Plan: | Prinses Julianalaan 25a, Coevorden |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0109.001BP00021-0002 |
Voor de locatie aan de Prinses Julianalaan 25a te Coevorden is een plan ontwikkeld om één woning te realiseren. Tot voor kort was op deze locatie het clubhuis van een postduivenvereniging gevestigd. De voorgenomen ontwikkeling is op grond van het vigerende bestemmingsplan, vanwege het ontbreken van de juiste gebruiks- en bouwmogelijkheden, niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Ligging
Het plangebied is gelegen aan de Prinses Julianalaan 25a te Coevorden. Het plangebied is gelegen op de grens van de wijken 'De Heege' en 'Binnenvree' in de kern Coevorden. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Coevorden, sectie D, nummer 5537 en heeft een oppervlakte van 712 m2. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied in Coevorden weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Geoportaal Drenthe)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door het perceel Prinses Julianalaan 23, aan de oostzijde door het Coevorden - Alte Picardie Kanaal, aan de zuidzijde door het perceel Prinses Julianalaan 27 en aan de westzijde door de Prinses Julianalaan.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Geoportaal Drenthe)
Voor het plangebied aan de Prinses Julianalaan 25a te Coevorden geldt het Bestemmingsplan Kernen, vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Coevorden op 9 oktober 2020. Voor het plangebied gelden de bestemmingen 'Maatschappelijk' en de bestemming 'Woongebied'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. In onderstaande figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1.3: Uitsnede Bestemmingsplan Kernen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Maatschappelijke' aangewezen gronden zijn bestemd voor religieuze, educatieve, sociale, culturele en/of medische voorzieningen, alsmede overheidsvoorzieningen en museum met de daarbij behorende ondergeschikte horeca en diensten.
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden beroep of bedrijf en gastouderopvang. Vanwege het ontbreken van de juiste gebruiks- en bouwregels is het niet mogelijk om op het perceel een woning te realiseren. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Prinses Julianalaan 25a, Coevorden' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Het plangebied is gelegen aan de Prinses Julianalaan 25a te Coevorden. Het perceel is circa 25 meter diep en 30 meter breed en grenst aan de achterzijde aan het Kanaal Coevorden - Picardië. Het plangebied betreft in de huidige situatie een onbebouwde open plek in een bestaande woonwijk. Het perceel is voorzien van een maatschappelijke bestemming aangezien er in de reeds gesloopte bebouwing een duivenvereniging aanwezig was. Daarnaast is het pand in gebruik geweest als opslagruimte van TNT Post. Het gebruik is sinds augustus 2019 beëindigd.
De gemeente Coevorden is voornemens om op het perceel een woning mogelijk te maken die passend is in de woonwijk. Het voormalige clubgebouw van de duivenvereniging is reeds gesloopt en het plangebied is bouwrijp gemaakt. In onderstaande figuur 2.1 is een foto van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied Prinses Julianalaan 25 Coevorden
Nadat de postduivenvereniging geen gebruik meer maakt van het perceel heeft de gemeente Coevorden zich geörienteerd op een nieuwe functie voor het perceel/pand. Aangezien de locatie is gelegen in een rustige woonwijk en geheel wordt omgeven door woningen ligt een woonfunctie het meest voor de hand. Om dit mogelijk te maken wordt de bestemming van het perceel door middel van dit bestemmingsplan gewijzigd van de bestemming 'Maatschappelijk' naar de bestemming 'Woongebied' met specifieke bouwaanduiding nieuwbouwlocatie. Wat betreft de bebouwingsmogelijkheden als goot- en bouwhoogte, kleurstellingen, materiaalgebruik en dergelijke wordt aangesloten bij de bestemming 'Woongebied' van het vigerende bestemmingsplan en de geldende welstandsnota.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.
Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning in de bebouwde kom van Coevorden. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragrafen 3.2.1 en 3.3.2 wordt de realisatie van een woning getoetst aan het provinciale beleid en aan de woonvisie van de gemeente Coevorden. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Derhalve wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Nationale Omgevingsvisie.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Als gevolg van onderhavig plan wordt één nieuwe woning gerealiseerd aan de Prinses Julianalaan 25a te Coevorden. Op grond van de uitspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) wordt de realisatie van 11 woningen niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Derhalve is artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening niet van toepassing.
Echter, in bovengenoemde uitspraak heeft de Raad van State bepaald dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 3 oktober 2018 zijn door Provinciale Staten van Drenthe de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld. De omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna.
In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten juridisch geborgd en doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust, en natuur.
In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:
De missie van de Omgevingsvisie luidt: het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten.
Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd; te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Onder een ‘bruisend Drenthe’ wordt een provincie verstaan waarin het goed wonen en werken is en waar voor jong en oud veel te beleven valt. Een provincie waar ondernemerschap, cultuur en sport floreren. De missie laat zien dat de provincie streeft naar ruimtelijke kwaliteit, door nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten in samenhang te bezien.
Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners zijn de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:
Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten.
De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
Hieronder wordt het plan getoetst aan de relevante delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Toets
Wonen
De provincie Drenthe streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de gemeentelijke structuurvisies of woonplannen. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.
Zorgvuldig ruimtegebruik en leefomgevingskwaliteit
Ruimtelijke kwaliteit zit in het zorgvuldig gebruik maken van de ruimte en in het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Daarbij gaat verdichting vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in of aansluitend op het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties zoekt de provincie met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing.
In artikel 3.24 van de Provinciale Omgevingsverordening wordt ingegaan op woningbouw. Met de bepalingen voor woningbouw wil de provincie garanderen dat gemeenten gelegen in eenzelfde woonregio hun plannen voor woningbouwontwikkeling op dit gebied onderling afstemmen en vervolgens met de provincie afspraken maken over onder andere de programmering. De basis daarvoor is de regionale woonvisie. Met 'afstemmen' wordt in principe overeenstemming bedoeld. In de Omgevingsvisie (paragraaf 5.1.5) is de provinciale visie op het wonen uiteen gezet. In dit hoofdstuk is vooralsnog slechts het principe neergelegd dat de provincie geen bemoeienis heeft met het gemeentelijk woonplan zelf, maar wil sturen op de regionale afstemming in een woonregio. Bundeling- en doelgroepprincipes en kwantitatieve plafonds zijn in deze verordening evenmin vastgelegd. Voor de kwantitatieve plafonds zijn bestuurlijke afspraken leidend waarmee kan worden ingespeeld op wijzigende (markt)omstandigheden waardoor bijstelling van plafonds noodzakelijk is. Het ligt in de rede om in een cyclus van meerdere jaren programmeringsafspraken te evalueren op actualiteit en eventuele bijstelling. Eventueel worden voor hiervoor andere Wro-instrumenten gehanteerd.
Als gevolg van dit plan wordt één nieuwe woning binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Coevorden gerealiseerd (inbreiding). De realisatie van een enkele nieuwe woning is op grond van de Woonvisie van de gemeente Coevorden, waarin tevens de woningbouwafspraken met de provincie zijn verwerkt, mogelijk. Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Drenthe verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Ontwerpactualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022
Opgemerkt moet worden dat de provincie Drenthe op 10 mei 2022 heeft ingestemd met de ontwerpactualisatie ‘Omgevingsvisie Drenthe 2022’ en besloten deze vrij te geven voor zienswijzen. De ontwerp omgevingsvisie heeft van 13 mei 2022 tot en met 24 juni 2022 ter inzage gelegen. Met deze actualisatieronde is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht en kan de visie haar functie als integraal omgevingsdocument weer vervullen.
In de geactualiseerde Omgevingsvisie staat een beperkt aantal aanpassingen. Het gaat om nieuw beleid voor bedrijventerreinen en grote ruimtevragers, zoals distributiecentra en datacenters; de nieuwvestiging en uitbreiding van geitenhouderijen wordt tegengegaan en een voorstel om de Omgevingsvisie jaarlijks te actualiseren. Daarnaast kondigen GS aan te gaan werken aan een nieuwe Omgevingsvisie.
De ontwerpactualisatie van de Omgevingsvisie heeft derhalve geen invloed op de voorgenomen ontwikkeling. Het plan is in overeenstemming met het provinciale beleid.
Op 10 december 2013 heeft de gemeenteraad van Coevorden de Structuurvisie Coevorden vastgesteld. De Structuurvisie geeft een strategische ruimtelijke visie op de ontwikkelingen van het grondgebied van de gemeente Coevorden voor de komende 10 jaar. Daarin wordt aangegeven waar ruimtelijke ontwikkelingen worden voorgestaan en hoe deze worden gerealiseerd. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkelingen en de hoofdzaken van het uit te voeren beleid.
Ten aanzien van het aspect 'wonen' geldt dat de prognoses unaniem zijn in de voorspellingen, de gemeente Coevorden krijgt in de toekomst te maken met een krimpende bevolking. Er lijkt een einde te komen aan de groei van het aantal inwoners en de groei van het aantal huishoudens zwakt af. De gemeente sluit echter niet haar ogen, ze zoekt naar kansen binnen dit gegeven.
De gemeente zal een strategie wat betreft de woningbouw-programmering uitwerken, voor zowel de stad Coevorden als voor de grote- en kleine kernen van de gemeente. Deze strategie moet er toe leiden dat de woningbouwprogrammering goed correspondeert met de veranderende vraagontwikkeling in de markt. Zowel in aantallen woningen als ook met betrekking tot de gewenste kwaliteit van de woningen. Door deze strategie zal er niet worden gebouwd voor leegstand, maar voor de vraag die er is. En wordt er gelijktijdig gestreefd naar de vergroting van de ruimtelijke kwaliteit.
Om toch enige richting te bepalen voor het woningbouwprogramma wordt voor de periode tot 2020 uitgegaan van een bandbreedte van 175 tot ongeveer 500 woningen. Hierbij gaat de gemeente Coevorden ervan uit dat de trend van de economische crisis wordt doorgezet en het groeitempo vanuit het verleden niet wordt hersteld tussen nu en 2030.
In 2010 is voor de stad Coevorden een woningbouwstrategie vastgesteld. Uitgangspunt hierbij was een behoefteprognose voor de planperiode 2008 tot en met 2020 van een tekort in de woningvoorraad van circa 450 woningen. Echter in de planning stonden circa 950 woningen , een overschot van meer dan 500 woningen. Ondanks dat er wel vraag was naar woningen, stonden er teveel woningen op het programma. Gelet op de uiteindelijke bevolkingskrimp, is er toen voor gekozen om in te grijpen en het programma bij te stellen, zodat er niet werd gebouwd voor leegstand. Uiteindelijk is een aanpak voorgesteld om een aantal teveel geplande woningen, ongeveer 200 woningen, in overleg met marktpartijen te bestrijden door plannen te schrappen, te temporiseren en/of een aanvullende sloopopgave te definiëren. Deze strategie is de afgelopen jaren in uitvoering genomen. Het resultaat na bijna 3 jaar is dat er ongeveer 160 woningen in bestaande plannen zijn geschrapt. Zoals uit voorgaande is gebleken zijn diverse plannen in woningbouwcapaciteit naar beneden bijgesteld. In de prognoses is de woningbehoefte nu echter opnieuw lager uitgevallen, waardoor de noodzaak van het naar beneden bijstellen van de nieuwbouwcapaciteit overeind blijft staan. In de vastgestelde ‘doorontwikkeling van de woningbouwstrategie gemeente Coevorden’ is daarom opnieuw een actieplan voor de komende jaren uitgewerkt. Hierin is benoemd dat voor diverse plannen wordt getracht woningen te schrappen en of te temporiseren, waardoor de druk op de woningmarkt kleiner zal worden.
Op de woningmarkt zijn diverse doelgroepen te onderscheiden. Hierbij wordt gedacht aan starters en senioren, maar ook aan gehandicapten. De gemeente streeft er naar deze vaak kwetsbare groepen in goede en betaalbare woningen te huisvesten. Bij invulling van zowel uitbreidingsplannen en herstructureringsplannen kijkt de gemeente naar het aanbieden van een gedifferentieerd aanbod dat multifunctioneel inzetbaar is voor de niet koopkrachtige bevolking in de gemeente. Daarnaast is binnen de gezondheidszorg een trend gaande, dat ouderen langer zelfstandig blijven wonen met hulp binnen handbereik. In goed Nederlands heet dit ‘healthy ageing’.
Door de ligging van de gemeente in het zuidoosten van Drenthe is krimp onvermijdelijk. Wanneer is de vraag, maar dat de krimp komt is zeker. De gemeente sluit echter niet haar ogen en zoekt naar kansen binnen dit gegeven. De kansrijke kernen van de gemeente Coevorden krijgen de meeste uitbreidingsmogelijkheden. Hiervoor komen Coevorden, Sleen, en Dalen, in aanmerking. In de overige kernen worden alleen de huidige plannen nog gerealiseerd. Om de leefbaarheid toch op peil te houden probeert de gemeente de kwaliteit in de kernen en het landschap er omheen hoog te houden. De gemeente zet in op duurzaamheid en proberen kwetsbare doelgroepen in een goede betaalbare woning te huisvesten. Er wordt ingezet op het behoud van voorzieningen, maar dit vraagt meer verantwoordelijkheid van burgers bij de instandhouding van voorzieningen. Indien dit niet haalbaar is, is de gemeente genoodzaakt de voorzieningen te concentreren op plekken waar het meeste draagvlak is, met inachtneming van de bereikbaarheid van zo’n voorziening voor de inwoners van andere dorpen.
Toets
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt een maatschappelijke voorziening herontwikkeld (verenigingsgebouw) waarbij één vrijstaande woning gerealiseerd wordt op een inbreidingslocatie in de kern Coevorden. Ondanks dat de gemeente Coevorden te maken krijgt met een bevolkingskrimp wordt aangegeven dat zij kansen blijft zoeken om woningbouw te realiseren. Derhalve kan gesteld worden dat de realisatie van één woning in overeenstemming is met de Structuurvisie Coevorden. Tevens wordt in paragraaf 3.3.2 aangetoond dat het voornemen past binnen de woonvisie van de gemeente Coevorden.
Op 7 december 2021 heeft de gemeenteraad van Coevorden de Woonvisie 2021+ 'Bouwen aan de toekomst' vastgesteld. De gemeente Coevorden is een gemeente waar inwoners graag willen wonen, werken en recreëren. Landelijk, in een dorp of stedelijk; er is een grote diversiteit in wonen. Er is een rijk sociaal, sportief en cultureel leven en volop ondernemerschap. Inwoners krijgen ruimte om zich positief en gezond te ontwikkelen en leren daarnaast omgaan met de tegenslagen van het leven. Deze woonvisie draagt bij aan het versterken en verankeren van deze krachten.
De gemeente Coevorden wil een woningmarkt die past bij de toekomst. Kwalitatief hoogwaardig, duurzaam, leefbaar en betaalbaar. Daarnaast met genoeg capaciteit om onderdak te bieden aan nieuwe werknemers voor de groeiende economische sectoren.
In de Woonvisie 2021+ van de gemeente Coevorden zijn de volgende kernwaarden gekoppeld:
De woningmarkt vraagt nú om tempo; dat gaat de gemeente maken. Naast deze gerichtheid op het hier en nu houdt de gemeente oog voor het verleden en de toekomst. Behoud van kwaliteit van leefomgeving en beeldbepalend vastgoed is van belang, maar ook het besef dat dat wat we nú doen impact heeft op toekomstige generaties. Kwaliteit, behoud van waarde en toekomstbestendigheid zijn belangrijke uitgangspunten. Daarnaast worden er momenten ingebouwd waar de gemeente snelheden aan kan passen aan de actualiteit.
Als de bovengenoemde kernwaarden worden gekoppeld aan het thema 'wonen' wordt gekomen tot de volgende thema's:
Hieronder wordt kort ingegaan op de voor dit plan relevante thema's:
Ruimte voor groei, tempo & maatwerk
De gemeente Coevorden is een gemeente met een grote diversiteit: een volwaardige stad, stevige voorzieningenkernen, levendige dorpen en een rustiek buitengebied. De analyses zien dat de gemeente Coevorden de afgelopen periode veranderde van een gemeente met (vooruitzicht op) krimp naar een gemeente met een lichte groei van inwoners. Op dit moment is er een grote behoefte aan met name betaalbare woningen voor kleinere huishoudens. Op de langere termijn zien we door de vergrijzing de behoefte aan extra woningen langzaam afnemen, met grote onzekerheidsmarges. Dit vraagt enerzijds om snel extra woningen, maar genoeg flexibiliteit om plannen aan te passen. De woningen die we nú toevoegen moeten ook geschikt zijn voor de woonbehoefte van de toekomst.
Voor de periode tot 2030 worden er meer woningen gevraagd. Concreet gaat om het om ongeveer 500 - 750 wooneenheden. Voor Coevorden stad geldt een opgave van 100 woningen. Daarbij geldt voor Coevorden stad vooral dat er uitbreiding nodig is in levensloopbestendige woningen en woonruimte geschikt voor kleine huishoudens.
Met ruimtelijke afwegingskaders worden nieuwe plannen getoetst aan de impact of hun bijdrage aan bijvoorbeeld: woonkwaliteit, landschap, duurzaamheid, leefbaarheid en draagvlak. Hieronder wordt het plan getoetst aan het ruimtelijk afwegingskader.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woningbouwkavel binnen bestaand stedelijk gebied. Concreet wordt een maatschappelijk perceel herontwikkeld naar één woning waardoor er sprake is van een inbreidingslocatie. Er is geen concreet bouwplan bekend. Middels dit bestemmingsplan worden enkel het toekomstig kader (bouwregels) vastgelegd waaraan een bouwplan moet voldoen. Er wordt derhalve één nieuwbouwkavel mogelijk gemaakt.
Aangezien er binnen de kern Coevorden nog een opgave van 100 woningen ligt wordt gesteld dat er nog behoefte is aan een nieuw te bouwen woning. Daarnaast wordt aangegeven dat dat er kwalitatief beter passende wooneenheden gerealiseerd moeten worden. Dat betekent dat de woning toekomstbestendig, duurzaam, levensloopbestendig en betaalbaar is.
De bouwregels van de nieuwbouwkavel sluiten aan bij de bouwregels van de woningen in de omgeving. Qua materiaalgebruik en kleurstelling wordt bij de omgevingsvergunning getoetst aan de geldende welstandsnota. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een braakliggend terrein in de kern Coevorden herontwikkeld naar een passende woonfunctie. Daarmee wordt een passende nieuwe functie voor het terrein in een bestaande woonwijk gevonden. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan past binnen de Woonvisie 2021+ van de gemeente Coevorden.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:
Als gevolg van dit bestemmingsplan wordt een bestaand, leegstaand pand, gesloopt en vervangen door één woning. De omgeving van het plangebied wordt vooral gedomineerd door woningen. Daarbij zijn in de omgeving zowel vrijstaande als twee-onder-een kapwoningen aanwezig.
De nieuwe woning sluit qua bouwmogelijkheden (bouw- en goothoogte) aan bij de bebouwing in de nabije omgeving. Daarnaast moet qua uiterlijke verschijningsvorm aangesloten worden bij de naastgelegen woningen in de wijk (welstandsnota). Het plan wordt stedenbouwkundig passend geacht in de omgeving.
Om te beoordelen of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hoewel het plan betrekking heeft op de toevoeging van één woning op een maatschappelijke functie, kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is.
Daarnaast heeft het plan betrekking op de herontwikkeling van een voormalig maatschappelijk perceel. Op grond van het geldende bestemmingsplan geldt de bestemming 'Maatschappelijk'. Hiervoor geldt dat religieuze, educatieve, sociale, culturele en/of medische voorzieningen, alsmede overheidsvoorzieningen en museum met de daarbij behorende ondergeschikte horeca en diensten zijn toegestaan. Op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering geldt voor deze maatschappelijke functies milieucategorie 2 waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter in verband met het aspect geluid. Daarmee kan de geldende bestemming worden aangemerkt als een milieubelastende functie die invloed heeft op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Door de herontwikkeling van het perceel wordt een milieubelastende functie uit de woonwijk vervangen door een woonfunctie. De functie 'wonen' kan niet worden aangemerkt als een milieubelastende functie voor de omgeving. Deze functie heeft geen aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden tot gevolg. Derhalve is er sprake van een verbeterde situatie.
Tot slot neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied als gevolg van de ontwikkeling theoretisch/planologisch gezien af. Als wordt gekeken naar de maatschappelijke voorzieningen die planologisch zijn toegestaan wordt opgemerkt dat er sprake is van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Immers, voor een vrijstaande woning (matig stedelijk, schil centrum) geldt een maximale verkeersgeneratie van 8,4 verkeersbewegingen per dag. Voor de maatschappelijke functies die zijn toegestaan (worst-case) geldt bijvoorbeeld de volgende verkeersgeneratie:
Op basis hiervan kan gesteld worden dat er sprake is van een theoretische (planologische) afname van het aantal verkeersbewegingen aangezien een huisartsenpraktijk/centrum met één behandelkamer tot een hogere verkeersgeneratie leidt. Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu (zie paragrafen 6.1 tot en met 1.10) en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Coevorden. In de directe omgeving van het plangebied zijn enkel woningen aanwezig waardoor het plangebied aangemerkt kan worden als 'rustige woonwijk'.
Externe werking
Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich aan de overzijde van het Coevorden - Alte Piccardiekanaal een sportcomplex bestaande uit een tennisvereniging, een korfbalvereniging, een hockeyclub en een voetbalvereniging.
Op grond van de VNG-uitgave 'bedrijven en milieuzonering' geldt voor veldsportcomplexen (met verlichting) en tennisbanen (met verlichting) milieucategorie 3.1, waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter in verband met het aspect geluid. De afstand van de dichtsbijzijnde gevel van de nieuw te realiseren woning tot aan de grens van de milieubelastende bestemming 'sport' van het veldsportcomplex en de tennisbanen bedraagt 38 meter. Aan de richtafstand van 50 meter wordt niet voldaan.
Echter, de richtafstanden die genoemd zijn in de VNG-uitgave 'bedrijven en milieuzonering' zijn indicatief en gelden normaliter enerzijds tussen de grens van de bestemming van de milieubelastende functie en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning met een verblijfsfunctie. Het is mogelijk om af te wijken van de genoemde richtafstanden, mits dit voldoende gemotiveerd is.
In onderhavig plan wordt er een nieuwe woning gerealiseerd. Hoewel er niet voldaan wordt aan de richtafstand, gemeten tussen de milieubelastende functie en de dichtstbijzijnde gevel van de nieuwe woning, bedraagt de afstand tussen de indicatieve nieuwe gevel (uiterste situering van de gevel dat op grond van het bestemmingsplan en vergunningvrij bouwen mogelijk is) van de nieuwe woning en de tennisbaan 48 meter. Daarbij is gemeten vanuit de maximale planologische mogelijkheden ten opzichte van het bestemmingsplan. Met andere woorden: er is gemeten vanaf de grens van de bestemming 'Woongebied' tot aan de locatie waar de tennisbanen daadwerkelijk gerealiseerd zijn. Daarbij is tussen de nieuwe woning en het tenniscomplex het Coevorden - Picardië kanaal gelegen. Naast het kanaal is tevens een bomenrij aanwezig die de tennisbanen grotendeels aan het zicht onttrekt. De bomenrij heeft een breedte van circa 11 meter waardoor de afstand van de dichtstbijzijnde gevel tot aan de tennisbanen circa 48 meter bedraagt.
Eveneens geldt voor de direct aan het kanaal aangrenzende gronden een Keurzone van het waterschap. Op grond van de Keur van het waterschap geldt dat het verboden is om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszone (Keurzone) door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s), daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Dat betekent dat het niet mogelijk is om tennisbanen en overige sportvelden binnen een afstand van 5 meter van het kanaal te realiseren. Daarmee bedraagt de afstand tussen de uiterste gevel van de nieuwe woning en de sportvelden ten allen tijde minimaal 43 meter.
Ten aanzien van het maatgevende geluid van de tennisbanen geldt dat het slaan van de tennisbal met een tennisracket, het stemgeluid van mensen en de achtergrondmuziek in het clubgebouw maatgevend is. Gelet op de kenmerken van het gebied tussen de nieuwe woning en de tennisbaan (kanaal, zachte grond, bomenrij) wordt een deel van het geluid reeds gedempt door de bomenrij. Daarnaast zijn in de huidige situatie reeds woningen op dezelfde en een kortere afstand van de bestemming 'Sport' gerealiseerd (woningen Prinses Julianalaan 21, 23 en 27 en enkele woningen langs de Nordhornerstraat). Derhalve wordt geconcludeerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woning geborgd kan worden.
Tot slot geldt dat het clubhuis tot 23.00 uur geopend is. In het clubgebouw kan (achtergrond)muziek ten gehore worden gebracht. Het clubgebouw is enkel binnen een bouwvlak toegestaan. De afstand van de nieuwe woning tot aan het clubgebouw (bouwvlak) bedraagt ten minste 90 meter waardoor geconcnludeerd kan worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Als er een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub a Wabo, dan is artikel 8 lid 3 van de Woningwet van toepassing (net als voor de inwerkingtreding van de Wabo) en kan er een bodemonderzoek worden geëist. Volgens de Woningwet is er een bodemonderzoek vereist indien o.a.:
Toets
Het voormalige gebouw van de postduivenvereniging is reeds gesloopt er is een verkennend en naderbodemonderzoek uitgevoerd om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem te onderzoeken. De resultaten van het bodemonderzoek zijn als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten van het onderzoek beschreven. Voor de volledige rapportage en onderzoeksstrategie wordt verwezen naar Bijlage 1.
Verkennend milieukundig bodemonderzoek NEN 5740+A1
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. De bovengrond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat enkele stoffen in verhoogde mate.
Verkennend onderzoek asbest in grond NEN 5705+C2
Uit het onderzoek is gebleken dat de bovengrond ter plaatse van inspectiegat AVG4 asbesthoudend materiaal bevat, de grens voor nader onderzoek van asbest <50 mg/ kg d.s wordt niet overschreden.
Verkennend onderzoek asbest in puin NEN 5897+C2
Ter plaatse van de inspectiegaten G6 t/m G9 is in de puinlaag (0.0-max. 0.4 m-mv) zintuiglijk geen asbesthoudend materiaal waargenomen.
In het geanalyseerde puinmengmonster M2 (zeeffractie < 20 mm), van de inspectiegaten G6 t/m G9 is een gemiddeld gewogen concentratie asbest gemeten van <0.4 mg/kg d.s. Het totale gemiddeld indicatief gewogen gehalte asbest (fractie <20 mm + fractie >20 mm) in de puinlaag t.p.v. de inspectiegaten G6 t/m G9 bedraagt ter indicatie <0.4 mg/kg d.s en is daarmee niet verhoogd gemeten t.o.v. de bepalingsgrens.
Op basis van de onderzoekresultaten is een bodemsanering uitgevoerd. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied is gelegen aan de Prinses Julianalaan te Coevorden. Voor de Prinses Julianalaan geldt een maximumsnelheid van 30 km per uur en is voorzien van snelheidsbeperkende maatregelen (drempels). De Prinses Julianalaan betreft met name een weg die de percelen aan de Julianalaan via de wijkontsluitingswegen Nordhornerstraat en Eendrachtstraat ontsluit. Gelet op de kenmerken van de weg, de maximumsnelheid, de snelheidsbeperkende maatregelen aan de weg en de breedte van de weg kan geconcludeerd worden dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet zal worden overschreden als gevolg van het wegverkeer. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals hierboven zijn beschreven, kan worden gesteld dat voorliggend plan voor de realisatie van één woning 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Tevens kan de realisatie van één woning niet aangemerkt worden als de realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen de zone van een Rijks- of provinciale weg. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 160 meter afstand van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen waar chloorbleekloog wordt opgeslagen in een reservoir van 1000 liter. Op een afstand van 160 meter is zwembad de Swaneburg gelegen. Hoewel dit in het kader van Bevi geen risicovolle inrichting is, zijn aan de opslag en het gebruik van chloorbleekloog wel gevaaraspecten verbonden. Volgens de Leidraad Risico-Inventarisatie gevaarlijke stoffen is sprake van een potentieel risicovolle inrichting. Het invloedsgebied 1% letaal ligt volgens de Leidraad op 60 meter vanaf de opslag voor chloorbleekloog. Daarmee ligt het plangebied volledig buiten het invloedsgebied. Derhalve geldt dat de opslag van chloorbleekloog geen risico vormt voor dit plan.
Voor het overige geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
Watertoetsproces
Op 17 januari 2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 2.
Niet geheel onbelangrijk om te vermelden is dat er in het plangebied over een zone van 5 meter, gemeten vanuit de insteek van het Kanaal Coevorden - Alte Picardie, een Keurzone van het waterschap geldt. Op grond van artikel 3.2 in combinatie met artikel 3.1 van de Keur waterschap Vechtstromen geldt dat het verboden is om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszone (Keurzone) door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s), daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Dat betekent dat, indien er werkzaamheden worden uitgevoerd of bouwwerken worden opgericht binnen de Keurzone, een waterschapsvergunning noodzakelijk is.
In overleg met waterschap Vechtstromen is bepaald dat er geen nadere regels in dit bestemmingsplan opgesteld hoeven te worden ten aanzien van de Keurzone. In algemene zin zal bij de vaststelling van een bestemmingsplan onderzocht moeten worden of planregels toegevoegde waarde hebben ten opzichte van andere sectorale regelgeving, zoals de Keur. Slechts als die toegevoegde waarde er is, overlappen de belangenkaders niet (volledig) en kunnen dergelijke regels in het bestemmingsplan worden opgenomen. Is die toegevoegde waarde er niet, dan overlappen de te beschermen belangen en kunnen met het oog op die belangen geen regels in een plan worden opgenomen.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland
Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (verder NNN genoemd). De beoordeling of de voorgenomen activiteit past in het NNN, dient met name uitgevoerd te worden in de afweging van een ‘goede ruimtelijke ordening’ als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing. De aanwezigheid van beschermde planten en dieren is daarbij niet direct van belang.
Vanwege het grote belang voor de biodiversiteit en de betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving en regionale economie geldt een beschermingsregime voor het gehele NNN. Voor het NNN geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. In de verordening is het "nee, tenzij"-regime vast gelegd. Dit betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten. Er kan echter aanleiding zijn om toch ontwikkelingen toe te staan. De mogelijkheid om een uitzondering te maken op de algemene lijn van behoud en duurzame ontwikkeling van wezenlijke kenmerken en waarden, is aan strikte voorwaarden gebonden. Uiteraard geldt ook hier dat de generieke regeling van toepassing blijft (zoals de toepassing van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken) Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN’ waarbij tevens zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn.
De kernkwaliteiten binnen het NNN zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Voor grootschalige ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij worden de zogenaamde NNN-spelregels gehanteerd: her-begrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel. Het ‘nee, tenzij’-principe en de overige spelregels hebben is opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening van Overijssel. Er is door toepassing van de spelregels ruimte voor het aanpassen van de begrenzing als daarmee de doelen op een betere manier kunnen worden bereikt.
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 6,15 kilometer afstand van het plangebied.
Natura 2000-gebied
De Wet natuurbescherming regelt in hoofdstuk 2 de bescherming van Natura 2000-gebieden. Dit zijn speciale beschermingszones op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De minister wijst deze gebieden aan.
Voor de Natura 2000-gebieden stelt de minister instandhoudingsdoelstellingen op voor:
De provincies stellen voor de Natura 2000-gebieden een beheerplan op (art. 2.3 Wet natuurbescherming). In het beheerplan staan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen worden bereikt.
Nederland past een vergunningenstelsel toe. Hierdoor is in ons land een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Vergunningen worden verleend door provincies of door het ministerie van LNV. Natura 2000-gebieden mogen geen significante schade ondervinden. Dit houdt in dat bepaalde plannen en projecten, op zichzelf óf in combinatie met andere plannen en projecten, de natuurwaarden waarvoor de gebieden zijn aangewezen niet significant negatief mogen beïnvloeden. Elke ontwikkeling in of nabij een Natura 2000-gebied dient te worden onderworpen aan een ‘voortoets’. Uit de voortoets moet blijken of kan worden uitgesloten dat de gewenste werkzaamheden/ontwikkelingen een (significant) negatief effect hebben (op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten). Voor alle Natura 2000-gebieden dient een beheerplan te zijn opgesteld waaruit duidelijk wordt welke activiteiten wel en niet zonder vergunning mogelijk zijn in en nabij die gebieden.
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 14,8 kilometer afstand en betreft het Natura 2000-gebied 'Bargerveen'.
De uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied zou kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied in de omgeving van een plangebied. Als gevolg van sloop- en bouwwerkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie.
Het plangebied is niet zichtbaar vanuit Natura 2000-gelet. Er is derhalve geen sprake van optische verstoring. Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten is er ook geen sprake van verstoring in de vorm van geluid, trillingen of het aantasten van abiotische omstandigheden. Een negatief effect op de Natura 2000-gebieden wordt uitgesloten.
Beoordeling stikstof (ontwikkelfase)
Volgens de Wet natuurbescherming is een vergunning nodig voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld als gevolg van stikstofdepositie (uitstoot en neerslag van stikstof). Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000–gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Te veel stikstof is slecht voor planten die leven op voedselarme grond. Als deze planten verdwijnen, kan dat ook slecht zijn voor dieren die in dat gebied leven. Daarnaast leidt stikstof tot verzuring van de bodem. In sommige delen van de Natura 2000-gebieden is de hoeveelheid stikstof te hoog.
De overheid wil de hoeveelheid stikstof in de natuur (stikstofdepositie) terugdringen. Daarvoor introduceerde zij in 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit programma was ook gericht op het versterken van de natuur en het maakte tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk. Op 29 mei 2019 heeft het hoogste bestuursorgaan van ons land, de Raad van State, de vergunningen op basis van het PAS ongeldig verklaard omdat dit in strijd is met de Europese natuurwetgeving. De overheid werkt nu aan een nieuwe aanpak stikstof. De depositie van stikstof vindt plaats in de vorm van NOx (stikstofoxide) en NH3 (ammoniak). De depositie van NOx vindt onder meer plaats bij de verbranding van fossiele brandstoffen. De depositie van NH3 is voor het overgrote deel afkomstig van de landbouw.
Om voor afzonderlijke projecten aan te tonen wat het effect is op Natura 2000-gebieden is het rekeninstrument AERIUS in het leven geroepen. Op 13 januari 2022 is de huidige AERIUS Calculator geactualiseerd. De belangrijkste verandering is de 'afkapgrens' van 25 km voor stikstofdepositie bij alle projecten. De aanleiding voor de nieuwe kapgrens is het eindrapport van het adviescollege 'Meten en berekenen Stikstof' (ook wel de 'Commissie Hordijk') en de uitspraak van de Raad van State over de A15 (begin 2021). Eventuele deposities voorbij deze afkapgrens worden niet in beeld gebracht. De nieuwe afkapgrens van 25 km zal vooral voor grotere projecten consequenties hebben. Hoewel in de AERIUS 2020 ook een afkapgrens was opgenomen, gold deze slechts voor wegverkeer en was de afstand veel korter (5 km).
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Deze wet regelt onder meer drie resultaatverplichtingen voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura-2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben; in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%. De wet geeft de opdracht voor een programma van maatregelen om die reductie te bereiken en de natuur te herstellen. Ook regelt de wet de tussentijdse monitoring en zo nodig bijsturing. Voor de zogeheten PAS melders en initiatiefnemers die onder het PAS vergunningvrij waren is in de wet bepaald dat zij alsnog gelegaliseerd worden.
De wet maakte een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector. De vrijstelling was van toepassing voor de bouw-, aanleg-en sloopactiviteiten van projecten. Op 2 november 2022 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de zaak Porthos echter de partiële vrijstelling van tafel geveegd. Dit betekent dat bij het maken van een stikstofberekening (AERIUS) zowel een berekening van de aanleg- als gebruiksfase nodig is.
Het rekeninstrument AERIUS Calculator 2022 berekent zowel de stikstof- als ammoniakdepositie als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. Met het rekeninstrument kan de uitstoot van stikstof/ammoniak en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend. De uitkomst van de berekening geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan voor wat betreft stikstof en ammoniak.
Door Ad Fontem Ruimtelijk Advies is een stikstofberekening uitgevoerd (projectnummer 19AF186, d.d. 21 maart 2023). De rapportage is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2022. Voor de beoogde situatie is gerekend voor het rekenjaar 2023, omdat uitgegaan wordt dat het plan dit jaar wordt uitgevoerd. Voor de gebruiksfase is fictief gerekend voor het rekenjaar 2024, omdat wordt geacht dat de woning dan pas bewoonbaar zal zijn, gezien het feit dat de bouwkavel nog dient te worden uitgegeven. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming.
Beoordeling aanlegfase
De totale NOx-emissie bedraagt in totaal 1,4 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 0,1 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Gebruiksfase
De totale NOx-emissie bedraagt 1,1 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 0,1 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Conclusie stikstofdepositie
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In de voorbereidingsfase- en gebruiksfase ligt de emissie dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de voorbereidingsfase- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000- gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Soortenbescherming
De voormalige bebouwing in het plangebied is reeds gesloopt en het perceel is reeds bouwrijp gemaakt. Gelet op de terreingesteldheid van de gronden is de locatie ongeschikt voor beschermde flora en/of fauna. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Coevorden heeft een archeologische beleidskaart opgesteld die duidelijkheid geeft over mogelijk aanwezige archeologische waarden. Deze kaart maakt deel uit van de erfgoednota en is als dusdanig vastgesteld. Daarnaast heeft de gemeente Coevorden het ontwerp van het bestemmingsplan 'Kernen' in procedure gebracht. Uit het bestemmingsplan 'Kernen' uit 2019 blijkt dat het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming is onderbouwd door de archeologische beleidskaart van de gemeente Coevorden. Archeologisch onderzoek dient deel uit te maken van ruimtelijke procedures bij graafwerkzaamheden met een bodemverstoring dieper dan 30 cm -mv. Derhalve is door ArGeoBoor een archeologisch bureauonderzoek (rapport 1516, d.d. 5 november 2019) uitgevoerd om te onderzoeken of de voorziene werkzaamheden in het plangebied een bedreiging vormen voor te verwachten archeologische waarden. Het archeologisch bureauonderzoek is als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
Bij een archeologisch bureauonderzoek worden bekende aardkundige, historische en archeologische gegevens bestudeerd om te komen tot een gespecificeerde archeologische verwachting.
De Prinses Julianalaan 25a ligt ten zuidoosten van het centrum van Coevorden en grenst aan het Kanaal Coevorden - Alte Picardie. Voorheen kwam ongeveer op deze plek het gekanaliseerde Schoonebeeksediep de stad binnen, die voor de kanalisatie nabij het plangebied door een beekdal kronkelde. Het terrein lag vanaf circa 1400 in de vuurlinie van de oude vestingstad Coevorden en was in gebruik als grasland. Rond 1600 werd ter plaatse de buitenste gracht van de 'nieuwe' vestingwerken gegraven en een wal opgeworpen. Uit kaartprojecties blijkt dat in de noordzijde van het plangebied zich het talud van de vestingwal bevond en in de zuidzijde de gracht. Bij het graven van de gracht zijn eventuele oudere resten verloren gegaan. In de noordzijde kan onder de opgebrachte grond de oorspronkelijke bodem nog aanwezig zijn. De verwachting voor oudere archeologische resten is echter laag op basis van de beekeerdgronden, die voorheen in het plangebied lagen.
De wal in de noordzijde en de gracht in de zuidzijde kunnen als onderdeel van de vestingstad Coevorden mogelijk een onderzoeksobject vormen, maar zoals in afbeelding 5 te zien is, betreft het plangebied, maar een relatief klein stukje van deze hele vesting. Verwacht worden de resten van de buitenzijde van een aardenwal en de bodem van de gracht. In de grachtbodem kunnen sporen en objecten aanwezig zijn vanaf 1600, toen de gracht in functie kwam.
Tussen 1931 en 1935 is de gracht gedempt, vermoedelijk deels door het inschuiven van de wal. Ter plaatse van de gracht is de bodem derhalve verstoord en ter plaatse van de wal, ligt de basis van de oude wal mogelijk nu gewoon aan het maaiveld.
Toets
Op grond van het archeologisch bureauonderzoek kan het volgende geconcludeerd worden.
Het plangebied ligt vermoedelijk ter plaatse van het voormalige beekdal van het Schoonebeeksediep. De zuidzijde van het plangebied maakte tussen 1600 tot circa 1930 onderdeel uit van de buitenste vestinggracht van Coevorden. De natuurlijke bodem is hier vrij zeker vergraven. De noordzijde van het plangebied lag ter plaatse van het talud van de vestingwal. Onder de voormalige wal kan de oorspronkelijke bodem nog aanwezig zijn in de vorm van een beekeerdgrond.
Archeologische resten in beekdalen zijn over het algemeen puntlocaties met geringe dichtheid van voorkomen. De kans dat juist in de noordzijde, onder de opgeworpen vestingwal nog oudere archeologische resten aanwezig zijn, wordt klein geacht. Op de bodem van de voormalige vestinggracht kunnen resten afkomstig van oorlogshandelingen aanwezig zijn, mits deze niet tussendoor is uitgebaggerd. De bodem van de gracht is te verwachten op grotere diepte.
Het huidige maaiveld ligt op 10.5 m + NAP. Het normale peil in het kanaal van Coevorden – Alte Picardie ligt op 9,15 m +NAP. Het is waarschijnlijk dat de waterstand in het in 1935 gedempte deel van de vestinggracht een min of meer een gelijk peil had en tenminste 1 meter diep was. De top van de gracht zal zich dan rond 8,15 m +NAP, maar waarschijnlijk nog lager bevonden hebben, dus op ruim 2,0 m -mv.
In de noordzijde van het perceel kunnen vanaf het maaiveld resten van de voormalige vestingwal aanwezig zijn. In de zuidzijde wordt de voormalige grachtbodem dieper dan 2,0 m -mv verwacht.
Graafwerkzaamheden in de noordzijde kunnen de basis van de opgeworpen wal verstoren. De bodem van de voormalige gracht zal bij graafwerkzaamheden binnen de 2,0 m -mv en zal bij reguliere woningbouw niet bereikt worden.
Op basis van het archeologisch bureauonderzoek wordt aangeraden om geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren, ondanks dat de vestingwal bij graafwerk kan worden aangetast. ArGeoBoor wijst erop dat men bij bodem- verstorende activiteiten verplicht is om eventuele vondsten en grondsporen te melden bij de Minister van OCW conform artikel 5.10 (paragraaf 5.4) van de Erfgoedwet uit 2016. In dit geval kan contact worden opgenomen met de gemeente Coevorden. Het aspect 'archeologie' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Drenthe kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het plangebied wordt via de Prinses Julianalaan en de Nordhornerstraat en/of de Eendrachtstraat ontsloten. Voor de Prinses Julianalaan geldt een maximumsnelheid van 30 km per uur en is vooral gericht op het ontsluiten van de aanliggende percelen. Voor de Nordhornerstraat geldt tevens een maximumsnelheid van 30 km per uur en voor de Eendrachtstraat een maximumsnelheid van 50 km per uur. De Eendrachtstraat en de Nordhornerstraat kunnen worden aangemerkt als wijkontsluitingswegen die de wijk met de overige wijken in de kern Coevorden verbindt.
In de huidige situatie geldt voor het perceel een maatschappelijke bestemming ten behoeve van een duivenvereniging. Als gevolg van het plan wordt één vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Om de verkeersgeneratie als gevolg van het plan te bepalen wordt gebruik gemaakt van de CROW uitgave 'Toekomstbestendig parkeren' (december 2018). Coevorden kan aangemerkt worden als 'matig stedelijk' en voor het plangebied aan de Prinses Julianalaan 25a geldt het gebiedstype schil centrum. Op grond van deze gebiedskenmerken geldt voor een vrijstaande woning een verkeersgeneratie van maximaal 8,4 verkeersbewegingen per dag. Deze verkeersgeneratie kan eenvoudig via de Prinses Julianalaan worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Ten aanzien van het parkeren geldt op grond van de CROW uitgave 'Toekomstbestendig parkeren' (december 2018) een gemiddelde parkeernorm van 1,9 (afgerond 2) parkeerplaatsen per woning voor een vrijstaande koopwoning waarbij het gebiedstype wordt aangemerkt als matig stedelijk en schil centrum. Ten aanzien van het parkeren geldt dat het parkeren op eigen terrein plaats moet vinden. Bij het definitieve bouwplan dient rekening gehouden te worden met parkeren op eigen terrein. In artikel 9.2 van de regels van dit bestemmingsplan is geborgd dat een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw bedoeld voor wonen of een ander soort verblijf van mensen slechts verleend wordt, indien is aangetoond dat ten minste wordt of zal worden voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van CROW. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
Dit hoofdstuk beschrijft de juridische opzet van dit bestemmingsplan. Eerst wordt in algemene termen de bestemmingsplansystematiek toegelicht. Daarna wordt ingegaan op de bestemmingen. De in voorgaande hoofdstukken genoemde uitgangspunten zijn daarbij van belang.
Voor dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het Informatiemodel ruimtelijke ordening (IMRO). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Het Bro bepaalt ook dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing en uitleg van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld. Bij de toelichting kunnen onderzoeken worden gevoegd ter motivatie. Of andere bijlagen ter ondersteuning en motivatie van het bestemmingsplan.
In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de bestemmingen en dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan. Daarnaast worden specifieke regelingen, waaronder aanduidingen, binnen de verschillende bestemmingen toegelicht.
Voor zover mogelijk zijn de nieuwe regelingen afgestemd op de voorheen geldende bestemmingsplannen. Omdat het veel verschillende (en ook oudere) plannen zijn geweest kunnen regelingen in detail afwijken. Daarbij is veelal gekozen voor een ruimere regeling dan voorheen. Daar waar er specifiek voor een veel beperkte regeling is gekozen is dat concreet aangegeven in de volgende paragrafen.
Op de verbeelding worden de bestemmingen en dubbelbestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart Nederland, GBKN).
De planregels zijn onderverdeeld in hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw:
Niet alle onderdelen moeten per se in elke bestemming terugkomen. Het is aan de raad om te bepalen of er inhoudelijke regels moeten zijn voor onderdeel 2 tot en met 7.
In de regels kan verwezen worden naar bijlagen. Deze moeten dan wel onderdeel uitmaken van de zogenaamde ‘bijlagen bij de regels’. Zowel in de dataset als de analoge set hebben deze bijlagen een andere plek dan bijlagen bij de toelichting.
In deze paragraaf wordt een korte zakelijke toelichting gegeven op de specifieke regels. Hiermee wordt onder andere getracht duidelijkheid te scheppen waarom bepaalde regels zijn opgenomen en waar de oorsprong vandaan komt. Deze toelichting op de regels kan echter nooit losgezien worden van de geldende beleidskaders van de gemeente, zoals deze zijn toegelicht in de voorgaande hoofdstukken.
In dit artikel wordt een aantal in het plan gebruikte begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van de begrippen beperkt en daarmee de duidelijkheid en rechtszekerheid van het plan vergroot.
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Binnen de kern Coevorden zijn de woningen grotendeels ondergebracht in de bestemming 'Woongebied'. De bestemming 'Woongebied' heeft veelal betrekking op woningen die projectmatig gerealiseerd zijn in grotere woonwijken of -buurten. De woningen zijn meer uniform in hoofdvorm. Dit kan met meer algemene regels worden geregeld.
Behoudens de diverse voorkomende vormen van woningbouw zijn in het woongebied passende bedrijfsactiviteiten ondergebracht, zoals aan huis gebonden beroepen of bedrijven, alsmede verkeers- en verblijfsvoorzieningen. Deze bestemming kent een veelzijdigheid aan toegestane functies die bij een woongebied horen. Daarbij gaat het om onder meer straten, paden, groen, water en dergelijke. Wanneer sprake is van afwijkende woonfuncties of aan het wonen gekoppelde functies, dan is hiervoor een specifieke regeling opgenomen. Deze is (vaak) gekoppeld aan een aanduiding.
Voor de woning is geen bouwvlak opgenomen, om zo flexibiliteit in de situering ervan te creëren. Naast woningen zijn bijbehorende en overige bouwwerken toegestaan. De afmetingen van de bebouwing zijn in de regels opgenomen.
De bestemming kent regels voor het (met een omgevingsvergunning) afwijken van de gebruiksregels. Onder meer voor de mogelijkheden voor bewoning van bijbehorende bouwwerken in relatie tot mantelzorg. Bij de verlening van een dergelijke omgevingsvergunning moet voldaan worden aan de bij de afwijkingsregels opgenomen voorwaarden.
Op grond van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' worden regels gesteld waaraan voldaan moet worden indien de grond geroerd zal worden. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende (dubbel)bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in natuurgebieden, waarbij geldt dat deze dubbelbestemming ten opzichte van andere daar voorkomende (dubbel)bestemmingen van primaire betekenis is.
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, mits de aanvrager een bureau-onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
Dit hoofdstuk bevat de regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
Hierin is geregeld wat in ieder geval moet worden verstaan als strijdig gebruik op grond van dit bestemmingsplan. Ter verduidelijking van enkele regels is aanvullend ook voor een aantal gebruiksvormen opgenomen dat deze niet gezien moeren worden als strijdig gebruik.
In dit artikel zin de algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor bijvoorbeeld het bouwen van nutsvoorzieningen, bouwen buiten de bestemmingsgrens als er sprake is van een geringe perceeloverschrijding is en de 10% regeling voor het kunnen afwijken van de bouw- en goothoogte.
In dit artikel is de enige algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen die in het plan zit.
Dit artikel bevat enkele algemeen geldende regels. Het gaat om de relatie tussen bestemmingsplanregels en de bouwverordening en de verplichting om te moeten voldoen aan de geldende parkeernormen van de gemeente Coevorden.
Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is dit in strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven;
In deze regel wordt aangegeven onder welke naam de regels aangehaald kunnen worden.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Drenthe
Het plan wordt in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie Drenthe.
Waterschap Vechtstromen
Op 17 januari 2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.