direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2013045-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Vanwege de wettelijke plicht om bestemmingsplannen iedere 10 jaar te herzien, is voor het bestaande glastuinbouwgebied te Klazienaveen een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan is een actualisering van enkele ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen voor het tuinbouwgebied in Klazienaveen.
Dit bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen heeft in de eerste plaats als doel de bestaande planologische situatie opnieuw vast te leggen. Ten tweede moet het bestemmingsplan de bestaande situatie voorzien van een adequaat en actueel ruimtelijk- en juridisch kader. Een derde doelstelling van het bestemmingsplan is dat het plan eenvoudiger en handhaafbaar moet zijn.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen ligt ten noorden van de kern Klazienaveen. Het wordt globaal begrensd door het Scholtenskanaal in het westen, de Postweg in het noorden, de Runde met recreatief fietspad in het oosten en de Snelweg A37 in het zuiden (zie figuur).Het plangebied betreft dus de 3 fasen van het gerealiseerde tuinbouwgebied Klazienaveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0001.jpg"

Figuur 1-1: De ligging van het plangebied Emmen Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen   in de gemeente Emmen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0002.jpg"

Figuur 1-2: Indicatie begrenzing plangebied.

In 2005 is een bestemmingsplanprocedure doorlopen om de volgende fase te realiseren. Dit betreft Het Rundedal. Dit gebied is bouwrijp gemaakt, maar niet verder in ontwikkeling gebracht. Momenteel wordt gezocht naar een andere invulling. Omdat op dit deel geen bedrijven zijn gevestigd en omdat over de ontwikkelingsrichting wordt nagedacht, is ervoor gekozen om dit deel niet mee te nemen in de actualisering van het tuinbouwgebied Klazienaveen.

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen vervangt 3 bestemmingsplannen geheel, dit zijn:

  • bestemmingsplan "Klazienaveen, tuinbouwcentrum I en II" (nr. 80.010), vastgesteld op 31 mei 1990 en goedgekeurd op 11 december 1990;
  • bestemmingsplan "Klazienaveen, tuinbouwcentrum III"(nr. 89.176), vastgesteld op 2 juli 1992 en goedgekeurd op 22 september 1992;
  • bestemmingsplan "Klazienaveen, schakelstation op het tuinbouwgebied (nr 09.058), vastgesteld op 24 juni 2010.

Daarnaast zijn in het verleden diverse (bouw)initiatieven met een vrijstellingsprocedures mogelijk gemaakt. Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen zullen de genoemde bestemmingsplannen en de vrijstellingen, voor zover zij vallen binnen het plangebied, rechtskracht verliezen en door het bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen worden vervangen.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld Raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald, deze zijn als volgt:

Landschap:
Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Verkeer:
Voor de externe bereikbaarheid wordt ingezet op verdubbeling van de N34 (Emmen-West tot Emmen-centrum) en de N862 (Emmen-Klazienaveen) en optimalisering van het spoor naar Zwolle en Twente.
Interne bereikbaarheid: opwaarderen van de Rondweg door de stroomfunctie te verbeteren en onderzoek doen naar de verbeteropties van de Hondsrugweg.

Werken (met name glastuinbouwgebied):
Naast de geplande uitbreidingen tot 2015 zijn geen nieuwe uitbreidingen van bedrijventerreinen beoogd. Voor woonwerkcombinaties is behalve op de Meerdijk en Waanderveld op termijn ruimte langs de as naar Nieuw Amsterdam, op Pollux IV en in Emmer-Compascuum (mits passend binnen de milieucontouren). Voor kantoren en zorg ('cure') wordt aangesloten op bestaande plannen en locaties. Ingezet wordt op een verknoping van nieuwe en aanwezige leisurevoorzieningen. Voor wat betreft glastuinbouw vindt inzet plaats op herstructurering van oudere delen.

Wonen:

Het Scholtenskanaal ten westen van het glastuinbouwgebied Klazienaveen is in de structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid troef aangewezen als een wervend woonmilieu. In voorliggend bestemmingsplan zal de huidige bestemming gehandhaafd blijven. Wel staat de gemeente open voor wervende woonmilieus zoals waterwonen. De westrand van het plangebied langs het Scholtenskanaal is hiervoor in beeld. Gemeente Emmen wil aan goede (niches) en niet-concurrerende initiatieven uit de markt meewerken. Mocht er een dergelijke aanvraag komen, zal hiervoor via de gebruikelijke weg een eigen planologische procedure worden gevoerd.

Uitvoeringsprogramma van deze structuurvisie

In het uitvoeringsprogramma wordt het glastuinbouwgebied genoemd. Het voornemen is om naast ontwikkeling ook herstructureringsmogelijkheden te onderzoeken. Voor met name de eerste fase van glastuinbouwgebied Klazienaveen is aandacht voor verbetering. De verkaveling is in deze zuidwestelijke hoek minder efficiënt en het aanzicht vanaf de A37 kan beter. Diverse ontwikkelingen kunnen bijdragen tot een meer multifunctionele invulling. Ook het Rundedal wordt genoemd. Alternatieve vormen van energie kunnen voor het glastuinbouwgebied van belang zijn. De gemeente staat positief tegenover aardwarmte en zonne-akkers..

2.1.2 Gebiedsontwikkelingsplan Vaarverbinding Erica-Ter Apel

Het Gebiedsontwikkelingsplan Vaarverbinding Erica-Ter Apel bestrijkt een strook van een kilometer aan weerszijden van de vaarverbinding. In deze strook zijn op basis van een analyse van ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten diverse ontwikkelkansen weergegeven. Op de kansenkaart en kansencatalogus zijn de diverse locaties beschreven als leidraad voor concrete aanvragen.

De groene zone langs het Scholtenskanaal is niet specifiek als ontwikkelkans benoemd in het gebiedsontwikkelingsplan Vaarverbinding Erica-Ter Apel.

2.1.3 Verkeersbeleid

Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) ( december 2013) gaat uit van de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën, stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen.
Verder zet het GVVP in op een multimodale benadering van verkeer. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.
Er is sprake van een meer gematigde groei van het autoverkeer ten opzichte van eerdere prognoses. Mede door de grotere betekenis van openbaar vervoer en fiets in het beleid, is er ruimtelijk gezien - naast de grootschalige realisatie van ondergronds parkeren in het centrum - weinig tot geen behoefte aan uitbreiding van specifieke (auto-)wegvoorzieningen. Deels wordt zelfs gedacht aan het afwaarderen van autowegen waardoor een betere verkeerskundige en ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt. Binnen de zogenaamde centrumruit willen wij het autoverkeer richting het centrum zoveel mogelijk ontmoedigen.

Naast het GVVP is in 2010 de Parkeernota vastgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten van het parkeerbeleid en de parkeernormen opgenomen. In het centrum van Emmen is het parkeren voornamelijk ondergronds, in twee bouwlagen. Daarnaast zijn er grote parkeerterreinen ten noord- en zuidwesten van het centrum. Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen zijn parkeernormen vastgesteld conform de landelijke richtlijnen van het CROW. Verder wordt uitgegaan dat initiatiefnemers en ontwikkelaars zelf voor voldoende parkeerruimte zorgen. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

2.1.4 Ruimtelijke waardenkaart

De Ruimtelijke Waardenkaart (Bosch & Slabbers, 2008) (RWK) belicht de aardkundige, archeologische, ecologische, hydrologische, cultuurhistorische en de landschappelijke waarden, evenals de monumenten van het buitengebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de in het onderliggende waarden in de kernen ook aanbod. Daarnaast reikt de ruimtelijke waardenkaart concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap aan. Het rapport geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden. De gemeente ziet de ruimtelijke waardenkaart als een aanzet tot een nader te bepalen ontwikkelingskader. De ruimtelijke waardenkaart is een interne beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet “opnieuw” vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.”

De RWK maakt een onderscheid in drie deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied "landschap van de grootschalige verveningen". Voor dit deelgebied geldt de volgende algemene omschrijving: Ofschoon sprake is van een jong landschap zijn er oudere occupatieresten zoals veendijken en schansen te vinden. Typerend voor het veenontginningslandschap zijn de lange zichtlijnen. De lange kanalen, die zwaar in de beplanting staan, de gestrekte linten en de ritmiek van kanalen, wijken en sloten verschaffen dit landschap voor Nederlandse begrippen een unieke monumentaliteit.

De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd.

Binnen het landschap van de grootschalige veenontginnningen wordt ingezet op behoud van archeologische waarden/vindplaatsen, behoud van resterende veengebieden, behoud van de verscheidenheid aan details (bruggen, sluizen en industrieel erfgoed). De afleesbaarheid van de gelaagdheid van het landschap en de omzomende beplantingen kunnen bij ontwikkelingen versterkt worden.

2.1.5 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.
Het bestemmingsplan en de Welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Er zijn geen welstandscriteria van toepassing voor binnenterreinen van werk- en bedrijventerreinen. Dit geldt ook voor het glastuinbouwgebied. Voor de randen van de glastuinbouwgebieden geldt de zogenaamde basiswelstand. Criteria aanvullend op de basis welstandscriteria voor het glastuinbouwgebied zijn

  • de gevelopbouw aan de randen en zones langs doorgaande wegen zoals gebiedsontsluitingswegen en stroomwegen heeft een sterke uitstraling door een duidelijke afstemming van gevelopeningen, materiaalkeuze en detaillering;
  • kleurgebruik: basis accenten in een contrasterende kleur toegestaan. Het overwegende kleurbeeld is rustig en terughoudend zowel in het aantal kleuren als ook de kleurintensiteit;
  • materiaalgebruik: geen grote reflecterende gevelvlakken
  • erfafscheidingen hebben een hoge esthetische kwaliteit

De beperkte welstand is van toepassing op bouwwerken en gebouwen waarbij, vooral vanuit stedenbouwkundig oogpunt, de onderlinge samenhang van het gebouw met zijn omgeving, beschouwd vanaf de openbare weg en het openbaar groen, belangrijk is.

2.1.6 Tuinbouwvisie en tuinbouwbeleid

De Stichting Tuinbouw Emmen heeft in samenspraak met de gemeente Emmen een Regionale Tuinbouwvisie (d.d. 28-09-2012) laten ontwikkelen voor de glastuinbouwgebieden in Klazienaveen en Erica.

Tuinbouwvisie

In de visie worden via twee scenario's de ontwikkelkansen en het toekomstperspectief van de glastuinbouw in Emmen geschetst. Daarnaast is een stimuleringsprogramma om het voorkeursscenario (verbreding naar een biobased tuinbouw) als wenkend perspectief opgenomen.

In Voorkeurscenario “verbreding naar een biobased tuinbouw” wordt een vooruitblik gegeven voor een hernieuwde glastuinbouw in 2025 welke luidt: “minder tuinders, minder glas maar intensievere en hoogwaardiger productie dan in 2012 gericht op inhoudsstoffen voor de voedingsmiddelen, cosmetica- en medische/farmaceutische- industrie”.

Aan de chemische industrie worden ingrediënten en grondstoffen geleverd voor coatings, lijmen, bestrijdingsmiddelen en synthetische vezels. Emmen is binnen Greenport Holland leidend op het gebied van biobased medische en gezondheidsproducten (farmaceutische) voor de Duitse, Oost Europese en Scandinavische markt en wereldmarktleider op het gebied van hoogwaardige vezels.

Er heeft een opschaling plaatsgevonden van ontwikkel- naar productiefase voor biobased producten. Tientallen hectares glas zijn hiertoe in gebruik. Daarnaast is er areaal voor test-, ontwikkelings- en verwerkende activiteiten. Hierbij wisselen kassen, productiefaciliteiten (extractie en opwerking) en logistieke activiteiten elkaar af.

Het opleidingsniveau is toegenomen en de sector vraagt hoger geschoolde medewerkers naast een vergrote vraag naar arbeidsmigranten.

Tuinbouwbeleid 2013

Op basis van de voornoemde tuinbouwvisie heeft de gemeente Emmen haar tuinbouwbeleid gebaseerd. De raad heeft op 26 september 2013 haar tuinbouwbeleid vastgesteld. Deze is gebaseerd op de tuinbouwvisie en heeft als doel om in een periode van 5 jaar ondersteuning te bieden aan de inzet van de sector zelf om een verbreding naar een biobased tuinbouw mogelijk te maken.

Rode draad in het tuinbouwbeleid is dat de sector zelf actief vorm en inhoud moet gaan geven aan de verbreding tot biobased tuinbouw.

Met dit beleid, passend bij de nieuwe bestuursstijl van de gemeente Emmen “meer van de samenleving, een andere overheid”, breekt de gemeente met het gevoerde tuinbouwbeleid van de afgelopen 20 jaar, waarin intensief de uitbreiding van het glasareaal gestimuleerd werd. De gemeente Emmen zal initiatieven ondersteunen met lobby, verbinding en beleid.

2.1.7 Beleidskader Huisvesting Arbeidsmigranten

Mede naar aanleiding van misstanden in huisvesting van migranten uit de Midden- en Oost-Europese landen die werk hebben gevonden, is het beleidskader Huisvesting Arbeidsmigranten voor de glastuinbouwgebieden van Emmen opgesteld. Dit is in samenspraak met de tuinbouwondernemers en LTO Noord Glaskracht gebeurd. De beleidsnotitie is door de gemeenteraad van Emmen vastgesteld op 31 oktober 2013.

Doordat er tijdelijke arbeidskrachten nodig zijn in het tuinbouwgebied, is het logisch dat ook huisvesting aldaar wordt geregeld. Tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers is een verantwoordelijkheid van de werkgever. Verwacht wordt kwalitatief goede voorzieningen en naar aard en omvang passende voorzieningen bij de lokale situatie en behoefte.

In de beleidsnotitie worden verschillende vormen van huisvesting van arbeidsmigranten in de tuinbouwgebieden in Erica en Klazienaveen mogelijk gemaakt. Vormen van huisvesting zijn het in gebruik nemen van bestaande bedrijfswoningen, tijdelijke huisvesting voor 5 c.q 10 jaar in unitsen tijdelijke huisvesting in een verblijfsgebouw voor 5 c.q 10 jaar. Het doel is om enerzijds de arbeidsmigrant te verzekeren van huisvesting die voldoet aan minimale eisen van brandveiligheid, Bouwbesluit en comfort. Anderzijds biedt het beleidskader handvatten voor beëindigen van illegale situaties. Ter uitvoering van dit beleidskader is een taskforce tuinbouw ingesteld. Dit betreffen ambtenaren van verschillende afdelingen van de gemeente Emmen en de RUD (Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe).

2.1.8 Beleidsregels Splitsingsbeleid

In de jaren 70 en 80 zijn door de tuinders bij gemeente Emmen diverse verzoeken ingediend om de bedrijfswoning van het tuinbouwperceel kadastraal te mogen splitsen. De reden tot deze verzoeken zijn veelal van bedrijfseconomische en financiële aard. In de bestaande tuinbouwgebieden staan meer bedrijfswoningen dan het aantal aanwezige glastuinbouwbedrijven. Om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan en een eenduidig beleid te voeren, is op 12 februari 2008 door de gemeenteraad besloten om geen toestemming meer te geven aan verzoeken waarbij de bedrijfswoning en het tuinbouwperceel kadastraal worden gesplitst.

In de akte van levering dan wel de akte houdende uitgifte in erfpacht is veelal een "onverbrekelijk geheel bepaling" opgenomen voor die registergoederen die zijn gelegen in het tuinbouwgebied. Deze "onverbrekelijk geheel bepaling" houdt in dat zonder toestemming van de gemeente Emmen het tuinbouwperceel en de daarbij behorende bedrijfswoning niet mag worden gesplitst. Indien zonder toestemming van de gemeente Emmen het perceel wordt gesplitst is een boete aan de gemeente Emmen verschuldigd.Op basis van het bestemmingsplan is afwijking van de bestemming door middel van privaatrechtelijke afspraken niet toegestaan. In dit bestemmingsplan zijn alle woningen dan ook als bedrijfswoning aangemerkt.

2.1.9 Ontwikkelvisie Rundedal

Rond 2000 is het Rundedal, ten oosten van het plangebied, ontwikkeld voor uitbreiding van het glastuinbouwgebied. Echter, de ontwikkeling van dit tuinbouwgebied is niet van de grond gekomen. Gelet op het gewijzigde Rijksoverheidsbeleid en het ongunstige economische perspectief voor het Rundedal als glastuinbouwgebied, orienteert de gemeente zich na zeven jaar op nieuwe/andere kansrijke perspectieven voor het Rundedal. Vanuit de oriëntatie op de marktpotentie van het Rundedal en de diverse overwegingen die een rol spelen, wordt voorgesteld om het Rundedal op te delen in drie locaties van circa 40 tot 65 ha. met verschillende functies. Te denken valt aan:

  • Locatie 1. “herstel van de landbouwfunctie” (38 en 27 ha.) voor grondgebonden melkveebedrijf (agrarisch) en woningen in het lint
  • Locatie 2. “functieverbreding” (46 ha.) voor agropark met energie (agrarisch/energie) en een wonen-werkenzone in het lint
  • Locatie 3. “functiewijziging” (37 ha.) voor grootschalige bedrijvigheid (grootschalige bedrijven) en een wonen-werkenzone in het lint

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Tijdens de vergadering van Provinciale Staten op 2 juni 2010 is het nieuwe omgevingsbeleid voor de komende tien jaar vastgesteld. Het omgevingsbeleid is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen:

  • 1. de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  • 2. het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  • 3. het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • 4. het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht. Deze zijn, relevant voor het plangebied:

  • 1. het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naoberschap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • 2. het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid;
  • 3. het streven naar voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied voor landbouw, recreatie en toerisme en bedrijvigheid;
  • 4. de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water;
  • 5. het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieopwekking en -distributie en tevens het besparen van energie, het zorgvuldige gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO2, groen gas en aardgas en de energie-infrastructuur;
  • 6. het verbinden van stad en land door het verweven van de gebruiksfuncties, landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie;

Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over het gemeentelijke ruimtelijke plan indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt.

Specifiek voor de glastuinbouw is in de omgevingsvisie aangegeven dat bundeling alleen binnen de bestaande gebieden mogelijk is. Er is voldoende ruimte voor glastuinbouw op de bestaande terreinen, waardoor nieuwvestiging dan ook buiten deze locaties wordt uitgesloten.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening (POV) vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De provincie is verplicht vanuit de AMvB Ruimte (deze is nog niet in werking getreden) - een verordening voor erin opgesomde thema's te hanteren. De AMvB Ruimte bevat geen nieuw rijksbeleid, het is een 'beleidsneutrale' vertaling van de Nota Ruimte. Naast de vertaling van het rijksbelang beschrijft de POV de provinciale belangen waarover de provincie duidelijkheid wil geven en/of wil verankeren in op gemeentelijk niveau, middels overleg of anderszins.
De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd: kernkwaliteiten, SER ladder en milieu- en leefomgeving. Elk van de drie elementen is terug te vinden in de bepalingen van de verordening. Waarbij deze elementen een rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend Drenthe). Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden. Bij het opstellen van de cultuurhistorische hoofdstructuur beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas is gezocht naar een samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden. Aan de hand van deze structuren is de provincie opgedeeld in 10 deelgebieden. Emmen behoort tot deelgebied Emmen en haar Venen. De ambities behorende bij dit deelgebied richten zich op het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug. Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. De belangrijkste opgave voor de Hondsrug is het ontwikkelen van een integraal gebiedsperspectief om de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkplek en toeristische trekker te waarborgen voor de toekomst.

2.3 Regionaal beleid

Het regionaal beleid heeft betrekking op de Agenda voor de Veenkoloniën. Op verzoek van de minister onderzocht de commissie Structuurversterking Veenkoloniën (commissie-Hoekstra) in 2001 de problemen in de Veenkoloniën. Dat waren er drie: eenzijdigheid, afhankelijkheid en een negatief imago. Als antwoord op het advies van de Commissie Hoekstra heeft de regio De Agenda voor de Veenkoloniën opgesteld. Deze is in april 2002 verschenen.
Negen Drentse (waaronder Emmen) en Groningse gemeenten, twee waterschappen en twee provincies werken samen in de stuurgroep Agenda voor de Veenkoloniën. De Agenda voor de Veenkoloniën hanteert de volgende missie: Het profileren en positioneren van de Veenkoloniën als innovatief landbouwgebied met kansen voor water en energie als onderdeel van de biobased economy in Noord-Nederland.
In april 2008 presenteerde de Agenda voor de Veenkoloniën haar programma voor vier jaar. Dit programma bouwt voort op het basisdocument van 2002. Het Gebiedsprogramma van de Agenda voor de Veenkoloniën biedt ondernemers, overheden, onderwijsinstellingen, onderzoekcentra en de omgeving (5 O's) een kans meer kwaliteit te geven aan de sociaaleconomische structuur van de Veenkoloniën. Het Gebiedsprogramma, heeft als belangrijkste doel: Wonen, werken, recreëren en innoveren in een kansrijke en unieke open ruimte. Daarnaast ligt er de uitdaging in te spelen op de veranderingen in de landbouw en die kwaliteiten die wel degelijk in grote mate aanwezig zijn in de Veenkoloniën als het waardevolle cultuurlandschap, de sociale vitaliteit en rust, ruimte en openheid.

De partners besloten in april 2012 hun samenwerking verder voort te zetten. Wederom geldt een programma voor vier jaar. In deze periode ligt de prioriteit bij het thema landbouw, in nauwe samenhang met de thema’s water en energie.

Hiertoe is de term biobased economy van toepassing verklaard. Biobased economy heeft betrekking op alle economische aspecten van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, in het bijzonder biomassa. Soms wordt de term gekoppeld aan biotechnologie. Bij het denken over bio-economie richt men zich op dit moment vooral op de verschillende manieren om biomassa aan te wenden voor energieproductie. Bij biomassa gaat het nu vooral om gewassen als maïs en suikerbieten of om reststromen organisch afval uit landbouw of natuurterreinen, maar in de toekomst mogelijk ook om algen. Er worden verschillende processen gebruikt om de biomassa te oogsten en om te zetten. Hiertoe is een concentratie van diverse bedrijven een goede stap.

2.4 Rijksbeleid

2.4.1 Ruimtelijk beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de AMvB Ruimte (Barro). Ook is een planmilieueffectrapport (plan-MER) opgesteld.

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Het nieuwe Rijkstoezicht in de ruimtelijke ordening richt zich op het toezicht achteraf. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden.
Waar het Barro bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale belangen. Daarnaast blijft het Rijk opkomen voor zijn directe belangen bij gemeentelijke en provinciale plannen vanuit de rol van weg- en waterbeheerder (Rijkswaterstaat), eigenaar van defensieterreinen (ministerie van Defensie) en voor projecten in het kader van de rijkscoördinatieregeling rond rijksinpassingsplannen op het terrein van de energie-infrastructuur (het ministerie van EL&I).
Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In het Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.5 Conclusie

De conclusie van de in dit bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat het actualiseren van het ontwikkelingsgerichte bestemmingsplan past binnen dit beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie en monumenten

3.1.1 Algemeen

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in bestemmingsplannen vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een bestemmingsplan nadrukkelijk rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden. Uit de verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan dient de zorg voor de genoemde archeologische waarden te blijken.
In het kader van de Monumentenwet en de Culturele Alliantie tussen de gemeente Emmen en de provincie Drenthe heeft de gemeente Emmen eigen archeologiebeleid opgesteld, vastgesteld d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. Deze beleidskeuzes zijn verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan door het opnemen van de dubbelbestemming "Waarde- archeologie" op de verbeelding. Met deze vertaling is op eenvoudige wijze in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Binnen de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" is een onderverdeling gemaakt in 4 dubbelbestemmingen. Per dubbelbestemming zijn planregels opgenomen voor de te bouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en is vertaald naar oppervlakten en dieptes. Bij overschrijding van de gestelde vrijstellingseisen bij ruimtelijke ontwikkelingen betekent dit dat de aanwezige waarde of verwachting moet worden onderzocht.

3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van Emmen. Op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Emmen heeft het noordoostelijke deel van het plangebied een lage verwachting. Daarom is de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4 toegekend.

Binnen het plangebied en in de nabijheid ervan liggen geen (beschermde) archeologisch monumenten.

3.1.3 Conclusie

Op basis van de historie van het plangebied en de gevonden voorwerpen worden aan het plangebied archeologische waarden toegekend. Het noordoostelijk deel van het plangebied krijgt de dubbelbestemming Waarde- Archeologie 4.

3.2 Ecologie

3.2.1 Algemeen

De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten.

Ten aanzien van de gebiedsbescherming is met name de op 1 oktober 2005 in werking getreden Natuurbeschermingswet van belang. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: Beschermde Natuurmonumenten.

Voor de door de wet beschermde gebieden geldt een onderzoeks/ vergunningplicht voor het uitvoeren van activiteiten. Ten aanzien van activiteiten in een beschermd natuurgebied en/of buiten het beschermde natuurgebied in de omgeving van deze gebieden, dient te worden beoordeeld of deze activiteiten ''significant negatieve effecten'' kunnen veroorzaken. Een bestemmingsplan mag zonder zorgvuldige toetsing geen activiteiten mogelijk maken die negatieve effecten kunnen hebben op deze beschermde natuurgebieden.

Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS heeft als doel natuurgebieden te vergroten en te verbinden. Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het ''nee-tenzij principe'', hetgeen betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. Indien vernietiging of verstoring van de EHS plaats vindt, dient ten allen tijde compensatie plaats te vinden. Het plangebied maakt echter geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), wel grenst Derde Kruisdiep aan de noordzijde aan de provinciale EHS.

Omdat dit plan een beheersplan betreft en geen deel uit maakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is er bij de totstandkoming geen "quickscan" uitgevoerd. Wanneer er toch plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. De initiatiefnemer is daarvoor zelf verantwoordelijk.

Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na verlening van ontheffing op grond van artikel 75 van de FFW.

3.2.2 Conclusie

Omdat dit bestemmingsplan een beheersplan betreft, is er bij de totstandkoming van dit plan geen onderzoek uitgevoerd. Er worden slechts beperkte bouwmogelijkheden in het plan geboden. Wanneer er toch plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. De initiatiefnemer is voor het onderzoek zelf verantwoordelijk. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na verlening van ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora en faunawet (FFW). Overigens geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden waardoor:

  • Planning aanvang werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • Een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

3.3 Fysieke veiligheid

3.3.1 Algemeen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in oktober 2004 van kracht werd, verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het Bevi.

Voor het vaststellen van het besluit dient het bestuur van de Veiligheidsregio Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi).

Naast het Bevi zijn er ook de "Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen, 2006", het Besluit externe veiligheid transportroutes(Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De Nota geeft de beleidsuitgangspunten weer voor het op te stellen Besluit externe veiligheid transportroutes welke wettelijk verankerd is om veiligheidszones om weg, vaarwegen en spoor uit te zetten. De nota sluit aan op het Bevi waarin het beleid over de afweging van de veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving uiteengezet wordt.

De Wet basisnet, het Bevt, de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, de Regeling basisnet en de Beleidsregel voor de beoordeling van externe veiligheid bij tracébesluiten treden gelijktijdig - naar verwachting op 1 juli 2014 - in werking.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt o.a. welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Van belang bij Buisleidingen is ook de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten, WION, ook wel 'Grondroerdersregeling' (afspraken over graven), die per 1 juli 2010 officieel in werking is getreden. Alle gegevens over hogedrukaardgasleidingen binnen de gemeente kunnen op de provinciale risicokaart worden gevonden.

VROM heeft de Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen gepubliceerd, waarin praktische informatie en voorbeelden staan hoe buisleidingen in bestemmingsplannen opgenomen kunnen worden.

Het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen dient als handleiding voor teksten in nieuwe bestemmingsplannen.

Naast het feit dat vanuit de Rijksoverheid risiconormen zijn gesteld, laat de wet- en regelgeving ook ruimte aan de gemeenten over om een eigen veiligheidsvisie te formuleren. In specifieke zin heeft de
gemeente de vrijheid en verplichting om binnen kaders voor de bescherming van groepen burgers een eigen visie op te stellen. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt. In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Vanuit de brandweer en het Steunpunt externe Veiligheid Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van (de bestemmingen in) het plangebied van het bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

Vanuit de Hulpverleningsdienst Drenthe en het Steunpunt externe Veiligheid Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau, 2 en 3 van (de bestemmingen in) het plangebied van het bestemmingsplan. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

3.3.2 Fysieke veiligheidssituatie
3.3.2.1 Risicobronnen binnen het plangebied

Het plangebied is geïnventariseerd op de zogenoemde Bevi-inrichtingen (vergunde situatie en feitelijke situatie). Hieruit blijkt dat in het plangebied geen Bevi-inrichtingen gesitueerd zijn. Aan de noordkant bevindt zich een gasontvangstation N-434 (type C) en aan de zuidkant bevindt zich ook een gasontvangstation Zwet (type C). Beiden zijn geen Bevi-inrichting, echter hebben wel veiligheidsafstanden die in acht moeten worden genomen.

3.3.2.2 Risicobronnen buiten het plangebied

Direct buiten het plangebied is geen Bevi-inrichting gesitueerd, die invloed zou kunnen hebben.

3.3.2.3 Route gevaarlijke stoffen

Ten zuiden van het plangebied ligt de A37, over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen in het kader van externe veiligheid plaats. De 10-6 PR contour ligt niet over (beperkt) kwetsbare bestemmingen of geprojecteerd (beperkt) kwetsbare bestemmingen. De norm voor het plaatsgebonden risico wordt niet overschreden. De in 2007 in de Gemeente Emmen vastgestelde routering gevaarlijke stoffen heeft geen invloed op het plangebied.

3.3.2.4 Buisleidingen

Er worden alleen externe veiligheidsafstanden vastgesteld voor hogedruk aardgasleidingen. Voor leidingen met een ontwerpdruk lager dan 16 bar is geen externe veiligheidsbeleid van kracht.

Volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), van kracht per 1 januari 2011, zijn gemeenten verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Daarnaast dient in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd te worden voor onderhoud aan de leiding door een belemmerende strook op te nemen van minimaal 5 meter aan weerszijden van de leiding met een bouwverbod en een aanlegvergunningenstelsel. Conform het gestelde in het Besluit externe veiligheid buisleidingen dient in de regels rekening gehouden met de belemmerende strook van minimaal 5 meter aan weerszijden van de leiding waarbinnen tevens de PR 10-6 gelegen moet zijn.

Zowel binnen als buiten het plangebied is een buisleiding aanwezig. Beide buisleidingen zijn van de Gasunie. Aan de noordkant bevindt zich een leiding buiten het plangebied, met een diameter van 8,62 inch en een werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied van deze leiding is 95 meter en heeft geen invloed op het plangebied. De leiding aan de zuidzijde ligt wel in het plangebied. Deze leiding heeft een diameter van 6,61 inch en een werkdruk van 66,20 bar. Het invloedsgebied van deze leiding is 90 meter. De warmtekrachtcentrale van Essent ligt in het invloedsgebied.

3.3.2.5 Hoogspanningslijnen

Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen gesitueerd die nadelig op het plangebied kunnen werken.

3.3.3 Verantwoording groepsrisico

Er is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Voor wat betreft de buisleidingen blijkt uit de QRA dat er geen groepsrisicio is vanwege het ontbreken van objecten binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Binnen het invloedsgebied van de buisleidingen, WKC (zuid) of het GOS (noord) mogen mede op basis van voorliggend bestemmingsplan geen (beperkt) kwetsbare objecten worden toegevoegd.

Het groepsrisico vanwege route gevaarlijke stoffen c.q. wegtransport over de A37 is berekend. Uitkomst is dat het groepsrisico ruimschoots onder de oriëntatiewaarde ligt. Omdat het bestemmingsplan een actualisatie betreft, is aangenomen dat het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie niet toeneemt. Omdat het groepsrisico niet toeneemt en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden, kan een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven.

3.3.4 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen. De "Handreiking toetsing Ruimtelijke Ontwikkelings- en bestemmingsplannen, eisen m.b.t. veiligheid" opgesteld door brandweer Emmen is hierbij een hulpmiddel dat bij het toetsen van nieuwe ruimtelijke plannen gehanteerd dient te worden. Voor het gebied Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen geldt dat voorkomen dient te worden dat er (bouw)ontwikkelingen plaats gaan vinden, binnen de effectafstanden van risicovolle bedrijven, waarin minder zelfredzamen aanwezig kunnen zijn. Hierbij kan gedacht worden aan verstandelijk / geestelijk en lichamelijk beperkte personen en/of minderjarigen. Voor de inrichting van het gebied zijn de volgende zaken van belang:

  • 1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. In het plangebied zijn voldoende vulpunten aanwezig. Daarnaast zijn er voldoende secundaire bluswatervoorzieningen aanwezig.
  • 2. Op grond van de Wet op de veiligheidsregio (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied (deels) binnen de dekking van het WAS-stelsel gelegen is.
  • 3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het gebied voldoet wel aan deze vereisten.
  • 4. Het dekkingsplan van de Veiligheidsregio Drenthe, vastgesteld in december 2013, geeft in het kort het volgende weer:

Het brandverloop verloopt tegenwoordig zo snel dat 3 zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand.

Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV–organisatie. De brandweer heeft als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van niet-zelfredzame personen achter die scheiding.

Gezien de opkomsttijd voor de adressen in het plangebied minder is dan 15 minuten en een inzettijd van 5 minuten is de brandweer wel in staat een brandscheiding van 30 minuten te houden maar een brandscheiding van 20 minuten hoogstwaarschijnlijk niet.

Wij adviseren u de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren. Bouwkundige voorzieningen, Installatietechnische voorzieningen, Organisatorische voorzieningen, brandweeropkomsttijd, inventaris en de zelfredzaamheid van de aanwezigen.

3.4 Milieu

3.4.1 Vormvrije m.e.r.

In voorliggend bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

3.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Het plangebied is geen bedrijventerrein, maar een glastuinbouwgebied vol agrarische bedrijvigheid. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een inventarisatie geweest van de aanwezige bedrijven en nagedacht over de bedrijfsactiviteiten die, naast glastuinbouwbedrijven, toelaatbaar zijn in het plangebied. Op dit moment bestaan de bedrijfsactiviteiten voornamelijk uit glastuinbouwbedrijven. In zijn algemeenheid vallen glastuinbouwbedrijven onder categorie 1 en 2 volgens de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering. Binnen het plangebied zijn enkele bedrijven aanwezig met de milieucategorie 3.1. Het gaat voornamelijk om faciliteiten ten behoeve van het glastuinbouwgebied die voornamelijk geluidshinder veroorzaken. Naast het WKC en het Schakelstation is er een Biovergistingsinstallatie mogelijk. De in het plangebied voorkomende categorie 3 - bedrijven zijn in de bestaande situatie vanwege hun facilitaire functie aanvaardbaar. Echter een uitwisselbaarheid naar andere categorie 3 - bedrijven moet ten gunste van de leefomgeving, met name de bedrijfswoningen, worden gekanaliseerd. Dit betekent dat bij verplaatsing/beëindiging van het betreffende bedrijf alleen eenzelfde of een bedrijf uit een lagere categorie (categorie 1 en 2) op deze locatie gevestigd mag worden. Op deze manier wordt gezorgd dat de leefbaarheid van het plangebied ook in de toekomst behouden blijft. Voor het bepalen welke categorieën bedrijfsactiviteiten toelaatbaar zijn is in het kader van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (van maart 2009).

3.4.3 Bodem

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.
Binnen de gemeente Emmen wordt op vele manieren grond hergebruikt en toegepast. Al het hergebruik en toepassen van grond dient te worden gemeld bij de gemeente Emmen. Bij de melding dient tevens een milieuhygiënische verklaring te worden overlegd om te bepalen wat de kwaliteit van de grond is. Soms is het mogelijk om grond her te gebruiken of toe te passen zonder milieuhygiënische verklaring. De gemeente Emmen heeft hiervoor in februari 2007, op basis van de Vrijstellingsregeling grondverzet, een bodemheersplan en bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Grond afkomstig van een locatie, welke als niet verdacht wordt beschouwd van bodemverontreiniging, kan op basis van de bodemkwaliteitskaart worden hergebruikt of toegepast. De bodemkwaliteitskaart van de gemeente Emmen is maximaal 5 jaar na vaststelling geldig. Vanaf 1 juli 2008 geldt het Besluit bodemkwaliteit als nieuw beleidskader voor grond, baggerspecie en bouwstoffen. Omdat de gemeente Emmen de bodemkwaliteitskaart heeft vastgesteld blijft het mogelijk om grond her te gebruiken of toe te passen via de bodemkwaliteitskaart.

3.4.3.1 Algemeen beeld bodemkwaliteit plangebied

Gelet op de diversiteit aan bodemverontreiniging en de mogelijke functies van een perceel, is het niet mogelijk een complete lijst met locaties en beperkingen op te nemen bij het bestemmingsplan. Elk geval dient afzonderlijk te worden beoordeeld. Bij locaties waarvan de bodemkwaliteitsgegevens niet meer actueel zijn (ouder dan vijf jaar) of niet bekend zijn, zal bij verdere nieuw- en/of verbouwplannen door middel van een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) de actuele bodemkwaliteit opnieuw moeten worden vastgesteld. Aan de hand van het voorgenomen gebruik en de resultaten van het onderzoek kan worden bezien of maatregelen noodzakelijk zijn.
In het kader van het landsdekkend Beeld van de bodemkwaliteit zijn potentieel verdachte locaties in beeld gebracht. Dit zijn locaties waar op grond van de activiteit uit het verleden wordt vermoed dat mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Voor actuele informatie over bodemverontreiniging dient altijd contact te worden opgenomen met de gemeente Emmen.

3.4.3.2 Saneringsmaatregelen en kosten

Voor wat betreft de verdachte en vervuilde locaties geldt dat de gronden gesaneerd moeten worden voordat hierop gebouwd mag worden. De kosten voor sanering dienen door de aanvrager te worden bekostigd.

3.4.4 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Binnen het plangebied zijn de volgende geluidsbronnen aanwezig:

1. Wegverkeerslawaai

2. Industrielawaai

In de bestaande situatie zijn er geen toevoegingen van nieuwe geluidsbronnen. Huidige situatie zorgt met name aan de randen van het plangebied voor hoge geluidbelasting t.g.v. wegverkeer en industrielawaai.

3.4.4.1 Geluidsbronnen in en nabij het plangebied

Voor het plangebied Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen geldt dat het plangebied gelegen is binnen de van rechtswege aanwezige geluidszones van bedrijven op het glastuinbouwgebied zelf, de Purit en diverse wegen, waarvan de A37 de belangrijkste is. Deze geluidsbronnen hebben effect op eventuele uitbreidingsplannen bij bedrijfswoningen of nieuwbouwplannen.

3.4.4.2 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:

  • Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. De wegen in het plangebied zijn gelegen in stedelijk gebied, vanwege de bedrijfswoningen en de bebouwingsdichtheid. Hiervoor gelden de volgende zonebreedtes (conform art. 74 lid 1 Wgh)
1. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken : 350 meter;
2. voor een weg, bestaande uit één of twee rijstroken : 200 meter.

De afstanden zoals weergegeven worden aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook.

Aan de zuidzijde van het plangebied loopt de snelweg A37 van west naar oostelijke richting. Voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken geldt een geluidszone van 400 meter welke aan zuidelijke zijde van het plangebied van invloed is.

Voor het plangebied Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen geldt dat akoestisch onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer achterwege kan blijven omdat het gaat om een bestaande situatie. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, omdat in dit bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten.

Omdat in het voorliggende plangebied geen nieuwe gevoelige functies worden geprojecteerd, hoeft derhalve geen akoestisch onderzoek plaats te vinden.

3.4.4.3 Industrielawaai

In de nabijheid van tuinbouwgebied Klazienaveen is geen afzonderlijk bedrijventerrein gelegen. Het fabrieksterrein van Cabot BV is aangemerkt als industrieterrein. Rondom Cabot BV (industrieterrein "Purit") is een 50 dB(A)-contour als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld. Deze geluidszones voor industrielawaai zijn weergegeven op de verbeelding.

Voor de woningen die in de geluidzone liggen heeft het bevoegd gezag de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen (MTG) vanwege het industrieterrein vastgesteld variërend van 50 tot 60 dB(A). Het college van burgemeester en wethouders zorgt door geluidbeheer van het industrieterrein dat deze MTG's niet overschreden worden. Dit bestemmingsplan bevat daartoe bepalingen ten aanzien van uitbreidingsmogelijkheden van met name geluidgevoelige ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder (als genoemd in lid 23.1 Geluidzone - industrie van de Regels).

Geluidszone Cabot BV

In 2011 is een nieuwe procedure hogere grenswaarde Wet geluidhinder Cabot BV gestart. Het "ontwerpbesluit vaststellen hogere grenswaarde Wet geluidhinder t.b.v. de Norit" heeft vanaf 31 augustus 2011 zes weken ter inzage gelegen en is op 12 dec. 2011 door het college van B&W vastgesteld. De begrenzing van de geluidszone is echter ongewijzigd gebleven; de aangepaste hogere grenswaarden is op een beperkt aantal woningen in de directe nabijheid van Cabot BV van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0003.jpg"

Figuur 3-1: Indicatie geluidcirkel Cabot BV en WKC

Geluidszone WKC

In 1994 is een procedure hogere grenswaarde Wet geluidhinder voor de warmtekrachtcentrale (WKC) gestart. Het vaststellen hogere grenswaarde Wet geluidhinder t.b.v. de WKC is op 17 november 1993 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. De begrenzing van de geluidszone is ongewijzigd gebleven bij de revisie van 19 mei 2009 en dus nog steeds van toepassing.

3.4.5 Lucht

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
3.4.5.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied

Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.5 Waterparagraaf

3.5.1 Nationaal bestuursakkoord Water

In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten tussen het Rijk, de provincies, de Unie van Waterschappen, het interprovinciaal overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Met dit akkoord hebben de overheden vastgelegd op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdpad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken.

In 2007 is het NBW geactualiseerd. Nieuwe klimaatscenario's, stedelijke wateropgaven, ruimtelijke doorvertaling, financiering en uitvoering vragen nadere afspraken. Bovendien is het accent in de loop van de jaren verschoven van planvorming naar uitvoering.

Het vertrekpunt voor het NBW-actueel is dat als Nederland leeft met water, het water ook meer ruimte moet krijgen. Nederland zal dus moeten investeren in de waterhuishouding. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten worden ingezet om de wateropgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe de partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.

Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen.

Specifiek betekent dat voor regionale watersystemen dat in 2015 de wateroverlast uit oppervlaktewater door de waterschappen is aangepakt met een adequaat maatregelenpakket, uitgaande van het principe vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast is voor de waterkwaliteit het NBW-doel om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde te hebben en daarna op orde te houden.

3.5.2 Stedelijke wateropgave

Vanuit het rijk en de waterschappen is aan elke gemeente gevraagd haar wateropgave nader tegen het licht te houden. De Gemeente Emmen en de waterschappen Vechtstromen en Hunze en Aa's beschrijven waar overtollig stedelijk water vastgehouden en geborgen kan worden op de momenten dat er zich in de toekomst hevige langdurige neerslagsituaties voordoen. Deze opgave is zowel kwantitatief als kwalitatief.

Gemeente Emmen en de waterschappen Vechtstromen en Hunze en Aa's streven naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem. Daarbij geven gemeente en waterschappen invulling aan de afspraken uit het Nationaal Bestuursakkoord Water en de opgaven en verantwoordelijkheden die hieruit voortkomen. Het doel is om het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel worden voorkomen, uitgaande van het principe vasthouden, bergen en afvoeren.

Het stedelijk gebied van de gemeente wordt 'WB21-proof' gemaakt. De stedelijke wateropgave oppervlaktewater wordt zodanig gerealiseerd dat wateroverlast teruggebracht wordt tot het minimum (conform de werknormen NBW), waarbij de wateropgave met ruimtelijke meerwaarde wordt gerealiseerd en tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Uit de uitgevoerde analyses blijkt dat er binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende inzetbaar openbaar gebied is om de totale wateropgave een plek te geven. Waar mogelijk per lokale situatie worden kansen wel benut. Een juiste combinatie van afvoercapaciteit en berging brengt het watersysteem “op orde”. Daarbij worden, naast optimalisatie van de beschikbare berging bovenstrooms, ook oplossingen beschouwd waarbij extra berging wordt gecreëerd buiten het bebouwde gebied of in het buitengebied.

Uitgangspunt is dat wateropgaven op een robuuste wijze, met ruimtelijke meerwaarde en kosteneffectief opgelost worden. Wanneer dit bij een ruimtelijke ontwikkeling binnen het plangebied echter niet mogelijk is, en om snipperblauw en bovenmatige kosten dan te kunnen vermijden, krijgen initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen de mogelijkheid de retentieverplichting/ waterberging buiten het eigen plangebied te compenseren, tenzij afkoop wel kan leiden tot lokale wateroverlast.

3.5.3 Gebiedsspecifieke kenmerken

Bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen valt onder het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van het waterschap en in het waterplan van de gemeente Emmen.

Het glastuinbouwgebied Klazienaveen ligt ten noorden van Klazienaveen. Het is een bedrijventerrein, met kassen en verspreide bebouwing. De gebruiksfuncties van het gebied zijn wonen en werken (tuinbouw). Voor de analyse is het glastuinbouwgebied verdeeld in 2 deelgebieden, te weten:oost en west. Het plangebied,met de onderscheiden oppervlaktetypes, is weergegeven figuur 1. In figuur 1 is ook de gebiedsindeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0004.png"

Figuur 1: Gebiedsindeling Glastuinbouwgebied Klazienaveen.

Het glastuinbouwgebied ligt in het veenkoloniale gebied. De maaiveldhoogtes variëren weinig. De hoogste delen van het gebied hebben een maaiveldhoogte van NAP + 16,00 m, de laagste delen liggen rond NAP + 15,00 m. In figuur 2 is het maaiveldhoogteverloop in het gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0005.jpg"

Figuur 2: Bodemhoogte Glastuinbouwgebied Klazienaveen

De bodem in en om het glastuinbouwgebied bestaat overwegend uit veengronden met een veenkoloniaal dek. Er zijn geen slechtdoorlatende lagen in het gebied.

3.5.4 Waterhuishouding
3.5.4.1 Riolering

Het gebied is gerioleerd middels een mechanische riolering. Glastuinbouw west is voorzien van een vacuümriolering; glastuinbouw oost van een drukriolering. Vuilwater van het vacuümstelsel wordt naar de kern Klazienaveen afgevoerd, het druksysteem voert af naar Barger-Compascuum. Regenwater wordt rechtstreeks afgevoerd naar de aanwezige sloten in het gebied. Het systeem voldoet, er is geen sprake van wateroverlast.

Waterhuishoudkundig is het glastuinbouwgebied ook te verdelen in twee gebieden. Het oostelijk deel (NAP +13,80 m) heeft een iets hoger peil dan het westelijk deel (NAP +13,70 m). Het oostelijk deel water af naar het westelijk deel. Via een regelbare stuw (KST-W-10096) wordt het water afgevoerd naar het noordelijke landbouwgebied. Ook hydrologisch is sprake van een tweedeling: het oostelijk deel wordt als getypeerd als infiltratiegebied, in het westelijk deel is sprake van kwel. In figuur 3 is de situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0007.png"

Figuur 3: Slecht doorlatende lagen in omgeving glastuinbouwgebied Klazienaveen (bron: waterschappen)

3.5.4.2 Waterbeheer en (grond) waterkwantiteit

Het glastuinbouwgebied is verdeeld in twee delen. Het westelijk deel ligt iets lager, wordt meer beïnvloed door toestroom van kwel en is dichter bebouwd dan het oostelijk deel. De aanwezige drooglegging is in het oostelijk deel vrij fors, soms bijna 2,00 m. In het westelijk deel is de drooglegging kleiner, namelijk ongeveer 1,40 m (langs de slootranden soms iets kleiner). Voor een venig gebied zijn kleine droogleggingen niet ongebruikelijk. Er is geen sprake van grondwatergerelateerde problemen binnen het gebied.

Er zijn geen knelpunten bekend over de afvoer van overvloedige regenval. Dit heeft te maken met het grote aantal ruime watergangen die rond de kassen liggen. Water kan snel weg en wordt eventueel in de watergangen geborgen door enige opstuwing ter plaatse van de aanwezige duikers en de gebiedsstuw.

De grote gietwaterplas in het zuiden van het gebied maakt geen deel uit van het watersysteem en is daarom niet meegenomen in de berekening.

Hoeveel water verwacht kan worden is bepaald in het kader van het project Stedelijk Water. Een nadere analyse van het stromingsgedrag van het water (over het maaiveld) is via de 'Wolk methodiek' uitgevoerd (Tauw, 2010). In figuur 4 is een uitsnede uit deze kaart voor het glastuinbouwgebied gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0008.png"

Figuur 4: Detail Wolk glastuinbouwgebied Klazienaveen (bron Tauw, 2010)

Uit de 'Wolk' blijkt dat in het gehele glastuinbouwgebied het water richting de aanwezige watergangen wordt gevoerd. In de omgeving wordt in de praktijk dan ook geen wateroverlast geconstateerd. Er zijn geen ingesloten laagtes aanwezig.

Uit analyse van de luchtfoto blijkt dat, overwegend al het verharde oppervlak op de topografische kaarten is aangegeven. Erfverhardingen ontbreken nog wel eens, maar in relatie tot het oppervlak van de kassencomplexen valt deze oppervlakte volledig weg. Figuur 5 geeft een indruk van de verhardingssituatie ter plaatse. Daarom is geen extra verharding in de berekening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0009.png"

Figuur 5: Detail verhardingssituatie glastuinbouwgebied Klazienaveen(bron luchtfoto: gemeente Emmen)

Uit de berekeningen (bijlage 10-5) blijkt dat in het eigen gebied niet voldoende berging aanwezig is. Het bergingstekort voor het klimaatscenario is in tabel 1 weergegeven. Totaal ongeveer 48.000 m3.

Tabel 1: Bergingstekort

Gebied   Bergingstekort
in m3  
Klazienaveen Kassen oost   0  
Klazienaveen Kassen west   48.031  
Totaal   48.031  

Het moet voorkomen worden dat er tijdens perioden van neerslag overlast, schade of gevaar ontstaat. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook goed moeten worden nagedacht over hoe er moet worden omgegaan met afvoer en berging van regenwater. Afgewogen moet worden of het verstandig is het regenwater in het eigen gebied te bergen of dat het juist beter is het water af te voeren naar een andere locatie. Afhankelijk van de locatie binnen het plangebied of functie van het gebied kan de keuze anders uitvallen. Verder is het van belang om bij de afweging te laten meewegen of het gaat om maatregelen die nodig zijn om water dat vrijkomt tijdens een kortdurende hevige hoosbui te verwerken, of dat het gaat om maatregelen om water dat vrijkomt tijdens een langdurige natte periode te verwerken.

Als gekozen wordt om (een deel van) het regenwater tijdelijk in het gebied te bergen, dan moet dit op zo'n manier worden gedaan dat hiervoor een robuuste, goed te onderhouden voorziening wordt aangelegd, die past binnen de gebruiksfunctie van het gebied en deel uit maakt van het bestaande waterhuishoudkundige systeem.

Voorkomen moet worden dat overgegaan wordt tot de aanleg van solitaire vijvers, zeer diepe watergangen of waterpartijen met een kwetsbaar, instabiel ecosysteem. Raakt de bergingsvoorziening vol, dan moet een zodanige escape worden aangelegd dat vervolgens het water snel en doelmatig kan worden afgevoerd naar een locatie waar het geen overlast veroorzaakt. Voor het glastuinbouwgebied lijkt de beste mogelijkheid om te kiezen voor een systeem dat is ingericht om water, bij de kleinere regengebeurtenissen, op te vangen in de bestaande waterlopen (vasthouden - bergen). Voor de zwaardere buien moet een afvoermogelijkheid ten noorden van het glastuinbouwgebied mogelijk zijn, zodat overtollig water snel en efficiënt naar een bergingsmogelijkheid in de omgeving van Klazienaveen-noord en Foxel kan worden afgevoerd.

3.5.4.3 (grond)waterkwaliteit

In de huidige situatie is de waterkwaliteit voldoende. Wel is door de staatssecretaris in het kader van de Kaderrrichtlijn Water uitgesproken dat tuinders zelf zorg dienen te dragen voor een goede (grond)waterkwaliteit. Dat heeft ertoe geleid dat in den lande diverse waterzuiveringsprojecten zijn opgestart. Ook in het tuinbouwgebied Klazienaveen zijn ontwikkelingen gaande om te komen tot een dergelijk waterzuiveringsproject en nieuwe methoden de testen en uit te voeren. Waterschap Hunze en Aa's en de gemeente Emmen staan hier positief tegenover.

3.5.5 Wateradvies waterschap

De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.

Tijdens de voorbereiding is het waterschap betrokken via een gesprek op 8 mei 2014. Tijdens dit gesprek heeft het waterschap kennis genomen van het conceptbestemmingsplan en heeft zij naast wetenswaardigheden ook haar bevindingen kenbaar gemaakt.
Het concept - ontwerpbestemmingsplan is voor overleg aan het waterschap voorgelegd.
Gelet op het advies van het waterschap, worden gebieden die kansrijk zijn voor infiltratie van hemelwater, zoals parkeerplaatsen en groenvoorzieningen, mede bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast zijn de hoofdwatergangen specifiek bestemd als water. De gietwaterplas is als zodanig specifiek bestemd.

3.5.6 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Water is belangrijk voor het welzijn van mens, plant en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:

  • alleen water wordt aangelegd op plaatsen waar dit op natuurlijke wijze kan;
  • water verbonden is met de rest van het watersysteem;
  • er voldoende oeverbegroeiing is;
  • afstromend regenwater schoon is en blijft;
  • lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.

Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv. wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt gemengd met andere waterstromen. Denk bijvoorbeeld aan het mengen met huishoudelijk afvalwater in het gemengde rioolstelsel. Bij nieuwe ontwikkelingen moet daarom worden onderzocht of het regenwater gescheiden kan worden afgevoerd.

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige en economische structuur

4.1 Ontstaansgeschiedenis

De ontwikkeling van de tuinbouw in gemeente Emmen is van omstreeks 1950 uit beleidsoverwegingen bewust gestimuleerd. In de daarvoor ontwikkelde plannen werden gronden aangekocht en werd de voor tuinbouw noodzakelijke infrastructuur, zowel ontsluitingswegen als leidingen en waterhuishouding, in het inrichtingsplan meegenomen. Daarna is complexgewijs de kaveluitgifte geregeld. Op deze wijze is een concentratie van tuinbouwbedrijven ontstaan, waarvoor specifieke voorzieningen ontwikkeld konden worden. Zo is de zandwinplas onderdeel geworden van de gietwaterfabriek. Door diverse voorzieningen en bedrijven ontstond een centrumfunctie die versterkend werkt en bepaalde vormen van samenwerking tussen de bedrijven stimuleert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0010.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0011.jpg"

Kaartbeelden 1959 1975

Direct ten noorden van de A37 is in 1978 met subsidie de eerste fase ontwikkeld. Deze fase strekt zich uit tot de watergang ten noorden van De Kring en is herkenbaar aan een kleinere verkaveling dan het overige deel van het terrein. In 1980 is, nadat de grondverwerving alsnog met succes was afgerond, de tweede fase opgestart, welke wordt begrensd door de voornoemde watergang in het zuiden, het Scholtenskanaal in het westen en de wegen Strijp (en Oude Zwarteweg in respectievelijk het noorden en het oosten. De eerste en tweede fase vormden oorspronkelijk tezamen een afgerond geheel. De woningen langs het Scholtenskanaal zijn tegelijk met de ontwikkeling op het overgangsrecht gezet, om de tuinbouwbedrijven niet bij voorbaat in hun ontwikkeling te frustreren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0012.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0013.jpg"

Kaartbeelden 1985 2001

In 1992 is de derde fase van omstreeks 110 hectare tot ontwikkeling gebracht, omdat de eerste twee fasen nagenoeg uitgegeven waren. Gekozen is voor enige fasering, maar in 1993 is reeds een plan tot gedeeltelijke wijziging opgesteld. Met deze fase is een extra ontsluiting op de Postweg gerealiseerd.

In 2005 is een bestemmingsplanprocedure doorlopen om de volgende fase te realiseren. Dit betreft Het Rundedal. Dit gebied is bouwrijp gemaakt, maar niet verder in ontwikkeling gebracht. Momenteel wordt gezocht naar een andere invulling. Omdat op dit deel geen bedrijven zijn gevestigd en omdat over de ontwikkelingsrichting wordt nagedacht, is ervoor gekozen om dit deel niet mee te nemen in de actualisering van het tuinbouwgebied Klazienaveen.

4.2 Stedenbouwkundige hoofdstructuur

Het plangebied ligt in het grootschalige veenontginningenlandschap. Dit betreft een jong landschap. De planmatige, grootschalige hoogveenontginningen kwamen na 1870 flink op gang. De verveningen in zuidoost-Drenthe zijn de laatste grootschalige hoogveenontginningen, vanwege de opkomst van steenkool en gas, welke turf geleidelijk vervingen als brandstof. Het enige grote bedrijf dat nog gebruik maakt van turf is de Purit uit Klazienaveen.

Het hoogveenontginningslandschap wordt gevormd door (open) ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour en richting aan de ruimte. Naast de ruimte is de strikte regelmaat van het landschap kenmerkend. Het kent een uiterst regelmatige basisstructuur met een sterke ritmiek van kanalen, wijken en sloten.

In landschappelijk opzicht zijn de grootschalige hoogveenontginningen een ruimtelijk stelsel van lineaire wegen en kanalen en regelmatige verkavelingen. Haaks op de ontginningsassen zijn kleinere waterwegen aangelegd.

Voor dit gebied zijn het enkelkanaalsysteem (ter hoogte van glastuinbouwgebied Klazienaveen fase I en II) en het bloksysteem met wijken (ter hoogte van fase III) van belang.

Wegenstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0014.jpg"

Ten behoeve van de stedenbouwkundige en verkeerskundige structuur verloopt de hoofdontsluiting middels de noord-zuid ontsluitingswegen (Het Ambacht/Gantel - Oude Zwarteweg). Deze wegen geven in zuidelijke richting aansluiting op de parallelweg langs de A37.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0015.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0016.jpg"

Gantel Oude Zwarteweg

Waterstructuur

Het enkelkanaalsysteem is een veenontginning door middel wan wijken loodrecht op het Scholtenskanaal. De hoogteverschillen en de verdeling van de concessies maken dat niet het hele plangebied zo is ontgonnen. Het oostelijk deel is als bloksysteem met hoofdwijken en wijken ontgonnen.

Hoofdwijken liggen in de regel 800 meter uit elkaar, wijken circa 200 meter. Bij ingebruikname van het gebied als glastuinbouwgebied, is bij de verkaveling rekening gehouden met de wijkenstructuur. De meeste wijken zijn nog als open water aanwezig. Alleen in het oostelijke gedeelte (fase III), waarbij gekozen is voor grotere kavels, zijn enkele wijken volledig gedempt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0018.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0019.jpg"

Hoofdwijk Wijk

Groenstructuur

Het groen is met name gesitueerd langs de wegen en watergangen. Beplanting staat voornamelijk langs het kanaal, maar ook langs zijwegen en dijken, als deze een doorgaande functie hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0020.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0021.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0022.jpg"

Groene bermen Verharde voorterreinen

De aanwezige groene bermen begeleiden de aanwezige bebouwing. Op de straten waar geen duidelijke groenstructuur aanwezig is tasten brede inritten/verharde voorterreinen het aanwezige straatbeeld aan.

Bebouwing

Uit landschappelijke overwegingen, zoals een meer verantwoorde inpassing in en een betere herkenbaarheid van de kwaliteit van het landschap, is de bebouwing geconcentreerd. Dit verdiende de voorkeur boven incidentele vestigingen op niet voorziene plaatsen. De bebouwing bestaat uit kassen, bedrijfsgebouwen, technische installaties alsmede bedrijfswoningen.

De bedrijfsgebouwen worden door de glastuinbouwbedrijven steeds vaker benut voor bedrijfsactiviteiten als presentatie, opslag van materialen, verwerken van geteelde producten, kantoorruimte, onderzoek en ontvangstruimte. Binnen de bedrijfsruimten zijn deze bedrijfsactiviteiten als onderdeel van de bedrijfsvoering van het glastuinbouwbedrijf toegestaan.

Bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0023.jpg" Bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen

In het gebied zijn ruim 80 bedrijfswoningen aanwezig. Een groot deel van de woningen hoort bij de bedrijven in het gebied.

In de eerste fase zijn deze grotendeels gebouwd in twee bouwlagen met een flauwe dakhelling. In het nieuwere deel zijn bedrijfswoningen gevarieerder qua vorm en afmeting gebouwd.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0024.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0025.jpg"

Bouw in de eerste fasen Bouw in de laatste fasen

Ondergeschikt aan de bedrijfswoningen zijn privé-bijgebouwen alsmede bedrijfsgebouwen gebouwd. De bedrijfsgebouwen variëren in maatvoering, kapvorm en in situering.

Kassen

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0026.jpg"

Kassen

Door de fasering/verkaveling/vervanging is er een diversiteit ten aanzien van de maatvoering van de kassen ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0027.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0028.jpg"

Oudere kassen Nieuwere kassen

Onbebouwd

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0029.jpg"

Onbebouwd

Het glastuinbouwgebied is nog niet in zijn geheel bebouwd waardoor het nog geen ruimtelijke eenheid vormt. De leegstaande kavels worden her en der voor andere agrarische activiteiten dan glastuinbouw gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0030.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013045-B701_0031.jpg"

Gebruik als grasland Gebruik als kwekerij

4.3 Economisch perspectief glastuinbouw in Emmen

Regionale Tuinbouwvisie Emmen

De Nederlandse glastuinbouw bevindt zich de laatste jaren in zwaar weer. Door de verhoogde energieprijzen, de toenemende productie in andere landen en de aldaar geldende lagere lonen, zijn de marges in de glastuinbouw sterk verkleind. Dit geldt ook voor de economische positie van de glastuinbouw in de gemeente Emmen.

De Stichting Tuinbouw Emmen (STEM) heeft daarom in samenspraak met de gemeente Emmen de Regionale Tuinbouwvisie Emmen laten opstellen (2012). De visie geeft inzicht in het toekomstperspectief van het Emmense tuinbouwcluster voor de regionale economie en de positie van het cluster binnen Nederland.

In de visie zijn de volgende twee toekomstscenario's onderzocht:

Scenario A: Behoud door samenwerking en vernieuwing (kostenreductie en prijsconcurrentie)

In dit scenario heeft Emmen zich in 2025 gepositioneerd in Greenport Holland met de teeltspecialisatie van pot- en perkplanten en zaden.

Scenario B: Naar productdifferentiatie (verbreding naar een biobased tuinbouw)

In dit scenario wordt als het ware een policy gegeven voor een hernieuwde glastuinbouw in 2025. Dit betreft een glastuinbouw die veelmeer kiest voor een intensieve en hoogwaardige productie gericht op inhoudsstoffen voor de voedingsmiddelen, cosmetica- en medische/farmaceutische- industrie. Hiernaast legt men de focus op het leveren van ingrediënten en grondstoffen aan de chemische industrie voor coatings, lijmen, bestrijdingsmiddelen en synthetische vezels. Emmen wil hiermee binnen Greenport Holland een leidende positie gaan innemen op het gebied van biobased medische- en gezondheidsproducten voor de Duitse, Oost Europese en Scandinavische markt en wereldmarktleider zijn op het gebied van hoogwaardige vezels.

In scenario B. is ook ruimte voor traditionele voedings- en sierteeltgewassen voor de consumentenmarkt overeenkomstig scenario A. Een klein deel van de tuinders zal zich hier op blijven richten. Met een verbreding naar een biobased tuinbouw zal het opleidingsniveau zijn toegenomen en vraagt de sector hoger geschoolde medewerkers naast een vergrote vraag naar arbeidsmigranten. Kortom; Scenario B. biedt een wenkender perspectief vanwege nieuwe afzetmarkten, hogere toegevoegde waarden en hoger kennisniveau van de sector. Positieve bijkomstigheid is dat de succesvolle traditionele tuinder niet wordt uitgesloten.

De Stichting Tuinbouw Emmen en het bestuur van LTO Noord Glaskracht en LTO landelijk staan achter de voorgestane ontwikkelrichting naar een biobased tuinbouw waarbij de mogelijkheden voor traditionele tuinbouw overeind blijven. Met de visie staan de Stichting en de sector een verbreding van de tuinbouw voor. Om het spoor van een biobased tuinbouw kans van slagen te geven is de komende jaren volop energie en inzet nodig. Voorop staat dat de wil, initiatief en inzet om deze transitie te realiseren, uit de sector zelf moet komen.

Tuinbouwbeleid gemeente Emmen 2013

De Regionale Tuinbouwvisie Emmen vormt de basis voor het gemeentelijke tuinbouwbeleid (Tuinbouwbeleid gemeente Emmen 2013, vastgesteld door de raad in september 2013). Het Tuinbouwbeleid heeft als doel ondersteuning te bieden aan de inzet van de sector zelf, om een verbreding naar een biobased tuinbouw mogelijk te maken. Met dit beleid, passend bij de nieuwe bestuursstijl van de gemeente Emmen “meer van de samenleving, een andere overheid”, breekt de gemeente met het gevoerde tuinbouwbeleid van de afgelopen 20 jaar, waarin intensief de uitbreiding van het glasareaal gestimuleerd werd. De nieuwe bestuursstijl leidt tot een anderen taakopvatting en beleidsinzet van de gemeente. De gemeente Emmen zal bij getoonde inzet en initiatief vanuit marktsector dit ondersteunen met lobby, verbinding en beleid.

De Regionale Tuinbouwvisie Emmen en het Tuinbouwbeleid gemeente Emmen 2013 zijn als beleidskader input voor het Uitvoeringsprogramma Biobased Economy. Het nieuwe bestemmingsplan vormt de planologische basis om de gewenste ontwikkelrichting mogelijk te maken. De gemeente ziet verbreding als middel om de armslag voor de tuinders te vergroten. Hierbij valt de denken aan activiteiten zoals drogerijen, extractie van kruiden en verpakking van producten. De verbreding en het toestaan van tuinbouw gelieerde bedrijven is onder voorwaarden mogelijk. De milieuwetgeving, het fytosanitaire vraagstuk, de duurzaamheid van het bedrijf en landschappelijke inpassing gelden als voorwaarden bij de ruimtelijke afweging.

In de tuinbouw zijn veel arbeidsmigranten werkzaam. Ondernemers huisvesten hun medewerkers graag nabij het bedrijf. Ter regulering en handhaving van kwalitatief goede huisvesting van arbeidsmigranten, heeft de gemeente in samenspraak met de sector het Beleidskader Huisvesting Arbeidsmigranten tuinbouwgebieden Erica en Klazienaveen opgesteld en vastgesteld in oktober 2013 (zie ook 2.1.7 Beleidskader Huisvesting Arbeidsmigranten).

Visie en beleid provincie Drenthe

De provincie heeft naar aanleiding van het gemeentelijk tuinbouwbeleid aangegeven dat zij de innovatie en het stimuleren van nieuwe ontwikkelingen in de tuinbouw onderschrijft. De provincie ondersteunt de focus op innovatie, meer toegevoegde waarde, biobased tuinbouw en verbindingen met andere sectoren zoals farmacie en chemie.

Deze visie sluit aan bij de beleids- en uitvoeringslijnen van het collegeprogramma van de provincie Drenthe. Hieronder het Kader voor Economische Investeringen (KEI), met een prioritering van agribusiness/BBE en innovatie. Hiernaast heeft de provincie Drenthe het Programma Klimaat & Energie waarmee onderzoek en ontwikkeling omtrent de winning van aardwarmte worden ondersteund.

Kansen en ontwikkelingen in de praktijk

Momenteel vinden er innovaties plaats die het mogelijk maken dat in de toekomst andere tuinbouw en tuinbouw gelieerde activiteiten plaats gaan vinden in de tuinbouwgebieden van de gemeente Emmen. Gelet hierop is (planologische) ruimte nodig voor verwerking, verwaarding, opslag en andere activiteiten. Daarnaast is de verwachting dat de volumes van de teelten zullen afnemen, maar juist de hoogwaardige inhoudstoffen een extra economisch gewin aan de bedrijven kan geven.

Door de minder goede marktomstandigheden en verdwijnen van bedrijvigheid of leegstand, worden opties als de vestiging van tuinbouw gelieerde bedrijvigheid een reële toekomst. Kleinschalige bedrijvigheid die direct gelieerd is aan de tuinbouw kan een extra impuls geven aan het gebied. Voorbeelden hiervan zijn champignonteelt, handel in tuinbouwmachines of proeftuinen. In het algemeen kan worden gesteld dat de tuinbouw in Klazienaveen kansen kan krijgen door de verbinding te zoeken met de landbouw, chemie, feed- en foodsector en cosmetica. De komst van nieuwe bedrijvigheid biedt kansen op het gebied van onder andere energie en reststromen.

Onderstaand worden een aantal lopende ontwikkelingen en kansen in het kort benoemd:

  • Innovatieplatform Biobased Agribusiness

Samen met de sector is door gemeente en provincie vorm gegeven aan het Innovatieplatform Biobased Agribusiness. Dit innovatieplatform heeft tot doel nieuwe kansen te onderzoeken en vorm te geven aan concrete projecten in de nieuwe economie van de biobased tuinbouw. Op dit moment zijn een aantal projecten in uitvoering en in voorbereiding. Vanuit de tuinbouw wordt contact gezocht met de farmacie, feed/food en chemie in de regio.

  • Verandering in eigendomssituatie, teelten, bouwwerken en schaalvergroting

De laatste 10 jaren is er een omslag gekomen in soort teelt en de schaalvergroting als wel eigendomssituatie. Enige schaalvergroting heeft inmiddels plaatsgevonden doordat tuinbouwbedrijven zijn samengevoegd. Deze samenvoeging is ingegeven doordat bedrijven zijn overgenomen door exporteurs of afzetbedrijven. Hierdoor is het aantal bedrijven in het glastuinbouwgebied afgenomen.

Door de mogelijke komst van nieuwe teelten en andere teeltmethoden of biobased tuinbouw kan verdergaande schaalvergroting op termijn een optie zijn. Hierdoor kan het mogelijk zijn dat er andere vormen van bouwwerken worden gebouwd. Ook tijdelijkheid kan een rol spelen. Gedacht kan worden aan tunnelkassen (voor maximaal 6 maanden per jaar). Reden hiervoor zijn de lagere kosten voor bouw en exploitatie. De percelen die nog niet zijn bebouwd of zijn vrijgekomen door sloop lenen zich goed voor open teelten.

  • Goede kavelstructuur glastuinbouwgebied Klazienaveen

Het glastuinbouwgebied Klazienaveen kenmerkt zich als een gebied met een goede indeling in kavelafmeting en lengte/breedteverhouding. Door deze structuur is het gebied geschikt voor opschaling naar grotere bedrijven. Aanpassingen in de infrastructuur, met name de waterlopen, zal hiervoor wel moeten plaatsvinden. De ligging van het glastuinbouwgebied aan de A37 is vanuit het logistieke oogpunt positief.

  • Bioraffinage

In het tuinbouwgebied vindt op experimentele basis bioraffinage plaats van in het tuinbouwgebied geteeld plantmateriaal. Hierbij valt te denken aan de teelt van bijvoorbeeld "eendenkroos". Uit de onderzoeken zou blijken dat Emmen een gebied is waar dit goede mogelijkheden heeft.

  • Verwaarding van reststromen

Uit de landbouw, de levensmiddelenindustrie, landschapsonderhoud en uit nieuw te ontwikkelen bioraffinageketens komen vele reststromen vrij. Om kosten te besparen of zelfs inkomsten te genereren is het belangrijk deze reststromen zo hoogwaardig mogelijk in te zetten. Dit wordt ook verwaarding van reststromen genoemd. Verwaarding van uit het tuinbouwgebied aangevoerde reststromen moet in principe mogelijk gemaakt kunnen worden. Immers dit komt de duurzaamheid ten goede en een gereed product levert meer op dan afvoer van afval.

  • Gietwatervoorziening

De gietwatervoorziening van de Gietwater BV op het glastuinbouwgebied te Klazienaveen staat door het verdwijnen van de intensievere teelten onder druk. De komst van watervragende bedrijven kan een betere exploitatie betekenen en hiermee de glastuinbouw versterken. Uitbreiding van de installaties van de Gietwater BV is een mogelijkheid.

  • Winning van geothermische aardwarmte

Door de liberalisering van de energiemarkt is de collectieve warmtevoorziening vanuit de Warmtekrachtcentrale van Essent is in november 2004 stopgezet. Collectieve warmtesystemen op glastuinbouwgebieden zijn met name interessant, als tuinbouwbedrijven een grote participatie hebben. Vanaf 2007 hebben de provincie Drenthe en de gemeente Emmen ingezet op kennisontwikkeling van de winning van geothermische aardwarmte. Onderzoek wijst uit dat in of nabij het tuinbouwgebied te Klazienaveen mogelijkheden liggen voor de winning van geothermische aardwarmte. De gemeente staat daarom positief tegenover aanvragen tot energievoorziening in de vorm van aardwarmte.

  • Zonne-akker

Nieuwe vormen van energievoorziening zijn ook passend binnen het glastuinbouwgebied. Het aanleggen van een zonne-akker wordt sinds kort vanuit de provincie en rijk gestimuleerd. Ook hier geldt dat de gemeente tegenover aanvragen tot energievoorziening staat in de vorm van zonne-akkers.

4.4 Concrete uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het uitgangspunt bij het opstellen van dit actualiseringsplan is het vastleggen van het bestaande glastuinbouwgebied. Naast het geven van actuele bouw- en gebruiksregelingen, heeft het voorliggende bestemmingsplan tot doel nieuwe ruimtelijk passende en gewenste ontwikkelingen op een soepele wijze mogelijk te maken om zo mogelijk nieuwe initiatieven te genereren.

Naar aanleiding van bestaand beleid en gesprekken met tuinders en vertegenwoordigers van LTO Noord Glaskracht, zijn van gemeentewege belangenafwegingen voor dit actualiseringsplan gemaakt:

Wegen

Het profiel van de bestaande wegen wordt aangehouden. In het kader van onderhoud en bruikbaarheid zullen op enkele plaatsen parkeerstroken voor vrachtwagens en draaimogelijkheden worden mogelijk gemaakt. Het wegprofiel is ingericht op vrachtauto's. Auto's van werknemers dienen op het eigen terrein te worden geparkeerd.

De afstand tussen wegprofiel en bebouwing is door het aangeven van een gevellijn gestandaardiseerd. Door een herkenbare lijn, wordt het aanzicht harmonieuzer en komt de ruimtelijke kwaliteit ten goede.

Water

Ten behoeve van de waterberging in het gebied zijn de hoofdwatergangen als zodanig bestemd. De wijken zijn niet altijd als water bestemd, maar door de schouwplicht zullen naar verwachting de wijken open blijven.

Bij uitbreiding van bebouwing dient voor de grootte van 10% van het bebouwde oppervlak een waterberging te worden aangelegd. Doordat nog niet alle percelen bebouwd zijn, is de noodzaak hiertoe minder groot dan in andere delen van de gemeente. Op piekmomenten, waarbij veel hemelwater geborgen en afgevoerd moet worden, kan, nadat het waterschap de laatste technische belemmeringen heeft weggenomen, ten noorden van het plangebied ruimte voor dit water worden gevonden.

Groen

Om te voorkomen dat de groene bermen tussen de openbare weg en de bedrijfsgebouwen verdwijnen, dient er zorgvuldig met inritten te worden omgegaan. Enkele inritten verdienen de voorkeur boven een aansluiting op volle breedte van het perceel. Auto's van werknemers dienen op het eigen terrein te worden geparkeerd.

Bebouwing

Voor de kassen is een maximale goothoogte van 8 meter en een bouwhoogte van 10 meter acceptabel. Deze hoogtes zijn afgeleid van de nieuwste glastuinbouwontwikkelingsgebieden. Hogere bebouwing is niet passend in de omgeving. In de regels worden afstanden opgenomen van de bebouwing tot de wegen, zodat een gevellijn ontstaat.

Er wordt terughoudend omgegaan met nieuw te bouwen bedrijfswoningen.Het is niet mogelijk om binnen de geluidscontouren van de WKC en de Purit geluidsgevoelige objecten toe te voegen of aan te passen, zonder dat naar de MTG's zijn gerekend.

Tunnelkassen

In lijn met het standpunt ten aanzien van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, zijn tunnelkassen maximaal voor 6 maanden per jaar mogelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting op het bestemmingsplan

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen is in overwegende mate een beheersplan. Het doel van dit bestemmingsplan is het actualiseren van het geldende planologische regime, waarbij het vastleggen van de bestaande situatie het belangrijkste uitgangspunt is. Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.
Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" van het ministerie van VROM.
Het conserverende karakter van het bestemmingsplan brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkelingen niet in het plan worden meegenomen, tenzij deze concreet voorzienbaar zijn en benodigde onderzoeken al zijn uitgevoerd.
Door de actualisatie komen 3 bestemmingsplannen deels of geheel te vervallen.

5.2 Inventarisatie

De inventarisatie van het plangebied heeft op verschillende manieren plaatsgevonden. Begonnen is met het bekijken en vergelijken van de vigerende bestemmingsplannen met de meest recente topografische ondergrond en luchtfoto. Hierbij is gelet op veranderingen van de topografische ondergrond en luchtfoto ten op zichten van het vigerende bestemmingsplan. Daarna is het gebied ter plaatse geïnventariseerd en opmerkelijke en sterk afwijkende zaken zijn vervolgens nader onderzocht. Op basis van al deze gegevens zijn bestemmingen toegekend en zijn de verbeelding en de regels opgesteld.

5.3 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.4 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel, die is vastgelegd door middel van de aanduiding 'gevellijn'. Dit betekent dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd.

Flexibiliteit

Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Culthuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 5.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Bescherming van waarden
Om bepaalde archeologische waarden te beschermen is in de volgende regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen: 'Agrarisch met waarden', 'Agrarisch-Glastuinbouw' en 'Waarde - Archeologie 4'. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet altijd en overal in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst.
Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij alle Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.4.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.4.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

5.4.2.1 Agrarisch

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Grootschalige veenontginningen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven zonder dat bebouwing kan worden gerealiseerd. Op basis van landschappelijke gebiedskenmerken zijn de agrarisch gronden verdeeld in drie deelgebieden:

  • Agrarisch met waarden - Esdorpenlandschap
  • Agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen
  • Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen

Het betreffen hier de gronden in het buitengebied ofwel aan de rand van het glastuinbouwgebied. De "gebiedsbestemmingen" zijn vrij globaal van karakter. Binnen de gebiedsbestemmingen komen belangrijke landschappelijke waarden voor, zoals houtwallen, die moeten worden beschermd. Hiervoor is in deze bestemmingen voorzien in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken.

Omdat de locatie van deze bestemming enige belemmeringen ondervindt van de geluidscontour en de veiligheidscontour is geen wijzigingsmogelijkheid opgenomen. Wel zijn afwijkingsmogelijkheden voor teeltondersteunende voorzieningen en wasinstallaties voor bollen opgenomen.


Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van glastuinbouwbedrijf met bijbehorende voorzieningen en agrarisch grondgebruik. Dit komt tot uitdrukking in bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. De bestemming voorziet in zowel glastuinbouw als agrarisch grondgebruik. Om in te spelen op eventuele nieuwe, nu niet te voorziene ontwikkelingen in de land- en tuinbouw zijn ontheffings- en/of wijzigingsregels opgenomen.

De gemeente staat positief tegenover duurzame vormen van energie ter ondersteuning van glastuinbouwbedrijven, maar kan deze in de bestemmingen nog niet meenemen omdat er geen concrete aanvragen zijn of omdat bij dit actualisatieplan geen ruimte is voor een planMER. Aardwarmte, biovergisting en zonnewiden zijn moderne voorbeelden van energie waar de gemeente positief tegenover staat.

Glastuinbouw is binnen deze bestemming een breed begrip, ondergeschikt aan of verbonden aan de (glas)tuinbouwteelt zijn mogelijkheden te over, zoals schoonderij, veredeling en compostering mogelijk. Ook staat de gemeente positief tegenover biobased economy en aan glastuinbouwgerelateerde bedrijven. Concrete

Bedrijvigheid waarbij aangetoond wordt dat voor de bedrijfsvoering minimaal 1000 m2 glas noodzakelijk zijn kunnen zich eveneens via een wijzigingsbepaling onder voorwaarden vestigen op dit glastuinbouwgebied.

De bouwvlakken zijn net als in het vorige bestemmingsplan ruim neergelegd. Dit betekent dat veel watergangen de glastuinbouwbestemming hebben, maar in kader van de schouw (een private overeenkomst tussen tuinder en waterschap) open dienen te blijven.

In het bestemmingsplan is onderscheid gemaakt in kassen en tunnelkassen. Onder kassen worden boogkassen, Venlo-kassen en breedkappers verstaan. Andere verschijningsvormen worden niet uitgesloten. In de bouwregels is dan ook geen goothoogte opgenomen. Met kassen worden bouwwerken ten behoeve van permanent gebruik bedoeld. Deze kassen dienen enig hoogwaardige bouwkwaliteit te beschikken. Tunnelkassen zijn inferieure kwaliteit en tijdelijk van aard. Tunnelkassen kunnen dan ook voor maximaal 6 maanden ten behoeve van teeltondersteuning worden geplaatst.

De bedrijfswoningen zijn specifiek aangeduid om te voorkomen dat zonder meer bedrijfswoningen kunnen worden toegevoegd. In het kader van de beleidsnota "Huisvesting arbeidsmigranten" is het mogelijk om een bedrijfswoning hiervoor in te zetten. Hiervoor hoeft geen planologische procedure te worden doorlopen. In het kader van de Huisvestingsverordening is een omzettingsvergunning wel noodzakelijk

Naast de aanduiding 'bedrijfswoning" zijn de aanduidingen "kantoor", "specifieke vorm van agrarisch-proeftuin" en "specifieke vorrm van agrarisch-handelsbedrijf" opgenomen. Het kantoor en de proeftuin zijn gevestigd aan Gantel 10 en 12 en als zodanig benoemd. Het kantoor is een vergaderruimte voor de diverse tuinders. De proeftuin wordt gebruikt om nieuwe teelten, nieuwe teeltsoorten en secundaire zaken behorende bij teelten te testen.

De aan De Langedijk 8a is een onderneming in machines voor het tuinbouwgebied. Ook worden electronische mankementen ter plaatse of op het betreffende tuinbouwbedrijf gerepareerd en software ten behoeve van tuinbouwbedrijven opgeschoond en ge-update Daarnaast worden bijzondere vormen van dakplaten geproduceerd, wat niet direct binding met het glastuinbouwgebied heeft. De functieaanduiding "specifieke vorrm van agrarisch-handelsbedrijf" is hier opgenomen om vergroting te voorkomen en verandering van productie op deze locatie te kunnen sturen.

5.4.2.2 Bedrijf

Afhankelijk van de mate van hinder ten opzicht van de woonomgeving is de hoofdbestemming Bedrijf opgedeeld in een gespecificeerde bestemming Bedrijf, waarbij de specifieke functie van het bedrijf wordt aangegeven dan wel een bepaalde milieucategorie.
Voor andere bouwwerken geldt dat deze binnen en buiten het bouwvlak mogen worden opgericht.

Artikel 5 Bedrijf -Agrarisch loonbedrijf

Het perceel aan de Oude Zwarteweg is aangeduid als Bedrijf- Agrarisch loonbedrijf. Dit bedrijf is specifiek bestemd.

Artikel 6 Bedrijf -Biovergisting

De voor “Bedrijf - Biovergisting” aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van een duurzame energievoorziening geregeld. Uit een aanvraag uit 2007 blijkt dat er op de betreffende gronden een sleufsilo, een bassin en twee grote tanksilo's (de vergister en navergister) geplaatst zouden worden bij een ketelhuis annex warmtekracht. Aan de hand van deze aanvraag zijn de maximale maten bepaald.

Artikel 7 Bedrijf -Gasontvangstation en afsluiterlocatie

Aan de Zwet bevindt zich een gasontvangstation (N-716). Binnen 4 meter mogen geen beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Voor kwetsbare objecten geldt een afstand van minimaal 25 meter.

Artikel 8 Bedrijf -Gietwaterfabriek

De voor “Bedrijf - Gietwaterfabriek” aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van het opslaan en zuiveren van water ten behoeve van de glastuinbouw. Naast een zuiveringsgebouw zijn er meerdere tanksilo's op het terrein gesitueerd.

Artikel 9 Bedrijf -Nutsvoorzieningen

Op verschillende plaatsen in het plangebied komen nutsvoorzieningen voor, ten behoeve van de distributie van gas of elektriciteit. Installaties met enige omvang zijn geregeld met de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen'. De maximale bouwhoogte is vastgelegd op de bestaande bouwhoogtes. kleinere bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn meegenomen binnen de bestemmingen.

Artikel 10 Bedrijf -Schakelstation

De voor “Bedrijf - Schakelstation” aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van het openbare nut geregeld, zoals transformatorgebouwen en daarmee gelijk te stellen nutsvoorzieningen. Dit schakelstation maakt onderdeel uit van het netwerk van hoofdtransportleidingen en schakelt dit om naar kleinere transportleidingen voor electriciteit.

Artikel 11 Bedrijf -Warmtekrachtcentrale
De voor “Bedrijf - Warmtekrachtcentrale” aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van het openbare nut geregeld, zoals transformatorgebouwen en daarmee gelijk te stellen nutsvoorzieningen. Het gaat hier om een gasgestookte warmtekrachtcentrale.

5.4.2.3 Bos

Artikel 12 Bos

In het zuidoostelijk deel van het plangebied is een bos gelegen. De bosgronden zijn mede bestemd voor recreatief medegebruik van fiets- en voetpaden, brandgangen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen de bestemming bos mogen geen gebouwen worden opgericht.

5.4.2.4 Detailhandel

Artikel 13 Detailhandel- Tuincentrum

In het buitengebied komt nauwelijks detailhandel voor. Tuincentra zijn gelet op hun detailhandelsactiviteiten apart bestemd als "Detailhandel - Tuincentrum". Bij een tuincentrum mogen alle tuinbenodigdheden worden verkocht. Bij een tuincentrum is één bedrijfswoning toegestaan. Per bedrijf mag de gezamenlijke oppervlakte aan teeltondersteunende voorzieningen en/of kassen maximaal 500 m² bedragen. De oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mag met 10% toenemen.

5.4.2.5 Groen

Artikel 14 Groen

De op de verbeelding voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorziening, bos, (erf)toegangswegen, fietsstroken, voetpaden, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Voorzieningen ten behoeve van sport- en speelgelegenheden en andere bouwwerken mogen binnen deze bestemming opgericht worden.
Binnen de bestemming groen is geen bouwmogelijkheid opgenomen, behalve van de bestaande tweede bedrijfswoning, welke als zodanig is bestemd. Het is niet mogelijk om parkeergelegenheden in het groen te realiseren. Het aanleggen van parkeervoorzieningen binnen deze bestemming is niet mogelijk.

5.4.2.6 Verkeer

Artikel 15 Verkeer - Verblijfsgebied

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor straten en wegen ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende erven en percelen, toegangswegen en inritconstructies. Binnen deze bestemming is het aanleggen van voet- en fietspaden, straten, erven en pleinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, sport en speelgelegenheden, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen eveneens mogelijk. Gebouwen mogen niet worden opgericht binnen deze bestemmingen, wel zijn andere bouwwerken ten dienste van de bestemming en het oprichten van een antennemast met installatieruimte ter plaatse van de aanduiding zend-/ontvangstinstallatie mogelijk.

De bestemming is ruim bemeten om ruimte te bieden voor parkeervoorzieningen voor vrachtwagens langs de wegen.

5.4.2.7 Water

Artikel 16 Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor de in het plangebied voorkomende waterlopen, watergangen, waterberging en waterpartijen, met daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, oevers en groenvoorzieningen. Dit water heeft naast een belevingsfunctie een belangrijke waterhuishoudkundige functie. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Wel is het mogelijk om andere bouwwerken zoals bruggen, dammen en of duikers aan te leggen, echter deze mogen de waterhuishouding niet belemmeren. De bestemming "Water" omvat hoofdzakelijk hoofdwatergangen. Kleinere waterlopen zoals sloten voor de afwatering vallen in principe onder de bestemming "Agrarisch -Glastuinbouw". Voor deze waterlopen zijn vaak schouwverplichtingen afgesproken.

Artikel 17 Water- Gietwater

De voor 'Water - Gietwater' aangewezen gronden zijn bestemd voor de in het plangebied voorkomende voormalige zandwinplas, welke nu als buffer voor de gietwaterfabriek wordt gebruikt. Recreatief medegebruik is mogelijk, voor zover een zandwinplas dat betaamt.

5.4.3 Dubbelbestemmingen

DUBBELBESTEMMINGEN

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.
Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden beperkingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Het plangebied Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen kent enkele dubbelbestemmingen te weten:

Artikel 18 Leiding - Gas

In het plangebied ligt een buisleiding ten behoeve van gasvoorzieningen. De bestemming Leiding - Gas is opgenomen vanwege de gasleiding die het plangebied ligt. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt dus zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming.

Artikel 19 Leiding - Hoogspanning

In het plangebied ligt een buisleiding ten behoeve van electriciteit. De bestemming Leiding - Hoogspanning is opgenomen vanwege de leiding die het plangebied ligt. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt dus zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming.

Artikel 20 Waarde- Archeologie

Op basis van de cultuurhistorie van het plangebied en de gevonden voorwerpen in het plangebied worden aan het plangebied archeologisch waarden toegekend. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie". Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Er is een onderverdeling gemaakt in vier categorieën. Zie onderstaande tabel:

Categorie   Archeologische waarden   Oppervlakte   Diepte   Drainage  
Rijksmonument   Beschermd   -   -   Verbod  
Waarde - Archeologie 1   Zeer hoge archeologische waarde   0 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 2   (zeer) (hoge) archeologische waarde   100 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 3   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 4   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Toegestaan  

De categorieën 1 tot en met 4 worden in bestemmingsplannen als dubbelbestemming op de verbeelding opgenomen. De maatregelen zijn in planregels opgenomen voor de te bouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Bij een vergunningaanvraag wordt het bestemmingsplan als toetsingskader gebruikt.

Op de verbeelding zijn de gebieden waar archeologische vondsten zijn gedaan met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" aangegeven.

Indien voorgenomen plannen binnen categorie 3 of 4 vallen en de daarbij gestelde normen voor oppervlakte en diepte overschrijden is archeologisch onderzoek nodig om vast te stellen of er waarden aanwezig zijn en of deze behoudenswaardig zijn. Het onderzoekstraject kan verschillende fasen omvatten waarbij per fase de afweging wordt gemaakt of er voldoende aanleiding is om aan te nemen dat er behoudenswaardige archeologie aanwezig is om een vervolgonderzoek uit te voeren.

Tot Waarde - Archeologie 4 behoren zones die op grond van landschappelijke kenmerken een hoge tot middelhoge verwachting hebben op het aantreffen van intacte sporen en vondsten. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Delen van dit landschap kunnen bovendien zijn afgedekt door esdekken. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden. Hier geldt een drainageverbod.

De vrijstelling geldt voor oppervlaktes tot 1000m² en dieptes tot 30 cm +10 cm. De diepte vrijstelling volgt de lijn van de overeenkomst tussen LTO en de provincie.

De archeologische inventarisatiekaart van de gemeente Emmen dient, voorafgaand aan het uitvoeren van een archeologisch onderzoek, geraadpleegd te worden om een indruk te krijgen van de te verwachten archeologische resten.

Zowel in de dubbelbestemming Leiding- Gas als de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 4 is een Omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Door het opnemen van een Omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in de bestemming kan de uitvoering van bepaalde activiteiten aan bepaalde voorwaarden gebonden worden. Met een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen dus geen extra gebruiksmogelijkheden aan een bestemming worden toegevoegd. Voor de gebruiksmogelijkheden blijft de doeleindenomschrijving het kader. Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij alle Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.

5.4.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 22 Algemene bouwregels

In artikel 22 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 23 Algemene aanduidingsregels

Aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen zijn enkele aanduidingen toegevoegd aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen. Deze aanduidingen zijn vanuit het milieu- of waterbeleid een extra aanduiding aan gronden geven. Deze aanduidingen werken naast de onderliggende enkelbestemmingen door op de gronden die zijn aangeduid. De aanduidingen zijn opgenomen ter bescherming van functies die niet direct zichtbaar zijn in het gebied, maar wel van invloed zijn op de inrichting van de omgeving.

23.1 geluidzone - industrie

Met de aanduiding geluidzone - industrie zijn de geluidzones weergegeven afkomstig van de bedrijven Norit en WKC . De aanduiding is bedoeld om te voorkomen dat binnen de geluidszone van het terrein nieuwe geluidgevoelige bebouwing wordt gerealiseerd of dat bestaande geluidgevoelige bebouwing wordt uitgebreid en daardoor een te hoge geluidbelasting optreedt. Voor eventuele realisatie van nieuwe geluidgevoelige bebouwing en of uitbreidingen van bestaande geluidgevoelige bebouwing zal vooraf eerst bekeken moeten worden of realisatie of uitbreiding mogelijk is binnen de gestelde geluidswaarden dan wel of het mogelijk is om een hogere grenswaarde geluid vast te stellen. Indien om een of andere reden het industrieterrein niet meer zoneplichtig is, kan deze aanduiding van de plankaart worden verwijderd middels een hiertoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

Artikel 24 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 25 algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

5.4.5 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 26 overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 27 slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen".

5.5 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld voor bestemmingsplannen. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Hierbij maakt de gemeente Emmen gebruik van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, daadwerkelijk wordt aangepakt. Voor wat betreft bestemmingsplannen wordt opgetreden in situaties met een uitstralend effect, een groot risico, of met belangrijke planologische consequenties. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld illegaal bouwen, bouwen bouten bouwvlak, bouwen of in gebruik hebben van een gebouw in strijd met de bestemming.
De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Naar aanleiding van de inventarisatie ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten is de taskforce Tuinbouw opgericht. De taskforce houdt zich bezig met een inhaalslag op de meeste, spelende aspecten van het tuinbouwgebied. Leden van de taskforce bezoeken alle tuinbouwbedrijven gedurende de komende 3 jaar om zo stapsgewijs de illegale situaties teniet te laten doen of te legaliseren.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid

6.1 Opstartbijeenkomst

Voor een goed verloop van de communicatie tussen de tuinders over het actualiseren van de vigerende bestemmingsplannen is contact gezocht met het bestuur van de erkende overleg partner. Dat is in dit geval een vertegenwoordiging van de tuinders en een vertegenwoordiger van LTO Noord Glaskracht. Tijdens een bijeenkomst op 11 februari 2014 in het tuinbouwgebied zijn de diverse aspecten van het bestemmingsplan en de toekomstvisie van de tuinders aan bod gekomen.
Naar aanleiding van deze avond is het concept- ontwerpbestemmingsplan aangepast.

6.2 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen

6.2.1 Overleg

Het college heeft het bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.
De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de Nota van Beantwoording behorende bij het bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen.
In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota. De Nota van Beantwoording maakt deel uit van het bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen

6.2.2 Inloopbijeenkomst

Het college heeft het bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen vrijgegeven voor het houden van een inloopbijeenkomst. Op 7 juli 2014 is een inloopbijeenkomst in het BCK op het tuinbouwgebied Klazienaveen gehouden. Tijdens deze bijeenkomst konden geïnteresseerden kennisnemen van het bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen en eventueel op het plan reageren.
Diverse geïnteresseerden hebben het bestemmingsplan bekeken en een aantal hebben mondeling en of schriftelijk gereageerd op het plan. Waar de beantwoording leidde tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn deze in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Veel vragen hadden betrekking op de verbreding van de glastuinbouw en op bewoninge van bedrijfswoningen. De reacties die zijn gegeven tijdens de inloopbijeenkomst en het standpunt van het college over deze reacties, zijn eveneens gebundeld in de Nota van Beantwoording behorende bij dit bestemmingsplan.

6.3 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Tegen het bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen zijn drie zienswijzen ingediend. Eén van de zienswijzen heeft aanleiding gegeven tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt   verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m² of meer.
Het voorliggende bestemmingsplan Klazienaveen, glastuinbouwgebied Klazienaveen betreft een actualisatie van diverse oude bestemmingsplannen.  Uitgangspunt is dat bestaande bouwrechten door de gemeente worden gerespecteerd. In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen. Aan het bestemmingplan zijn behoudens het opstellen van het bestemmingsplan dan ook geen kosten verbonden. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval in z'n geheel gedekt uit het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde gelden voor het actualisering van bestemmingsplannen. Het kostenverhaal is dus anderszins verzekerd, waardoor vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.