Plan: | Bosaanplant Mr Cremerstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0106.99WP20121002C-C001 |
De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor:
en voor de volgende sociaaleconomische doeleinden:
Het doel "niet-agrarische bedrijven" is beperkt tot de op het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden aanwezige bedrijfsuitoefening en voor nijverheidsbedrijven, ambachtelijke of dienstverlenende bedrijven (waaronder opslag begrepen) genoemd in de categorie 1 en 2 van de staat van bedrijven dan wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven. Bij de beoordeling of er sprake is van een bedrijf dat wat betreft het leefklimaat vergelijkbaar is met de bedrijven genoemd in de categorie 1 en 2, ligt de nadruk op de aspecten geluid, lucht, water, bodem en verkeer.
Het doel "dagrecreatie" is beperkt tot de inrichting en het gebruik van de bestaande dagrecreatieve terreinen en van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
Van de in de bestemming begrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen.
In het doel “maatschappelijke voorziening” is voor de gronden aangegeven met “woonzorgcentrum” al dan niet zelfstandige huisvesting en/of verzorging en verpleging al dan niet gecombineerd met een dienstencentrum begrepen.
a. Beleid
Het gestelde in de beschrijving in hoofdlijnen geldt niet als rechtstreeks toetsingskader voor omgevingsvergunningen en de regels betreffende het gebruik, maar zal door het gemeentebestuur in acht worden genomen bij:
grond van een afwijking, aanlegvergunning of de toepassing
van de wijzigingsbevoegdheid;
De doeleinden ten aanzien van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of archeologische waarden worden nagestreefd door middel van behoud, herstel en/of ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke randvoorwaarden.
Abiotisch:
Biotisch:
Cultuurhistorisch/landschappelijk:
b. Functionele structuur
1. Onderlinge verhoudingen
Voorzover activiteiten slechts toelaatbaar zijn op grond van een afwijking, aanlegvergunning of de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient bij de afweging van de onderlinge verhouding de hierna onder punt 2 "afweging" opgenomen schema's te worden aangehouden, waarbij voor het behoud en herstel van de landschappelijke waarden de onderlinge verhouding wordt bepaald ten opzichte van het in lid 2, sub a, genoemde essentiële ruimtelijke
randvoorwaarden.
2. Afweging
Bij de afweging worden de onderlinge verhoudingen als volgt toegepast.
Bovengeschikte doeleinden
Activiteiten ten behoeve van bovengeschikte doeleinden mogen geen onevenredige afbreuk doen aan de overige doeleinden.
Ondergeschikte doeleinden
Activiteiten ten behoeve van ondergeschikte doeleinden mogen geen ernstige afbreuk doen aan bovengeschikte doeleinden.
Nevengeschikte doeleinden
Activiteiten ten behoeve van nevengeschikte doeleinden mogen geen ernstige afbreuk doen aan bovengeschikte doeleinden en geen onevenredige afbreuk aan overige nevengeschikte en ondergeschikte doeleinden.
De beoordeling of een activiteit al dan niet onder voorwaarden ernstige of onevenredige afbreuk doet aan de betreffende doeleinden wordt bepaald met behulp van onderstaande schema's.
Bij de indeling van een voorgenomen activiteit naar het nut er van, gelden de volgende uitgangspunten.
Gering
Het nut is gering indien sprake is van een verbetering van omstandigheden, welke geen of slechts een geringe invloed heeft op de uitoefening van de betreffende functie.
Redelijk groot
Het nut is redelijk groot indien er sprake is van een aantoonbare verbetering van het kunnen uitoefenen van de betreffende functie.
Groot
Het nut is groot indien de activiteit in belangrijke mate van betekenis is voor het voortbestaan van het kunnen uitoefenen van de betreffende functie.
Bij de indeling van de inbreuk naar aanleiding van de activiteit gelden de volgende uitgangspunten.
Vrijwel afwezig
De inbreuk is vrijwel afwezig indien het effect gering is, van tijdelijk aard is en/of betrekking heeft op een klein gebied.
Groot
Van grote inbreuk is in ieder geval sprake indien de effecten groot zijn en blijvende gevolgen hebben dan wel tot onomkeerbare veranderingen leiden van de daarbij in het geding zijnde functie(s).
Matig
De inbreuk is matig indien deze niet wordt aangemerkt als vrijwel afwezig of groot.
a. Bebouwing gelegen op gronden op de verbeelding aangegeven met “beschermd stadsgezicht”
In aanvulling op het bepaalde onder b t/m e geldt voor gebouwen gelegen op de gronden die op de verbeelding zijn aangegeven met “beschermd stadsgezicht” dat de hoofdvorm van de gebouwen, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, (goot-)hoogte, dakhelling en nokrichting, zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan gehandhaafd dient te blijven.
b. Bebouwing ten dienste van wonen
Ten behoeve van wonen is ten hoogste één dan wel het op de verbeelding aangegeven aantal woningen per op de verbeelding met "wonen" aangegeven gebied toegestaan, met een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 m respectievelijk ten hoogste 8 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte. Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaande dakvorm. Aan- en bijgebouwen zijn toegestaan tot een maximale goot- en bouwhoogte van 3 m respectievelijk 6 m. De gezamenlijke oppervlakte van de woning en de aan- en bijgebouwen is beperkt tot maximaal 200 m². Indien de oppervlakte van de bestaande woning groter is dan 150 m², is maximaal 50 m² aan aanbouwen en bijgebouwen toegestaan. De bijgebouwen dienen in de directe omgeving van de woning te worden gebouwd.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
c. Bebouwing ten dienste van niet-agrarische bedrijven
Ten behoeve van de betreffende bedrijven op de verbeelding aangegeven met B1 en B2 mag de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% worden vergroot.
De goot- en bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 3,5 m respectievelijk 8 m dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen. Per bedrijf is ten hoogste één dienstwoning toegestaan.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
d. Bebouwing ten dienste van maatschappelijke voorzieningen, begraafplaatsen, uitvaartcentrum en crematorium en horecabedrijven
Ten behoeve van de betreffende voorzieningen en bedrijven mag de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% worden vergroot, uitgezonderd gebouwen voor een uitvaartcentrum en een crematorium, waarvoor de bebouwde oppervlakte ten hoogste 2.600 m² bedraagt.
Voor de maatschappelijke voorziening op de verbeelding aangegeven met “woonzorgcentrum” geldt een bouwhoogte van maximaal 18 m. De goot- en bouwhoogte van gebouwen ten dienste van maatschappelijke voorzieningen, begraafplaatsen en horeca mag maximaal 3,5 m respectievelijk 8 m dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen. De goothoogte van gebouwen ten dienste van uitvaartcentrum en crematorium bedraagt maximaal 6 m. Per voorziening en/of bedrijf is ten hoogste één dienstwoning toegestaan, met uitzondering van maatschappelijke doeleinden. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
e. Bebouwing ten dienste van overige doeleinden
Voor het doel “verkeer” is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 12 m.
Voor de overige doeleinden is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 3 m.
f. Uitzondering bouwen in zone aardgastransportleiding
In uitzondering op het gestelde onder a tot en met e mogen binnen de in de doeleinden omschreven strook met een breedte van 5 m ter weerszijden van de lijn aangegeven met “aardgastransportleiding” uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de aardgastransportleiding, met dien verstande dat de hoogte ten hoogste 2,5 m bedraagt.
g. Uitzondering bouwen in archeologische gebieden
1. Op de gronden die op de toetsingskaart zijn aangegeven met “archeologische waarde”, “hoge archeologische waarde” en “zeer hoge archeologische waarde” (zogenaamde AMKterreinen) mag niet worden gebouwd, met uitzondering van het bouwen van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bouwwerken niet worden uitgebreid en
waarbij de bestaande fundering wordt benut.
2. Op de gronden die op de toetsingskaart zijn aangegeven met “hoge trefkans” en “middelhoge trefkans” (zogenaamde IKAWzones) mogen bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat voor bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m² geldt dat de aanvrager van een reguliere
bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid van de Woningwet een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie (zoals een archeologisch onderzoek) afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
a. Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
b. De sub a bedoelde afwijking van de regels kan niet worden verleend indien de betreffende bebouwing gelet op de beoordeling aan de hand van lid 2 niet toelaatbaar is.
c. Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3 sub a met dien verstande dat:
d. Burgemeester en wethouders kunnen met in achtneming van het gestelde in lid 5, sub a afwijken van het bepaalde in lid 3, sub g onder 1 voor de bouw in gebieden die op de toetsingskaart zijn aangegeven met “archeologische waarde”, “hoge archeologische waarde” en “zeer hoge archeologische waarde”, indien de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad.
A. Voor gronden aangegeven met “beschermd stadsgezicht”
1. Voor de gronden op de verbeelding aangegeven met “beschermd stadsgezicht” geldt dat het verboden is zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken of
werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:
a. het vellen, rooien of beschadigen van bomen;
b. het aanleggen, veranderen of verwijderen van hekwerken, stoeppalen met kettingen, gemetselde buitentrappen en tuinmuren;
c. het aanleggen, verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanbrengen, veranderen of verwijderen van oppervlakteverhardingen, voorzover het meer dan 30 m² betreft;
d. het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen.
2. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing indien het werken of werkzaamheden betreft die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van rechtskracht worden van het plan.
3. De werken of werkzaamheden als genoemd onder 1 zijn slechts toelaatbaar indien en voorzover:
a. het onder 1 sub a genoemde vellen of rooien van bomen noodzakelijk is in verband met ernstige hinder, gevaar of ziekte van de boom en herplant is verzekerd;
b. het onder 1 sub d genoemde geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen noodzakelijk is:
c. door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheid voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
d. de Begeleidingscommissie Binnenstad Assen is gehoord.
B. Voor gronden niet aangegeven met “beschermd stadsgezicht”
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen parkeervoorzieningen en de inrichting van visoevers;
b. het verharden van onverharde wegen en paden;
c. de aanleg van wegen en voet-, fiets- en ruiterpaden;
d. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
e. het aanbrengen van houtwallen, houtsingels en bomenrijen, met uitzondering van erfbeplanting;
f. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen en diepploegen voorzover de gronden op de toetsingskaart zijn aangegeven met "aardkundig waardevol";
g. het zoeken naar delfstoffen;
h. voorzover de gronden op de toetsingskaart zijn aangegeven met “archeologische waarde”, “hoge archeologische waarde”, “zeer hoge archeologische waarde”, “hoge trefkans” en “middelhoge trefkans”;
met dien verstande dat de genoemde oppervlakteondergrens niet geldt voor de gronden die zijn aangeduid met “archeologische waarde”, “hoge archeologische waarde”, “zeer hoge archeologische waarde”, dan wel gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van deze gronden.
2. Alvorens over de aanvraag als bedoeld in sub 1 onder h wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk voor aanvragen met een oppervlakte kleiner dan 500m² of indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie (zoals een archeologisch onderzoek) afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
3. De sub 1 bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
4. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
5. De sub 1 bedoelde vergunning wordt niet verleend in dien het werk en/of werkzaamheid gelet op de beoordeling aan de hand van lid 2 niet toelaatbaar is.
Overtreding van het bepaalde in lid 5 wordt aangemerkt als een strafbaar feit, in de zin van artikel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.