Plan: | Bestemmingsplan Emmen, Centrum-West |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0114.200909054-0701 |
Normstelling en beleid
Onder andere vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt bedrijvigheid een goede afstemming met andere, in de omgeving aanwezige functies. Voor het bepalen welke categorieën bedrijfsactiviteiten toelaatbaar zijn, is in het kader van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (herziene versie, 2009).
Het aspect geluidhinder wordt separaat behandeld (zie paragraaf 3.7.3.). In deze paragraaf wordt ingegaan het aspect geurhinder. Overige hinderaspecten worden voor dit plan niet relevant geacht. In alle gevallen gelden immers kleinere richtafstanden dan voor geur of geluid.
Geur
Waterfabriek
Ten behoeve van uitbreiding van het dierenpark dient de capaciteit van de Waterfabriek mogelijk uitgebreid te worden. Daardoor kan de geurhinder voor de directe omgeving toenemen. De verwachting is echter dat dit geen negatieve effecten heeft voor de milieugevoelige bestemmingen in de omgeving. Voor dit type fabriek geldt een hindercirkel van 50 m (milieucategorie 3.1.) en milieugevoelige bestemmingen (woningen) liggen op minstens 60 m afstand. De dierentuin zelf is geen milieugevoelige bestemming.
Dierenverblijven
Een dierentuin is aangemerkt als een inrichting van milieucategorie 3.2. De grootste afstand die in beginsel aangehouden moet worden tussen het plangebied en gevoelige bestemmingen is 50 meter in gemengd gebied (dit betreft het centrum- en kantorengebied ten noordoosten, oosten en zuidoosten van het plangebied) en 100 meter ten opzichte van een rustige woonwijk en rustig buitengebied (dit betreft de omgeving ten noorden, westen en zuiden van het plangebied). Maatgevend voor deze afstanden is het aspect geurhinder. Voor het theater geldt een richtafstand van 10 m ten opzichte van gemengd gebied en 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk.
In de nabijheid van het plangebied ligt een aantal milieugevoelige functies (woningen Ermerweg en woon- / zorgcentrum de Holdert). In het voorkeursalternatief liggen de woningen aan de Ermerweg op voldoende afstand van het nieuw aan te leggen dierenpark om relevante milieuhinder te kunnen uitsluiten.
Het woon- en zorgcentrum De Holdert ligt binnen de geurcontour van de dierentuin (zie figuur 3.4). Vanwege de ligging van De Holdert in het centrumgebied en aan een drukke weg (de Hondsrugweg) geldt hier een richtafstand van 50 m. Aan deze zijde van het dierenpark zullen echter de toegangsfaciliteiten worden gerealiseerd en geen voorzieningen die relevante geurhinder kunnen veroorzaken, zoals stallen, kinderboerderijen en buitenverblijven van dieren. Zodoende is van relevante geurhinder geen sprake.
Figuur 3.4 Geurcontouren dierentuin
Conclusie en uitgangspunten bestemmingsplan
Gelet op de beoogde inrichting van het plangebied kan relevante geurhinder worden uitgesloten. Zodoende wordt een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd en voldoet het bestemmingsplan voor wat betreft het aspect geurhinder aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
In het MER zijn ten aanzien van de bodem de volgende aspecten onderzocht: aardkundige waarden (zie paragraaf 3.3) en grondverzet. Onderstaand zullen de uitkomsten van dit onderzoek naar grondverzet worden weergegeven. Het aspect 'aardkundige waarden' is ondergebracht in paragraaf 3.3. Tevens worden de voorwaarden ten aanzien van de milieuhygiënische bodem- en grondwaterkwaliteit in beeld gebracht. Laatstgenoemde aspecten zijn in het MER niet nader onderzocht, maar zijn wel van belang voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Grondverzet (ophoging en afgraving)
Als gevolg van de aanleg van het belevenspark zullen de bestaande hoogteverschillen wijzigen door ophoging dan wel afgraving ten behoeve van waterpartijen, gebouwen en landscaping.
Op basis van het voorlopig ontwerp (juli 2008) is geschat dat bij de aanleg een overschot aan grond zal ontstaan. De grondbalans is nog niet definitief te bepalen. Tevens is nog geen inzicht in de benodigde kwaliteit en samenstelling van de grond voor de aanleg van het dierenpark en het theater. Hierdoor is niet uitgesloten dat extra grond aangevoerd moet worden. Dit is een leemte in kennis. Wel wordt gestreefd naar een gesloten grondbalans binnen de verschillende projecten van Atalanta.
Door het grondverzet en het woelen van de bodem zal er sprake zijn van een grootschalige wijziging van de oorspronkelijke bodemopbouw en het oorspronkelijke reliëf in het plangebied. Deze effecten zijn permanent van aard. Daarnaast kan het grondverzet leiden tot tijdelijke hinder of overlast voor de omgeving als gevolg van de graafwerkzaamheden en grondtransport (afvoer dan wel aanvoer van grond).
Milieuhygiënische bodem- en grondwaterkwaliteit
Uit een verkennend bodemonderzoek ten behoeve van het MER blijkt dat de bodem ter plaatse van het plangebied niet verontreinigd is. Er is slechts een licht verhoogd gehalte kwik in de bovengrond aangetroffen. Dit gehalte ligt onder de streefwaarde en vormt geen risico voor mens en dier. Er bestaat daardoor geen aanleiding voor het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Het aspect 'bodemhygiëne' staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Ten noordoosten van het plangebied is een verontreiniging van het grondwater aangetroffen. Deze verontreiniging is veroorzaakt door twee voormalige chemische wasserijen en worden geohydrologisch beheerst. Uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de grenzen van het intrekgebied door de uitvoering van het plan slechts in geringe mate veranderen. Met uitzondering van het gebied direct rond het dierenpark zijn ook de veranderingen in de verblijftijdenzones marginaal.
Gebleken is dat het grondwatersysteem nauwelijks zal wijzigen. Daarom is ook geen effect te verwachten op de verontreiniging in het noordoosten van het plangebied en staat het aspect de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.
Conclusie en uitgangspunten bestemmingsplan
Door het streven naar een gesloten grondbalans en het minimaliseren van het grondverzet, wordt de oorspronkelijke bodemopbouw zo weinig mogelijk aangetast. Dit aspect kan verder niet worden geregeld in het bestemmingsplan en heeft zodoende geen gevolgen voor de uitvoerbaarheid van het plan. De beheersing van grondwatervervuiling aan de noordoostzijde van het plangebied, wordt gehandhaafd.
Normstelling en beleid
Op grond van de Wet geluidhinder is rondom inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken, wegen van meer dan 30 km/u en spoorwegen, een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen dat kan worden voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Indien niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.
Ten aanzien van inrichtingen die niet geluidszoneringsplichtig zijn gelden de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit wordt een onderscheid gemaakt tussen het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau (piekgeluiden). Er gelden aparte normen voor de overdag (7:00 uur tot 19:00 uur), ´s avonds (19:00 uur tot 23:00 uur) en ´s nachts (23:00 uur tot 7:00 uur).
Industrielawaai
Geluidszonering industrieterrein Bargermeer
Een deel van het plangebied ligt binnen de geluidszone rond het industrieterrein Bargermeer (zone ex artikel 40 Wet geluidhinder). Binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt, zodat toetsing aan de Wet geluidhinder achterwege kan blijven. Wel is de geluidszone op de verbeelding opgenomen via de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'.
Toetsing Activiteitenbesluit
Het dierenpark en het theater zijn inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer. Om die reden moet de geluidsbelasting getoetst worden aan de geluidnormen die gelden op grond het Activiteitenbesluit. Bij toetsing in het kader van de Wet milieubeheer moet worden uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie binnen de inrichting.
Getoetst is aan richtwaarden voor verschillende woonomgevingen. De nadere uitwerking zal plaatsvinden in het kader van de milieuvergunning.
Ten opzichte van woon- en zorgcentrum de Holdert bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege de inrichting (inclusief P-Zuid) na volledige realisatie ten hoogste 46 dB(A) in de dagperiode, 42 dB(A) in de avondperiode en 37 dB(A) in de nachtperiode. Ten opzichte van de woningen in de omgeving van de Hondsrugweg gaat het om langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A) in de dagperiode, 40 dB(A) in de avondperiode en 35 dB(A) in de nachtperiode (richtwaarde voor een rustige woonomgeving). Ook aan de normen voor het maximale geluidsniveau wordt ruimschoots voldaan.
Onnodige geluidemissie vanuit het dierenpark zal zoveel mogelijk voorkomen worden.
Wegverkeergeluid
Het college van burgemeester en wethouders wordt door de Wet geluidhinder (Wgh) verplicht om bij de voorbereiding van een besluit tot ontheffing of het opstellen van een bestemmingsplan dat voorziet in de realisering van woningen of andere geluidgevoelige bebouwing, de voorkeursgrenswaarden van 48 dB (Lden) in acht te nemen. Ter plaatse van het plangebied worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt, waardoor toetsing aan de Wet geluidhinder niet aan de orde is.
In het MER is echter wel onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting voor woningen in de omgeving van de beoogde ontwikkelingen. Uit het onderzoek blijkt dat de toename van het aantal bezoekers tussen 2010 en 2025 leidt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde bij drie geluidsgevoelige objecten. Geconcludeerd kan worden dat de toename van de geluidsbelasting voornamelijk veroorzaakt wordt door de te verwachten autonome groei.
De geluidsbelasting op de woningen aan de Vreding zal iets toenemen. Om dit te mitigeren zal het wegdek aangepast worden.
Conclusie
In de toekomstige situatie kan worden voldaan aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit (inrichting). De toename van geluidsoverlast als gevolg van wegverkeer is zeer beperkt.
Normstelling en beleid
Titel 5.2. van de Wet milieubeheer bevat normen op het gebied van de luchtkwaliteit. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. De wet is enerzijds gericht op het voorkomen van negatieve effecten voor de volksgezondheid.
Anderzijds biedt de wet mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Om de bovenstaande doelen te behalen voorziet de Wet milieubeheer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling indien:
Conclusie en uitgangspunten bestemmingsplan
Uit het MER blijkt dat de beoogde ontwikkeling in geen geval leidt tot overschrijding van de in de Wet milieubeheer neergelegde normen voor luchtkwaliteit. Voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit is zodoende sprake van een goede ruimtelijke ordening.