Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Asserstraat 91 Ubbena
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0106.99BP2018002H-C001

Toelichting

1 Inleidend hoofdstuk
1.1 Inleiding
 
Aan de Asserstraat 91 is momenteel een kwekerij van wintergroene tuinplanten en hagen aanwezig. Het is de wens de kwekerij te beëindigen en op de locatie een "ruimte- voor- ruimte" woning te realiseren. Ruimte-voor-ruimte is een regeling ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door het verwijderen van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen. Bij dit plan is niet geheel sprake van ‘agrarische bedrijfsgebouwen’. Bij dit bestemmingsplan wordt in de geest van de ruimte-voor-ruimteregeling akkoord gegaan met de bouw van een compensatiewoning. Het ontsierende aspect op dit perceel zijn de landschappelijk vreemde elementen in de vorm van de gekweekte bomen van de kwekerij, welke zullen worden gekapt. Het gaat niet om de kwekerij-functie op zich.
 
De resterende gronden zullen gebruikt worden voor het verbouwen van akkerbouwgewassen. De kwekerij wordt helemaal ontruimd; ook de opslagloods zal worden verwijderd. Het dichte en besloten karakter zal veranderen naar een meer open en transparant beeld omdat alle coniferen en sparren geveld worden.
 
Deze woning mag worden gebouwd ter compensatie voor het verdwijnen van de kwekerij (feitelijk en qua bestemmingsplan omdat de kwekerij-bestemming wordt verwijderd).
 
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om deze reden is het onderhavige bestemmingsplan opgesteld.
 
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
 
Het plangebied omvat de gronden met de kadastrale sectie AB, nummer 378 met een kadastrale grootte van 49.980 m2
 
 
Onderstaand een weergave van de ligging van het plangebied ten opzichte van de stad Assen en de kern Vries, gevolgd door een weergave van de ligging van het plangebied in directe omgeving, ten zuiden van de kern Vries.
 
 
1.3 Vigerend bestemmingsplan
 
Het plangebied bevindt zich binnen het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening artikel 30 WRO" uit 2008. Op de gronden rust de enkelbestemming ‘Essen en veldontginningen’ en dubbelbestemming ‘kleinschalig kamperen’. De gronden hebben een aanduiding ‘kwekerij’.
  
 
De als zodanig op de plankaart aangegeven gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden van essen en veldontginningen;
  2. bescherming van de aardkundige waarden van de gronden op de toetsingskaart aangegeven met "aardkundig waardevol" en "essen";
  3. bescherming en veiligstelling van archeologische waarden van gronden die op de toetsingskaart zijn aangegeven met:
    1. "archeologische waarde", "hoge archeologische waarde" en "zeer hoge archeologische waarde" (zogenaamde AMK-terreinen);
    2. "hoge trefkans" en "middelhoge trefkans" (zogenaamde IKAW-zones);
      1. bescherming van de waterhuishoudkundige situatie van de gronden op de toetsingskaart aangegeven met "hydrologisch aandachtsgebied";
      2. bescherming van de bodem van de gronden gelegen binnen de aanduiding "grens waterwingebied",
en voor de volgende sociaaleconomische doeleinden: - kwekerij, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met "kwekerij";
 
Het bouwen van een woning en de gronden gebruiken ten behoeve van een woonbestemming is niet toegestaan binnen deze bestemming. Er is een bestemmingsplanwijziging nodig om het gewenste bouwplan mogelijk te kunnen maken.
 
1.4 Systematiek van nieuwe bestemmingsplannen
 
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Voor het plangebied is een passende bestemmingsregeling opgesteld.
 
Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare Plannen 2012 (SVBP2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).
 
Om de uniformiteit te waarborgen, heeft de gemeente ervoor gekozen deze landelijke standaardrichtlijnen uit te werken in een gemeentelijk Handboek Bestemmingsplannen. Dit handboek vormt de leidraad voor het opstellen van bestemmingsplannen/ wijzigingsplannen voor de gemeente Assen.
 
1.5 Leeswijzer
 
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
 
In hoofdstuk 2 wordt het plan toegelicht. De karakteristiek van het plangebied wordt kort beschreven en er wordt ingezoomd op de nieuwe ontwikkelingen/gewenste activiteiten.
 
In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst. Er wordt ingegaan op het relevante beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau.
 
Hoofdstuk 4 geeft een verantwoording ten aanzien van de relevante omgevingsaspecten. Aan de orde komen onder andere bodem, water, milieuzonering, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, ecologie en archeologie.
 
Hoofdstuk 5 licht de juridische opzet van het bestemmingsplan toe, onder meer door (waar nodig) artikelsgewijs de bij het plan behorende regels en de verbeelding: daarvan toe te lichten.
 
De hoofdstukken 6 en 7 gaan tenslotte in op de uitvoerbaarheid. In deze hoofdstukken worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Algemeen
 
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van de gewenste invulling van het plangebied beschreven. Het betreft onder andere de uitgangspunten met betrekking tot programma en de gewenste inrichting.
  
2.2 Locatie plangebied
 
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Assen en ten noorden van de stad Assen. De locatie ligt ten zuiden van de kern Vries en de gemeentegrens van Tynaarlo. Hieronder is de ligging van het plangebied (binnen blauwe cirkel) vanuit een hoger perspectief weergegeven.
 
 
2.3 Analyse landschap en omgeving
 
Het karakter van het gebied is in belangrijke mate gevormd door abiotische kenmerken en het gebruik door de mens. Assen ligt op het Drents Plateau. Het Drents Plateau is een landschap met keileem, bedekt door dekzanden van wisselende dikte. De mens vestigde zich in het landschap en beïnvloedde dat aanvankelijk op kleine schaal, later steeds indringender. De jager-verzamelaar had, levend in kleine rondtrekkende groepen, nauwelijks invloed op de omgeving. Later vestigden zich de eerste landbouwers aan de rand van de hogere gronden, maar dichtbij de beken. Op den duur is een landschap ontstaan van kleine akkerpercelen, grote heidevelden en natte beekdalen. De akkers werden met bemeste heideplaggen verrijkt waardoor deze essen bolvormig werden. Dit complex geheel van landschappelijke eenheden is met name in Drenthe nog goed herkenbaar. Het maakt het landschap divers en aantrekkelijk voor de recreant. Het landschapsbeleid is gericht op instandhouding en herstel van deze karakteristiek. In het Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Assen zijn de landschapseenheden uitgewerkt. Dit gebied bevindt zich in het deelgebied "Essen en veldontginningen".
 
Het deelgebied ‘Essen en veldontginningen’ kent de volgende kenmerken en kwaliteiten (conform het Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Assen):
 
Abiotisch:
  • geomorfologisch van belang zijnde essen met een bolle ligging en soms een dik esdek;
  • licht golvend terrein bestaande uit podzol- en enkeerdgronden;
  • lage grondwaterstanden, daardoor weinig sloten;
  • hydrologische relatie met beekdalen van groot belang; belang neemt toe naarmate de afstand tot de beekdalen kleiner wordt.
 
Biotisch:
  • waardevolle akkeronkruidvegetaties op de perceelsranden en overhoekjes van de essen;
  • waardevolle bos-, heide-, en veenvegetaties en veentjes;
  • enkele esrand- en esbosjes met zeer waardevolle vegetaties.
 
Cultuurhistorisch / landschappelijk:
  • essen zijn open en grotendeels in gebruik als bouwland;
  • enkele essen zijn nog gedeeltelijk begrensd door houtwallen en oude bosresten (bijvoorbeeld es van Anreep);
  • archeologisch waardevolle terreinen, onder andere verschillende essen;
  • bebouwing geconcentreerd in de dorpen;
  • kronkelig wegenpatroon met deels overharde wegen.
 
Bestudering van oude kaarten en vergelijking met de huidige situatie laat zien dat deze karakteristieke ordening van landschapseenheden nog steeds herkenbaar is.
 
 
Bovenstaande afbeelding is het kaartbeeld uit ca 1900, met in de rode cirkel de locatie Asserstraat 91. De essen zijn de grote witte vlakken zoals ten westen van Vries en ten westen van Zeijen. De beekdalen met de beekbegeleidende beplanting steken af in het roze heidegebied (zoals het "Oostersche Veld"). Onderstaand kaartbeeld (ca 1950) dateert van voor de ruilverkavelingen. De locatie ligt in de rode cirkel. De ontginning van de oude heidevelden is in volle gang.
 
 
Over de ligging van de locatie Asserstraat 91 valt te concluderen dat het niet op een bolvormige es ligt, maar wel op een wat hoger gelegen deel in het landschap van de veldontginningen. Opvallend is de doorgaande weg tussen Vries en Assen. Nu nog is dit een markante weg met oude beukenbomen.
  
2.4 Beoogde situatie Asserstraat 91
 
Het perceel is in gebruik als boomkwekerij. Er staan vele (kerst)bomen op deze locatie. Naast bomen zijn verhardingen en bouwwerken aanwezig, waaronder een bedrijfswoning. Op de locatie is Tuingroep Noord, een boomkwekerij/hoveniersbedrijf, sinds 2009 gevestigd. Het kweken van kerstbomen is de hoofdzaak van de kwekerij. De kwekerij zal als gevolg van het plan stoppen met de activiteiten. Onderstaand een beeld van de bestaande situatie vanuit de lucht en op het terrein zelf.
 
 
De taxushaag aan de voorzijde van het bedrijf kan blijven staan mits het een stuk strakker geknipt wordt en lager mag blijven. Het erf met de ruimte-voor-ruimte-woning krijgt ook een haag aan de wegzijde, maar dit mag ook een beukenhaag zijn. De beukenhaag kan dan doorgetrokken worden tussen beide percelen in. De begrenzing is ongeveer door het midden van de huidige opslagloods. De bestaande rij coniferen en de sloot dienen te worden verwijderd. De containervelden worden omgevormd naar tuin en akkerland. Alle wintergroene opstanden worden gekapt.
 
De meest noordelijke singel is niet in eigendom. De beplanting aan de zuidgrens is eveneens niet in eigendom. Dit zijn elzenbomen op onderlinge onregelmatige afstanden aan een scheidingssloot. Deze robuuste beplantingen zullen in de ontstane openheid meer tot hun recht komen.
  
De verkregen open ruimte zal een geleding krijgen door de toepassing van bomen van eerste orde grootte. Het gaat om soorten die in de omgeving passend zijn. Er is gekozen voor noot (Juglans regia) en hoogstamfruitbomen. De notenbomen vormen twee lanen en de hoogstamfruitbomen zijn samen een grote hoogstamfruitboomgaard. Tegen inkijk vanaf de Asserstraat kan nog een extra haag nodig zijn. De gemetselde poort blijft gehandhaafd, maar de poort zelf wordt een stuk lager wat het een meer vriendelijke aanblik geeft.
 
 
De bestaande woning en de nieuw te bouwen woning moeten onderdeel gaan uitmaken van de lintbebouwing tussen Assen Vries zoals ook in Ubbena te vinden is. Naar de kernen Vries en Ubbena toe bevinden zich woningen dichter naar de Asserstraat toe. Op onderstaande twee kaartbeelden uit 2018 en 2000 is zichtbaar dat de recenter gebouwde woningen binnen de rode cirkels verder van de weg af staan dan de oudere woningen richting Vries en Ubbena. De bestaande bedrijfswoning van de kwekerij bevindt zich op circa 75 meter afstand van de Asserstraat, de noordelijker gelegen woning bevindt zich op circa 80 meter afstand van de Asserstraat.
 
 
Met de locatie van de nieuwe woning is aansluiting gezocht bij deze grotere afstand tot de Asserstraat. Op onderstaand kaartbeeld een weergave van de beoogde inrichting van de beide percelen die overblijven na het verwijderen van de kwekerij.
 
 
Op onderstaande weergave is de invulling weergegeven van de toe te passen beplanting.
 
 
Er is gekozen voor robuuste beplantingselementen: Hoogstamfruitboomgaard, beukenhagen (breedte: 1 meter) en laanbeplanting (notenlanen). Omdat deze landschappelijke elementen op beide kavels op dezelfde manier worden toegepast ontstaat er eenheid. Er wordt een fraaie geleding verkregen van de ontstane open ruimte in de nieuwe situatie waarbij alle wintergroene beplantingen gerooid zijn. De driedeling van beide kavels komt hiermee eveneens tot uitdrukking. Het is het casco waarbinnen de bewoners voldoende gelegenheid hebben om een tuininvulling te geven aan de drie onderdelen. Zo kan de voortuin bestaan uit een ondergrond van gras, terwijl rondom het woonhuis vaste planten een plaats kunnen krijgen. Eventueel kan de hoogstamfruitboomgaard gecombineerd worden met een wilde bloemenweide als ondergrond.
 
De beide kavels met woonbestemming liggen ingebed in het akkerland met granen of ander landbouwgewas. Een beukenhaag aan de noordgrens van het R.v.R.-kavel zorgt voor een landschappelijke verankering zonder er weer een ondoorzichtige lange "wand" van te maken.
 
 
Onderhoud
De notenbomen kunnen snoei slecht verdragen, maar moeten toch opgekroond worden om eronderdoor te kunnen rijden. Snoeien terwijl de boom volop in blad staat.
De hoogstamfruitbomen jaarlijks snoeien. Bij het achterwege laten van snoei kan de boom onder het gewicht van het fruit breken en doodgaan. De hagen twee maal per jaar knippen.
 
3 Beleidskader
3.1 Algemeen
 
Aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ligt beleid ten grondslag. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op relevante beleidsuitgangspunten op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. De planuitgangspunten en vervolgens de bestemmingsregeling zijn hierop afgestemd.
 
3.2 Rijksbeleid
  
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie schetst de rijksambities tot 2040 en formuleert doelen, belangen en opgaven tot 2028. De structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
 
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.
 
Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven) lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.
 
Voor dit deel van Assen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang waarmee rekening gehouden dient te worden.
 
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.
 
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
 
Voor het onderhavige plan zijn er geen belemmeringen vanuit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
  
3.2.3 Nationaal Waterplan
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota’s waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 – 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer.
 
Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem, zowel oppervlaktewater, grondwater als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Het Nationaal Waterplan zet veel van het in de voorgaande nota’s waterhuishouding opgenomen beleid voort waaronder integraal waterbeheer en de watersysteembenadering. Daarnaast kijkt het waterplan verder vooruit om tot een klimaatbestendige aanpak te komen.
 
Door middel van de watertoets is in het voorliggende plan voldoende rekening gehouden met het Nationaal Waterplan.
  
3.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft een handreiking beschikbaar gesteld als hulpmiddel bij de toepassing van de ladder.
   
Doel
De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
 
Motiveringsplicht en resultaat
Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren met de drie opeenvolgende stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
 
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.
 
Wettelijk kader
De ladder voor duurzame verstedelijking is het kader voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.
 
Aanpassing ladder
Het Rijk heeft de ladder in 2017 aangepast, door de tekst van de ladder terug te brengen naar de essentie: aangeven noodzaak dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat het onderzoek naar het 'actuele' en 'regionale' aspect van de behoefte en trede 3 van de ladder komen te vervallen als er sprake is van een ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied.  
In onderhavig bestemmingsplan is sprake van een toevoeging van een extra woning. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarmee een verdergaande toets aan de ladder niet meer nodig is.
 
Er wordt voorzien in de toename van 1 woning tot de woningvoorraad. Is de toename van 1 extra woning aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Momenteel is jurisprudentie in ontwikkeling over het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’ in relatie tot woningbouwplannen. In een uitspraak van de Raad van State (Uitspraak 201500601/1/R2 d.d. 2 september 2015) is bepaald dat een woningbouwproject van 6 woningen niet is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van een toename van 1 woning ten opzichte van de bestaande situatie en is er derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierdoor hoeft bij voorliggende casus de ladder voor duurzame verstedelijking niet verder te worden toegepast.
 
3.2.5 Verwerking in het bestemmingsplan
Het plan is niet in strijd met Rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werkt tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst.
 
3.3 Provinciaal beleid
   
3.3.1 Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe (2014)
Op 2 juli 2014 is de Actualisatie omgevingsvisie Drenthe 2014 vastgesteld. De omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
 
In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen, te weten:
  • De provinciale structuurvisie op grond van de Wro;
  • Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.
 
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna.
 
Missie
De missie uit de Omgevingsvisie luidt: ‘Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is’.
 
De kernkwaliteiten zijn:
  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).  
 
Ruimtelijke ontwikkelingen
De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
 
Hieronder volgen de relevante delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief.
 
Wonen
De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de gemeentelijke structuurvisies of woonplannen. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.
 
Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden. De huidige plancapaciteiten in de gemeenten zijn voldoende om aan de woningvraag tot 2020 te voldoen.
 
Ook biedt de provincie ruimte voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen (ruimte-voor-ruimteregeling). Bij eventuele aantasting van de kernkwaliteiten streeft de provincie naar compensatie.
 
Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Inbreiding gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.
 
Sociaal-Economisch Raad (SER)-ladder en bundelingsbeleid
Voor het inpassen van ruimtevragende functies stelt de provincie voor de SER-ladder als denkmodel te hanteren. Deze methode, geïntroduceerd door de SER, helpt een goede afweging te maken bij het inpassen van ruimtebehoefte voor wonen, bedrijvigheid en infrastructuur. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaar vervoervoorzieningen. Met bundeling en intensivering van verstedelijking ontstaat voldoende massa voor hoogwaardige voorzieningen. De verzorgingsfunctie van stedelijke centra wordt daardoor versterkt en er ontstaan kansen voor het verbeteren van de bereikbaarheid met openbaar vervoer.
 
De provincie Drenthe geeft in zijn Omgevingsvisie aan dat het ruimte biedt voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende agrarische bedrijfsgebouwen. Dit is in voorliggende casus het geval.
   
3.3.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe
In de provinciale omgevingsverordening (geconsolideerde versie, geldend vanaf 12 januari 2016) staat het volgende genoemd over woningbouw:
 
Artikel 3.24 Woningbouw
  1. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied kan alleen voorzien in nieuwe woningbouw indien deze woningbouw past binnen de afspraken die de woonregio en de provincie hebben gemaakt over de woningbouwprogrammering en het gestelde in de regionale woonvisie en als in het desbetreffende ruimtelijk plan wordt onderbouwd dat deze regionale woonvisie voldoende actueel is.
  2. Incidentele bouwmogelijkheden buiten het bestaand stedelijk gebied zijn mogelijk in bepaalde gevallen zoals bedrijfswoningen, een tweede woning bij een agrarisch bedrijf, recreatiewoningen, het splitsten van boerderijen in twee of meer woningen en nieuwbouw die past binnen de kaders van de provinciale rood-voor-groen dan wel de ruimte-voor-ruimte regeling.
Voorliggend plan sluit aan bij artikel 3.24, lid 2 van de Provinciale omgevingsverordening van de provincie Drenthe (Ruimte-voor-ruimte regeling).
  
3.3.3 Provinciale kernkwaliteiten
Tevens is beoordeeld of er sprake is van zogeheten Kernkwaliteiten, waarmee rekening dient te worden gehouden. Daartoe is gebruik gemaakt van de kaartenviewer behorend bij de Omgevingsvisie. Dit levert voor de beide locaties het volgende beeld op.
 
Kernkwaliteit Aardkundige waarden
Er is sprake van een kernkwaliteit op het gebied van ‘Aardkundige waarden’, hieronder is dit zichtbaar gemaakt.
  
 
Algemeen
Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog gewaardeerd wordt. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Het provinciaal aardkundig erfgoed is de enige informatiebron over de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van Drenthe. Net als archeologische waarden zijn aardkundige waarden voor het merendeel onzichtbaar, onvervangbaar en niet te compenseren. Ze zijn per definitie kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Maar wat zijn precies aardkundige waarden? De provincie omschrijft aardkundige waarden als volgt:
 
"Drenthe staat bekend om zijn rijke bodemarchief, om zijn aardkundige waarden (AW). De aardkorst geeft belangrijke informatie over de ontstaansgeschiedenis van de wereld, die u kunt aflezen aan hoogveengebieden, stuwwallen en stuifzandgebieden. Niet alleen de natuur, maar ook de mens heeft zijn sporen achtergelaten op en in de Drentse bodem. Dan kunt u denken aan essen, veenterpen en grafheuvels. De zichtbare en onzichtbare rijkdom van onze aardkorst zijn onvervangbare bronnen van kennis van een ver verleden. Dit wordt daarom ook wel aardkundig erfgoed of aardkundige waarden genoemd."
 
De provincie wil aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren.
 
Voor aardkundige waarden onderscheidt de provincie drie beschermingsniveaus die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De twee hoogste beschermingsniveaus (beschermen en regisseren) zijn van provinciaal belang en aangegeven op de kaart van de Omgevingsvisie. Het gebied ligt in een gebied met het beschermniveau ‘hoog’. In gebieden met een hoog beschermingsniveau zet de provincie in op regisseren van de ontwikkelingen: ontwikkelingen zijn toegestaan, waarbij aardkundige waarden de richting aangeven door het behoud van karakteristieken na te streven.
 
De te bouwen woning gaat worden gebouwd op gronden die nu al verstoord zijn als gevolg van de aanwezigheid van de schuur. Deze gaat worden gesloopt als ook de aanwezige erfverharding en een bestaande tunnelkas. Na sanering van de gebouwen en het gehele kwekerijterrein zal het terrein op gedegen wijze landschappelijk worden ingepast en wordt het erf ingericht op een wijze die passend is bij het aanwezige landschap. Het inpassingsplan is ook akkoord bevonden door de gemeente.
 
Kernkwaliteit Landschap
Er is op het plangebied sprake van een kernkwaliteit landschap, te weten het landschapstype ‘Esdorpenlandschap’.
 
 
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan het aantrekkelijke milieu om te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.
 
De provinciale ambitie is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap. Van provinciaal belang is het behouden van landschapskenmerken en de onderlinge samenhang en het versterken van de verschillende landschapstypen.
 
De doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn:
  • Het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
  • Het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen:
    • in esdorpenlandschap/esgehuchten: de essen en beekdalen.
 
Voor het esdorpenlandschap is het provinciale belang gericht op de essen en de beekdalen. De essen zijn de in het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes die veelal omgeven zijn met esrandbeplanting. De beekdalen zijn onbebouwde gebieden met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting. Het provinciale beleid is bij de essen gericht op het behoud van die open ruimte en het versterken van de esrandbeplanting en bij de beekdalen op het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van de karakteristieke beekdal(rand)beplanting.
 
Over de ligging van de locatie Asserstraat 91 valt te concluderen dat het niet op een bolvormige es ligt, maar wel op een wat hoger gelegen deel in het landschap van de veldontginningen. De bestaande rij coniferen wordt verwijderd. De containervelden worden omgevormd naar tuin en akkerland. Alle wintergroene opstanden worden gekapt. Hierdoor ontstaat meer openheid op het perceel, hetgeen meer aansluit bij het essenlandschap. De verkregen open ruimte zal een geleding krijgen door de toepassing van bomen van eerste orde grootte.
 
Kernkwaliteit Cultuurhistorie
Er is sprake in het plangebied van een kernkwaliteit cultuurhistorie, te weten het sturingsniveau: ‘ Eisen stellen’.
 
 
De gebieden waar de provincie op het gebied van cultuurhistorie eisen stelt kenmerken zich in het algemeen door grotere en meer planmatige ontwikkelingen. Bovendien zijn dit gebieden waar de cultuurhistorische samenhang zeer groot is. In deze gebieden wil de provincie de ontwikkelingen in de vanuit cultuurhistorie gewenste richting kunnen (bij-)sturen.
 
De provincie Drenthe verwacht van de initiatiefnemer dat de cultuurhistorische samenhang als de drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen voort op de bestaande cultuurhistorische samenhang. De provincie Drenthe wil vanaf het begin een plek in planvormingsproces hebben. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de cultuurhistorische samenhang vormt het vertrekpunt van deze inzet.
 
Ten aanzien van het aspect Cultuurhistorie is de nadere doorwerking verwoord in paragraaf 4.11 van deze toelichting (onderdeel Cultuurhistorie).
 
De waarborg voor de uitvoering van de inrichtingsmaatregelen zodat ook de bescherming en verdergaande ontwikkeling van de aanwezige kernkwaliteiten doorgang zal vinden zijn via een voorwaardelijke verplichting met een koppeling tussen de bestemmingsplanregels en de bijlage ‘Inpassingsplan Asserstraat 91 Ubbena’ juridisch geborgd.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
   
3.4.1 Structuurvisie Assen 2030
Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Assen de Structuurvisie Assen 2030 vastgesteld. De structuurvisie bouwt voort op de visie "Assen Koerst" (2001) en het Structuurplan Stadsrandzone Assen (2008) welke de gewenste ontwikkelingen tot 2020 beschrijven (het structuurplan biedt ook een doorkijk naar de langere termijn). In de structuurvisie 2030 zijn ideeën uit eerder gemaakte plannen en visies op vergelijkbaar niveau verwerkt.
 
In de visie is verwoord op welke manier de stad in de komende 20 jaar gaat doorgroeien tot 80.000 inwoners, welke rol de stad inneemt in het stedelijk netwerk Groningen-Assen en op welke manier de identiteit als hoofdstad van Drenthe kan worden versterkt. De visie is integraal van aard: naast aspecten met een ruimtelijke component zoals wonen, verkeer en groenbeleid, wordt de inzet op het gebied van onderwijs, zorg, welzijn en vrije tijd beschreven.
 
Ten aanzien van het aspect wonen heeft de gemeente tot doel een aantrekkelijk en duurzaam woningaanbod aan te bieden, dat aansluit op de behoefte van bewoners. Voor het woonbeleid wordt verder verwezen naar het Woonplan.
 
Het landelijk gebied rond Assen wordt als waardevol gebied met een hoge belevingswaarde benoemd. Specifiek voor dit bestemmingsplan zijn geen beleidsuitgangspunten genoemd. Wel wordt opgemerkt de voorgestelde ontwikkeling een positieve invloed op het landelijke gebied en de belevingswaarde ervan heeft.
  
3.4.2 Woonvisie Assen 2016
Op 26 mei 2016 is de Woonvisie Assen 2016 vastgesteld. Met deze woonvisie zet de gemeente de koers uit voor de komende vier jaar. Het is geen blauwdruk maar een uitnodiging aan de inwoners en betrokken partijen om samen met de gemeente te werken aan het versterken van Assen als aantrekkelijke woonstad.
 
Er staat in de woonvisie niet specifiek iets genoemd over woningen in het kader van Ruimte voor Ruimte. Maar het kunnen bouwen van een compensatiewoning als compensatie voor de sloop van verouderde en landschapsontsierende bebouwing draagt zeker bij aan het aantrekkelijk houden van de gemeente Assen als woongemeente.
 
3.4.3 Verkeer- en vervoersbeleid
Met de strategienota Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (2005) is een visie ontwikkeld op de bereikbaarheid van Assen in de komende jaren. Belangrijk onderdeel van de nota is het integreren van het concept ‘Duurzaam Veilig’ in het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente. Uitgangspunt van ‘Duurzaam Veilig’ is het scheiden van verkeersstromen en het inrichten van wegen overeenkomstig het functiegebruik. Daarbij is het wegennet ingedeeld in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erf- toegangswegen (verblijfsgebied). De bestaande wegen in het plangebied zijn als zodanig bestemd.
 
Aangaande het aspect parkeren volgt de gemeente Assen de parkeernormen zoals wordt geadviseerd in de CROW publicatie ‘Aanbevelingen stedelijke verkeersvoorzieningen’.
 
Het gemeentelijk verkeersbeleid leidt niet tot belemmeringen tot de voorgenomen ontwikkeling, er is voldoende ruimte op het terrein om te kunnen voorzien in parkeren ten behoeve van het wonen.
 
3.4.4 Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen 2013-2018
In het Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen 2013-2018 is zowel het beleid over de rioleringszorg en het gemeentelijk waterplan opgenomen, omdat water- en riolering in de stad steeds meer een integraal geheel vormen.
 
Hierbij is de missie van de gemeente Assen: ‘Schoon, heel, veilig en duurzaam riolering- en watersysteem tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten’.
 
Het beleid is gericht op behoud en verbetering van een gezonde, veilige en duurzame leef- en werkomgeving voor de lange termijn (2030). De belangrijkste uitdagingen daarbij zijn: opvangen klimaatverandering, bekostiging van de toename van renovatie en vervanging, kostenefficiëntie, vergroten van duurzaamheid en samenwerking in de afvalwaterketen.
 
Kenmerken water- en rioleringssysteem voor Assen zijn:
  • Riolering voldoet aan de wettelijke eisen ten aanzien van vuiluitworp;
  • Weinig tot geen structurele knelpunten. Het riolering- en watersysteem is op orde voor 2015;
  • Leeftijd riolering relatief jong: vanaf 2020 vindt er toename plaats van areaal wat voor vervanging in aanmerking komt op basis van een gemiddelde levenduurverwachting van 60 tot 80 jaar;
  • De gemeente Assen heeft het watersysteem grotendeels in eigendom en beheer;
  • Gemeente ligt op een waterscheiding dus geen toe- en doorvoer van regenwater van buurgemeenten, geen afhankelijkheden van andere watersystemen en beheerders, dit geldt ook voor vuilwater.
 
Geconcludeerd kan worden dat het watersysteem op orde is. Assen heeft geen schadeclaims gehad met betrekking tot het niet of onvoldoend functioneren van het water- en rioleringssysteem. Er zijn ook geen grote structurele knelpunten ten aanzien van wateroverlast. Extreme wateroverlast in Assen is niet voorgekomen. Ook knelpunten ten aanzien van de dier- en volksgezondheid komen niet voor.
 
In paragraaf 4.2 is nader aandacht besteed aan het aspect water in relatie tot het voorliggende bestemmingsplan.
  
3.4.5 Nota Bodembeheer gemeente Assen
De Nota Bodembeheer (2009) geeft invulling aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen. Het grootste deel van de gemeente Assen heeft een diffuse bodemkwaliteit gelijk aan de achtergrondwaarde (schone grond). Het gebiedsspecifieke beleid houdt in dat binnen bedrijventerreinen categorie wonen grond (LMW2) kan worden toegepast. Binnen woonwijken mag alleen schone grond (achtergrondwaarde, LMW1) worden toegepast. De navolgende figuur toont de toepassingskaart.
 
 
In de bodemparagraaf (4.9) vindt de toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van het aspect bodem plaats.
 
3.4.6 Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Assen
Om ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van Assen en om ervoor te zorgen dat geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico’s worden gelopen, is het wenselijk om sturing te geven aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren. Assen kiest voor gebiedsgerichte ambitieniveaus. Het plangebied ligt hierbij in de gebiedscategorie ‘buitengebied’. Hier kiest Assen voor een veiligheidsniveau dat gelijk is aan dat van bedrijventerreinen. Omdat het grootste deel van het buitengebied primair productiegebied is.
  
 
3.4.7 Archeologiebeleid
De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid een beleidskaart (vastgesteld 20 april 2012) opgesteld. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als "provinciaal belang archeologie" zijn aangemerkt is de beleidsadvieskaart opgesteld. Op de beleidsadvieskaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voordat een vergunning kan worden afgegeven.
 
Onderzoeksplicht
Er gelden verschillende regimes voor de archeologische onderzoeksplicht. Er zijn zones waar archeologisch onderzoek altijd verplicht is, zones waar onderzoek verplicht is bij ingrepen groter dan 100 m2, zones waar onderzoek verplicht is bij ingrepen groter dan 1000 m2 en er zijn zones waarbij de diepte van de ingreep bepalend is. Voor dit bestemmingsplan is het regime van ingrepen groter dan 1000 m2 relevant.  
 
Archeologisch onderzoek altijd verplicht
In een aantal zones is in alle gevallen onderzoek verplicht. De vrijstellingsgrens is daar in principe dus op 0 m2 gelegd. In Assen is in de volgende gebieden archeologisch onderzoek in alle gevallen noodzakelijk:
  • Een zone van 50 m (een buffer met een straal van 50 m) rond bekende archeologische vindplaatsen, bekend door archeologische waarnemingen;
  • AMK-terreinen van zeer hoge archeologische waarden (waaronder de rijksmonumenten), hoge archeologische waarde en archeologische waarde, inclusief een bufferzone van 50 m (uitgezonderd de historische kernen, die ook als AMK-terrein zijn aangewezen);
  • Een zone van 50 m rond voordes en bruggen, die potentieel zijn voortgekomen uit voorden;
  • Depressies en laagten;
  • Dekzandkopjes in beekdalen;
  • Celtic fields.
 
Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 1000 m2
Er geldt een onderzoeksvrijstelling van 1.000 m² voor alle gebieden met een hoge of middelhoge verwachting op de archeologische beleidsadvies kaart waar geen andere grenzen gelden door de aanwezigheid van bekende vindplaatsen of andere bijzondere bepalingen. Dezelfde ondergrens geldt voor essen en beekdalen, uitgezonderd de dekzandkopjes die zich daarin bevinden. Onderzoek hoeft niet plaats te vinden bij bodemingrepen ondieper dan 0,3 m -Mv, uitgezonderd (natuur) terreinen zonder bouwvoor, zoals heideterreinen. Het ontbreken van een bouwvoor kan betekenen dat de archeologische resten zich direct aan of onder het oppervlak bevinden.
 
Geen onderzoeksplicht, wel meldingsplicht
In een aantal gevallen geldt geen onderzoeksverplichting. Het gaat om de volgende zones:
  • Gebieden met een lage archeologische verwachting;
  • Gebieden met een bekende diepe bodemverstoring;
  • Gebieden die reeds eerder zijn onderzocht en waar voor het betreffende deelgebied geen vervolgonderzoek nodig werd geacht of waar onderzoek reeds definitief is afgerond;
  • Plangebieden waarvan het oppervlak aan ingrepen beneden een vrijstellingsgrens valt.
 
De vrijstelling van archeologisch onderzoek ontslaat iemand niet van de plicht archeologische vondsten te melden conform de Monumentenwet 1988, artikel 53. Als bij het uitvoeren van de ingrepen toch grondsporen en/of archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de provinciaal archeoloog. De archeologische (verwachtings-)waarden zijn vertaald in regels en komen terug op de verbeelding. Op grond hiervan is het, afhankelijk van de archeologische (verwachtings-)waarde verboden om zonder omgevingsvergunning bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren.  
 
3.4.8 Welstands- en reclamenota Assen
Het welstandsbeleid voor de gemeente Assen is neergelegd in de Welstands- en reclamenota Assen, welke in 2011 is vastgesteld. Deze nota is een belangrijk instrument om de ruimtelijke kwaliteiten te waarborgen voor de toekomst. In de nota is een gebiedsindeling gehanteerd.
 
Hieronder een uitsnede van de welstandskaart voor het plangebied.
 
 
Het plangebied ligt in het welstandsgebied ‘Landelijk gebied’. Voor het landelijk gebied zijn een aantal gebiedsgerichte welstandscriteria opgesteld waaraan het bouwplan zal worden getoetst. Het bouwplan dient een positief welstandsadvies te verkrijgen.
  
3.4.9 Visie Energietransitie 2016-2020
Volgens deze visie wil Assen in 2050 een duurzame, CO2-neutrale stad zijn. Het streven is naar 14% hernieuwbare energie in 2020 en 10% reductie van energiegebruik in 2020. Om deze doelstellingen te halen moet fors ingezet worden op alle fronten, dus nadrukkelijk ook bij nieuwbouw van woningen. Om dit te bereiken wordt bij voorkeur een volledige CO2-neutrale (gebieds-)ontwikkeling nagestreefd, de vigerende wettelijke bouwnormen zijn de minimum-optie. Inzet van nieuwe technieken zoals WKO/warmtepompen worden maximaal geadviseerd, evenals het optimaal inzetten van (nieuw) dakoppervlak voor opwekking van zonne-energie.
 
De gemeente Assen streeft ernaar om duurzaam te bouwen met zo min mogelijk (milieu)kwaliteitsverlies in leefomgeving, natuur en landschap. Daarnaast bestaat het streven uit structurele toepassing van duurzaamheidsprincipes in de bouw en bij stedelijke ontwikkeling. Hierbij worden woningen en voorzieningen zo veel mogelijk op duurzame wijze gebouwd en de omgeving wordt duurzaam ingericht. De principes van duurzaam bouwen en de principes van het bevorderen van een hoogwaardige stedelijke ecologie zijn van toepassing. Vanuit de 'Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid' wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte-koudeopslag) en geothermie verwacht. De milieukundige en economische voordelen van het gebruik van bodemenergie rechtvaardigen – ook binnen de kaders van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid en de gemeentelijke bodemvisie - een dergelijke afweging.
 
De energiepotentiekaart geeft een beeld welke duurzame energievorm de meeste potentie heeft. Op basis van de ambities uit de duurzaamheidsvisie en het energiebeleid bestaan op basis van de energiepotentiekaart voor dit plangebied vooral veel kansen voor warmte- en koudeopslag en het benutten van zonne-energie.
 
Initiatiefnemers zijn voornemens te onderzoeken of de woning kan worden voorzien van zonnepanelen om zodoende optimaal gebruik te maken van zonne-energie. Ook is het dakvlak richting het zuiden georiënteerd en wordt voorzien in meerdere raampartijen geprojecteerd richting de zon. Op deze wijze wordt daar waar mogelijk voorzien in duurzaamheid.
 
4 Onderzoek
4.1 Algemeen
 
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Meer concreet wordt beoordeeld hoe het plan zich verhoudt tot de diverse milieu- en omgevingskaders (zoals archeologie, bodem, externe veiligheid, geluid, flora en fauna, luchtkwaliteit en water).
 
4.2 Water
 
Sinds 1 november 2003 is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op waterhuishoudkundige aspecten: de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
 
Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. Het watersysteem wordt hierbij op een integrale wijze benaderd.
 
Zowel het oppervlaktewater als het grondwater worden dus (in samenhang) in beschouwing genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van het watersysteem betekent ook dat het watersysteem wordt benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen waterneutraal vorm te geven en om het watersysteem op orde te krijgen.
 
Voor het uitvoeren van de watertoets is ervan uitgegaan dat er sprake is van een afname van het verharde oppervlakte. Er zal voor circa 1500 m2 aan verharding worden verwijderd (loods, tunnelkas en bestaande verharding). Hiervoor in de plaats komt maximaal 1 woning terug. Gezien het erfinrichtingsplan zal de nieuwe inrichting aanzienlijk minder verharding omvatten.  
 
Onderzoek Het plangebied valt in het werkgebied van het waterschap Noorderzijlvest. Voor voorliggend plan is op 18 april 2019 de watertoets uitgevoerd. Op basis van de uitgevoerde watertoets geldt voor het bestemmingsplan dat de ‘standaard waterparagraaf - korte procedure’ van toepassing is.
 
Waterbeleid waterschap Noorderzijlvest
 
Juridisch kader
In het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is het verplicht plannen te toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
 
Missie
Waterschap Noorderzijlvest staat voor veilig, voldoende en schoon water. Het waterschap creëert hiermee een basis voor een gezonde en toekomstbestendige leef-, woon- en werkomgeving in Groningen en Noord-Drenthe.
  
Vigerend beleid
Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013.
 
Veilig, voldoende en schoon water
Het waterschap ziet het zorgen voor veiligheid als één van de belangrijkste opgaven, nu en in de toekomst. In een snel veranderende omgeving als gevolg van klimatologische en demografische ontwikkelingen wil het waterschap Noorderzijlvest hier invulling aan geven. Een stijgende zeespiegel en meer en heviger afwisselende perioden van regen en droogte vragen om robuuste oplossingen. Het regionaal watersysteem is een zoveel mogelijk natuurlijk functionerend watersysteem dat klimaatbestendig, veerkrachtig en gezond is. Verder is dit watersysteem in staat om de belangen en functies die afhankelijk zijn van voldoende ecologisch gezond en schoon water zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn.
 
Aanpassingen in het waterbeheer creëren een omgeving waar mens en dier op een gezonde wijze gebruik van kunnen maken. Het watersysteem is onlosmakelijk onderdeel van de bebouwde omgeving én het landelijk gebied.
 
Uitgangspunten van het waterschap en alle betrokkenen bij het treffen van waterhuishoudkundige maatregelen zijn:
  • Het vasthouden, bergen en afvoeren van water (trits: kwantiteit);
  • Het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit)
 
Borgen integrale afweging
Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen.
 
Dit plan heeft een beperkte invloed op de waterhuishouding. De Standaard Waterparagraaf kan worden gebruikt voor de uitwerking van de relevante wateraspecten in het plan.
 
Wateradvies Waterschap Noorderzijlvest
 
Verhardingstoename
Uit onderstaande gegevens blijkt dat de verhardingstoename in dit plan beperkt is. Er is zelf sprake van een afname van het verhard oppervlakte. Er zal circa 1500 m2 aan (erf)verharding worden weggehaald. Hiervoor in de plaats wordt 1 compensatiewoning gebouwd. Deze mag inclusief de bijbehorende bouwwerken maximaal 200 m2 groot zijn, er zal derhalve sprake zijn van een aanzienlijke afname aan verharding. Het is daarom niet verplicht om compenserende maatregelen te nemen. Op onderstaande weergave is bij benadering het aantal m2 te zien aan bebouwing en erfverharding dat gesloopt en weggehaald wordt. De schuur in het oranje kader is groot circa 500 m2, de aanwezige tunnelkas circa 200 m2 en de oppervlakte aan verharding circa 900 m2. Daarvoor in de plaats komt een woning terug die inclusief de bijgebouwen maximaal 200 m2 groot mag zijn.  
 
 
Grondwater
Houdt bij nieuwe ontwikkelingen rekening met de drooglegging. Om grondwateroverlast te voorkomen kan worden gewerkt met de volgende indicatieve droogleggingsnormen. Met de aangegeven normen zal rekening worden gehouden bij de nadere uitwerking van het bouwplan.
 
 
Ter plaatse is sprake van een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) van 140 – 180 cm waar ongeveer de woning gebouwd gaat worden.
 
 
Ter plaatse is sprake van een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) van circa 40 – 80 cm onder maaiveld. Dat laat de hierna weergegeven figuur zien.
 
 
Afvoer van riool- en hemelwater:
Via een (verbeterd) gescheiden stelsel, hemelwater wordt geïnfiltreerd. Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd. Indien de bodem geschikt is voor infiltratie, is dat een goede manier voor het afvoeren van schoon hemelwater. De initiatiefnemer dient te onderzoeken of infiltratie mogelijk is. Afstemming met de gemeente is nodig voor het afvoeren van het afvalwater naar de riolering.
 
Op basis van onderstaande kaart vanuit het geoportaal Drenthe blijkt het gebied waar de woning wordt gebouwd een verticale doorlatendheid van het keileem (k-waarde) te hebben van circa 0,01 – 0,02 meter per dag, hetgeen betekent dat er sprake is van een slechte doorlatendheid van water door deze keileem.
 
 
In de huidige situatie is er sprake van dat de bestaande schuur het hemelwater loost op een bestaande sloot. In verband met de doorlatendheid van de bodem zal ook de nieuwe woning het hemelwater gaan lozen op deze sloot. De af te breken schuur is ongeveer 500 m2 groot. De te bouwen woning mag maximaal 200 m2 groot zijn. Qua afvoer van hemelwater zal er daardoor minder worden afgevoerd op deze sloot dan nu het geval is. Deze sloot zal het benodigde water kunnen opvangen.  
 
Voor de aansluiting van de riolering van de nieuwe woning wordt, net als bij de bestaande woning gebruik gemaakt van een IBA-systeem. De nieuwe woning krijgt daartoe een eigen IBA. Over de aanleg van deze IBA zal nader overleg plaatsvinden tussen de initiatiefnemer en de gemeente.
 
Waterkwaliteit
Bij de nieuwbouw moet de invloed van diffuse bronnen op hemelwater zoveel mogelijk worden beperkt door het hanteren van de beleidsuitgangspunten in het landelijk emissiebeleid. Dit gaat volgens de trits voorkomen, scheiden en zuiveren. Door het gebruik van preventieve/brongerichte maatregelen komt hemelwater met zo weinig mogelijk vervuilende stoffen of uitlogende materialen in aanraking en blijft het zo schoon mogelijk. Bij nieuwbouw en renovatie dienen zo weinig mogelijk uitlogende materialen zoals zink, koper en lood gebruikt te worden. Alternatieven gebruiken heeft de voorkeur. De nationale pakketten duurzaam bouwen geven handvatten voor alternatieven.
 
De initiatiefnemer heeft bij de bouw, qua eventueel gebruik van uitlogende materialen, èn bij het beheer en onderhoud van verhardingen en groen, qua gebruik van bestrijdingsmiddelen, te maken met hetgeen wettelijk vastgelegd is. De gemeente is, buiten het bestemmingsplan om, bereid om initiatiefnemer hier expliciet op te wijzen.
 
4.3 Verkeersaspecten
 
Parkeren
De parkeernorm bedraagt 1,5 parkeerplaats per woning. Er wordt een extra woning gebouwd, daarmee is er een minimum aantal parkeerplaatsen van 2 benodigd. Op het perceel is voldoende gelegenheid en ruimte het parkeren op eigen perceel te regelen. Het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid.
 
4.4 Bedrijven en milieuzonering
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorden wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.
 
Om een afweging te maken is het van belang te kijken welke objecten en functies zich in de nabijheid bevinden van het plangebied. Rondom het plangebied in een straal meer dan 300 meter zijn geen andere bestemmingen gelegen. De te bouwen woning zal geen belemmering geven en er is geen hinder te verwachten zijn.
 
4.5 Geluid
 
De wet geluidhinder (Wgh) regelt de mate waarin het geluid veroorzaakt door wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.) mag belasten.
 
Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige functies de voorkeursgrenswaarde van 48 dB in principe niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeursgrenswaarde van 55 dB in principe niet worden overschreven. Wanneer geen nieuwe geluidsgevoelige functies worden ontwikkeld, geldt op basis van artikel 76 lid 3 Wgh geen onderzoeksverplichting.
 
Woningen vallen onder geluidgevoelige objecten. Aangezien er geluidgevoelige objecten in het plangebied worden gerealiseerd, moet nader worden ingegaan op het onderdeel geluid.
 
De Asserstraat is ter plaatse een weeg waarover 80 km/uur mag worden gereden en heeft derhalve een geluidszone van in dit geval 250 meter aan weerszijden van de weg.
 
De nieuwe woning komt ongeveer op dezelfde afstand van de Asserstraat te staan als de bestaande woning nr. 91 en valt daarmee binnen de geluidszone van de weg. Er is nader onderzoeknaar geluid (wegverkeerslawaai) nodig.
 
Bij de gemeente Assen is de verkeersintensiteit en het wegdektype opgevraagd. De gemeente geeft aan dat de etmaalintensiteit 6000 voertuigen bedraagt, waarbij voor het jaar 2028 met 1,5% groei rekening gehouden moet worden. Hiervan is 3% vrachtverkeer, waarvan 1% zwaar verkeer. Het wegdek bestaat uit SMA-NL11. Op de Asserstraat mag 80 km/u worden gereden. Met behulp van Geomilieu (versie 4.30) is een geluidsberekening gemaakt. Daarop is conform art. 110 van de Wet geluidhinder een aftrek van 2 dB toegepast. Deze aftrek mag worden toegepast vanwege de verwachting van het stiller worden van het verkeer in de toekomst. In het geluidsmodel zijn de verharde gebieden zoals de weg- en erfverharding als harde bodemgebieden ingevoerd. De bestaande woning nr. 91 en de daarnaast op te richten nieuwe woning zijn als gebouw gemodelleerd. Voor de nieuwe woning is dezelfde vorm aangehouden als de bestaande woning.
 
 
De berekende geluidsbelasting is in onderstaande tabel aangegeven.
 
 
De geluidsbelasting op verdiepingshoogte is 50 dB. Dit voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het toepassen van een stiller wegdektype is voor één woning financieel niet doelmatig. Het plaatsen van een geluidsscherm ontmoet ditzelfde bezwaar, stedenbouwkundig is dit in het buitengebied veelal niet aanvaardbaar. Voor de nieuwe woning moet daarom een hogere grenswaarde worden aangevraagd van 50 dB als gevolg van de Asserstraat.
 
Binnenniveau
Het binnenniveau waaraan getoetst moet worden bedraagt 33 dB. De geluidsbelasting moet in dit geval zonder aftrek worden beoordeeld, dat is (51+2) = 53 dB. De verplichte gevelisolatie is 20 dB, zodat aan de binnenwaarde kan worden voldaan (53 – 20 = 33 dB). Er hoeft bij verlening van de Wabo-vergunning (bouwen) daarom geen geluidsonderzoek naar geluidswering van de gevels uitgevoerd te worden.
 
Conclusie geluid
De woning kan worden opgericht, indien een procedure hogere waarde wordt gevolgd. Deze procedure moet parallel lopen met de bestemmingsplanprocedure. De te verlenen waarde is 51 dB als gevolg van de Asserstraat. Er gelden geen aanvullende eisen tijdens de bouw.
 
4.6 Geur
 
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft op twee wijzen betrekking op procedures op basis van de Wro. Ten eerste moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij zoals een agrarisch bedrijf niet onevenredig in haar (bedrijfs)belangen wordt geschaad door de realisatie van een bestemmingsplan. Ten tweede speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Geurhinder afkomstig van bedrijven is een integraal onderdeel van het aspect milieuzonering dat in de paragraaf ‘Bedrijven en milieuzonering’ is behandeld.
 
4.7 Fysieke veiligheid
 
Het Besluit richt zich primair op inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. In artikel 2, lid 1 van het BEVI staan de inrichtingen genoemd waarop het besluit van toepassing is. Deze inrichtingen brengen risico’s met zich mee voor de in de omgeving aanwezige risicogevoelige objecten. Woningen zijn niet aangemerkt als risicoveroorzakende inrichting. Echter, woningen worden wel aangemerkt als een (beperkt) kwetsbaar object, zodat beoordeeld dient te worden of er in de nabijheid van het terrein geen Bevi-inrichtingen zijn die van invloed zijn/kunnen zijn op het woningbouwplan. Hiertoe is een check uitgevoerd aan de risicokaart Drenthe. Dit levert het volgende beeld op.
 
 
4.7.1 Bevi-inrichtingen binnen het plangebied
Binnen het plangebied zelf bevinden zich geen Bevi-inrichtingen.
  
4.7.2 Bevi-inrichtingen buiten het plangebied
Nabij het plangebied bevinden zich geen Bevi-bedrijven die invloed hebben op de planlocatie.
  
4.7.3 Buisleidingen
In de (directe) nabijheid is een buisleiding aanwezig (de rode stippellijn op de kaart). Op circa 65 meter ten westen van de geprojecteerd nieuwbouw woning loopt een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie (N-507-30; 40 bar en ⏀6"). Deze buisleiding heeft een invloedsgebied (1% letaliteitszone) van 70 meter en een 100% letaliteitszone van 50 meter. Gelet op de genoemde letaliteitszones en dat de nieuwbouw buiten de 100% letaliteitszone is geprojecteerd zal er geen toename van een eventuele groepsrisico plaatsvinden.
 
4.7.4 Route gevaarlijke stoffen
Eventuele routes waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd liggen op te grote afstand om van invloed te zijn.
  
4.7.5 Hoogspanningsleidingen
Er bevinden zich geen hoogspanningsmasten in de nabijheid van het plangebied.
 
4.7.6 Conclusie
Er is geen belemmering vanuit het aspect externe veiligheid aanwezig.
 
4.8 Luchtkwaliteit
 
Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10) In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:
  • Voor woningbouwlocaties met minder dan 1500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • Voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • Voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
  
Bijzondere aandacht verdient verder het op 16 januari 2009 in werking getreden Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de buurt van rijks- en provinciale wegen beperkt. Daarvoor voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is. Aan weerszijden van rijkswegen 300 meter en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg). Waar in een dergelijk onderzoekzone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekzone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden. Dat gebeurt al in de context van de goede ruimtelijke ordening. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
 
Assen heeft een eigen milieuverkeerskaart. Uit het model blijkt dat nergens in Assen overschrijding van de grenswaarden optreedt. Daarom wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit niet ‘in betekende mate’ verslechtert. Er is in dit plan geen sprake van realisatie van nieuwe gevoelig bestemmingen. Op grond van de Wet luchtkwaliteit bestaat geen aanleiding voor een nader onderzoek naar luchtkwaliteit.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkeling.
 
4.9 Bodem
 
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in de ruimtelijke onderbouwing rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Dit is uitgewerkt in de handreiking Bodemtoets bij bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor bouwen van Bodem.
 
De handreiking raad aan bij de beoordeling van bodemkwaliteit in een bestemmingsplan niet alleen te kijken naar de kwaliteit van de bodem, maar in de afweging de huidige functie, de toekomstige functie en de financiële haalbaarheid van een plan te beoordelen.
 
Door onderzoeksbureau Sigma Bouw en Milieu is vervolgens een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hierna volgt een uiteenzetting van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek.
 
Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend milieukundig bodemonderzoek worden de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.
 
bovengrond (0.0-0.5 m-mv)
Bovengrondmengmonster MM1 (boring 1+3+7 t/m 11) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
 
Bovengrondmengmonster MM2 (boring 4+5+12 t/m 15) bevat een verhoogd gehalte beta-HCH (organochloor bestrijdingsmiddelen) t.o.v. de achtergrondwaarde.
 
Het verhoogd gemeten gehalte beta-HCH (organochloor bestrijdingsmiddelen) in het bovengrondmengmonster MM2 overschrijdt de tussenwaarde (indicatiewaarde voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) niet en geeft daardoor uit milieuhygiënische overweging, naar onze mening, geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.
 
Bovengrondmengmonster MM3 (boring 2+6+ 16 t/m 19) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
 
ondergrond (0.5-2.0 m-mv)
Ondergrondmengmonster MM4 (boring 1+3+4) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde. Ondergrondmengmonster MM5 (boring 2+5+6) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
 
peilbuis 1 (2.9-3.9 m-mv)
Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de streefwaarde en/of detectiewaarde.
 
peilbuis 2 (2.6-3.6 m-mv)
Het grondwater ter plaatse van peilbuis 2 bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde. Het verhoogd gemeten gehalte barium (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 2 overschrijdt de tussenwaarde en de bodemindex-waarde (>0.5) niet en geeft daardoor geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.
 
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet vrij is van bodemverontreiniging.
 
De bovengrond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevatten plaatselijk verontreinigingen t.o.v. resp. de achtergrondwaarde en de streefwaarde. De plaatselijk verhoogd gemeten chemische verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde en/of de bodemindex >0.5 niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
 
De onderzoeksresultaten stemmen niet geheel overeen met de gestelde hypothese, de vooraf gestelde hypothese "onverdacht" dient formeel verworpen worden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er een geringe beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden.
 
De vooraf gehanteerde hypothese is gezien de doelstelling van het onderzoek alsmede de bekende onderzoeksresultaten formeel voldoende om conclusies te verbinden betreffende de kwaliteit van de bodem t.p.v. de onderzoekslocatie.
 
Opgemerkt wordt dat de conclusies betrekking hebben op de chemische gesteldheid van de bodem (excl. asbest). Een asbestonderzoek in grond of puin conform de NEN 5707+C1 resp. NEN 5897 maakt geen onderdeel uit van de scope van onderhavig onderzoek. Op basis van de historie van het perceel, de uitgevoerde maaiveldinspectie en de zintuiglijke waarnemingen tijdens de boorwerkzaamheden, waarbij geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen, is het aannemelijk dat geen sprake is van een verontreiniging van de bodem met asbest.
 
Op basis van dit onderzoek dat volgens NEN-5740+A1 is uitgevoerd kan geen uitspraak worden gedaan omtrent de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal in de bodem of puin.
 
Indien een formele uitspraak over het voorkomen van asbest in de bodem gewenst is dient een asbestonderzoek uit gevoerd te worden conform de NEN 5707+C1 of NEN 5897.
 
Beoordeling onderzoek door RUD
De RUD Drenthe heeft het verkennend bodemonderzoek beoordeeld mede in relatie tot een eerder uitgevoerd onderzoek. De RIUD heeft het rapport als volgt beoordeeld.
 
Tijdens het voorgaande onderzoek door Boorsma is de bodemkwaliteit rondom te slopen schuur/bouwvlak voor de nieuwe woning in beeld gebracht. Hierbij zijn in de boven- en ondergrond geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten aangetoond. Het grondwater bevatte een licht verhoogde concentratie aan
barium.
 
Tijdens het aanvullend onderzoek door Sigma is de bodemkwaliteit binnen het gehele gebied waarvan de bestemming wijzigt naar Wonen onderzocht. Hierbij is in de bovengrond plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan beta-HCH aangetoond. Overige bovengrond- en ondergrondmonsters bevatten geen verhoogde gehalten. In het grondwater is plaatselijk een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond.
 
Er heeft geen onderzoek naar asbest in de bodem plaatsgevonden. Aangezien tijdens beide uitgevoerde bodemonderzoeken geen bodemvreemde bijmenging zijn aangetroffen wordt dit ook niet noodzakelijk geacht.
 
De aangetoonde bodemkwaliteit tijdens beide bodemonderzoeken geven geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging naar ‘Wonen’ of het verlenen van een omgevingsvergunning, activiteit bouw.
 
4.10 Archeologie
 
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de Wamz is, wanneer de bodem wordt verstoord, dat de archeologische resten intact moeten blijven.
 
De gemeentelijke archeologische waardenkaart is vertaald in dit bestemmingsplan. De verschillende beschermingsregimes bij de voorkomende waarden zijn terug te vinden met dubbelbestemmingen op de verbeelding en in de regels indien van toepassing.
  
 
Volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart heeft het plangebied een aanduiding "hoog of middelhoog". Voor deze aanduiding is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 1000 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld.
 
De gronden waar bestaande bebouwing worden gesloopt zijn reeds tijdens de bouwwerkzaamheden verstoort. De gronden van de boomkwekerij zijn tevens zodanige verstoort dat de grenswaarde voor bodemverstoring buiten beschouwing wordt gelaten.
 
Wat betreft de nieuw te bouwen woning zal de bodemverstoring dieper dan 30 cm. onder het maaiveld zijn (fundering ligt ten minste vorstvrij op 80 cm. onder het maaiveld). Echter blijft de oppervlakte van te bouwen woning onder de grenswaarde van 1000 m2. Hierdoor is een archeologisch onderzoek niet nodig.
 
4.11 Cultuurhistorie
 
De rijksmonumenten worden beschermd door de Monumentenwet (1988). Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijke provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.
 
Ter plaatse is geen sprake van een aanduiding van bestaande bebouwing als monumentaal.
 
Verder is het plangebied is getoetst aan de gemeentelijke cultuurhistorische waarderingskaart en de kenmerkenkaart. Onderstaand de weergaves daarvan voor het gebied.
 
 
Het gebied is als ‘gemiddeld’ aangeduid daar waar het gaat om de cultuurhistorische waardering en is er geen verdere specifieke aanduiding aan gegeven waarmee rekening mee moet worden gehouden. Wel is vanuit de gemeente Assen aangegeven dat het wenselijk is om de bestaande houtwal te handhaven.
 
4.12 Ecologie
 
De bescherming van plant- en diersoorten is in Nederland geregeld in Wet Natuurbescherming (verder te noemen WNB). Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en beschermd ruim 900 soorten in Nederland voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet vervangt de huidige Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet en Boswet.
 
Nationaal Natuurwerk (NNN) en Natura 2000 (N2000)
In directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen onderdelen van Natura 2000-gebieden, Nationale Parken en Wetlands. Ook ligt het plangebied niet in een Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Aangezien het plangebied niet in deze natuurgebieden ligt is er geen onderzoek vanuit de zogeheten ‘gebiedsbescherming’ nodig is.
 
Soortbescherming
Artikelen 3.1 tot en met 3.11 van de Wet natuurbescherming regelen de bescherming van soorten. De bescherming is opgedeeld in vijf categorieën met soorten:
  • Vogels met jaarrond beschermde nesten;
  • Overige vogels;
  • Soorten van de Habitatrichtlijn (bijlage IV) en de Verdragen van Bern (bijlage II) en Bonn (bijlage I);
  • Overige soorten die op nationaal niveau beschermd zijn en waarvoor provinciaal geen vrijstelling geldt;
  • Overige soorten die op nationaal niveau beschermd zijn, maar waarvoor provinciaal wel een vrijstelling geldt.
 
Voor vogels geldt dat er twee categorieën zijn: de vogels met jaarrond beschermde nesten (o.a. Huismus, Gierzwaluw en Buizerd) en de overige broedvogels. Vogels met jaarrond beschermde nesten hebben een strikte beschermingsstatus binnen de Wet natuurbescherming. Van overige broedvogels zijn hun nesten alleen tijdens de broedseizoen beschermd (periode van nestbouw, eileg, broeden en voeren van de jongen op het nest). Voor soorten van de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn zijn in artikel 3.5 verboden vastgelegd (o.a. verboden om dieren te doden en voortplantings- of rustplaatsen te vernielen) en geldt een strikte beschermingsstatus. Soorten die op nationaal niveau beschermd zijn, kunnen ingedeeld worden in twee categorieën. Provincies mogen besluiten om bepaalde soorten vrij te stellen van bescherming in het kader van ruimtelijke ingrepen, beheer en onderhoud. In de meeste provincies geldt - onder andere voor ruimtelijke ontwikkelingen - een vrijstelling voor een selectie van zoogdieren en amfibieën. Voor de overige soorten gelden vergelijkbare verboden (zie artikel 3.10) als voor soorten van de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn en geldt eveneens een strikte beschermingsstatus.
 
Voor het overtreden van verbodsartikelen bij ruimtelijke ingrepen is het noodzakelijk om ontheffing aan te vragen bij bevoegd gezag (veelal de provincie waarbinnen de ingreep of activiteit plaatsvindt). Voor het verkrijgen van een ontheffing dient een uitgebreide rapportage opgesteld te worden waarin o.a. wordt aangegeven hoe gezorgd wordt dat schade tot een minimum beperkt blijft en of compenserende maatregelen aan de orde zijn.
 
Door Alcedo Natuurprojecten is vervolgens ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Hierna een weergave van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek.
 
Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn § 3.1
Niet van toepassing: er zijn geen jaarrond beschermde nesten in het geding.
 
Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn § 3.2
Niet van toepassing: er zijn geen habitatrichtlijnsoorten in het geding.
 
Beschermingsregie andere soorten § 3.3
Artikel 3.10 lid 1b ‘het is verboden de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen’ is in het geding omdat er een vaste rustplaats van een kerkuil zal worden verstoord.
 
NB: In de Wnb is bij meer verbodsbepalingen dan onder de Flora- en faunawet het opzetvereiste toegevoegd, in lijn met de artikelen van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn. In de Flora- en faunawet was alleen sprake van het opzetvereiste bij verontrusting (art 10). Hierdoor was de Flora- en faunawet strenger dan de verbodsbepalingen van de Habitatrichtlijn. Niet opzettelijke handelingen waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, zijn nu niet langer verboden. Daarbij is van belang dat het Europees Hof van Justitie in zijn jurisprudentie heeft bepaald dat onder opzet ook voorwaardelijke opzet moet worden begrepen: "Daarvan is sprake als iemand een handeling verricht en daarbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zijn gedragingen schadelijke gevolgen hebben voor een dier of plant.
 
Natuur Netwerk Nederland (NNN)
De onderzochte locatie ligt niet binnen het NNN en grenst daar ook niet aan. De voorgenomen plannen zullen geen nadelig effect hebben op de wezenlijke kenmerken van het NNN.
 
Op basis van deze quickscan kan het volgende worden geconcludeerd:
  • Op de onderzochte locatie is het voorkomen van middels de Wnb paragraaf 3.3. beschermde diersoorten aangetoond, het betreft ree, kerkuil, boerenzwaluw;
  • Daarnaast is op basis van de NDFF het voorkomen van nog enkele andere beschermde diersoorten vastgesteld, zie bijlage;
  • De onderzochte locatie biedt mogelijk incidenteel een rustplaats voor (foeragerende) vleermuizen en functioneert mogelijk als vaste rust- en (zomer- of winter) verblijfplaats of als voortplantingslocatie voor deze soortgroep;
  • Soortgericht onderzoek ter plaatse (huismus, uilen, vleermuizen) is gezien de voorgenomen plannen niet noodzakelijk;
  • De voorgenomen plannen hebben geen invloed op het aangrenzende Natuurnetwerk Drenthe en/of de gunstige staat van instandhouding van wettelijk beschermde planten en diersoorten;
  • Het aanvragen van een ontheffing inzake de Wnb is niet noodzakelijk;
 
Op basis van deze quickscan wordt de eigenaar van de onderzochte locatie het volgende geadviseerd:
  • Richt na herinrichting van het perceel de directe omgeving bij voorkeur door middel van de aanplant van houtsingels met gebruikmaking van inheems plantmateriaal zoals hazelaar, sleedoorn, meidoorn en lijsterbes;
  • Plaats in of in de nabijheid van de nieuwbouw een kerkuilenkast en hang aan de buitenzijde van de nieuwbouw enkele huismussenkasten en vleermuizenkasten.
 
4.13 Stikstofdepositie (Aerius)
 
De Aerius-calculatie dient opgesteld te worden in het kader van de Wet natuurbescherming, een wet die naast de bescherming van soorten ook toeziet op het beschermen van natuurgebieden in Nederland. Om te beoordelen of de inzet van brandstof aangedreven materieel dat tijdens de voorgenomen werkzaamheden wordt ingezet een negatief effect heeft op omliggende Natura 2000-gebieden is de te verwachten stikstofdepositie berekend.
 
Bureau Biota heeft deze calculatie uitgevoerd op 22 oktober 2019 met gebruikmaking van de meest recente versie van het programma Aerius Calculator (Aerius versie 2019_20191018_c53b8fdaa8).
 
Voor de calculatie is de situatie ter plaatse opgedeeld in drie fases: de actuele situatie, de realisatiefase en de beoogde situatie (eindsituatie). Bij de calculatie in Aerius is een vergelijking gemaakt tussen actuele situatie (situatie 1) en de eindsituatie (situatie 2). Daarnaast is ook berekend wat de realisatiefase aan stikstofdepositie zou genereren. Van de vergelijking tussen de huidige en de beoogde situatie en van de calculatie van de realisatiefase zijn twee aparte uitdraaien in Aerius gemaakt (zie digitale bijlagen bij deze memo).
 
Voor de calculaties is een inschatting gemaakt van alle in te zetten installaties en voertuigen met een verbrandingsmotor. De bronnen zijn onder te verdelen in mobiel materieel op het terrein en verkeer op de openbare weg. Verkeer op het terrein is naar schatting nihil, gezien de omvang van het terrein. Voor het verkeer zijn dus alleen de bewegingen op de openbare weg berekend. In tabel 1 zijn alle te gebruiken machines en alle verkeersbewegingen per bovengenoemde fase weergegeven. Voor het vaststellen van de details rondom het vermogen, de motorbelasting, stageklasse, brandstofverbruik, emissiefactor, uitstoothoogte, spreiding en warmte-inhoud van elke machine is een zo reëel mogelijke schatting gemaakt op basis van de literatuur. Voor de emissiefactoren is aangenomen dat het materieel voor de realisatie ten minste voldoet aan de emissie-eisen voor Stage III A dieselmotoren (bouwjaar na 2006). Voor het materieel in de huidige situatie heeft de opdrachtgever schattingen van bouwjaren doorgegeven (zie bj in tabel 1). De inschatting van het aantal draaiuren en het aantal verkeersbewegingen zijn overgenomen van de inschatting die de opdrachtgever zelf heeft gemaakt.
 
Voor de calculaties omtrent de inzet van mobiele werktuigen is uitgegaan van een vlakvormige bron omdat de machines naar schatting over de hele kwekerij worden ingezet. Ook voor de realisatiefase zijn de mobiele werktuigen doorgerekend als vlakvormige bron. Voor de realisatie van de nieuwbouw is ook gewerkt met een vlak-vormige bron voor het woonhuis. Dit vlak is gepositioneerd op de globale positie van de woningen in de huidige plannen. Alle toegepaste verkeersbewegingen in zowel de huidige situatie, de beoogde situatie als de realisatiefase zijn ingevoerd als lijnvormige bron.
 
 
Resultaat
De vergelijking tussen de huidige situatie en de beoogde situatie laat zien dat met de calculatie op basis van de input weergegeven in tabel 1 de stikstofdepositie op omgelegen Natura 2000 gebieden lager is in de beoogde situatie dan in de huidige situatie. De beoogde plannen zorgen dus niet voor een extra stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden ten opzichte van de huidige situatie. De uitdraaien van zowel de Realisatiefase als de vergelijking tussen de huidige en de beoogde situatie zijn als pdf documenten meegeleverd bij deze memo. Voor dit project is voor het aspect stikstofdepositie dus geen vergunningplicht Wet natuurbescherming van toepassing.
 
4.14 MER-beoordeling
 
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunningsprocedure.
 
In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen): indien:
  • De oppervlakte een aaneengesloten gebied betreft van 100 hectare en groter dan 2000 woningen betreft.
 
Qua aard, omvang en ligging is het bestemmingsplan aanzienlijk minder omvangrijk dan de betreffende en beschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.
 
Op 1 april 2011 heeft een wijziging van het Besluit m.e.r. plaatsgevonden. Daardoor is nu een beoordeling van een activiteit zoals die voorkomt op lijst D noodzakelijk, zelfs al is de omvang van de activiteit ver onder de drempelwaarde gelegen.
 
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
 
4.14.1 M.e.r.-aanmeldnotitie
Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage inwerking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat vanaf 16 mei 2017 een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie.
 
Dit is een extra stap in de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het nut van deze notitie is dat al in een vroeg stadium beoordeeld wordt of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. De beslissing van het bevoegd gezag of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld, vindt plaats op basis van deze notitie.
 
Deze aanmeldnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit. Binnen zes weken nadat de initiatiefnemer deze informatie heeft verstrekt, moet het bevoegd gezag beslissen of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.
 
Vanuit deze effectbeoordeling (uitkomsten hoofdstuk 4) blijkt dat er geen significant negatieve milieueffecten te verwachten zijn bij uitvoering van de voorgenomen activiteit. De algehele conclusie is dan ook dat voor de gekozen procedure er geen m.e.r.-plicht geldt.
  
4.15 Conclusie
 
Vanuit de omgevingsaspecten zijn geen belemmeringen naar voren gekomen. Realisatie van voorgenomen initiatief is voor wat betreft de omgevings- en milieuaspecten haalbaar.
 
5 Toelichting op de regels
5.1 Inleiding
   
5.1.1 Wat is een bestemmingsplan
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat vooral om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.), soms onder voorwaardelijke voorwaarden, toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
  • De grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • De grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).
 
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van "werken, overige bouwwerken, en werkzaamheden" (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve:
  • Het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen); en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor;
  • Het bebouwen van de gronden;
  • Het verrichten van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
 
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening en de Wet milieubeheer zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
 
5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden
Op de verbeelding: wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding: aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
  1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één "enkel" bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels ‘iets’ geregeld. Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
  1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is ook het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouwen/of gebruiksregels. Tenslotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene aanduidingsregels, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun zeer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.2 Dit bestemmingsplan
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding: en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding: zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
  
5.2.1 Bestemmingen
Hieronder worden de relevante bestemmingen toegelicht.
 
Bestemming ‘Wonen’
Binnen deze bestemming zijn de regels opgenomen binnen welke voorwaarden (hoogten, maatvoering e.d.) de woning mag worden gebouwd.
 
5.2.2 Algemene regels
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene aanduidingen, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
 
Algemene bouwregels
De algemene bouwregels zijn opgenomen om het onbedoeld onder het overgangsrecht laten vallen van bestaande, feitelijke en legale bouwwerken die afwijken van de nieuwe bestemmingsregeling te voorkomen. Het gaat bijvoorbeeld om afwijkende maten ten aanzien van oppervlakte, afstand tot de perceelsgrens en bouwhoogte. Van het bestemmingsplan afwijkende maten die in overeenstemming met de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gerealiseerd worden hierdoor als toegestane maten beschouwd.
 
6 Financiële uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
 
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6. Lid 1 sub f van Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
 
6.2 Verantwoording over inzet van een exploitatieplan
 
Het plan voorziet in het mogelijk maken van de bouw van 1 woning. Dit valt onder de bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarom bestaat in principe de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd en er geen nadere eisen en verplichte fasering noodzakelijk zijn.
 
De kosten zijn anderszins verzekerd via een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid van dit project is hiermee voldoende gewaarborgd. De vaststelling van een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven.
 
6.3 Planschadeaspecten
 
Ingevolge artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent het college van burgemeester en wethouders aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden welke niet is verjaard, als gevolg van een in het tweede lid van artikel 6.1 genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voorzover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Voor eventuele waardemindering geldt een eigen risico van 2%. Genoemde oorzaken zijn o.a. een bepaling van een bestemmingsplan of inpassingsplan, een planwijziging of een planuitwerking, onderscheidenlijk een afwijking of een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 Wro (binnenplanse wijziging of afwijking).
 
De criteria voor de toekenning van planschadevergoeding zijn ontwikkeld in de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat sprake kan zijn van voor vergoeding in aanmerking komende planschade ingeval van bijvoorbeeld:
  • Het ontstaan van een onevenredige inbreuk op de privacy van belanghebbende door nabije (woon)bebouwing;
  • Het vervallen dan wel onevenredig beperken van een voor de onroerende zaak waardebepalend vrij uitzicht;
  • Een onevenredige verslechtering van de bereikbaarheid; een onevenredige beperking van de mogelijkheden tot uitoefening van een beroep of bedrijf;
  • Een beperking van de bouwmogelijkheden;
  • De uit een planologische mutatie voortvloeiende blijvende verslechtering van milieuomstandigheden (geluid, geur, trilling of andere overlast);
  • Een algemene verslechtering van de situeringswaarde van een onroerende zaak veroorzaakt door omgevingsverslechtering.
 
Het perceel waarop de ontwikkeling plaatsvindt is/wordt eigendom van de initiatiefnemers. De eventuele schade als gevolg van de realisatie van het project komt dan ook voor de rekening van de initiatiefnemers. Deze afspraak is tussen de gemeente en de initiatiefnemers in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd. In deze (anterieure) overeenkomst is ook het aspect planschade meegenomen.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
 
De gemeente Assen heeft een inspraakverordening waarin is opgenomen dat per ruimtelijk plan kan worden afgewogen of inspraak wordt verleend. Ten aanzien van dit bestemmingsplan is besloten geen inspraakmogelijkheid te geven op het voorvastgesteldbestemmingsplan en het bestemmingsplan meteen als vastgesteld in procedure te brengen. Wel vindt, conform het gestelde in het Besluit ruimtelijke ordening, vooroverleg plaats.
 
Vooroverleg
De watertoets is uitgevoerd voor dit bestemmingsplan. De ontvangen uitgangspunten vanuit het waterschap zijn verwerkt in het plan en daarmee is voldaan aan het advies van het waterschap en het vooroverleg is daarmee afgerond. Tevens heeft overleg met de provincie plaatsgevonden en de provincie heeft aangegeven akkoord te zijn met de inhoud van het plan.