Plan: | Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0114.2016015-B701 |
Op 31 mei 2005 is het bestemmingsplan "Tuinbouwgebied Klazienaveen, Het Rundedal" vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorzag in een tuinbouwgebied van circa 160 hectare. De voorziene ontwikkeling van het glastuinbouw is echter niet gerealiseerd.
In december 2012 heeft de raad de Ontwikkelingsvisie Rundedal vastgesteld. In deze visie is voorzien dat een deel van het tuinbouwgebied Rundedal weer zijn oorspronkelijke landbouwfunctie terugkrijgt. In 2016 heeft de gemeente een deel van zijn gronden in het noordelijk deel van het (voormalige) tuinbouwgebied verkocht voor agrarische doeleinden. Met het opstellen van het Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum wordt de glastuinbouwbestemming omgezet in agrarische gronden. Hiermee wordt invulling gegeven aan de door de raad vastgestelde Ontwikkelingsvisie Rundedal.
Vanwege een logische planbegrenzing omvat het plangebied van het bestemmingsplan meer dan alleen de verkochte gronden. Aansluiting is gezocht bij de planbegrenzing van het bestemmingsplan “Barger-Compascuum”.
Dit bestemmingsplan Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum heeft in de eerste plaats als doel de bestaande planologische situatie opnieuw vast te leggen. Ten tweede moet het bestemmingsplan de bestaande situatie voorzien van een adequaat en actueel ruimtelijk- en juridisch kader. Een derde doelstelling van het bestemmingsplan is dat het plan eenvoudiger en beter handhaafbaar moet zijn.
Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum ligt dus direct ten zuiden van Barger-Compascuum. Het wordt globaal begrensd door de recreatieve fietsverbinding langs de Runde in het westen, de Postweg in het noorden, het Verlengde Oosterdiep in het oosten en agrarisch gebied in het zuiden (zie figuur).
Figuur 1-1: De ligging van het plangebied Emmen Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum in de gemeente Emmen.
Figuur 1-2: Indicatie begrenzing plangebied.
Het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum vervangt het bestemmingsplan "Tuinbouwgebied Klazienaveen, Het Rundedal" (vastgesteld 31 mei 2005 met nummer 03.088 gedeeltelijk.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.
De Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is 24 september 2009 vastgesteld. De structuurvisie is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020 (vastgesteld september 2001). De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid.
Bij de structuurvisie behoort een uitvoeringsprogramma. Het uitvoeringsprogramma geeft aan hoe de visie in de werkelijkheid gestalte kan krijgen. Daarvoor is een aantal projecten benoemd. Dit zijn projecten die een katalysatorfunctie hebben voor de ruimtelijk-economische structuur in 2020 (zoals de realisatie van de vaarverbinding Erica-Ter Apel en de realisatie van bijzondere woonmilieus). De overige projecten en programma's die benoemd worden vormen een onderdeel van hetgeen met de structuurvisie wordt voorgestaan.
In de structuurvisie is de ruimtelijke structuur op hoofdlijnen richting 2020 vastgelegd. Voor de nieuw op te stellen bestemmingsplannen geeft de structuurvisie de richting weer. Het is van belang dat deze beleidskoers echter ook vertaald wordt in concreet toetsbare kaders die de gewenste ontwikkelingen mogelijk maakt. Naast het feit dat de bestemmingsplannen in de gemeente geactualiseerd moeten worden, er voor diverse ontwikkelingen een apart bestemmingsplan is dan wel opgesteld moeten, is het noodzakelijk dat er een nieuw bestemmingsplan buitengebied wordt vastgesteld. Hierin worden de diverse ontwikkelingen, kansen, maar ook kwaliteiten geborgd.
In het uitvoeringsprogramma wordt voor het bestemmingsplan Buitengebied Emmen een relatie gelegd met een aantal andere projecten, namelijk:
Het Gebiedsontwikkelingsplan Vaarverbinding Erica-Ter Apel bestrijkt een strook van een kilometer aan weerszijden van de vaarverbinding. In deze strook zijn op basis van een analyse van ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten diverse ontwikkelkansen weergegeven. Op de kansenkaart en kansencatalogus zijn de diverse locaties beschreven als leidraad voor concrete aanvragen.
Het plangebied van Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum is niet specifiek als ontwikkelkans benoemd in het gebiedsontwikkelingsplan Vaarverbinding Erica-Ter Apel.
De Ruimtelijke Waardenkaart (Bosch & Slabbers, 2008) (RWK) belicht de aardkundige, archeologische, ecologische, hydrologische, cultuurhistorische en de landschappelijke waarden, evenals de monumenten van het buitengebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de in het onderliggende waarden in de kernen ook aanbod. Daarnaast reikt de ruimtelijke waardenkaart concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap aan. Het rapport geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden. De gemeente ziet de ruimtelijke waardenkaart als een aanzet tot een nader te bepalen ontwikkelingskader. De ruimtelijke waardenkaart is een interne beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet “opnieuw” vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.”
De RWK maakt een onderscheid in drie deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied "landschap van de grootschalige verveningen". Voor dit deelgebied geldt de volgende algemene omschrijving: Ofschoon sprake is van een jong landschap zijn er oudere occupatieresten zoals veendijken en schansen te vinden. Typerend voor het veenontginningslandschap zijn de lange zichtlijnen. De lange kanalen, die zwaar in de beplanting staan, de gestrekte linten en de ritmiek van kanalen, wijken en sloten verschaffen dit landschap voor Nederlandse begrippen een unieke monumentaliteit.
De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd.
Binnen het landschap van de grootschalige veenontginnningen wordt ingezet op behoud van archeologische waarden/vindplaatsen, behoud van resterende veengebieden, behoud van de verscheidenheid aan details (bruggen, sluizen en industrieel erfgoed). De afleesbaarheid van de gelaagdheid van het landschap en de omzomende beplantingen kunnen bij ontwikkelingen versterkt worden.
Op 20 december 2012 is de Ontwikkelvisie Rundedal om de volgende redenen vastgesteld. Rond 2000 is het Rundedal, ten oosten van het plangebied, ontwikkeld voor uitbreiding van het glastuinbouwgebied. Echter, de ontwikkeling van dit tuinbouwgebied is niet van de grond gekomen. Gelet op het gewijzigde Rijksoverheidsbeleid en het ongunstige economische perspectief voor het Rundedal als glastuinbouwgebied, orienteert de gemeente zich na zeven jaar op nieuwe/andere kansrijke perspectieven voor het Rundedal. Vanuit de oriëntatie op de marktpotentie van het Rundedal en de diverse overwegingen die een rol spelen, wordt voorgesteld om het Rundedal op te delen in drie locaties van circa 40 tot 65 ha. met verschillende functies. Te denken valt aan:
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de uitwerking van een groot deel van locatie 1.
Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.
Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden geldt de zogenaamde basis welstand. Alleen voor gevels die te zien zijn vanaf de openbare weg of het openbaar gebied is een welstandstoets nodig. Voor winkelcentra, het centrum van Emmen, monumenten, bijzondere gebouwen en locaties geldt uitgebreide welstand. Dit wil zeggen dat alle zijden van het gebouw moeten voldoen aan de welstandseisen.
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inwerking getreden op 20 augustus 2014. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:
De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.
Kernkwaliteiten | Indicatoren |
Rust Stilte | Duisternis |
Ruimte | Openheid van het landschap |
Natuur | Biodiversiteit |
Landschap | Diversiteit Gaafheid van landschappen |
Oorspronkelijkheid | Cultuurhistorische waarden Archeologische waarden Aardkundige waarden |
Veiligheid | Sociale veiligheid Externe veiligheid Verkeersveiligheid |
Noaberschap, Menselijke maat, Kleinschaligheid (Drentse schaal) |
Leefbaarheid Passend bij Drenthe |
Met een deel van de kernkwaliteiten heeft de provincie speciale ambities. Inzet is de kernkwaliteiten te behouden en waar mogelijk te ontwikkelen. Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van de bedrijvigheid. In het bijzonder wanneer sprake is van ontwikkelingen met positieve aspecten voor de werkgelegenheid en de vestiging van bedrijven. Deze aspecten vormen daarom de kernwaarde bedrijvigheid. Aspecten van de kernwaarde bedrijvigheid zijn vooral terug te vinden in het sociaaleconomische systeem en in het landbouwsysteem, maar ook bij natuur als het om de vrijetijdseconomie gaat. Kernkwaliteiten en kernwaarde wegen als uitgangspunt even zwaar.
Op basis van de provinciale omgevingsvisie behoort het Rundedal tot het glastuinbouwgebied in Emmen. Het provinciaal beleid is gericht op het bundelen van glastuinbouwgebieden (binnen Emmen).
In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De provincie is verplicht vanuit de AMvB Ruimte een verordening voor erin opgesomde thema's te hanteren. De AMVB Ruimte bevat geen nieuw rijksbeleid, het is een 'beleidsneutrale' vertaling van de Nota Ruimte. Naast de vertaling van het rijksbelang beschrijft de POV de provinciale belangen waarover de provincie duidelijkheid wil geven en of wil verankeren in op gemeentelijk niveau, middels overleg of anderszins.
De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd: kernkwaliteiten, SER-ladder en milieu- en leefomgeving. Elk van de drie elementen is terug te vinden in de bepalingen van de verordening. Waarbij deze elementen een rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend Drenthe). Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden. Bij het opstellen van de cultuurhistorische hoofdstructuur beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas is gezocht naar een samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden. Aan de hand van deze structuren is de provincie opgedeeld in 10 deelgebieden. Emmen behoord tot deelgebied Emmen en haar Venen. De ambities behorende bij dit deelgebied richten zich op het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug. Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. De belangrijkste opgave voor de Hondsrug is het ontwikkelen van een integraal gebiedsperspectief om de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkplek en toeristische trekker te waarborgen voor de toekomst.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.
De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.
Categorie | Archeologische waarden | Oppervlakte | Diepte | Drainage |
Rijksmonument | Beschermd | - | - | Verbod |
Waarde - Archeologie 1 | Zeer hoge archeologische waarde | 0 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod |
Waarde - Archeologie 2 | (zeer) (hoge) archeologische waarde | 100 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod |
Waarde - Archeologie 3 | Middelhoge of hoge verwachting | 1000 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod |
Waarde - Archeologie 4 | Middelhoge of hoge verwachting | 1000 m2 | 30 cm + 10 cm | Toegestaan |
Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.
Deze beleidskeuzes zijn vertaald in een dubbelbestemmingen.
Het plangebied van voorliggende bestemmingsplan Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum is op de archeologische beleidsadvieskaart aangeduid als een gebied met een lage archeologische waarde.
Gebieden met lage archeologische waarde/verwachting zijn gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen klein wordt geacht. Dit kan zijn vanwege de bodemkundige opbouw, een lage dichtheid van archeologische resten/sporen of vanwege bodemverstorende activiteiten naderhand zoals ontginningen. Het betreft met name de ontgonnen veengebieden die in het verleden laag waren gelegen en een hoge grondwaterstand kenden. Er is hier geen sprake van concreet aanwijsbare vindplaatsen en de kans op het aantreffen van sporen en vondsten is klein. Deze gebieden zijn vrijgesteld voor archeologisch onderzoek.
Omdat de waardering van het plangebied een lage archeologische verwachting betreft, is er geen dubbelbestemming omtrent archeologie opgenomen. Ook ligt 50 meter buiten het plangebied is geen archeologisch monument verwacht.
De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Omdat dit plan een beheersplan betreft en geen deel uit maakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is er bij de totstandkoming geen "quickscan" uitgevoerd.
Wanneer er toch plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. De initiatiefnemer is daarvoor zelf verantwoordelijk.
Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat verlening van ontheffing op grond van artikel 75 van de FFW.
In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.
In voorliggend bestemmingsplan Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is in het plangebied een inventarisatie geweest van de aanwezige bedrijven. Op dit moment bestaan de bedrijfsactiviteiten voornamelijk uit agrarische activiteiten van bedrijven buiten het plangebied.
Binnen het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig, maar omdat de bestemming "voormalige agrarische bebouwing" is toegekend, bestaat de mogelijkheid om aldaar bedrijvigheid op te starten. Tot de mogelijkheid behoren bedrijven categorie 1 en 2 volgens de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering. Het gaat voornamelijk om faciliteiten ten behoeve van opstartende bedrijven. De categorie 3-bedrijven worden uitgesloten. Op deze manier wordt gezorgd dat de leefbaarheid van het plangebied ook in de toekomst behouden blijft. Voor het bepalen welke categorieën bedrijfsactiviteiten toelaatbaar zijn is in het kader van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (van maart 2009).
Binnen het plangebied liggen geen in werking zijnde agrarische bedrijven. Wel zijn op afstand van het plangebied enkele agrarische bedrijven. De adviesafstand tussen agrarische bedrijven (niet intensief) en geconcentreerde woningbouw is 100 meter. Individueel kan worden bekeken of de afstand tot 50 meter verkleind mag worden.
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Voor het plangebied Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum geldt dat het plangebied gelegen is binnen de van rechtswege aanwezige geluidszones van de Postweg en het Oosterdiep.
In de Wet Geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een (geluids)zone heeft (art. 74 Wgh), met uitzondering van de wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Wegen met een (geluids)zone zijn dus wegen met een maximumsnelheid van 50 km/u en hoger. Binnen deze zone, de mogelijke invloedssfeer van de weg, mag de geluidsbelasting aan woningen en andere geluidsgevoelige objecten, die door die weg veroorzaakt wordt, de in de Wgh vastgelegde voorkeursgrenswaarden van 48 dB (Lden) niet te boven gaan.
Nabij het plangebied bevindt zich een tweetal zoneplichtige wegen, te weten: Postweg en Verlengde Oosterdiep OZ. De overige wegen nabij het plangebied zijn erftoegangswegen waar een maximaal toegestane snelheid van 30 km/u geldt. Deze wegen zijn niet zoneplichtig. Omdat het voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk maakt, is akoestisch onderzoek voor bovengenoemde zoneplichtige wegen achterwege gelaten. De overige wegen rondom het plangebied met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/u zijn niet zoneplichtig. Aangezien dit bestemmingsplan een actualisatieplan is en hierin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, hoeven er geen hogere waarden te worden aangevraagd.
Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.
In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.
Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Risicovolle inrichtingen
Binnen het plangebied of de omgeving daarvan zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen die leiden voor externe veiligheidsrisico's binnen het plangebied.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Ten aanzien van weg, spoor en water zijn er geen risico's bekend die het plangebied nadelig kunnen beïnvloeden. Binnen de gemeente Emmen is een route gevaarlijke stoffen vastgesteld die niet van invloed is op dit plangebied. Spoor- en vaarwegen zijn niet aanwezig in het plangebied en derhalve niet van toepassing.
Buisleidingen
Ten westen van het plangebied loopt een hogedrukaardgastransportleiding. Deze leiding heeft geen gevolgen voor het plangebied.
Hoogspanningslijnen
Ten noorden en oosten van het plangebied bevinden zich hoogspanningslijnen. Deze bevinden zich op ruim een kilometer afstand van het plangebied en oefenen dan ook geen nadelige invloed op het plangebied uit.
De herziening van het bestemmingsplan Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum is een conserverend bestemmingsplan. Het plangebied bevat geen risicobronnen, welke wettelijk verplicht zijn om te beoordelen. Gelet op het onderzoek van de RUD Drenthe in het advies van de Hulpverleningsdienst Drenthe kan het volgende worden geconcludeerd:
Binnen het plangebied liggen geen PR10-6 risicocontouren waardoor het plaatsgebonden risico niet vastgesteld hoeft te worden. Het bestemmingsplan Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum leidt niet tot een verandering of toename van het groepsrisico. Vanwege het conserverende karakter verandert het groepsrisico niet. Daarbij kan geconcludeerd worden dat de hulpdiensten voldoende zijn toegerust om veilig en voldoende handelend op te treden. De situatie wordt dan ook als aanvaardbaar geacht.
Het waterbeheer in Nederland is op verschillend niveau georganiseerd. Het rijk formuleert het landelijk beleid op het gebied van het waterbeheer en maakt afspraken met andere Europese landen over grensoverschrijdende thema's. Het landelijk beleid is verwoord in de Vierde nota op de waterhuishouding en de Nota waterbeleid in de 21ste eeuw. Eind 2009 is de Vierde Nota op de waterhuishouding opgevolgd door het Nationaal Waterplan. Belangrijk beleidsuitgangspunt is het gegeven dat er meer ruimte voor water moet zijn, met als gedachteleidraad de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren. Met de overige overheden zijn vervolgens afspraken gemaakt welke maatregelen genomen moeten worden om het watersysteem in de periode tot 2015 te verbeteren en op orde te houden. Deze maatregelen zijn samengevat in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Genoemde maatregelen hebben betrekking op het aanpakken van de gevolgen van bodemdaling, klimaatverandering en zeespiegelstijging. Op lokaal bestuurlijk niveau zijn vervolgens deze afspraken verder uitgewerkt in de Regionale en Lokale bestuursakkoorden water.
Lokaal bestuursakkoord
De uitgangspunten van het Nationaal bestuursakkoord Water zijn door het Waterschap Hunze en Aa's en de gemeente Emmen bekrachtigd in het Lokaal bestuursakkoord Water. In dit akkoord is vastgelegd op welke wijze de wateropgave van het Waterschap Hunze en Aa's zal worden opgelost en worden verdeeld over de gemeenten. Er is gekozen om de waterberging in het landelijk gebied op vier manieren vorm te geven:
Als gemeente zullen we ervoor zorgen dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, we gaan verdroging tegen en houden rekening met de eisen vanuit de KRW. In de volgende paragrafen wordt dit voor Barger-Compascuum uitgewerkt.
Het plangebied bestaat uit een agrarisch gebied met cultuurhistorische wijken en aan de oostzijde grenst het aan het Verlengde Oosterdiep. Ten westen van het plangebied loopt De Runde welke het zuidelijk gelegen Rundedal met het agrarisch gebied aan de noordzijde van Barger-Compascuum als ecologische verbindingszone (EVZ) verbindt.
De bodemopbouw van het plangebied bestaat voornamelijk uit veen- en moerige gronden (iVp en iWp, veen- en moerige gronden met een veenkoloniaal dek).
Figuur 3-3: Bodeminformatie rond Barger-Compascuum (bron: website provincie Drenthe)
Figuur 3-4 geeft een beeld van de hoogteligging van het plangebied. Binnen het plangebied varieert de maaiveldhoogte tussen ca. NAP + 14,50 ( westzijde, nabij De Runde) en NAP 16,50 m (oostzijde) . De maaiveldhoogte aan het Verlengde Oosterdiep ligt aanzienlijk hoger dan aan de westzijde.
Figuur 3-4: Hoogtekaart Barger-Compascuum (bron: AHN Nederland)
In figuur 3-5 is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) in het gebied aangegeven. Het blijkt dat in het plangebied de grondwaterstanden gelijkmatig verdeeld zijn. In het plangebied liggen de hoogste grondwaterstanden tussen 40 en 60 cm beneden het maaiveld. In het bebouwde gebied ligt de hoogste grondwaterstand (voor zover bekend) dieper dan 80 cm beneden het maaiveld.
Figuur 3-5: Overzicht Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) rond Barger-Compascuum (bron: website provincie Drenthe)
Figuur 3-6 laat de kwel en infiltratie situatie zien. Duidelijk blijkt het effect van de grote hoogteverschillen rondom het plangebied. Het plangebied zelf betreft het lagere deel. In de lagere delen komt kwel voor.
Figuur 3-6: Overzicht voorkomen kwel en infiltratie (bron: Waterschap Hunze en Aa's)
Plaatselijk (voornamelijk binnen de kwel en intermediaire zone zijn er problemen bekend door hoge grondwaterstanden (bijv. natte kruipruimtes). Er komen geen problemen voor door optredende schijngrondwaterspiegels als gevolg van de slechte bodemstructuur. De bekende problemen zijn opgelost, doordat een drainagesysteem is aangelegd.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. De afwatering van het plangebied vind plaats richting de Runde (winterpeil van NAP 13,85 m). Hieruit blijkt dat de drooglegging overal in het gebied minimaal 60 m is. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de droogleggingsnormen voor landbouwgebieden. Langs de randen van het plangebied kan door drainage de droogleggingsnorm van 1.20 m gehaald worden ten behoeve van stedelijk gebied.
De Runde loopt door het Veenpark en de omgeving watert hier op af. Daarmee valt het afwaterende Veenpark binnen het peilgebied met een zomerpeil van+14,20 mNAP en een winterpeil van +13,85 mNAP. De stuw 511 staat juist ten noorden van het Veenpark.
In figuur 3-7 is een kaart met de waterhuishoudkundige situatie opgenomen.
Figuur 3-7: Situatie waterhuishouding rond Barger-Compascuum (bron: Waterschap Hunze en Aa's)
Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd.
Het rioolstelsel is uitgevoerd als in de kern uitgevoerd als gemengd rioolstelsel. Het loost op het Verlengde Oosterdiep met vier riooloverstorten. Twee van deze riooloverstorten zijn uitgevoerd met een bergbezinkleiding. Door deze bergbezinkleiding wordt de vuiluitworp van het rioolstelsel op het oppervlaktewater verminderd. Op het gemengde stelsel injecteren de drukrioolstelsel van de Postweg. Verder loost op het stelsel het vacuüm systeem Verlengde Oosterdiep n.o.z. en een deel van het tuinbouwcentrum Klazienaveen.
Voor het plangebied Buitengebied, ten zuiden van Barger Compascuum zullen de grondwaterstanden niet wezenlijk wijzigen. Verhoging van de grondwaterstand kan leiden tot grondwateroverlast. Grondwaterstandverlagingen kunnen schade aan het kwetsbare ecosysteem in het plangebied en het hoogveenrestant Berkenrode toebrengen.
Het moet voorkomen worden dat er tijdens perioden van neerslag overlast, schade of gevaar ontstaat. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook goed moeten worden nagedacht over hoe er moet worden omgegaan met afvoer en berging van regenwater. Afgewogen moet worden of het verstandig is het regenwater in het eigen gebied te bergen of dat het juist beter is het water af te voeren naar een andere locatie. Afhankelijk van de locatie binnen het plangebied of functie van het gebied kan de keuze anders uitvallen. Verder is het van belang om bij de afweging te laten meewegen of het gaat om maatregelen die nodig zijn om water dat vrijkomt tijdens een kortdurende hevige hoosbui te verwerken, of dat het gaat om maatregelen om water dat vrijkomt tijdens een langdurige natte periode te verwerken.
Als gekozen wordt om (een deel van) het regenwater tijdelijk in het gebied te bergen dan moet dit op zo'n manier worden gedaan dat hiervoor een robuuste, goed te onderhouden voorziening wordt aangelegd, die past binnen de gebruiksfunctie van het gebied en deel uit maakt van het bestaande waterhuishoudkundige systeem.
Voorkomen moet worden dat overgegaan wordt tot de aanleg van solitaire vijvers, zeer diepe watergangen of waterpartijen met een kwetsbaar, instabiel ecosysteem. Raakt de bergingsvoorziening vol, dan moet een zodanige escape worden aangelegd dat vervolgens het water snel en doelmatig kan worden afgevoerd naar een locatie waar het geen overlast veroorzaakt.
De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.
Het concept - ontwerpbestemmingsplan is voor overleg aan het waterschap voorgelegd. Naar aanleiding van dit overleg heeft het waterschap d.d. 9 september 2016 enkele tekstuele aanpassingen voorgesteld die in deze paragraaf inmiddels zijn doorgevoerd.
Gelet op het advies van het waterschap, worden gebieden die kansrijk zijn voor infiltratie van hemelwater, zoals parkeerplaatsen en groenvoorzieningen, mede bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast wordt het bestaande oppervlaktewater specifiek bestemd als water.
Op 31 mei 2005 is het bestemmingsplan "Tuinbouwgebied Klazienaveen, Het Rundedal" vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorzag in een tuinbouwgebied van circa 160 hectare aan uitgeefbare kavels. De voorziene ontwikkeling van het glastuinbouw is echter niet gerealiseerd.
Het glastuinbouwgebied was destijds door het rijk aangewezen als een van de gebieden buiten de Randstad die een regionale centrumfunctie met nationale betekenis zou moeten vervullen. Op basis van dit beleid is destijds het glastuinbouwgebied Het Rundedal in ontwikkeling gebracht.
Met het opstellen van haar Nota Ruimte heeft het Rijk een nieuwe koers ingezet die inhoudt dat men er voor kiest de ontwikkeling van de gehele sector, inclusief ontwikkellocaties als het Rundedal over te laten aan de marktontwikkelingen. De glastuinbouw in Nederland verkeert in economisch moeilijke omstandigheden. Het Rundedal kan hierin onvoldoende concurrerend zijn met de toplocaties.
In december 2012 heeft de raad daarop de Ontwikkelingsvisie Rundedal vastgesteld. Op basis van de economische perspectieven en maatschappelijke ontwikkelingen is de visie opgesteld, waarbij het Rundedal opgedeeld is in 3 deelgebieden met een eigen scenario.
Het voorliggende plangebied behoort tot locatie 1 "“herstel van de landbouwfunctie”. De noordelijke zone tot aan het dorp Barger-Compascuum is aangemerkt als agrarisch gebied. Dit houdt in dat locatie 1. aangewezen wordt voor akkerbouw. Deze invulling sluit het beste aan bij het dorp .
In 2016 heeft de gemeente een deel van zijn gronden in het noordelijk deel van het (voormalige) tuinbouwgebied verkocht voor agrarische doeleinden. Met het opstellen van het bestemmingsplan Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum wordt circa 26 hectare van het glastuinbouwgebied omgezet in agrarische gronden. In het bestemmingsplan "Tuinbouwgebied Klazienaveen, Het Rundedal" was al 12 hectare als agrarisch bestemd.
Het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum is groter dan de hectaren verkochte gronden. Hiervoor zijn twee redenen. Om een goede aansluiting te houden met het bestemmingsplan "Barger-Compascuum" en te voorkomen dat er een restgebied overblijft is de juiste begrenzing gekozen. Hiermee wordt het noordelijk deel van Het Rundedal eveneens geactualiseerd en als agrarisch gebied ten zuiden van Barger-Compascuum in gebruik genomen.
De gronden die de bestemming "Veenkoloniaal gebied" hadden, worden eveneens in het bestemmingsplan meegenomen zodat alle gronden in overeenstemming met bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" de bestemming "Agrarisch met waarden- Veenkoloniaal gebied". Ten slotte worden om de twee voornoemde redenen de volgende 4 adressen opgenomen:
De twee voormalige agrarische bedrijven worden middels dit bestemmingsplan bestemd als "Wonen-Voormalige agrarische bedrijfsbebouwing". Omdat deze bedrijven niet meer volwaardig in functie zijn, wordt conform het feitelijk gebruik aansluiting gezocht bij het gestelde in bestemmingsplan "Buitengebied Emmen". Ook de vrijstaande woningen, zoals in het bestemmingsplan zijn geregeld, worden conform het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" geactualiseerd.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet dus in het bestemmen van de feitelijke situatie van de landbouwgronden, nu deze verkocht zijn en ook in het actualiseren van de gronden in aansluiting op het plangebied van "Barger-Compascuum" en in aansluiting op het gestelde in het actuele bestemmingsplan "Buitengebied Emmen".
Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum is in overwegende mate een beheersplan. Het doel van dit bestemmingsplan is het actualiseren van het geldende planologische regime, waarbij het vastleggen van de bestaande situatie het belangrijkste uitgangspunt is. Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.
Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
Het conserverende karakter van het bestemmingsplan brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkelingen niet in het plan worden meegenomen, tenzij deze concreet voorzienbaar zijn en benodigde onderzoeken al zijn uitgevoerd.
Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.
De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.
Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.
Bouwregels
In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.
Flexibiliteit
Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.
In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:
De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de
nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.
Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria: |
1. Woonsituatie: |
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op: i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden; iv. het uitzicht; v. de aanwezigheid van voldoende privacy. |
2. Straat- en bebouwingsbeeld: |
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan: i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing); ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen; iii. gevelbeelden; iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing; v. de hoogtedifferentiatie; vi. de situering van gebouwen op het perceel; vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt. |
3. Culthuurhistorie |
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden; |
4. Verkeersveiligheid |
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met: i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. benodigde uitzichthoeken van wegen; iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg; v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden; vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte. |
5. Sociale veiligheid |
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden: i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek; ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt. |
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding |
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten: i. aanwezigheid van kwetsbare objecten; ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen; iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken; de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen. |
7. Milieusituatie: |
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met: i. de mate van hinder voor de omliggende functies; ii. de gevolgen voor de externe veiligheid; iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies; iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving; v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit; vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit; vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water. |
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen |
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot. |
Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen
De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.
Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:
De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:
In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Grootschalige veenontginningen
Op basis van de landschappelijke gebiedskenmerken is de bestemming 'Agrarisch met waarden-Grootschalige veenontginningen'' toegekend. Het betreffen hier de gronden in het buitengebied met in hoofdzaak onbebouwde gronden, waarbij de landschappelijke kenmerken worden gewaarborgd door een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken.
Gelet op de locatie en grootte van het gebied, is ervoor gekozen om geen mestopslagen en andere functies zoals in bestemmingsplan Buitengebied Emmen als afwijkingsbepalingen zijn opgenomen, over te nemen.
Dit artikel kent een omgevingsvergunningstelsel voor diverse grondwerkzaamheden. Om in te kunnen spelen op eventuele nieuwe, nu niet te voorziene ontwikkelingen in de land- en tuinbouw zijn verschillende afwijkings- en/of wijzigingsregels opgenomen. Er zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om kleinschalige bedrijfsactiviteiten uit te oefenen, mantelzorg te verlenen of een kleinschalig kampeerterrein (tot 25 standplaatsen) toe te staan. Om hiervoor een omgevingsvergunning te krijgen, moet aan verschillende randvoorwaarden worden voldaan.
Binnen de bestemming Wonen wordt de mogelijkheid geboden voor de bouw van woningen en de realisatie van daarbij behorende voorzieningen. Dit laatste is tevens bedoeld om ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen. In het bestemmingsplan mag het aantal woningen niet worden vermeerderd.
Voor de verschillende woonvormen in het plangebied zijn verschillende bestemmingen opgenomen. Voor alle woonvormen geldt dat alle gebouwen in het bouwvlak gerealiseerd dient te worden. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is per woning op basis van stedenbouwkundige uitgangspunten bepaald. Als uitgangspunt voor de totale bebouwing op het bouwperceel geldt dat het perceel niet meer dan 50% bebouwd mag worden. Daar waar binnen de specifieke bestemming Wonen nog een onderscheidt gemaakt moet worden wordt gebruik gemaakt van specifieke woonbestemmingen.
Bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt aan het hoofdgebouw te zijn en mogen in het bouwvlak maar ook op het zij- en achtererf gebouwd worden. Voor het te bouwen m² aan bijbehorende bouwwerken geldt een maximum dat is aangegeven binnen de regels. Voor alle woonvormen geldt dat wonen in bijbehorende bouwwerken niet is toegestaan. Naast bijbehorende bouwwerken kunnen tevens andere bouwwerken zoals bijvoorbeeld een dierenverblijf of een overkapping worden gerealiseerd. Voor deze andere bouwwerken geldt dat overkappingen niet voor de voorgevel mogen worden opgericht.
In de woonbestemmingen zijn afwijkingen van de bouwregels opgenomen om het bestemmingsplan flexibeler te maken. Naast algemene afwijkingen (o.a. vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, bouwen van bijbehorende bouwwerken in de voorgevel van het hoofdgebouw, bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling) zijn er ook specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Uiteraard dient parkeren op eigen erg plaats te vinden.
Artikel 4 Wonen - Voormalig Agrarisch Bebouwing
De gronden bestemd voor Wonen - Voormalig Agrarisch Bebouwing zijn voormalige agrarische bedrijfsbebouwingen met woning die na beëindiging van het (agrarische) bedrijf ten behoeve van wonen worden gebruikt. Het bebouwde oppervlak van de voormalige agrarisch bebouwing is gelet op hun voormalige functie erg groot.
Om die reden is geen maximale totale bebouwing opgenomen. Wel is een maximaal te bebouwen oppervlak voor het hoofdgebouw en voor bijbehorende bouwwerken in de voorschriften opgenomen. Voor het perceel aan Verlengde Oosterdiep WZ 81 is in verband met het feitelijke gebruik eveneens de functieaanduiding "opslag" opgenomen. Opslag van caravans en landbouwvoertuigen mag uitsluitend binnen plaatsvinden.
Artikel 5 Wonen - Vrijstaand
Alle vrijstaande woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen-Vrijstaand gekregen. Bij vrijstaande woningen geldt dat maximaal 75 m² bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning).
Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.
In artikel 7 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.
Artikel 9 algemene wijzigingsregels
Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.
Artikel 10 overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 11 slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum".
Het college heeft het bestemmingsplan Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.
De gemeente heeft alleen van provincie Drenthe en waterschap Hunze en Aa's een reactie ontvangen. Provincie Drenthe heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het bestemmingsplan. Waterschap Hunze en Aa's heeft aangegeven diverse aanpassingen aan Paragraaf 3.5, de watertoets te willen doorvoeren. Alle gewenste aanpassingen zijn overgenomen in paragraaf 3.5.
Tegen het bestemmingsplan Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum zijn geen zienswijzen ingediend. Er is geen aanleiding gegeven tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan.
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.
Het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied, ten zuiden van Barger-Compascuum betreft een actualisatie van diverse oude bestemmingsplannen. Uitgangspunt is dat bestaande bouwrechten door de gemeente worden gerespecteerd. In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen. Aan het bestemmingplan zijn behoudens het opstellen van het bestemmingsplan dan ook geen kosten verbonden. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval in z'n geheel gedekt uit het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde gelden voor het actualisering van bestemmingsplannen. Het kostenverhaal is dus anderszins verzekerd, waardoor vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.