Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22h - Hoofdstraat 104 Dalerveen
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0109.010OP00006-0002
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Algemene begripsbepalingen
 
  1. Bijlage 1 bij dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22h - Hoofdstraat 104 Dalerveen' bevat begripsbepalingen voor de toepassing van dit TAM-IMRO-deel van het omgevingsplan.
  2. De bijlage bij de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van overeenkomstige toepassing op dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Dalerveen, Hoofdstraat 104, tenzij in bijlage 1 daarvan is afgeweken. 
Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen
 
De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in 2.1 tot en met 2.8.
 
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen bouwdeel;
 
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
Voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;
 
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 de afstand tot de grens van een bouwperceel
De kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel;
 
2.7 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:
 
  1. Plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  2. Overstekende daken;
  3. Luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;
 
buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.
     
2.8 aanduiding 'Relatie'
Indien tussen twee bestemmingsvlakken en/of bouwvlakken de aanduiding 'relatie' is aangegeven, worden deze bestemmingsvlakken c.q. bouwvlakken aangemerkt als één bestemmingsvlak c.q. bouwvlak.
 
Artikel 3 Toepassingsbereik
 
  1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid;
  2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Dalerveen, Hoofdstraat 104, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0109.010OP00006-0002, zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.;
  4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel zijn op de locatie, zoals bedoeld in het derde lid van dit artikel, de regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan Kleine Windturbines (vastgesteld op 6 juli 2021) en het facet-bestemmingsplan locale (bouw)projecten (18-11-2010) en het facet-bestemmingsplan recreatie (minicamping en bed & breakfast (vastgesteld 20 mei 2010) die onderdeel uitmaken van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, op deze locatie nog steeds van toepassing.
 
Artikel 4 Algemeen gebruiksverbod
 
  1. Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven functies en/of gebiedsaanwijzingen;
  2. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de in dit omgevingsplan besloten regels, bij een omgevingsvergunning is afgeweken, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor bij die omgevingsvergunning is afgeweken.
 
Artikel 5 Aanvraag vereisten
 
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van
overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van
dit hoofdstuk.
 
2 Functies en activiteiten
 
Artikel 6 Agrarisch met waarden – Landschap
 
6.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op gronden met de functie 'Agrarisch met waarden – Landschap’.
 
6.2 Functieomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn functioneel bedoeld voor:
  1. de bedrijfsmatige bewerking en/ of beweiding van cultuurgrond;
  2. de opbouw, het behoud en herstel van de aan de gronden eigen landschappelijke en natuurlijke waarden;
  3. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het hobbymatig beweiden van dieren;
en bij de functie behorende:
  1. sloten, bermen en beplanting;
  2. paden;
  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  4. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. landschappelijke inpassing.
 
6.3 Beoordelingsregels
6.3.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van bestaande schuilstallen;
  2. waarvan de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk ten hoogste 3,00 m en 6,00 m; bedragen.
 
6.3.2 Overige bouwwerken
Voor het bouwen van overige bouwwerken , geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van afrasteringen/omheiningen bedraagt niet meer dan 1,00 m. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is;
  2. de oppervlakte van een bouwwerk bedraagt niet meer dan 20 m2;
  3. overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
          
6.4 Maatwerkvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen en dakhelling van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld, waaronder begrepen de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  2. de landschappelijke inpassing;
  3. de waterbergingscapaciteit;
  4. de milieusituatie;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  7. de bescherming en instandhouding van het openbaar groen en bomen.
 
6.5 Specifieke beoordelingsregels
6.5.1 Bouwen schutstal buiten het bouwvlak
In afwijking van het gestelde in lid 6.3.1 onder a kunnen schutstallen buiten het gebied, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd, mits:
  1. de afstand van de schuilstal tot de weg niet meer bedraagt dan 5 m;
  2. bij de schuilstal ten minste 0,5 hectare cultuurgrond in gebruik is voor agrarische bedrijfsvoering dan wel voor hobbymatig agrarisch gebruik;
  3. de oppervlakte van de schuilstal niet meer bedraagt dan 30 m2;
  4. de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  5. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,5 m;
  6. de schuilstal landschappelijk wordt ingepast conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan;
  7. bij beëindiging van het gebruik als schuilstal, deze geheel wordt verwijderd.
 
6.5.2 Beoordelingsregels bouwen schutstal buiten het bouwvlak
Een in lid 6.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld, waaronder begrepen de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  2. de landschappelijke inpassing;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
 
6.6 Specifieke functieregels
Tot een gebruik, strijdig met deze functie, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het aanbrengen van beplanting op de es, met uitzondering van erfbeplanting en het telen van akker- en tuinbouw gewassen;
  2. het ontgronden, afgraven, egaliseren, ontginnen, diepploegen of ophogen van gronden;
  3. het vellen van bomenrijen en bosjes langs de esrand;
  4. het gebruiken of laten gebruiken van schuilstallen voor het opslaan van landbouwgereedschap of (bouw)materiaal, als berging of als hobbyruimte;
  5. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als 'Tuin'.
    
6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.7.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. het aanbrengen van beplanting op de es, met uitzondering van erfbeplanting en het telen van akker- en tuinbouw gewassen;
  2. het ontgronden, afgraven, egaliseren, ontginnen, diepploegen of ophogen van gronden;
  3. het afgraven, egaliseren, ophogen en vergraven van zandkopjes, natuurlijk reliëf en dergelijke;
  4. het vellen van bomenrijen en bosjes langs de esrand;
  5. het aanbrengen of verwijderen van verhardingen.
 
6.7.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 6.7.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. noodzakelijk zijn in verband met de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden, dan wel van ondergeschikte aard zijn en reeds in uitvoering zijn op het moment van verkrijgen rechtskracht van het plan;
  2. noodzakelijk zijn voor de realisatie en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan.
 
6.7.3 Beoordelingsregels
De in lid 6.7.1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien door het verlenen van de vergunning onevenredige afbreuk zou worden gedaan aan de in lid 6.1 genoemde waarden van de gronden.
 
Artikel 7 Wonen
 
7.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als ‘Wonen’.
 
7.2 Functieomschrijving
Binnen de als Wonen aangewezen gronden zijn uitsluitend de volgende functies en activiteiten toegestaan:
  1. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep en/ of bedrijf;
  2. met daaraan ondergeschikt:
  3. kleinschalige kinderopvang waaronder gastouderopvang;
  4. een bestaande bed and breakfast in de woning Hoofdstraat 104 te Dalerveen;
en bij de functie behorende:
  1. tuinen, erven en verhardingen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. verkeer- en verblijfsdoeleinden;
  7. nutsvoorzieningen.
 
7.3 Beoordelingsregels
7.3.1 Algemene regels bouwactiviteiten
  1. de gebouwen moeten binnen het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'erf' worden gebouwd;
  2. ten hoogste 50% van het bouwperceel mag met bebouwing gebouwen worden bebouwd, tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 200 m², met dien verstande dat het bouwperceel niet groter is dan 500 m². Bij een bouwperceelgrootte van meer dan 500 m², maar niet meer dan 1.000 m² zal de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 300 m² bedragen en bij een bouwperceelgrootte van meer dan 1.000 m² zal de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 400 m² bedragen.
                 
7.3.2 Hoofdgebouwen
 
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het aantal woningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan het bestaande aantal, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het op de verbeelding aangeven aantal het maximum is;
  3. de goot- en bouwhoogte van de woning mogen ten hoogste respectievelijk 3,50 m en 9,00 m bedragen, met dien verstande dat:
    1. de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze reeds hoger is;
    2. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m), minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ de goot- en bouwhoogte niet minder respectievelijk niet meer mag bedragen dan op de verbeelding aangegeven goot- en bouwhoogte;
    3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan op de verbeelding aangegeven de goot- en bouwhoogte;
  4. de dakhelling van de woning moet ten minste 45° bedragen, met dien verstande dat:
    1. de dakhelling niet minder mag bedragen dan de bestaande dakhelling indien deze reeds kleiner is.
 
7.3.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. binnen het als 'erf' aangeduide gebied bedragen de goot- en bouwhoogte van de gebouwen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m, danwel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  2. binnen het als 'erf' aangeduide gebied mogen gebouwen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd van de panden met de aanduiding 'karakteristiek';
  3. binnen het als 'erf' aangeduide gebied bedraagt de afstand van de gebouwen tot de perceelgrens tenminste 1 m, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ is het behouden van de bestaande bijgebouwen toegestaan.
 
7.3.4 Overige bouwwerken
Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2.00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet meer dan 1.00 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 5.50 m.
         
7.4 Maatwerkvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen en dakhelling van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld, waaronder begrepen de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  2. de landschappelijke inpassing;
  3. de waterbergingscapaciteit;
  4. de milieusituatie;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  7. de bescherming en instandhouding van het openbaar groen en bomen.
 
7.5 Specifieke beoordelingsregels
7.5.1 Gedeeltelijk bouwen woning buiten bouwvlak
In afwijking van het gestelde in lid 7.3.2 onder a kan een woning gedeeltelijk buiten het gebied, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd, mits:
  1. de zijdelingse en achterste bouwgrens met ten hoogste 5,00 m wordt overschreden;
  2. de afstand tot de perceelsgrens ten minste 3,00 m bedraagt;
  3. het bepaalde in lid 7.3.2 onder d. in die zin dat de goot- en/ of bouwhoogte van een woning wordt vergroot tot ten hoogste respectievelijk 6,00 m en 10,50 m.
 
7.6 Specifieke functieregels
Tot een gebruik, strijdig met deze functie, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  2. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
  3. het gebruik of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  4. het gebruik of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor bedrijfsmatig medegebruik, anders dan een aan-huis-gebonden bedrijf of beroep.
 
Artikel 8 Waarde – Archeologische verwachtingswaarde
 
8.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als
‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarde’.
 
8.2 Functieomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), functioneel mede voorzien voor het behoud en de bescherming van de (verwachte) archeologische waarden, waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.
 
8.3 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 500 m²;
  2. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,30 m, mits de aanvrager een bureau-onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en Burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
 
8.4 Vergunningplicht voor afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.3 en kan worden toegestaan dat bouwwerken ten dienste van en conform een andere daar voorkomende bestemming worden gebouwd met een oppervlakte van meer dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,3 m, mits de aanvrager een onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
8.5 Afwegingskader bij afwijken
Een in lid 8.4 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat. Indien uit het in lid genoemde onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het toestaan van de afwijking zullen worden verstoord, kunnen aan de omgevingsvergunning voor het bouwen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
     
8.6 Overleg Provinciaal Archeoloog
Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, voeren Burgemeester en wethouders overleg met de provinciaal archeoloog, indien sprake is van een gebied van provinciaal belang, zoals op de Archeologische beleidskaart aangegeven bij Provinciaal Belang Archeologie.
 
Artikel 9 Waarde – Archeologie 4
 
9.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als
‘Waarde – Archeologie 4’.
 
9.2 Functieomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende (dubbel)functies (en), mede bedoeld voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden, zoals deze blijken uit de aanwezigheid van historische kernen, waarbij geldt dat deze dubbelbestemming ten opzichte van andere daar voorkomende (dubbel)functies van primaire betekenis is.
 
9.3 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 100 m2;
  2. bouwwerken met een diepte van minder dan 0,30 m;
  3. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en een diepte van meer dan 0,30 m, mits de aanvrager een bureau-onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
 
9.4 Vergunningplicht voor afwijken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.3 kan worden toegestaan dat bouwwerken ten dienste van en conform een andere daar voorkomende bestemming worden gebouwd met een oppervlakte van meer
dan 100 m2 en een diepte van meer dan 0,30 m, mits de aanvrager een onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau, waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
9.5 Afwegingskader bij afwijken
Een in lid 9.4 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat. Indien uit het in lid genoemde onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het toestaan van de afwijking zullen worden verstoord, kunnen aan de omgevingsvergunning voor het bouwen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
     
9.6 Overleg Provinciaal Archeoloog
Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, voeren Burgemeester en wethouders overleg met de provinciaal archeoloog, indien sprake is van een gebied van provinciaal belang, zoals op de Archeologische beleidskaart aangegeven bij Provinciaal Belang Archeologie.
 
3 Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene regels voor functies en activiteiten
 
11.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden om locaties of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies.
 
11.2 Specifieke gebruiksverboden
In aanvulling op artikel 11 lid 1 wordt in elk geval als strijdig gebruik aangemerkt:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken en/of bijgebouwen ten behoeve van (permanente) bewoning;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van verblijfsrecreatieve voorzieningen voor permanente bewoning;
  3. het gebruiken of laten gebruiken van (een deel van) de woning voor een bed & breakfastvoorziening, met uitzondering van bed & breakfastvoorzieningen die met een omgevingsvergunning zijn vergund;
  4. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als recreatieappartement, met uitzondering van recreatieappartementen die met een omgevingsvergunning zijn vergund;
  5. het gebruiken of laten gebruiken van locaties en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  6. het gebruiken of laten gebruiken van locaties als kleinschalig kampeerterrein, met uitzondering van de kleinschalige kampeerterreinen die met een omgevingsvergunning zijn vergund.
 
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
  
12.1 Vrijwaringszone - laagvliegroute
 
12.2 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - laagvliegroute'.
 
12.3 Functieomschrijving
De voor 'Vrijwaringszone - laagvliegroute' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen (dubbel)functie(s), mede aangewezen voor de instandhouding van een laagvliegroute.
 
12.4 Beoordelingsregels
12.4.1 Gebouwen
Er mogen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht met een bouwhoogte van meer dan 40 meter.
 
Artikel 13 Overige regels
 
13.1 Parkeergelegenheid
  1. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een omgevingsvergunning voor een gewijzigde functie moet, indien de omvang of de functie van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 381 en dat, indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  2. Indien de functie van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, moeten na de realisering in stand worden gehouden.
  4. Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
 
13.2 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit TAM-omgevingsplan Hoofdstuk [22a] Dalerveen, Hoofdstraat 104.
 
4 Overgangsregels
Artikel 14 Overgangsrecht
 
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk [22a]' aanwezig of in uitvoering is, of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk [22a]', mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk [22a]', maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende omgevingsplan van rechtswege, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.
 
14.2 Overgangsrecht functioneel gebruik
  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken ten dienste van de functie (of andere gebiedsaanwijzing) als bedoeld in hoofdstuk 2 dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk [22a]' en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk [22a]' strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk [22a]' strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk [22a]' voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan van rechtswege voor die locatie, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.
            
14.3 Overgangsrecht overige activiteiten
  1. Een ontheffing of vergunning voor een activiteit die op grond van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk [22a]':
    1. vergunningplichtig is, geldt als een omgevingsvergunning voor die activiteit;
    2. meldingsplichtig is, geldt als een melding voor die activiteit.
  2. Een melding of een informatieplicht voor een activiteit die op grond van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a' meldingsplichtig is, geldt als een melding voor die activiteit.
  3. Een voorschrift uit een onherroepelijke omgevingsvergunning voor een activiteit die op grond van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk [22a]' niet vergunningplichtig is, geldt als een maatwerkvoorschrift voor zover het mogelijk is op grond van dit omgevingsplan over die activiteit maatwerkvoorschriften te stellen.
 
Artikel 15 Titel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22h - Hoofdstraat 104 Dalerveen'.