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken     

4.1 Archeologie en monumenten     

4.1.1 Algemeen     

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. Bij de beleidsadvieskaart hoort een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzen zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie Archeologische waarden Oppervlakte Diepte Drainage
Rijksmonument Beschermd - - Verbod
Waarde - Archeologie 1 Zeer hoge archeologische waarde 0 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 2 (zeer) (hoge) archeologische waarde 100 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 3 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 4 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Toegestaan

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.

Deze beleidskeuzen zijn vertaald in een dubbelbestemmingen. Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied     

Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Emmen ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 4. Dit is weergegeven in afbeelding 4.1.

verplicht

Afbeelding 4.1 Uitsnede Archeologische beleidskaart Emmen (Bron: gemeente Emmen)

Gebieden gecategoriseerd als Waarde - 4 zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw, landschappelijke kenmerken en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Delen van dit landschap kunnen bovendien zijn afgedekt door esdekken. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden.

Voor gebieden aangeduid met Waarde - 4 geldt een minimumoppervlak voor bodemverstoringen van 1.000 m² en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De Waarde - 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.

De werkzaamheden die gaan plaatsvinden in het plangebied zorgen voor bodemverstoringen groter dan 1.000 m2. Daarom is door Laagland Archeologie een verkennend archeologisch onderzoek en karterend onderzoek uitgevoerd. De volledige rapportages zijn opgenomen in Bijlage 3 en Bijlage 4 bij deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de onderzoeksresultaten.

Archeologisch bureau- en veldonderzoek

In de meeste boringen is sprake van een tot in de C-horizont verstoord bodemprofiel. In drie van de zes boringen ontbreekt tevens het dekzand en gaat het verstoorde pakket direct over in keileem. Het oorspronkelijke dekzand is hier verdwenen. In één boring (boring 3, in het meest zuidoostelijke deel van het plangebied) is dekzand aangetroffen waarin nog een rest van een B-horizont en een BC-horizont aanwezig is.

De kans dat in het plangebied nog archeologisch relevante resten aanwezig zijn is klein. Weliswaar kunnen resten van een eventueel aanwezige vindplaats in het meest zuidoostelijke plangebied nog redelijk goed bewaard zijn gebleven, maar dit omvat slechts een klein deel van het plangebied. In het centrale deel is behalve de top van het oorspronkelijke bodemprofiel tevens het gehele dekzandpakket verdwenen.

Archeologisch karterend onderzoek

Ten behoeve van het karterend onderzoek zijn vier aanvullende karterende boring geplaatst. In alle vier aanvullende karterende boringen is een BC-horizont aangetroffen. In boring 7 was deze geroerd en in boring 10 is naast de BC-horizont ook de B-horizont waargenomen. Alle relevante lagen hebben bij het zeven geen archeologische indicatoren opgeleverd. De kans op een archeologische vindplaats kan daarom laag worden geacht.

Gelet op het vorenstaande komt de archeologische dubbelbestemming ter plaatse van het plangebied te vervallen.

4.1.2.1 Archeologische monumenten     

Binnen het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig.

4.1.2.2 Cultuurhistorie     

Om erfgoed goed te verankeren in het ruimtelijke beleid voor de woon- en leefomgeving, is in 2017 de Cultuurhistorische Waardenkaart Emmen vastgesteld. Dit is een inventarisatie en waardering van de cultuurhistorische waarden en bestaat uit een beleidskaart, bronnenkaart en een toelichtende rapportage. Ook is er aandacht voor immaterieel erfgoed. De beleidskaart voor cultuurhistorie geeft de vertaling naar het beschermingsregime voor drie categorieën erfgoed:

  • Monumenten (Rijk, provincie en gemeente) en bomen van de gemeentelijke bomenlijst;
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebieden, wijken en (groen)structuren;
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en plekken.

Afhankelijk van de waarde van het monument, ensemble, of object, wordt er ingezet op bescherming (bijvoorbeeld voor aangewezen monumenten), herkenbaar houden (van de waardevolle historische en ruimtelijke structuur en samenhang van een ensemble, zoals bijvoorbeeld een bebouwingslint), of respecteren en 'rekening houden met' (voor objecten of afzonderlijke plekken met een cultuurhistorische waarde).

Voor de omgeving van het plangebied wordt ingezet op het herkenbaar houden van de historische en ruimtelijke structuur en samenhang. De elementen waarvoor deze maatregel geldt, zijn ensembles en structuren met een hoge cultuurhistorische waarde, zoals karakteristieke stedenbouwkundige gebieden of waardevolle groenstructuren.

Situatie plangebied

De historische ontwikkeling van het landschap en het dorp is sterk beïnvloed door de markeverdeling van het veengebied en de wijze waarop de verschillende markes het veen hebben ontgonnen c.q. verkocht. Het huidige Nieuw-Amsterdam - Veenoord lag oorspronkelijk op het grensvlak van vier markes; de marke van Erm aan de westkant van het dorp, de marke van Dalen ten zuidwesten, de marke van Schoonebeek ten zuiden en de marke van Noord- en Zuid-Barge ten oosten en noordoosten van het dorp.

In 1850 werd de Drentsche Landontginnings Maatschappij (DLM) opgericht door een groep van kapitaalkrachtige Amsterdammers. Op 28 juni 1851 kocht de DLM een strook veen van 2256ha. van de markegenoten van Noord- en Zuid-Barge en noemden dit het Amsterdamsche Veld. De strook liep tot Duitsland. De zuidgrens was de grens met de gemeente Schoonebeek. Op de noordgrens van het Amsterdamsche Veld werd een scheidingsloot gegraven, de Amsterdamsche Raai. Op veel kaarten wordt deze weergegeven als de Noordersloot. Deze noordgrens begint op de zuidwestelijke weggrens van de Zwarteweg en loopt in het verlengde hiervan oostwaarts. Op de westkant van het Amsterdamsche Veld zou een nieuw dorp, Nieuw Amsterdam, worden gebouwd.

In 1862 was de aanleg van Zijtak voltooid. De Drentsche Landontginnings Maatschappij was voor de ontginning van het Amsterdamsche Veld feitelijk afhankelijk van de aanleg van Zijtak. Nadat Zijtak het Amsterdamsche Veld had bereikt heeft de DLM ook de inrichting van het gebied aangepast. De eerder aangelegde 3e en 4e weg werd vervangen door een andere ontsluitingsweg, de latere Vaartweg. De 7 woningen waren voor 1875 alweer gesloopt en de bebouwing ontwikkelde zich langs Zijtak. Nieuw-Amsterdam werd door de turf een van de belangrijkste turfmarkten in Nederland.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft het herontwikkelen van een locatie waar geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig zijn. Middels de voorgenomen ontwikkeling is er derhalve geen (negatieve) invloed op de cultuurhistorische hoofdstructuur.

4.1.3 Monumenten     

Binnen het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of provinciale monumenten.

4.1.4 Conclusie     

Gelet op het vorenstaande vormt het onderdeel archeologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de bestaande cultuurhistorische waarden.

4.2 Ecologie     

4.2.1 Algemeen     

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten.

4.2.2 Gebiedsbescherming     

4.2.2.1 Natura 2000-gebieden     

In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Bargerveen' ligt op circa 9,2 kilometer afstand van het plangebied.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, dan wel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden.

In voorliggend geval is voor de voorgenomen ontwikkeling een AERIUS-berekening (Bijlage 5) uitgevoerd voor het plangebied. Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.2.2.2 Natuurnetwerk Nederland     

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op circa 1,2 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de onderlinge afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling en lokale invloedssfeer van de voorgenomen activiteit, wordt gesteld dat als gevolg van voorliggend initiatief geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.2.3 Soortenbescherming     

4.2.3.1 Algemeen     

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet er worden bekeken of hier een vrijstelling voor geldt anders moet er een ontheffing worden gevraagd.

In voorliggend geval is door BJZ.nu een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 6 van deze toelichting.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de voorkomende diersoorten niet af. Mogelijk nestelen er vogels.

Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus - februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Er wordt geen beschermd grondgebonden zoogdier gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield, als gevolg van uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Er wordt geen verblijfplaats, essentieel foerageergebied en vliegroute voor vleermuizen aangetast door het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Er zijn geen amfibieën in of in directe omgeving van het plangebied waargenomen. Er is geen geschikt waterlichaam aanwezig binnen het plangebied en nabije omgeving voor beschermde soorten als de poelkikker of kamsalamander om als voortplantingsbiotoop te fungeren. Het plangebied bevat geen geschikt rustgebied voor amfibieën (dicht struikgewas, modder, holen en gaten onder de grond).

Tot slot wordt benadrukt dat te allen tijde rekening dient te worden gehouden met de zorgplicht zoals opgenomen in de Wet natuurbescherming. De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

4.2.4 Conclusie     

Er worden geen negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Daarnaast zijn er geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten binnen het plangebied.

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:

  • de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen 1,5 meter vanaf de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

4.3 Fysieke veiligheid     

4.3.1 Algemeen     

Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.

In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

4.3.2 Situatie plangebied     

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode ster) en de directe omgeving weergegeven.

verplicht

Afbeelding 4.3 Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving)

4.3.3 Plaatsgebonden risico en groepsrisico     

Spoor

Op circa 730 meter ten westen van het plangebied ligt de spoorlijn Coevorden - Emmen. De spoorlijn is als route 370 onderdeel van het Basisnet. Het plangebied ligt niet binnen de 200 m zone ter verantwoording van het groepsrisico. Daarnaast wordt alleen de stof C3 vervoerd over deze spoorlijn. Het invloedsgebied van deze stof bedraagt 35 meter. Het plangebied ligt daarmee buiten het invloedsgebied. Deze risicobron kan daarom buiten beschouwing gelaten worden.

Gasleiding

Op circa één kilometer ten zuiden van het plangebied ligt een aardgasleiding. Deze heeft een diameter van 4 inch en kent een maximale werkdruk van 66 bar. De 1% letaliteitsgrens is derhalve 60 meter en de 100% letaliteitsgrens is 30 meter. Het plangebied ligt daarmee buiten het invloedsgebied. Deze risicobron kan daarom buiten beschouwing gelaten worden.

4.3.4 Inrichting en ontwikkeling     

Bluswatervoorzieningen

In beginsel is er in voldoende mate voorzien in de aanwezigheid van bluswatervoorzieningen.

Waarschuwings- en alarmeringssysteem

Het plangebied valt binnen de dekking van het Waarschuwingsalarmeringsstelsel.

Bereikbaarheid

Het plangebied is goed bereikbaar vanaf meerdere wegen. Ook het middendeel is naar tevredenheid bereikbaar voor de hulpdiensten.

Opkomsttijd

De veiligheidsregio adviseert de initiatiefnemer te informeren over de brandveiligheidsmaatregelen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren:

  • bouwkundige voorzieningen, bijv. voorkomen brandoverslag naar ander perceel
  • installatietechnische voorzieningen, bijv. woningrookmelders – woningsprinklers
  • organisatorische voorzieningen, bijv. vluchtplan voor de bewoners
  • brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen
  • inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal
  • zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes
  • Rekening houden met wateroverlast bij een extreme bui door in de uitvoering hiertegen reeds maatregelen te nemen zoals, verhogen maaiveld of goede waterafvoer danwel vasthouden op een niet overlast gevende wijze.

4.3.5 Conclusie     

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.4 Milieu     

4.4.1 Vormvrije m.e.r.     

4.4.1.1 Algemeen     

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.4.1.2 Situatie plangebied     

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 9,2 kilometer afstand van het plangebied. Uit de stikstofberekening is gebleken dat er geen sprake is van negatieve effecten ten aanzien van dit Natura 2000-gebied, aangezien er geen sprake is depositieresultaten boven de 0,00 mol. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling door de gemeente Emmen opgesteld. Uit deze aanmeldnotitie is gebleken dat ten gevolge van het plan geen significant negatieve effecten op de omgeving zullen optreden. Voor een uitgebreide beschrijving van de milieueffecten wordt verwezen naar de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling, opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen hebben reeds een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Deze is in Bijlage 8 van deze toelichting opgenomen.

4.4.1.3 Conclusie     

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4.2 Bedrijven en milieuzonering     

4.4.2.1 Algemeen     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.4.2.2 Gebiedstypen     

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als 'gemend gebied'. Bij 'gemengde gebieden' moet gedacht worden aan:

“Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.”

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in een woonwijk waar sprake is van weinig functiemenging. In de woonwijk zijn hoofdzakelijk woonpercelen gelegen. Gelet op het vorenstaande wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk' gebied'. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden in zowel het omgevingstype rustige woonwijk als in het gemengd gebied weergegeven.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m
4.4.2.3 Situatie plangebied     

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woningen hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door de nieuwe milieugevoelige functies.

In de omgeving van het plangebied bevindt zich een aantal milieubelastende functies. In de onderstaande tabel worden de omliggende functies, de bijbehorende milieucategorie en richtafstand en de afstand tot het plangebied weergegeven. De afstand is gemeten van het bestemmingsgrens van de omliggende functie tot de grens van het bouwvlak voor de woningen in het plangebied.

Adres Functie Milieucategorie Grootste richtafstand in gemengd gebied Afstand tot plangebied
Schooldijk 127 Detailhandel 1 10 m 130 m

Op basis van vorenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Andersom worden omliggende milieubelastende functies niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

4.4.2.4 Conclusie     

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4.3 Bodem     

4.4.3.1 Algemeen     

Bij het vaststellen van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.4.3.2 Situatie plangebied     

Door Sigma is ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 9 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen.

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, juist is.

Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal geen bodemvreemde afwijkingen of asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming).

bovengrond (0.0-0.5 m-mv)

De bovengrondmengmonsters MM1 en MM2 bevatten geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

ondergrond (0.5-2.0 m-mv)

Ondergrondmonster MM3 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

grondwater

peilbuis 1 (2.5-3.5 m-mv)

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in dit geval niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van aanvullend onderzoek.

4.4.3.3 Conclusie     

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4.4 Geluid     

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeurswaarde. Ontheffing van de voorkeurswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

4.4.4.1 Geluidsbronnen in en nabij het plangebied     

Het plangebied ligt niet binnen een wettelijk geluidszone van wegen, spoorwegen of industrie. Hierna wordt op elk onderdeel (weg, spoorweg en industrie) nader ingegaan.

4.4.4.2 Wegverkeerslawaai     

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:

  • Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. De wegen in het plangebied zijn gelegen in stedelijk gebied. Hiervoor gelden de volgende zonebreedtes (conform art. 74 lid 1 Wgh)

a. in stedelijk gebied:

1. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken : 350 meter;

2. voor een weg, bestaande uit één of twee rijstroken : 200 meter.

De afstanden zoals weergegeven worden aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook.

Bij de realisatie van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeurswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeurswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing van de voorkeurswaarde verlenen.

Indien met maatregelen niet kan worden voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB kan voor woningen in binnenstedelijk gebied een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 63 dB.

De gemeente dient het vaststellen van de hogere waarde met eigen argumenten te motiveren en de vastgestelde hogere waardes zo snel mogelijk in te schrijven in het kadaster.

Gelet op de goede ruimtelijke onderbouwing bij ontwikkelingen moet ook langs de 30 km/uur wegen worden aangeven hoe met uitbreidingsmogelijkheden van met name geluidgevoelige ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt omgegaan (algemene afwijking hogere waarden of alleen uitbreiden met Wro-afwijking en dan voor iedere situatie apart hogere waarde vaststellen) en of daadwerkelijk voldaan wordt aan de wettelijke geluidsnormen ongeacht wat art. 74 lid 2 Wgh hierover aangeeft.

De wegen rondom het plangebied betreffen uitsluitend 30 km/uur wegen en zijn niet voorzien van een wettelijke geluidszone. Zoals aangegeven dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij deze wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Gelet op de beperkte snelheid en geringe verkeersintensiteit (vrijwel uitsluitend bestemmingsverkeer) op de omliggende wegen is geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen op de beoogde woningen in het plangebied beperkt en is daarom ter plaatse van de woningen een acceptabel woon- en leefklimaat te verwachten. Nader onderzoek naar de omliggende 30 km/uur wegen is niet noodzakelijk.

Gezien het vorenstaande is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai in het kader van het voorliggend bestemmingsplan niet noodzakelijk.

4.4.4.3 Spoorweglawaai     

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich een of meerdere spoorwegen. In artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder is aangegeven dat een spoorweg die is aangegeven op de geluidplafondkaart een zone heeft die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte naast de spoorweg, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. In onderstaande tabel staan de zones in meters aangegeven die horen bij het betreffende geluidproductieplafond (Gpp).

verplicht

In voorliggend geval ligt de beoogde woning op circa 740 meter van de as van de buitenste spoorstaaf van de dichtstbijzijnde spoorweg. Aan de hand van het Geluidregisterspoor is een inventarisatie gedaan naar de Gpp ter plaatste van het spoor. Hierbij is gekeken naar de punten in de nabijheid van de beoogde woning. Uit de inventarisatie blijkt dat het Gpp langs het spoor ter plaatse van het dichtstbijzijnde punt ten opzichte van de nieuwe woning gelijk aan of groter dan 56 dB en kleiner dan 61 dB bedraagt. Hiervoor geldt een zone van 200 meter, waardoor nadere verantwoording in dit geval niet noodzakelijk is.

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat voor de beoogde woningen ten aanzien van het aspect railverkeerlawaai sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4.4.4 Industrielawaai     

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen geluidgezoneerde industrieterreinen. Het bestemmingsplan ligt daarom niet binnen een van rechtswege aanwezige zone van een industrieterrein. Het aspect industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor het initiatief.

4.4.4.5 Gevolgen voor bestemmingsplan     

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4.5 Lucht     

4.4.5.1 Beoordelingskader     

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekende mate

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.4.5.2 Situatie plangebied     

Niet in betekende mate

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met categorieën van gevallen, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Om het vorenstaande aan te tonen kan een NIBM-berekening worden uitgevoerd. Om deze uit te voeren dient de verkeersgeneratie van het voornemen inzichtelijk te worden gemaakt. Om het aantal verkeersbewegingen te bepalen is gebruik gemaakt van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.

Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

• Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk / gemeente Emmen (Bron: CBS Statline);

• Stedelijke zone: rest bebouwde kom

Functie Verkeersgeneratie per woningtype per weekdag (gemiddeld) Aantal woningen Verkeersgeneratie per weekdag
koop, appartement, midden 6 per appartement 16 96

De totale verkeersgeneratie voor de voorgenomen ontwikkeling komt afgerond neer op gemiddeld 96 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.

Hierna volgt een uitsnede van de NIBM-tool. Het aandeel aan vrachtverkeer is worst-case op 10% ingeschaald.

verplicht

Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de verkeersgeneratie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling van dit plan in niet betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Gevoelige bestemmingen

De voorgenomen te realiseren woningen worden in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen, niet aangemerkt als 'gevoelige bestemming'. Het Besluit gevoelige bestemmingen behoeft geen nadere aandacht.

Hierna wordt ingegaan op de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Luchtkwaliteit

Op basis van de “grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland”, welke is gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu, zijn op schaal van km² de gemiddelde achtergrondconcentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen aangegeven. De gegevens voor het plangebied worden weergegeven in de onderstaande tabel.

Parameter Achtergrond- waarde [µg/m3] 2021 Achtergrond-waarde [µg/m3] 2030 Grenswaarde [µg/m3] Grenswaarde wet Milieubeheer WHO advieswaarde [µg/m3] Voldoet [ja/nee
Stikstofdioxide No2 7,32 5,75 40 40 10 ja
Zwevende deeltjes PM10 14,18 11,95 40 40 15 ja
Zwevende deeltjes PM2,5 7,44 5,71 25 25 5 ja

Uit voorgaande tabel blijkt dat in het plangebied voor de stoffen NO2 (stikstofdioxide) en fijnstof (PM10 en PM2,5) ruimschoots wordt voldaan aan de Wettelijke grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Ten aanzien van alle genoemde stoffen wordt tevens voldaan aan de advieswaarden van de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) met uitzondering van zwevende deeltjes PM2,5.

Echter wordt anno 2021 net niet voldaan aan de advieswaarde van de WHO. In de tabel is te zien dat er sprake is van een dalende trend en deze daling ook tot 2030 wordt verwacht. Voor het jaar 2030 wordt voor de achtergrondconcentratie NO2 en PM10 voldaan en voor PM 2,5 een achtergrondconcentratie van maximaal 5,71 µg/m3 verwacht, waarmee het aannemelijk is dat in de nabije toekomst eveneens wordt voldaan aan de advieswaarden van de WHO.

4.4.5.3 Conclusie     

Gezien het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.5 Waterparagraaf     

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

4.5.1 Waterbeleid     

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regel stellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

4.5.1.1 Watersysteem     

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

4.5.1.2 Afvalwaterketen     

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

4.5.2 Wateraspecten plangebied     

Het plangebied ligt in het stroomgebied Rijn-Oost en valt onder het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen en in het waterplan van de gemeente Emmen.

4.5.2.1 Grondgebruik     

De omgeving van het plangebied is grotendeels ingericht als woonwijk, met enkele vormen van maatschappelijke voorzieningen. Het plangebied bestaat uit een braakliggend terrein met daarbij een parkeerplaats. Het plangebied ligt relatief laag ten opzichte van de rest van het gebied.

In de beoogde situatie worden zestien appartementen met bijbehorende bergingen en parkeerplaatsen gerealiseerd. In de bestaande situatie (incl. de t.b.v. van voorliggend plan gesloopte bebouwing) is er sprake van een verhard oppervlak van circa 2595 m². In de gewenste situaite is er sprake van een verhard oppervlak van circa 1.225 m². Hiermee is sprake van een reductie van 1.370 m². De vorestaande oppervlaktes zijn bij benadering op basis van luchtfoto's berekend.

In het plangebied dient aandacht te worden besteed aan de infiltratie van hemelwater, omdat er momenteel veel water staat bij hevige regenval en het een wat natter gebied is. Het verschil in hoogte binnen het plangebied biedt kansen voor wateropvang. In afbeelding 4.4 is te zien dat er sprake is van wateroverlast binnen het plangebied na hevige regenval (bui van 90 mm).

verplicht

Afbeelding 4.4 Wateroverlast na een bui van 90 mm (bron: initiatiefnemer)

4.5.2.2 Bodemopbouw en hoogteligging     

Op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland ligt het hoogste punt in het plangebied op circa 14,89 meter, waar het laagste punt op circa 14,15 meter is gelegen. De bodem in en om het gebied bestaat overwegend uit zandgronden.

4.5.2.3 Grondwater     

Er is binnen het plangebied geen sprake van grondwateroverlast.

4.5.3 Waterhuishouding     

De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de realisatie van woningbouw aan de Ringlaan in Nieuw-Amsterdam. Op de geplande bouwlocatie is in de huidige situatie een braakliggend terrein met een parkeerplaats aanwezig. Voorheen stond hier een buurthuis, maar deze is gesaneerd. Op het terrein worden twee appartementengebouwen, bergingen, parkeerplaatsen en een binnentuin gerealiseerd. Ook wordt er een wadi aangelegd om hemelwater te bergen. De wadi wordt gerealiseerd op een plek binnen het plangebied waar de grond lager ligt. Hierdoor wordt er goed gebruik gemaakt van de natuurlijke situatie van het plangebied. De hoeveelheid afwaterend oppervlak blijft gelijk.

4.5.3.1 Riolering     

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied.

Het afvalwater wordt aangesloten op een bestaand gescheiden rioolstelsel. Er is sprake van een toename van het aantal vervuilingseenheden. Daarom zal er afstemming plaatsvinden met zowel de gemeente als het waterschap over de rioolaansluiting.

4.5.3.2 Waterbeheer, (grond) waterkwantiteit - en kwaliteit     

Het plangebied maakt geen deel uit van een door de provincie aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn daarom geen beperkende eisen aan het grondgebruik gesteld.

Aanleghoogte van de bebouwing

Om wateroverlast en schade in woningen te voorkomen, dient het vloerpeil van de bebouwing op ten minste op ten minste 30 centimeter boven het straatpeil te worden opgericht. Daarnaast dient tevens rekening te worden gehouden de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Er dient ten minste 80 cm boven de GHG te worden gebouwd. Veiligheidshalve zou daarom (30+80) 110 cm boven het GHG moeten worden gebouwd.

De GHG ter plaatse van het plangebied bedraagt circa NAP + 12,6 meter. Zoals reeds aangegeven ligt het maaiveld ter plaatse van het plangebied op minimaal 14,15 meter. De GHG is daarmee ten minste 1,55 meter lager dan het maaiveld. Hierdoor is de kans op grondwateroverlast gering.

Om te voorkomen dat er wateroverlast ontstaat bij hevige regenval, wordt alléén het gedeelte van het plangebied waar woningen op komen te staan opgehoogd, tot ca. 14,9 meter. De rest van het plangebied behoudt de huidige maaiveldhoogte. Hierdoor ontstaan zichtbare hoogteverschillen. De hoogteverschillen worden opgevangen met keerwanden welke over het gehele plangebied in dezelfde stijl worden aangelegd. Aan de voorzijde, langs de Ringlaan wordt een grote langgerekte wadi aangelegd. Deze wadi biedt ruimte voor hemelwateropvang bij hevige regenval. In de wadi zullen, wegens het hoogteverschil, verschillende soorten planten groeien. Er wordt gebruik gemaakt van de natuurlijke situatie van het plangebied, de wadi ligt op een laag punt. Hierdoor stroomt het hemelwater gemakkelijker weg.

4.5.4 Wateradvies waterschap     

Het waterschap Vechtstromen is tijdig ingelicht over de planvorming door middel van de digitale watertoets. Uit de uitkomst van de digitale watertoets (Bijlage 10 bij de toelichting) volgt dat de "normale procedure" van toepassing is.

Het waterschap is tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de initiatiefnemer goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.

Met inachtneming van de gegeven adviezen heeft het waterschap geen bezwaar tegen de planvorming.

4.5.5 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied     

Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv. wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt gemengd met andere waterstromen. Denk bijvoorbeeld aan het mengen met huishoudelijk afvalwater in het gemengde rioolstelsel. Bij nieuwe ontwikkelingen moet daarom worden onderzocht of het regenwater gescheiden kan worden afgevoerd. Water is belangrijk voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:

  • alleen water wordt aangelegd op plaatsen waar dit op natuurlijke wijze kan;
  • water verbonden is met de rest van het watersysteem;
  • er voldoende oeverbegroeiing is;
  • afstromend regenwater schoon is en blijft;
  • lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding     

5.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, Ringlaan (woningbouwlocatie) is een ontwikkelingplan ten opzichte van de vigerende situatie.

Het doel van dit bestemmingsplan is woningbouw mogelijk te maken aan de Ringlaan in Nieuw-Amsterdam.

Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

Het conserverende karakter van het bestemmingsplan brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkelingen niet in het plan worden meegenomen, tenzij deze concreet voorzienbaar zijn en benodigde onderzoeken al zijn uitgevoerd.

5.2 Toelichting op de verbeelding     

6.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels     

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekent dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.

In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in de plandelen gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:
1. Woonsituatie:
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:

i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;

iv. het uitzicht;

v. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2. Straat- en bebouwingsbeeld:
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:

i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);

ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;

iii. gevelbeelden;

iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;

v. de hoogtedifferentiatie;

vi. de situering van gebouwen op het perceel;

vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.
3. Cultuurhistorie
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;
4. Verkeersveiligheid
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:

i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;

iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;

v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;

vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:

i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;

ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:

i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;

ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;

iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;

de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
7. Milieusituatie:
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:

i. de mate van hinder voor de omliggende functies;

ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;

iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;

iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;

v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;

vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;

vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

5.3.2.1 Groen     

Artikel Groen

De op de verbeelding voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorziening, bos, (erf)toegangswegen, fietsstroken, voetpaden, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Voorzieningen ten behoeve van sport- en speelgelegenheden en andere bouwwerken mogen binnen deze bestemming opgericht worden.

Binnen de groenbestemming zijn daarnaast, aangrenzend aan de woonbestemming, de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - balkons 1' en 'specifieke bouwaanduiding - balkons 2' opgenomen. Dit betreffen stroken waarbinnen het is toegestaan om balkons/loggia's/bloemkozijnen van de woningen/appartementen over de groenbestemming te laten hangen. In de bouwregels zijn hier tevens een aantal voorwaarden aan verbonden.

5.3.2.2 Tuin     

Artikel Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Zie bestemmingsomschrijving in de regels. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd. Voor erfafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden specifieke bouwhoogtes.

Binnen de tuinbestemming is daarnaast, aangrenzend aan de woonbestemming, de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkons 2' opgenomen. Dit betreft een strook waarbinnen het is toegestaan om balkons/loggia's/bloemkozijnen van de woningen/appartementen over de tuinbestemming te laten hangen. In de bouwregels zijn hier tevens een aantal voorwaarden aan verbonden.

5.3.2.3 Verkeer     

Artikel Verkeer - Verblijfsgebied

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor woonstraten en wegen ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende erven en percelen, toegangswegen en inritconstructies (zie bestemmingsomschrijving in de regels). Binnen deze bestemming is het aanleggen van voet- en fietspaden, straten, erven en pleinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, sport en speelgelegenheden, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen eveneens mogelijk. Gebouwen mogen niet worden opgericht binnen deze bestemmingen, wel zijn andere bouwwerken ten dienste van de bestemming toegestaan.

5.3.2.4 Wonen     

Binnen de bestemming Wonen wordt de mogelijkheid geboden voor de bouw van woningen en de realisatie van daarbij behorende voorzieningen. Dit laatste is tevens bedoeld om ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen.

In het plangebied is de bestemming 'Wonen - Gestapeld' opgenomen.

Artikel Wonen - Gestapeld

Binnen de bestemming Wonen - Gestapeld wordt de mogelijkheid geboden voor de bouw appartementengebouwen en flatgebouwen en de realisatie van daarbij behorende voorzieningen. Dit laatste is bedoeld om ondergeschikte voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen) onder de woonbestemming te brengen.

In de bouwregels is bepaald dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gerealiseerd. In voorliggend geval is sprake van twee bouwvlakken die zijn gekoppeld door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - galerij'. In de regels is bepaald dat ter plaatse van deze aanduiding een galerij dient te worden gerealiseerd.

De voorgevel van de hoofdgebouwen dienen in de gevellijn te worden gebouwd. Daarnaast is door middel van diverse aanduidingen bepaald wat het maximale en minimale aantal woningen mag bedragen. Wat de maximale goot- en bouwhoogte is en wat het minimale aantal bouwlagen betreft.

Bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3 meter.

5.3.3 Dubbelbestemmingen     

DUBBELBESTEMMINGEN

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.

Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden Afwegingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Het plangebied Nieuw-Amsterdam, Ringlaan (woningbouwlocatie) kent geen dubbelbestemmingen.

5.3.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In artikel 8 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn vormen van verboden gebruik, bebouwd en onbebouwd, opgenomen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.

De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

De algemene wijzigingsregels zijn regels opgenomen waarmee door middel van een wijzigingsplan het bestemmingsplan op genoemde onderdelen kan worden gewijzigd.

Artikel 12 Overige regels

In de overige regels zijn regels opgenomen ten behoeve van parkeren en standplaatsen.

5.3.5 Hoofdstuk 4 Overgangs- en Slotregels     

Het laatste hoofdstuk "Overgangs en slotregels" bevat in artikel 13 het overgangsrecht, zoals beschreven in het besluit Ruimtelijke Ordening. Artikel 14 is de slotregel. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als regels van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, Ringlaan (woningbouwlocatie)".

5.4 Handhaving     

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid     

6.1 Participatie     

Op 25 oktober 2022 heeft er een inloopbijeenkomst in zalencentrum d´Oal Meul in Veenoord plaatsgevonden. Inwoners en andere belanghebbenden konden de (concept) plannen bekijken en hierover in gesprek gaan met de aanwezige ambtenaren. Tevens konden zij middels een inspraakreactie (kaart) hun mening over het plan geven.

6.2 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen     

6.2.1 Overleg     

Het voorontwerpbestemmingsplan is voor overleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verzonden naar verschillende overlegpartners.

Provincie Drenthe

De provincie Drenthe heeft kenbaar gemaakt geen aanleiding te zien om opmerkingen te maken op voorliggend bestemmingsplan.

Veiligheidsregio Drenthe

De veiligheidsregio heeft in het kader van het vooroverleg verzocht enkele toevoegingen te doen aan het bestemmingsplan. Deze toevoegingen zijn met name in paragraaf 4.3.4 terug te vinden.

6.3 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan     

Deze paragraaf zal worden ingevuld nadat het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage heeft gelegen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

In voorliggend geval draagt de gemeente Emmen de kosten voor de bestemmingsplanprocedure. De gemeente Emmen verzorgt tevens het bouwrijp maken van de gronden in het plangebied, waarna de feitelijke ontwikkeling plaatsvindt door een private partij.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, Ringlaan (woningbouwlocatie) met identificatienummer NL.IMRO.0114.2022018-B501 van de gemeente Emmen;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan huis gebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:     

een beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfsvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Achtererfgebied:     

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.7 Achtererfscheiding:     

een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;

1.8 Achtergevel:     

gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;

1.9 Ander(e) bouwwerk(en):     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.10 Andere werk(en):     

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.11 Antenne-installatie:     

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.12 Balkon:     

buiten de gevel stekende constructieve open buitenruimte met balustrade van een gebouw die niet verbonden is met de begane grond of een aan- of uitbouw;

1.13 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 Bebouwingsgrens:     

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;

1.15 Bedrijf:     

een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;

1.16 Begane grond:     

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.17 Bestaand:     

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.18 Bestaande bebouwing:     

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.19 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.22 Bijgebouw:     

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een bijbehorend bouwwerk, aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw;

1.23 Bloemkozijn:     

een raamkozijn dat geplaatst lijkt te zijn op de gevel waardoor een diepere vensterbank ontstaat, bijvoorbeeld voor het plaatsen van planten of bloemen;

1.24 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.25 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.26 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren en of balklagen is begrensd;

1.27 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel;

1.29 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.31 Cultuurhistorische waarden:     

een aangewezen gebied en of element met toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.32 Dienstverlenend beroep:     

beroep waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar omvang en de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;

1.33 Dienstverlening:     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafe;

1.34 Erf:     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.35 Erker:     

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;

1.36 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.37 Gevel:     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.38 Gevellijn:     

de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.39 Groenvoorziening:     

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.40 Hoofdgebouw:     

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst;

1.41 Kampeermiddel:     

  1. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.42 Loggia:     

een aan drie zijden gesloten buitenruimte welke zich binnen het gevelvlak bevindt

1.43 Luifel:     

een andere bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur;

1.44 Nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.45 Onderkomen(s):     

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, caravans en tenten;

1.46 Overkapping:     

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);

1.47 Perceelsgrens:     

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.48 Straat- en bebouwingsbeeld:     

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.49 Voorerf:     

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is;

1.50 Voorerfgebied     

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied

1.51 Waterhuishoudkundige voorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.52 Waterlopen:     

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.53 Wonen gestapeld     

wonen in een woongebouw, met meerdere zelfstandige wooneenheden/ woningen;

1.54 Woning:     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.55 Wooneenheid:     

zelfstandige bewoonbaar gedeelte ( woning) van een voor wonen bestemd gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.56 Woongebouw:     

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen wooneenheden/ woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.57 Zijerf:     

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;

1.58 Zijerfscheiding:     

een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:     

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 De bebouwing op de verbeelding:     

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 Het peil:     

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen(voorziening);
  2. water;
  3. balkons, loggia's en bloemkozijnen, uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - balkons 1' en 'specifieke bouwaanduiding - balkons 2' ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen in de bestemming 'Wonen - Gestapeld';

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. fiets- en voetpaden;
  4. toegangswegen in- en uitritten;
  5. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

3.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 50 m² bedragen;
  2. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen, uitgezonderd de hoogte van erf- en terreinafscheidingen, deze mag maximaal 1 meter bedragen.

3.2.3 Balkon/loggia     
  1. In afwijking van het gestelde onder 3.2.1 en 3.2.2 mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkons 1', balkons, loggia's en bloemkozijnen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de diepte maximaal 1,5 meter bedraagt;
  2. In afwijking van het gestelde onder 3.2.1 en 3.2.2 mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkons 2', balkons, loggia's en bloemkozijnen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. deze uitsluitend vanaf de tweede bouwlaag zijn toegestaan;
    2. de diepte maximaal 1,5 meter bedraagt.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden voor buitenopslag;
  2. het gebruik van gronden voor parkeren in openbaar gebied;
  3. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  4. het verwijderen of vernielen van beeldbepalende bomen, groen of lanen.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

3.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.1 en 3.3 onder b en het gebruik van gronden toestaan voor parkeervoorzieningen.

Artikel 4 Tuin     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuin;
  2. toegangswegen en in- en uitritten;
  3. balkons, loggia's en bloemkozijnen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkons 2' ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen in de bestemming 'Wonen - Gestapeld';

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. fiets- en voetpaden.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. binnen de bestemming Tuin mag geen overkapping worden gerealiseerd;
  2. de bouwhoogte van een ander bouwwerk, anders dan een overkapping, mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat:
    1. de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding maximaal 1 meter bedraagt;
    2. de maximale bouwhoogte bouwhoogte van vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen.
4.2.3 Balkon/loggia     
  1. In afwijking van het gestelde onder 4.2.1 en 4.2.2 mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkons 2', balkons, loggia's en bloemkozijnen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. deze uitsluitend vanaf de tweede bouwlaag zijn toegestaan;
    2. de diepte maximaal 1,5 meter bedraagt.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten en wegen voor de ontsluiting van de aanliggende percelen;
  2. erven en pleinen;
  3. toegangswegen, in- en uitritten;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. kunstwerken en waterwerken;
  3. sport- en speelgelegenheden;
  4. fiets- en voetpaden;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs de openbare weg mag maximaal 1 meter en in overige gevallen maximaal 2 meter bedragen,
  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, mag maximaal 6 meter bedragen en maximaal 15 m² vloeroppervlak beslaan, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 10 meter mag bedragen.

Artikel 6 Wonen - Gestapeld     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen - Gestapeld aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. appartementsgebouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. toegangswegen in- en uitritten;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. als hoofdgebouw mag uitsluitend een appartementsgebouwen worden gebouwd;
  2. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  3. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden;
  4. de voorgevel van de hoofdgebouwen dienen in de gevellijn te worden opgericht;
  5. binnen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - galerij', dient een galerij te worden gerealiseerd, met dien verstande dat de galerij uitsluitend vanaf de tweede bouwlaag is toegestaan;
  6. het aantal wooneenheden mag ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal bedragen;
  7. het aantal wooneenheden dient ten minste het ter plaatse van de aanduiding 'minimum aantal wooneenheden' aangegeven aantal bedragen;
  8. de goot- en bouwhoogte mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'minimum aantal bouwlagen' moet het aantal bouwlagen in ieder geval het aangegeven aantal bedragen;
  10. hoofdgebouwen dienen plat afgedekt te zijn.

6.2.2 Bijgebouwen     

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd worden;
  2. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  3. bijgebouwen dienen plat afgedekt te zijn.

6.2.3 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. andere bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn te worden opgericht;
  2. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  3. in afwijking van het bepaalde onder 6.2.3a. en b. mag de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen;
  4. luifels aan het gebouw mogen maximaal 1,5 meter uit steken.

6.3 Nadere eisen     

6.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

6.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als woning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels     

8.1 Ondergeschikte bouwonderdelen     

  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, meeontworpen sierende elementen, ventilatiekanalen, installaties voor duurzame energie-en watervoorzienngen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  3. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.

8.2 Onderwerpen van stedenbouwkundige aard     

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 artikel 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  5. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels     

9.1 Vormen van verboden gebruik ( onbebouwd)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. als opslagplaats van materialen en voertuigen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone; voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie en of tippelzone.

9.2 Vormen van verboden gebruik ( gebouwen)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  1. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. goederen, waarvan de verkoop ondergeschikt deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  2. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  3. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
  4. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) (raam)prostitutie.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels     

10.1 Bevoegdheid     

Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2.00 meter) van het bouwvlak;
  3. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  4. het toestaan van in geringe mate, doch maximaal 5.00 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  5. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  6. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
    2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
  7. de hoogte van andere bouwwerken zijnde, te vergroten en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 m;
  8. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25.00 meter met dien verstande dat als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond;
  9. het overschrijden van de gevellijn door:
    1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
    2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m2 en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;
  10. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximaal bouwhoogte tot 1,5 meter;
  11. de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    5. maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisverbonden activiteiten met een maximum van 50 m²;
    6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
    7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst;
    8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels     

11.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:

  1. het verschuiven van de bestemmingsgrenzen tot maximaal 5 meter waarbij de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;
  2. het verruimen van de op de plankaart aangegeven bouwvlakken tot maximaal 5 procent van het bouwvlak waarbij de verruiming uitsluitend mag plaatsvinden binnen de bestemming waarop het bouwvlak betrekking heeft;
  3. het verschuiven van de binnen het plangebied geprojecteerde aansluitpunten van wegen waarbij de verschuiving niet meer mag bedragen dan 5 meter en de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd.

11.2 Beperking     

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.

Artikel 12 Overige regels     

12.1 Van toepassingsverklaring Paraplupan Parkeernormen     

  1. Het Parapluplan Parkeernormen met planIdn: NL.IMRO. 0114.2017025- P701 gemeente Emmen, blijft van toepassing op het plangebied;
  2. indien het 'Integrale parkeervisie gemeente Emmen' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging.

12.2 Van toepassingsverklaring Parapluplan Standplaatsen     

  1. het Parapluplan Emmen Standplaatsen met planIdn: NL.IMRO. 0114.2017011.017- P701 gemeente Emmen, blijft van toepassing op het plangebied;
  2. indien het 'standplaatsen beleid' als bedoeld onder sub c gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 13 Overgangsrecht     

13.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, Ringlaan (woningbouwlocatie).