Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Drift 1 Dalen, woningbouwlocatie
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0109.002BP00014-0002
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan De Drift 1 Dalen, woningbouwlocatie;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0109.002.BP.00014-0002 met de bijbehorende regels met bijlagen;
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 archeologische waarde:
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
 
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;
 
1.7 bestaande:
bestaand en legaal aanwezig of vergund op de dag van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;
 
1.8 bestaande bebouwing:
bebouwing die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestond of in uitvoering was, dan wel gebouwd is of gebouwd kan worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
 
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.11 bijbehorend bouwwerk:
een functioneel, met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd gebouw of overkapping.
 
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel.
 
1.15 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.18 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.19 diepploegen:
grondbewerking dieper dan 0,3 m;
 
1.20 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.21 gebruiken:
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
 
1.22 maaiveld:
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
 
1.23 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
 
1.24 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.25 peil:
  1. peil gebouw: de hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. peil bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte ter plaatse van het gemiddelde afgewerkte terrein;
 
1.26 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.27 stedenbouwkundig:
ruimtelijke verschijningsvorm van bebouwing, die wordt bepaald door de situering, aansluitende terreinen, bouwmassa's, gevelindeling en dakvormen;
 
1.28 watergang:
een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren; de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;
 
1.29 wijziging:
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Gebouwen en bouwwerken
 
a. De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen en antennes niet meegerekend.
 
b. De breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
 
c. De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak (voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansarde kappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen).
 
d. De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf de snijlijn van een dakvlak en een evenwijdig aan de noklijn gelegen gevelvlak van een gebouw tot het peil.
 
e. De hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
f. De inhoud van een bouwwerk:
boven peil tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
g. De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
h. De afstand tot de grens van een bouwperceel:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel.
 
i. De goothoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot de as van een windturbine.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Groen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'artikel 3 Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. speelvoorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. kunstobjecten
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
3.2.2 Overige bouwwerken
Op of in deze gronden mogen geen overige bouwwerken worden gebouwd.
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in de Bijlage van de regels opgenomen ‘Beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing’, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
 
Artikel 4 Tuin
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuin, niet zijnde erf, als bedoeld in artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, ter plaatse van de aanduiding ‘achtererf’;
  2. taluds;
  3. een (ondergrondse) ruimte voor de zuivering van water, de opvang van water, parkeren voor de woningen en technische ruimte voor de nuts, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin – waterberging, waterzuivering, ondergronds parkeren en techniek’;
waarbij wordt gestreefd naar het behoud en het versterken van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
met de daarbijbehorende:
  1. op- en afritten;
  2. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  3. groen-, en nutsvoorzieningen;
  4. erf- en terreinafscheidingen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals bijvoorbeeld wadi’s.
 
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
4.2.2 Overige bouwwerken
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat in het gebied aangeduid als ‘ specifieke vorm van tuin – achtererf’ de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1,80 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijking van bouwen van gebouwen
  1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1, Gebouwen in die zin dat erkers bij woningen mogen worden gebouwd, mits:
    1. de diepte van een erker ten hoogste 1,50 m zal bedragen, gemeten ten opzichte van de gevel van het woning waaraan wordt gebouwd;
    2. de diepte van een erker ten hoogste 50% van de diepte van de tuin, waarin wordt gebouwd, zal bedragen, gemeten ten opzichte van de gevel van het woning waaraan wordt gebouwd;
    3. een erker over ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van het woning waaraan wordt gebouwd, zal worden gebouwd;
    4. de bouwhoogte van een erker ten hoogste gelijk zal zijn aan de eerste bouwlaag van de woning waaraan wordt gebouwd.
      
4.3.2 Toetsingscriteria
  1. Van het bepaalde in lid 4.3.1, kan uitsluitend worden afgeweken, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
4.4 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in de Bijlage van de regels opgenomen ‘Beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing’, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
 
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer – Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en straten;
  2. voet- en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. toegangswegen en in- en uitritten;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
 
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
5.2.2 Overige bouwwerken
Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:
  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste 8,00 m bedragen.
 
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  • het (laten) gebruiken van de gronden voor wegen met meer dan twee rijstroken.
 
Artikel 6 Wonen
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ' Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen in een woonhuis,
  2. de waterhuishouding, waaronder retentievoorzieningen zoals vijvers en opvangvoorzieningen voor water en waterzuivering;
  3. erfbeplanting c.q. landschappelijke inpassing;
  4. hobbymatig agrarisch gebruik;
  5. een gemeenschappelijke ruimte, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – gemeenschappelijke ruimte’;
  6. een (ondergrondse) ruimte voor de zuivering van water, de opvang van water, parkeren voor de woningen en technische ruimte voor de nuts, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – waterberging, waterzuivering, ondergronds parkeren en techniek’;
met daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
 
6.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Voor bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. per bestemmingsvlak mag niet meer dan één woonhuis worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woonhuizen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal, in welk geval ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' het aantal aaneen te bouwen woonhuizen niet meer en niet minder mag bedragen dan het aangegeven aantal;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van het woonhuis en de bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet minder en meer bedragen dan het ter plaatse op de verbeelding weergegeven ‘minimum bebouwd oppervlakte’ en ‘maximaal bebouwde oppervlakte’;
  3. de goothoogte van het woonhuis mag niet meer bedragen dan de op de verbeelding weergegeven maximale goothoogte;
  4. de bouwhoogte van het woonhuis mag niet meer bedragen dan de op de verbeelding weergegeven maximale bouwhoogte;
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘nokrichting’ geldt dat de nokrichting van een woonhuis overeenkomstig de op de verbeelding weergegeven nokrichting dient te zijn geprojecteerd, waarbij deze qua nokrichting de lange zijde van het bouwvlak volgt;
  6. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  7. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;
  8. de bouwhoogte van een erfafscheiding vóór de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 1 m;
  9. de bouwhoogte van een erfafscheiding achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 2 m;
  10. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
  
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld, waaronder begrepen de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  2. de landschappelijke inpassing;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
 
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  2. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
  3. het gebruik of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  4. het gebruik of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor bedrijfsmatig medegebruik, anders dan een aan huis gebonden bedrijf of beroep.
 
6.4.2 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 van de regels opgenomen document ‘Beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing’, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt begrepen:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van vrij kamperen, kleinschalig kamperen of een andere vorm van kleinschalige verblijfsrecreatie;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bed and breakfastvoorziening;
  3. het gebruik van de gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting, met uitzondering van de seksinrichtingen die zijn toegestaan in de bestemmingsomschrijving;
  4. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  5. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, met uitzondering van de opslag die is toegestaan in de bestemmingsomschrijving of in de branche gebruikelijk is bij de in de bestemmingsomschrijving genoemde activiteit;
 
8.2 Toegestaan gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:
  1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan.
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
9.1.1 10%
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages met uitzondering van de in de regels genoemde oppervlaktematen.
 
9.1.2 Wegen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsregels ten behoeve van het beloop of het profiel van wegen of als de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven.
 
9.1.3 Overschrijding bouwgrenzen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
  
Artikel 10 Overige regels
 
10.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
 
10.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
A. Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte niet wordt vergoot;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
B. Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan De Drift 1 Dalen, woningbouwlocatie.