Plan: | Stadhouderslaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0106.02BP201610004-C001 |
Onder de naam 'Mijn Buurt Assen' werken bewoners, gemeente, woningcorporatie Actium en professionals gebiedsgericht samen. Deze integrale samenwerking is gericht op het versterken van de fysieke en sociale woon- en leefomstandigheden in de buurten en wijken van Assen. Het gaat hier om verschillende projecten die vanuit de gemeente en Actium zijn opgezet, maar ook om projecten en initiatieven die vanuit bewoners worden gestart.
Vanuit een gezamenlijke visie hebben de gemeente Assen en Actium 'robuuste gebieden' in de stad benoemd: Assen-Oost, Noorderpark (gebied Oude Molenbuurt) en De Lariks. Het is de ambitie om deze wijken zowel op fysiek vlak als op sociaal vlak te verbeteren.
Na een analyse van de verschillende gebieden, zijn de afgelopen jaren per gebied wijkvisies opgesteld. De bewoners uit de wijken waren daarbij vertegenwoordigd in een klankbordgroep en hebben hun bijdrage aan de visie op hun wijk geleverd. Ook de betrokken sociale en maatschappelijke partners hebben hun sociale agenda gedeeld. Vervolgens zijn op basis van de gedragen wijkvisies wens- en uitvoeringsprogramma’s opgesteld.
Het verbeteren van de verschillende gebieden gebeurt per buurt, maar is duidelijk gekoppeld aan de wijkvisie. Sociale en fysieke knelpunten worden integraal en waar mogelijk tegelijkertijd aangepakt. Een deel van de fysieke ingrepen is niet mogelijk binnen de regels van de geldende bestemmingsplannen. Dit betreft in hoofdzaak de sloop en nieuwbouw van woningen en de herinrichting van openbaar gebied. Voor deze locaties worden nieuwe bestemmingsplannen opgesteld.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld voor de herstructurering van de locatie aan de Stadhouderslaan in de buurt Luchiesland Zuid van de wijk De Lariks. Hier worden 14 grondgebonden woningen vervangen door maximaal 20 nieuwe woningen.
Zoals aangegeven in paragraaf 1.1, ligt het plangebied in de buurt Luchiesland Zuid van de wijk De Lariks. Het plangebied wordt, naast de Stadhouderslaan, begrensd door de Rudolf van Coevordenstraat en Benthem Reddingiusstraat. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door bebouwing. De onderstaande figuur geeft de globale begrenzing van het plangebied weer.
Figuur 1.1. Luchtfoto met globale begrenzing plangebied
Het plangebied valt binnen de werkingssfeer van de beheersverordening 'Assen Noord 2014' (vastgesteld 22 september 2016). In de verordening heeft het plangebied de bestemming 'Wonen'.
Het planinitiatief past niet binnen de regels van de beheersverordening. Om deze reden is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare Plannen 2012 (SVBP2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).
Om de uniformiteit te waarborgen, heeft de gemeente ervoor gekozen deze landelijke standaardrichtlijnen uit te werken in een gemeentelijk Handboek Bestemmingsplannen. Dit handboek vormt de leidraad voor het opstellen van bestemmingsplannen voor de gemeente Assen.
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
In hoofdstuk 2 wordt het plan toegelicht. De karakteristiek van het plangebied wordt kort beschreven en er wordt ingezoomd op de nieuwe ontwikkelingen/gewenste activiteiten.
In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst. Er wordt ingegaan op het relevante beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau.
Hoofdstuk 4 geeft een verantwoording ten aanzien van de relevante omgevingsaspecten. Aan de orde komen onder andere bodem, water, milieuzonering, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, ecologie, archeologie et cetera.
Hoofdstuk 5 licht de juridische opzet van het bestemmingsplan toe, onder meer door (waar nodig) artikelsgewijs de bij het plan behorende regels en de verbeelding: daarvan toe te lichten.
De hoofdstukken 6 en 7 gaan tenslotte in op de uitvoerbaarheid. In deze hoofdstukken worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van de gewenste invulling van het plangebied beschreven. Het betreft onder andere de uitgangspunten met betrekking tot programma en de gewenste inrichting.
Luchiesland Zuid ligt centraal in de wijk De Lariks en vervult met het winkelcentrum een centrale rol in de wijk. De buurt wordt omsloten door de Maria in Campislaan, de Nobellaan, de Talmastraat en de Europaweg-West. De Maria in Campislaan is een belangrijke ontsluitingsroute voor de stad en sluit aan op de Europaweg-West. Deze laan vormt een scherpe barrière richting het Lariksbos, ten zuiden van de buurt.
Centraal in de buurt is een gebied met een orthogonaal stratenpatroon met geschakelde grondgebonden woningen. De buurt wordt aan de noordzijde gescheiden van de Zuid Molukse Buurt door een groene zone met losse, grote objecten, portiekflats en gebedshuizen, die langs de Nobellaan overgaat naar een locatie met een gymzaal en twee portiekflats die aansluit op het cluster gebouwen dat het winkelcentrum vormt.
Figuur 2.1. Ruimtelijke structuur Luchiesland Zuid
In het plangebied bevinden zich 14 seniorenwoningen. De woningen staan in vier rijen geschakeld, los in een groene strook tussen de Stadhouderslaan en de Rudolf van Coevordenstraat. De groene plekken tussen de blokken geeft het complex wel een ruimtelijke kwaliteit, maar de oriëntatie dwars op de straat van twee van de blokken en de achtertuinen gericht naar de Rudolf van Coevordenstraat van de andere twee blokken zorgt voor een matige inpassing op de locatie. De woningen zelf zijn sober en in een verouderde staat.
Figuur 2.2. Ruimtelijke structuur plangebied
Deelgebieden
De herstructurering van Luchiesland Zuid kent drie deelgebieden:
Figuur 2.3. Deelgebieden
Figuur 2.4. Vogelvluchtperspectief deelgebieden
Deelgebied 2 Stadhouderslaan
Het plangebied betreft een ondiep perceel, waardoor de mogelijkheden beperkt zijn en het maken van een heldere keuze van belang is. In de nieuwe situatie worden daarom twee blokken rijwoningen ingepast om de structuur van de omgeving te versterken. De nieuwe woningen worden met de voorgevel op de Stadhouderslaan georiënteerd. De forse maat van de rijwoningen geeft een heldere begrenzing aan de bestaande groene ruimte (geeft structuur) en legt een relatie met de bestaande rijwoningen. Aan de Rudolf van Coevordenstaat is de vormgeving van de erfafscheidingen van belang, omdat deze het aanzicht bepalen aan deze straat.
Figuur 2.5. Nieuwe rijwoningen geven structuur aan de directe omgeving
In het gebied worden 20 rijenwoningen gerealiseerd. In het plan zijn 33 parkeerplaatsen voorzien. De parkeerplaatsen worden deels op eigen erf (minimaal 1 per woning) en deels in de openbare ruimte gesitueerd. 32 parkeerplaatsen zijn bedoeld voor de nieuwe woningen (norm 1,4 parkeerplaats per woning).
De nieuwe rijenwoningen hebben een hoofdvorm van twee bouwlagen met een zadelkap. De woningen zijn op de Stadhouderslaan georiënteerd. Op de hoeken van de blokken is sprake van een dubbele oriëntatie en is een hoekaccent mogelijk, bijvoorbeeld door een kap haaks op het bouwblok of een derde bouwlaag met een plat dak.
Een vormgeving en detaillering, geïnspireerd op de wederopbouwarchitectuur in de omgeving, geven de woningen een eigen karakter. Het kleur- en materiaalgebruik bestaat uit bruine en/of zandkleurige baksteen voor de gevels en antraciete pannen voor het dak. Aan de Rudolf van Coevorderstraat bepalen zorgvuldig meeontworpen erfafscheidingen en bergingen het beeld.
De beeldkwaliteitseisen in deze beeldkwaliteitparagraaf worden door de gemeenteraad van Assen apart vastgesteld. De beeldkwaliteitparagraaf vormt na vaststelling het toetsingskader voor de welstand.
Figuur 2.6. Referentiebeelden architectuur grondgebonden woningen met hoekaccent
Figuur 2.7. Referentiebeelden architectuur grondgebonden woningen
Figuur 2.8. Indicatie kleur baksteen en dakpannen
Aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen liggen relevante beleidsdocumenten met beleidsuitgangspunten ten grondslag. Daarnaast dienen nieuwe ontwikkelingen passend te zijn binnen het beleid van de verschillende overheidsniveaus. In de navolgende paragrafen worden daarom de relevante beleidsuitgangspunten op Europees niveau, rijksniveau, op provinciaal niveau, op regionaal niveau en op gemeentelijk niveau beschreven.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie schetst de rijksambities tot 2040 en formuleert doelen, belangen en opgaven tot 2028. De structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.
Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven) lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.
Gezien de beperkte aard en omvang van de ontwikkeling vormt het SVIR geen concreet beoordelingskader voor het plan.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het plangebied en het planvoornemen. In het bestemmingsplan zijn daarom geen nadere bepalingen vanuit het Barro opgenomen.
Dit Nationaal Waterplan (NWP) geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het NWP wordt proactief ingespeeld op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Met het NWP wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Er wordt gestreefd naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.
De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.
In de waterparagraaf (paragraaf 4.3) zijn de relevante beleidsaspecten voor het aspect water getoetst.
Het plan is niet in strijd met rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werkt tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst.
De provincie Drenthe heeft op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. In 2014 is de Omgevingsvisie geactualiseerd. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 9 maart 2012 door Provinciale Staten vastgesteld en in oktober 2015 geactualiseerd.
De missie uit de Omgevingsvisie is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten juridisch geborgd en doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust, en natuur.
Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaal-economisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.
Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Het plan maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische regeling voor de herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Bij deze herstructurering is nagenoeg geen uitbreiding van het bebouwd oppervlak voorzien. Hierdoor is sprake is van een zorgvuldig ruimtegebruik.
Naast de locatie uit voorliggend bestemmingsplan worden op twee nabijgelegen locaties in Luchiesland Zuid (aan de Nobellaan/Talmastraat en Rabenhauptstraat) woningen gesloopt en vervangen door nieuwbouw. In de huidige situatie bedraagt het aantal woningen op de drie locaties opgeteld 109 (Stadhouderslaan - 14 ; Rabenhaupstraat - 63; Nobellaan/Talmastraat - 32). In de toekomstige situatie worden er aan de Stadhouderslaan maximaal 20 woningen terug gebouwd, aan de Nobellaan/Talmastraat maximaal 60 en aan de Rabenhauptstraat maximaal 36. In totaal worden er daarmee in de toekomstige situatie maximaal 116 woningen terug gebouwd. Het aantal woningen als gevolg van de ontwikkelingen op de drie locaties neemt dus beperkt toe.
Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten Aardkundige waarden, Landschap, Cultuurhistorie en Archeologie van toepassing. Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden is voor het plangebied een generiek beschermingsniveau van toepassing. Gezien het feit dat het plan ingrepen in de bodem mogelijk maakt ter plaatse van in het verleden reeds verstoorde gronden, is er geen sprake van een significante aantasting van de kernkwaliteit.
Op grond van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het esdorpenlandschap. In dit landschap zijn met name de essen en beekdalen van provinciaal belang. Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied en tast geen essen of beekdalen aan. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.
Met betrekking tot de kernkwaliteit Cultuurhistorie geldt het sturingsniveau 'respecteren'. In het plangebied en de omgeving is momenteel geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Van een ontwikkeling met negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden is dan ook geen sprake.
Op grond van de kernkwaliteit Archeologie tenslotte geldt voor het plangebied het generieke beleid. Uitgangspunt is daarbij dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en nieuw ontdekte (behoudenswaardige) vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. Gezien het feit dat het plan ingrepen in de bodem mogelijk maakt ter plaatse van in het verleden reeds verstoorde gronden, worden er geen archeologische waarden aangetast.
Tevens vinden met het planvoornemen ingrepen plaats in de bodem. Hierbij wordt rekening gehouden met de verschillende aspecten van de bodem zoals archeologie, bodemkwaliteit en de beperkingen omtrent de diepteboringen en energiemogelijkheden. In het bestemmingsplan zijn voor (on)mogelijkheden rond deze aspecten waar nodig aanvullende regels opgenomen.
Gezien het voorgaande is de conclusie dat het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid.
De gemeente Assen werkt met twaalf 12 gemeenten en de provincies Groningen en Drenthe samen op het vlak van onder andere woningbouw in het kader van de Regio Groningen-Assen. Het samenwerkingsverband omvat een woningmarktgebied met een sterke positie en circa 235.000 huishoudens en een belangrijke concentratie aan werkgelegenheid in het Noorden van het land.
Het samenwerkingsverband heeft voor de gewenste ontwikkeling van de regio tot 2030 in 2004 een visie op hoofdlijnen vastgesteld. Deze visie is in 2013 geactualiseerd met de publicatie "Veranderende context, blijvend perspectief, actualisatie regiovisie Groningen-Assen".
De oorspronkelijke hoofddoelstellingen voor de Regio blijven in de geactualiseerde visie overeind. Dit betreft het benutten en uitbouwen van economische kansen en het behouden en versterken van gebiedskwaliteiten. Van die hoofddoelstellingen zijn voor de komende periode nieuwe speerpunten afgeleid, namelijk het verder ontwikkelen van het economisch kerngebied, het versterken van de interne samenhang tussen steden en regio en het behouden en versterken van de kwaliteit van stad en land.
De Regio Groningen-Assen streeft naar een gezonde economische basis, een goede bereikbaarheid, een voldoende en gevarieerd woningaanbod. In dit kader zijn ook regionale woningbouwafspraken gemaakt , die destijds vooral een taakstellend karakter hadden om de woningproductie op een hoger niveau te krijgen. De stagnatie op de woningmarkt als gevolg van de economische crisis en nieuwe prognoses voor de toekomstige bevolkings- en huishoudensontwikkeling waren in 2012 aanleiding om de woningbouwopgave in de regio neerwaarts bij te stellen en opnieuw af te stemmen. De vigerende woningbouwafspraken in de regio werden eind 2012 vastgesteld. De woningbouwplanningen in de regiogemeenten worden in het kader van de woningbouwafspraken jaarlijks gemonitord en afgestemd.
Voor Assen als tweede stad in de regio is een belangrijke rol weggelegd op het gebied van wonen, werkgelegenheid, voorzieningen en zorg. Voor het behoud van de kwaliteit van de stad wordt ingezet op herstructurering en transformatie van verouderde delen van de bestaande woningvoorraad, bedrijfsterreinen en -panden en winkels. Met het oog op de ruim opgezette stedenbouwkundige structuur, wordt in Assen in belangrijke mate ingezet op aanbod van (centrum)stedelijke woonmilieus.
De actuele regionale woningbouwopgave voor de gemeente Assen is vastgesteld op circa 300 woningen per jaar tot en met 2030. Het betreft een netto bouwopgave. De gemeentelijke woningbouwplanning is eind 2012 in lijn gebracht met de nieuwe regionale woningbouwafspraken en bevat voor circa 50% plannen op binnenstedelijke locaties door inzet op binnenstedelijke kwaliteit. De planningen van de regiogemeenten worden jaarlijks door de regio gemonitord.
De woningbouwafspraken voor de gemeenten Assen, Noordenveld en Tynaarlo in de Regio Groningen Assen zijn in 2012 onverkort overgenomen bij de afstemming van woningbouw in de regio Noord Drenthe.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Hunze en Aa's. Binnen het beheergebied van Waterschap Hunze en Aa's is sprake van zes watersystemen. Voor het plangebied is het watersysteem Drentsche Aa van toepassing. In het beheerplan voor de periode 2016-2021 is door het waterschap op hoofdlijnen vastgelegd met welke ambities de ontwikkelingen en opgaven op het gebied van veiligheid, voldoende water en schoon en ecologisch gezond water worden opgepakt.
Het plan maakt de herstructurering en kwaliteitsverbetering van bestaand bebouwd gebied mogelijk. De hoeveelheid bebouwing blijft daarbij min of meer gelijk. Het aantal woningen neemt beperkt toe (gerekend over de hele buurt) . In de waterparagraaf (paragraaf 4.3) zijn de relevante beleidsaspecten voor het aspect water getoetst. Het plan is in overeenstemming met het regionale beleid.
In februari 2010 is de integrale Structuurvisie Assen 2030 vastgesteld. Naar aanleiding van de economische crisis en de gemeentelijke bezuinigingsopgaven werd de visie in februari 2014 op hoofdlijnen geactualiseerd. Naast bijstelling van aantallen zijn bij de actualisatie ook prioriteiten gesteld.
De structuurvisie is een belangrijk instrument om vorm te geven aan de toekomst van de stad. In de structuurvisie en bijbehorende actualisatie op hoofdlijnen zijn de volgende gemeentelijke ambities en prioriteiten benoemd:
Figuur 3.1. Structuurvisiekaart
Op basis van de structuurvisiekaart maakt het plangebied onderdeel uit van de "Intense stad" met als verdere aanduidingen "Aandachtsgebieden/wijkverbetering" en "Wijkvisie". Ten aanzien van het aspect ruimte is één van de hoofdmaatregelen voor de intense stad het vormgeven door intensivering, zowel het rood als het groen, van het bestaand stedelijk gebied, met name het gebied dat gelegen is binnen de Europaweg. Met betrekking tot wonen is één van de hoofdmaatregelen een wijkverbetering op basis van wijkanalyses en wijkvisies.
In de Woonvisie Assen 2016 (vastgesteld 26 mei 2016) zijn de gemeentelijke ambities met betrekking tot het onderwerp wonen en aanpalende beleidsthema's vastgelegd . De gewijzigde marktomstandigheden in de afgelopen jaren, nieuwe bevolkingsprognoses, nieuwe regionale afspraken en gewijzigd rijksbeleid waren aanleiding voor de recente actualisatie van het gemeentelijk woonbeleid. De nieuwe woonvisie is gebaseerd op het Woningmarktonderzoek Assen 2015, waarin zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte is bepaald aan de hand van recente bevolkings-/huishoudensprognoses en actueel inzicht in de woonwensen. Uit het woningmarktonderzoek blijkt voor de komende jaren behoefte aan grondgebonden woningen en appartementen in zowel stedelijke als groen stedelijke woonmilieus.
Op grond van deze visie wordt de komende jaren gekoerst op een uitbreiding van de woningvoorraad voor de verwachtte groei van de stad naar 75.000 inwoners in 2035 en uitbreiding van de woningvoorraad met gemiddeld 290 woningen per jaar. Tegelijkertijd speelt in de bestaande wijken een herstructureringsopgave van circa 50 woningen per jaar om de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad op peil te houden. De totale Assense nieuwbouwopgave voor de komende jaren bedraagt daarom circa 340 woningen per jaar (290 uitbreiding en 50 vervangende nieuwbouw). De Woonvisie Assen 2016 is met de gemeenten in zowel de regio Groningen - Assen als de regio Noord Drenthe afgestemd.
Bij uitbreiding van de woningvoorraad is de gedachte van een compacte stad leidend en worden het groene karakter van de stad en de omgeving gekoesterd. Hiermee zet de gemeente in op een duurzame benutting van beschikbare ontwikkellocaties in de bestaande stad, zowel voor groene als voor stedelijke woonmilieus.
In Assen is sprake van een grote diversiteit aan huishoudens en dus een grote variatie in woningvraag te onderscheiden. Ook in de toekomst is hierdoor een gevarieerd aanbod van woningen en woonmilieus van belang. Met de herstructureringen in Luchiesland Zuid wordt de kwaliteit van het woningaanbod in de bestaande stad vergroot en krijgt De Lariks een beter toekomstperspectief. In de drie deelgebieden worden in totaal 109 woningen gesloopt en maximaal 116 woningen nieuw gebouwd. Per saldo vindt echter nagenoeg geen uitbreiding van de woningvoorraad plaats.
Actium en de gemeente Assen hebben samen met de bewoners van De Lariks de buurt in kaart gebracht. Ze hebben op papier gezet wat de belangrijkste kwaliteiten en problemen zijn. Dat is de basis voor de visie geweest. In de visie gaat het om het versterken van de bestaande kwaliteiten en het aanpakken van problemen, voor nu en op de langere termijn.
Buurten
In de beleving van de bewoners bestaat de wijk De Lariks niet. Zij zijn gericht op hun directe leefomgeving, hun buurt. De visie onderscheidt zes buurten met elk een eigen karakter met kwaliteiten en knelpunten. De verschillende karakters per buurt zijn het vertrekpunt voor de visie. Daarnaast zijn er algemene kenmerken in de wijk die in meer of mindere mate in de buurten terug te vinden zijn. Er wonen relatief veel kwetsbare mensen, vaak zonder werk. Er staan veel goedkopere woningen en er zijn veel gezinnen die meerdere problemen hebben. Verder is er in de wijk weinig variatie in woningen.
Aanpak
Het verbeteren van De Lariks gebeurt niet op wijkniveau, maar per buurt. Sociale en fysieke knelpunten worden tegelijkertijd aangepakt en zo veel mogelijk in samenspraak met bewoners. Het eigen karakter van de buurt wordt versterkt zodat bewoners zich herkennen in hun buurt. Hierdoor voelen zij zich meer verantwoordelijk voor hun directe leefomgeving en hun buurtgenoten.
Luchiesland Zuid
Het gebied rond het winkelcentrum is het meest stedelijke gedeelte van De Lariks wat betreft verkeer en voorzieningen. Dit karakter wordt versterkt met het winkelcentrum als hart van dit deel van Assen. Het trekt mensen uit De Lariks en andere wijken. Er kan meer variatie komen in de woningen bij het winkelcentrum. Hier is ook ruimte voor hogere bouw. De afwisseling van woningen en voorzieningen zorgt voor een veilige omgeving. Door het stedelijke karakter van dit deel van de buurt hebben bewoners hier de mogelijkheid om anoniemer te blijven.
In de rest van Luchiesland Zuid ligt het accent op wonen. Dit deel heeft extra aandacht nodig. De kwaliteit en de duurzaamheid van de woningen wordt verbeterd. Op sociaal vlak gaat het om het verbeteren van de positie van bewoners en om meer binding met elkaar en de buurt. Extra ondersteuning en handhaving moeten er voor zorgen dat mensen meer rekening houden met hun buren en omgeving.
De duurzaamheidsvisie 2009-2015 is een kaderstellende visie voor aanpalende beleidsvelden. In de visie wordt aangegeven op welke terreinen in het gemeentelijke beleid aandacht wordt besteed aan de bredere duurzaamheidsdoelstelling en wordt verwezen naar de ambities in deze beleidsterreinen. In een aantal gevallen zijn de ambities aangescherpt, vooral met het oog op de ambitie om CO2-neutraal te worden als gemeente. Enerzijds gaat het om maatregelen/ambities met betrekking tot de gemeentelijke organisatie en anderzijds om een duurzame ruimtelijke inrichting. Hoog op de agenda staan de volgende duurzame doelen:
De gemeente Assen streeft ernaar om duurzaam te bouwen met zo min mogelijk (milieu)kwaliteitsverlies in leefomgeving, natuur en landschap. Daarnaast bestaat het streven uit structurele toepassing van duurzaamheidsprincipes in de bouw en bij stedelijke ontwikkeling. Hierbij worden woningen en voorzieningen zo veel mogelijk op duurzame wijze gebouwd en de omgeving wordt duurzaam ingericht. De principes van duurzaam bouwen en de principes van het bevorderen van een hoogwaardige stedelijke ecologie zijn van toepassing.
Vanuit de 'Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid' wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte-koudeopslag) en geothermie verwacht. De milieukundige en economische voordelen van het gebruik van bodemenergie rechtvaardigen - ook binnen de kaders van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid en de gemeentelijke bodemvisie - een dergelijke afweging.
De gemeente Assen wil een duurzame, CO2-neutrale gemeente zijn. De energiepotentiekaart (zie onderstaande figuur) geeft een beeld welke duurzame energievorm de meeste potentie heeft. Op basis van de ambities uit de duurzaamheidsvisie en het energiebeleid bestaan op basis van de energiepotentiekaart voor dit plangebied vooral veel kansen voor warmte- en koudeopslag en het benutten van zonne-energie. Deze energievormen stimuleert de gemeente door zongericht te verkavelen, ontwikkelaars in contact te brengen met de provinciale WKO-coach en te adviseren over economische haalbaarheid. Bovendien bestaan hulpmiddelen om bodemenergie en zonne-energie lokaal te toetsen op haalbaarheid [http://www.wkotool.nl/ en http://www.drentsenergieloket.nl].
Figuur 3.2. Energiepotentiekaart
Volgens de energiepotentiekaart heeft het plangebied potentie voor zonnepanelen en/of -collectoren op dakoppervlak. Verder heeft het potentie voor een geothermiecluster op basis van woningen.
In de Strategienota (2005) zijn de hoofdlijnen van het verkeersbeleid voor de komende jaren vastgesteld. De verkeersvraagstukken kunnen niet los worden gezien van de ruimtelijke en economische vraagstukken, hetgeen vraagt om een samenhangend beleid.
Belangrijk onderdeel van de nota is het integreren van het concept "Duurzaam Veilig" in het verkeer en vervoersbeleid van de gemeente. Uitgangspunt van "Duurzaam Veilig" is het scheiden van verkeersstromen en het inrichten van wegen overeenkomstig het functiegebruik. Daarbij is het wegennet ingedeeld in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erf- toegangswegen (verblijfsgebied). Voorts streeft de gemeente naar het behoud van de leefbaarheid in de woonwijken en terugdringing van de geluidsoverlast.
De gemeente heeft een wettelijke taak uit te voeren in het stedelijk waterbeheer. De gemeente heeft vanuit de Wet milieubeheer de plicht een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) op te stellen. Dit plan vormt de grondslag voor de rioolheffing. In 2013 zijn het waterplan en verbreed GRP gecombineerd in één nieuw plan. Het Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen verwoordt de strategische visie op het gebied van waterbeheer en riolering voor de komende jaren. Voor de totstandkoming van dit plan is overleg gevoerd met de Waterschappen Hunze en Aa's, Noorderzijlvest en Reest en Wieden.
Het beleid is gericht op behoud en verbetering van een gezonde, veilige en duurzame leef- en werkomgeving voor de lange termijn (2030). De belangrijkste uitdagingen daarbij zijn: opvangen klimaatverandering, bekostiging van de toename van renovatie en vervanging, kostenefficiëntie, vergroten van duurzaamheid en samenwerking in de afvalwaterketen.
In het plan worden de volgende vijf thema's beschreven.
De Nota Bodembeheer (2009) geeft invulling aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen. Het grootste deel van de gemeente Assen heeft een diffuse bodemkwaliteit gelijk aan de achtergrondwaarde (schone grond). Het gebiedsspecifieke beleid houdt in dat binnen bedrijventerreinen categorie wonen grond (LMW2) kan worden toegepast. Binnen woonwijken mag alleen schone grond (achtergrondwaarde, LMW1) worden toegepast. De navolgende figuur toont de toepassingskaart.
Figuur 3.3. Toepassingskaart
Het plangebied betreft een woonwijk, waarvoor het toepassingsregime LMW1 (achtergrondwaarde) geldt. In de bodemparagraaf (4.10) vindt nadere toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van het aspect bodem plaats.
Om ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van Assen en om er voor te zorgen dat er geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico’s worden gelopen, is het wenselijk om sturing te geven aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren. De gemeente Assen heeft hiertoe de beleidsvisie externe veiligheid ontwikkeld (2008). Assen kiest voor gebiedsgerichte ambitieniveaus. Voor woonwijken kiest Assen voor een maximaal veiligheidsniveau. Op bedrijventerreinen kiest Assen voor een grotere flexibiliteit om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.
In onderstaande tabel zijn de ambitieniveaus per type gebied weergegeven. Op de figuur bij de tabel zijn de gebiedstypen verbeeld.
Tabel 1. Ambitieniveaus per gebiedstype
Overschrijding grenswaarde PR 10-6 voor kwetsbare objecten | Overschrijding grenswaarde PR 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten | Overschrijding oriënatiewaarde groepsrisico | Toename groepsrisico | |
Wonen | Niet acceptabel | - Bestaande objecten: Risico's zoveel mogelijk beperken - Nieuwe objecten: Niet acceptabel |
Niet acceptabel | Niet wenselijk |
Bedrijven | Niet acceptabel | Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn | Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn | In beginsel acceptabel |
Transport | Niet acceptabel | - Bestaande objecten: Risico's zoveel mogelijk beperken - Nieuwe objecten: Niet acceptabel |
Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn | In beginsel acceptabel |
Buitengebied | Niet acceptabel | Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn | Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn | In beginsel acceptabel |
Figuur 3.4. Overzicht gebiedstypen
Uit het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid volgt dat bestaande Bevi-inrichtingen bij nieuwe of te herziene bestemmingsplannen (indien gewenst) positief worden bestemd en dat nieuwe risicobedrijven worden uitgesloten. Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen zal de sturingsfilosofie uit de Beleidsvisie Externe Veiligheid tot uiting moeten komen. De vestiging van nieuwe kwetsbare objecten binnen risicocontouren in het gebied moet worden uitgesloten. Dit uitgangspunt is gehanteerd voor het bestemmingsplan. In de paragraaf externe veiligheid (4.8) vindt nadere toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van dit aspect plaats.
De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid een beleidskaart (2011) opgesteld. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als "provinciaal belang archeologie" zijn aangemerkt is de beleidsadvieskaart opgesteld. Op de beleidsadvieskaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek dient plaats te vinden voordat een vergunning kan worden afgegeven.
Onderzoeksplicht
Archeologisch onderzoek altijd verplicht
In een aantal zones is in alle gevallen onderzoek verplicht. De vrijstellingsgrens is daar in principe dus op 0 m2 gelegd. In Assen is in de volgende gebieden archeologisch onderzoek in alle gevallen noodzakelijk:
Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 1.000 m²
Er geldt een onderzoeksvrijstelling van 1.000 m2 voor alle gebieden met een hoge of middelhoge verwachting op de archeologische beleidsadvieskaart waar geen andere grenzen gelden door de aanwezigheid van bekende vindplaatsen of andere bijzondere bepalingen. Dezelfde ondergrens geldt voor essen en beekdalen, uitgezonderd de dekzandkopjes die zich daarin bevinden. Onderzoek hoeft niet plaats te vinden bij bodemingrepen ondieper dan 0,3 m onder het maaiveld, uitgezonderd (natuur) terreinen zonder bouwvoor, zoals heideterreinen. Het ontbreken van een bouwvoor kan betekenen dat de archeologische resten zich direct aan of onder het oppervlak bevinden.
Archeologisch onderzoek en diepte van de ingrepen
De vraag is hier of bij álle bodemingrepen wel archeologisch onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. Bij gebieden met een vrijstellingsgrens van 1.000 m2 geldt namelijk dat men naast een minimale omvang ook een bepaalde diepte de grond in moet gaan om de verplichting opgelegd te krijgen. Zo is geen archeologisch onderzoek nodig voor ploegwerkzaamheden op een es met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 en met een diepte van 25 cm. De bouwvoor is hier immers al eeuwenlang gemengd. In de gebieden met een vrijstellingsgrens van 0 m2 ligt dit anders. Veel van deze gebieden zouden sterk te lijden hebben onder reguliere ploegwerkzaamheden, ook al gaan ze maar 25 cm de bodem in. De wallen van celtic fields kunnen door ploegen op den duur bijvoorbeeld helemaal verdwijnen. In principe geldt hier dat behoud in situ al-tijd voorop staat en dat ook ingrepen ondieper dan 30 cm onwenselijk zijn. Slechts wanneer duidelijk is dat in het betreffende gebied reeds lange tijd regelmatig wordt geploegd en het type vindplaats hiervan niet te lijden heeft, bijvoorbeeld door de diepteligging van de sporen, kunnen werkzaamheden tot 30 cm -mv zonder onderzoek plaatsvinden.
In het geval van (deels) bovengrondse sporen (zoals celtic fields en grafheuvels) of van vuursteenvindplaatsen aan het maaiveld, kan uiteraard geen vrijstelling worden verleend en staat behoud voorop.
Geen onderzoeksplicht, wel meldingsplicht
In een aantal gevallen geldt geen onderzoeksverplichting. Het gaat om de volgende zones:
De vrijstelling van archeologisch onderzoek ontslaat iemand niet van de plicht archeologische vondsten te melden conform de Monumentenwet 1988, artikel 53. Als bij het uitvoeren van de ingrepen toch grondsporen en/of archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de provinciaal archeoloog. De archeologische (verwachtings)waarden zijn vertaald in regels en komen terug op de verbeelding:. Op grond hiervan is het, afhankelijk van de archeologische (verwachtings)waarde verboden om zonder omgevingsvergunning bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren.
Op onderstaande uitsnede van de beleidskaart is met blauw het plangebied gemarkeerd. Het plangebied ligt deels in een zone met een lage verwachting en deels in een zone met een middelhoge of hoge archeologische verwachting. Op grond van de beleidskaart geldt een onderzoeksverplichting bij ingrepen groter dan 1.000 m2 in een zone met een (middel)hoge verwachting. Voor het gebied met een lage verwachting geldt geen onderzoeksverplichting. In paragraaf 4.11 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.
Figuur 3.5. Archeologische beleidskaart
Het cultuurhistorisch beleid voor de gemeente Assen is neergelegd in de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Assen. Deze is in december 2015 vastgesteld.
Monumentale steden doen het de laatste jaren beter dan andere steden. Deze steden groeien harder en hebben minder last van vergrijzing. Ook de huizenprijzen ontwikkelen zich gunstiger in de monumentale stad. Met de Beleidsregels cultuurhistorie kan de gemeente zorgen voor verder behoud en versterking van de cultuurhistorie en daarmee versterking van de aantrekkelijkheid van de gemeente Assen. Daarnaast is één van de pijlers uit de Modernisering Monumentenzorg van het Rijk het opnemen van cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke ordening.
Met het opstellen van deze beleidsregels cultuurhistorie, de cultuurhistorische waardenkaart en de doorvertaling hiervan in bestemmingsplannen kan de gemeente aan die wettelijke verplichting voldoen. De cultuurhistorische waardenkaart dient als toetsingsinstrument voor aanvragen of nieuwe plannen, maar vooral ook om al in een voorstadium ter inspiratie in te zetten. Met het opstellen van de cultuurhistorische waardenkaart heeft de gemeente de randvoorwaarden gecreëerd om cultuurhistorische waarden op een goede manier mee te nemen bij ontwikkelingen en andere beleidsterreinen.
Op de cultuurhistorische beleidskaart heeft het plangebied een lage stedenbouwkundige waardering. Dit betreft gebieden die van weinig belang zijn voor de geschiedenis van de stedenbouw in het algemeen en de ontwikkeling van Assen in het bijzonder en/of zonder relatie met de historische en landschappelijke hoofdstructuren en/of met een onduidelijk c.q. aangetast stedenbouwkundig concept en/of met een lage ruimtelijke kwaliteit in de samenhang tussen bebouwing, openbare ruimte en beplanting. De hiërarchie en het ruimtelijke verband tussen de kleine schaal van de woonomgeving en de grote schaal van de stad en het landschap was bij aanvang afwezig of is later verloren geraakt.
In paragraaf 4.12 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.
Figuur 3.6. Cultuurhistorische beleidskaart
Het welstandsbeleid voor de gemeente Assen is neergelegd in de Welstands- en reclamenota Assen, welke in 2011 is vastgesteld. De nota is ervoor bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in Assen te behouden en versterken. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer de gebouwen en bouwwerken, het totaalbeeld van de gebouwen en bouwwerken en de erfinrichting. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten. Het hele gemeentelijke grondgebied is ingedeeld in verschillende gebiedstypen. Voor elk type zijn op het gebied afgestemde gebiedscriteria opgesteld. Een gebiedstype vertoont samenhang in de verschijningsvorm van de bebouwing, in de stedenbouwkundige opzet of in het landschap. De gebiedscriteria dagen de planindieners uit zich te laten inspireren door de omgeving.
Het plangebied ligt in het gebiedstype 'planmatig opgezette wijken'. Het beleid is hier gericht op het bieden van mogelijkheden voor het aanpassen en vernieuwen van bebouwing binnen de samenhang van het bouwblok, de straat of het cluster. De verandering moet passen binnen het grotere geheel en rekening houden met verwachte ontwikkelingen in de omgeving. Daarnaast moet de verandering passen bij de specifieke plek. Aan een hoofdweg is de uitstraling van de bebouwing van groter openbaar belang dan aan een woonstraat.
De ontwikkelingen uit voorliggend bestemmingsplan vloeien rechtstreeks voort uit het beleid zoals dit is vastgelegd in de Woonvisie en de Gebiedsvisie De Lariks. Met dit plan wordt de duurzaamheid en woonkwaliteit vergroot. Het plan leidt daarnaast tot een verbetering van de stedenbouwkundige structuur van het stedelijke karakter van de omgeving. De ontwikkeling is daarmee ook in overeenstemming met het overige relevante gemeentelijke beleid.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Meer concreet wordt beoordeeld hoe het plan zich verhoudt tot de diverse milieukaders (zoals archeologie, bodem, externe veiligheid, geluid, flora en fauna, luchtkwaliteit en water).
Inleiding
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Onderzoek
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische regeling voor de herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Naast de locatie uit voorliggend bestemmingsplan worden op twee nabijgelegen locaties in Luchiesland Zuid (aan de Nobellaan/Talmastraat en Rabenhauptstraat) woningen gesloopt en vervangen door nieuwbouw. In de huidige situatie bedraagt het aantal woningen op de drie locaties opgeteld 109. In de toekomstige situatie worden maximaal 116 woningen terug gebouwd. Het aantal woningen als gevolg van de ontwikkelingen op de drie locaties neemt dus toe met hooguit zeven. Van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de Ladder is dan ook geen sprake.
Bij deze herstructurering blijft het bebouwd oppervlak min of meer gelijk. Verouderde gedateerde woningen worden vervangen door nieuwe exemplaren. Met dit plan wordt de duurzaamheid en woonkwaliteit vergroot. Hierdoor is sprake is van een zorgvuldig ruimtegebruik.
Conclusie
De Ladder van duurzame verstedelijking is niet van toepassing op het plan. Voor het overige voldoet het plan wel aan de uitgangspunten van de Ladder met betrekking tot behoefte en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Inleiding
Sinds 1 november 2003 is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op waterhuishoudkundige aspecten: de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. Het watersysteem wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater worden dus (in samenhang) in beschouwing genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van het watersysteem betekent ook dat het watersysteem wordt benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen waterneutraal vorm te geven en om het watersysteem op orde te krijgen.
Onderzoek
Het plangebied valt in het werkgebied van het Waterschap Hunze en Aa’s. Voor voorliggend plan is op 29 april 2016 een watertoets uitgevoerd (Bijlage 1). De beantwoording van de vragen in de watertoets heeft er toe geleid dat de normale procedure moet worden doorlopen. Dit houdt in dat het Waterschap Hunze en Aa's een voorlopige uitgangspuntennotitie heeft opgesteld die samen met een aanvullende reactie als definitieve uitgangspuntennotitie kan worden beschouwd (Bijlage 2).
Actium en de gemeente Assen zijn in overleg over hoe het bestaande systeem van waterafvoer/riolering wordt aangepast. In de nieuwe situatie dient in het plangebied het regenwater gescheiden te worden aangeleverd van het vuil water aan het huidige gemengde gemeentelijke stelsel. Het voornemen is om het gemeentelijk gemengde rioolstelsel komende jaren te vervangen door een gescheiden stelsel.
Met het bestemmingsplan is sprake van een toename van verhard oppervlak. Om in de toekomstige situatie piekafvoeren naar het (hemelwater)riool van de gemeente en nadelige gevolgen voor derden te voorkomen, dienen compenserende maatregelen getroffen te worden in de vorm van regenwaterberging en -vertraging. Naast de locatie uit voorliggend bestemmingsplan worden twee nabijgelegen locaties in Luchiesland Zuid (aan de Nobellaan/Talmastraat en Rabenhaupstraat) herontwikkeld. Voor de drie locaties wordt daarom integraal bekeken op welke wijze regenwaterberging en -vertraging plaats kan vinden.
Figuur 4.1. Toename verharding
Om te voorkomen dat het regenwater versnelt afvoert, wordt de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd door waterberging te realiseren. Bij de herinrichting moet een toekomstbestendige inrichting worden gedaan. Voor de te realiseren bergingsopgave moet daarom worden uitgegaan van tenminste de 2050-situatie (1:100 jaar + 10%), ofwel een bergingsopgave van 227 m3. Bij voorkeur wordt uitgegaan van de 2100-situatie (1:100 jaar + 20 %) ofwel een bergingsopgave van 253 m3.
De berging wordt gerealiseerd door drie wadi's te realiseren. Twee van de wadi's worden gerealiseerd in de groenbestemming binnen het plangebied van bestemmingsplan Rabenhaupstraat. De derde wadi wordt gerealiseerd in de groenbestemming binnen het plangebied van bestemmingsplan Nobellaan/Talmastraat
Het streven is zo veel mogelijk berging te realiseren, dit ook in kader van klimaat robuuste inrichting. De totaal te realiseren berging wordt dus groter dan de minimaal benodigde berging voor de compensatie van de toename van het verhard afvoerend oppervlak.
Figuur 4.2. Globale opzet watersysteem
Het maaiveld ter plaatse van de wadi's is ongeveer even hoog. Hierdoor is het mogelijk de wadi's met elkaar te koppelen en het water in beide richtingen te laten stromen bij de koppelingen. Dit zou niet mogelijk zijn geweest als de wadi's op verschillende hoogtes hadden gelegen.
Wadi B wordt ingericht als speelplek Om deze reden worden de wadi's dusdanig ingericht dat deze wadi het minst vaak benut wordt voor waterberging.
Wadi A en wadi C worden gekoppeld middels een regenwaterriool. Hierdoor wordt de berging in deze wadi's optimaal benut. Als de wadi's A en C bijna vol zijn kan het water over de stuw bij wadi B deze wadi instromen.
Als ook wadi B gevuld is zal het water in alle drie de wadi's gelijk stijgen en overlopen naar het regenwaterriool door middel van een stuw in wadi C. Deze stuw tussen wadi C en het regenwaterriool komt dus iets hoger te liggen dan de stuw bij wadi B.
Door het afvoeren van de parkeerplaatsen naar een wadi wordt mogelijke verontreiniging ook afgevangen. Omdat infiltratie in de ondergrond beperkt mogelijk is, door de aanwezigheid van een leemlaag op ongeveer 2 meter onder maaiveld, wordt onder de wadi een drain gelegd welke afvoert naar het regenwaterriool.Het regenwaterriool gaat afvoeren op de waterpartij bij de Selma Lagerlöflaan.
Bij de sloop en nieuwbouw moet de invloed van diffuse bronnen op hemelwater zoveel mogelijk worden beperkt door het hanteren van de beleidsuitgangspunten in het landelijk emissiebeleid. Dit gaat volgens de trits voorkomen, scheiden en zuiveren. Door het gebruik van preventieve/brongerichte maatregelen komt hemelwater met zo weinig mogelijk vervuilende stoffen of uitlogende materialen in aanraking en blijft het zo schoon mogelijk. Bij nieuwbouw en renovatie dienen zo weinig mogelijk uitlogende materialen zoals zink, koper en lood gebruikt te worden. Alternatieven gebruiken heeft de voorkeur. De nationale pakketten duurzaam bouwen geven handvatten voor alternatieven.
Voor de openbare ruimte geldt als preventieve/brongerichte maatregel dat deze zodanig ingericht wordt dat onkruidgroei zo weinig mogelijk kans krijgt. Aangezien de gemeente Assen al meer dan tien jaar geen onkruidbestrijdingsmiddelen meer gebruikt, maar alternatieve methoden (borstelen en hitte), dient de inrichting ook dusdanig te zijn dat deze methoden eenvoudig toegepast kunnen worden.
De initiatiefnemer heeft bij de bouw, qua eventueel gebruik van uitlogende materialen, èn bij het beheer en onderhoud van verhardingen en groen, qua gebruik van bestrijdingsmiddelen, te maken met hetgeen wettelijk vastgelegd is. De gemeente is, buiten het bestemmingsplan om, bereid om initiatiefnemer hier expliciet op te wijzen.
Conclusie
In dit bestemmingsplan zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan binnen de bestemmingen "Groen" en "Verkeer - Verblijfsgebied". Beleidsdoelstellingen ten aanzien van de waterkwantiteit en kwaliteit zijn binnen de genoemde bestemmingen mogelijk. Regenwatervertraging en -berging zijn in overleg (gemeente, waterschap en Actium) tot stand gekomen.
Onderzoek
In de huidige situatie bevinden zich in het plangebied 14 seniorenwoningen. De bewoners parkeren op de rond het plangebied gelegen straten.
Het plan maakt de bouw van 20 nieuwe woningen mogelijk. Naast de locatie uit voorliggend bestemmingsplan worden op twee nabijgelegen locaties in Luchiesland Zuid (aan de Rabenhaupstraat en Nobellaan/Talmastraat) woningen gesloopt en vervangen door nieuwbouw. In de huidige situatie bedraagt het aantal woningen op de drie locaties opgeteld 109. In de toekomstige situatie worden maximaal 116 woningen terug gebouwd. Het aantal woningen als gevolg van de ontwikkelingen op de drie locaties neemt dus beperkt toe. De verkeersaantrekkende werking is daarmee beperkt.
Op basis van CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' geldt voor sociale huurwoningen (in matig stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom) een kencijfer van gemiddeld 1,4 parkeerplaatsen per woning. Voor de bouw van 20 woningen is uitgegaan van 32 parkeerplaatsen. Per woning wordt één parkeerplaats op eigen erf gerealiseerd. De overige 12 parkeerplaatsen zijn in de openbare ruimte geprojecteerd.
Conclusie
Het aspect verkeer leidt niet tot belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Inleiding
Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.
Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.
In de handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht.
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de bouw van nieuwe woningen mogelijk. In de omgeving van het plangebied bevinden zich in hoofdzaak woningen. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een gebedshuis. Dit betreft een functie in milieucategorie 2. Voor zulke activiteiten geldt een richtafstand van 30 meter (voor het aspect geluid). De nieuwe woningen zijn geprojecteerd op een afstand van circa 10 meter van het gebedshuis. Gezien de aard van de omgeving en het feit de dat de huidige woningen zich op circa 10 meter afstand van het gebedshuis bevinden, kan gesproken worden van een situatie die niet verslechtert. De gebedshuizen vormen daarmee geen belemmering voor de bouw van de woningen. Omgekeerd belemmert de bouw van de, milieugevoelige, woningen het functioneren van het gebedshuis niet.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
Inleiding
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 meter. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand voor tweestrookswegen 250 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Formeel kan akoestisch onderzoek achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Op grond van een goede ruimtelijke ordening dient echter ook aan dit soort wegen aandacht geschonken te worden.
In dit verband zijn de Nobellaan en de Maria in Campislaan van belang. Deze wegen kennen een maximumsnelheid van 50 km/uur. De zonebreedte van deze wegen bedraagt 200 m gerekend vanuit de as van de weg. De betreffende bouwlocaties liggen binnen de zone van deze wegen en er dient derhalve akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Onderzoek
Voor het plangebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek Luchiesland te Assen d.d. 11 mei 2016 is als Bijlage 3 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Conclusie
De conclusie van het onderzoek luidt dat het aspect geluid ten aanzien van de woningen aan de Stadshouderslaan geen belemmering is.
Inleiding
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft op twee wijzen betrekking op procedures op basis van de Wro. Ten eerste moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij zoals een agrarisch bedrijf niet onevenredig in haar (bedrijfs)belangen wordt geschaad door de realisatie van een bestemmingsplan. Ten tweede speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Geurhinder afkomstig van bedrijven is een integraal onderdeel van het aspect milieuzonering dat in de paragraaf ´Bedrijven en milieuzonering´ wordt behandeld.
Onderzoek
In dit bestemmingsplan zijn geurgevoelige objecten toegestaan, in de vorm van woningen. Het betreft de sloop en nieuwbouw van appartementen. Gezien de ligging in de kern Assen vormt de Wgv geen relevant beoordelingskader. In paragraaf 4.5 Bedrijven en milieuzonering is reeds aangetoond dat voldaan wordt aan de richtafstanden met betrekking tot geur.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor het plan.
Inleiding
Inrichtingen
Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Het plaatsgebonden risico onderscheidt grens- en richtwaarden voor (beperkt) kwetsbare objecten. Het betreft de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Deze kans mag maximaal één op een miljoen (10-6) per jaar zijn. Het groepsrisico is van toepassing op groepen personen in het invloedsgebied van een inrichting met gevaarlijke stoffen en de kans op overlijden. Dit wordt weergegeven in een Fn-curve en getoetst aan een oriënterende waarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is de nieuwe wetgeving rond transportroutes, het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met het bijbehorende Basisnet, in werking getreden. Dit besluit vervangt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Het Besluit transportroutes externe veiligheid sluit aan op de bepalingen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen omtrent het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarnaast wordt het Basisnet voor wegen, spoor en water opgesteld. Dit basisnet omvat alle rijkswegen, spoorlocaties met goederenvervoer en kanalen en rivieren met goederenvervoer, met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (5 m bij leidingen met een druk boven de 40 Bar), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Onderzoek
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen, buisleidingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Het initiatief betreft een herstructurering van bestaand bebouwd gebied, waarbij het aantal mensen in het plangebied min of meer gelijk blijft. Voor zover het groepsrisico al toeneemt, gaat dit om een te verwaarlozen toename.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
Inleiding
Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten "niet in betekenende mate" (nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:
Bijzondere aandacht verdient verder het op 16 januari 2009 in werking getreden Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de buurt van rijkswegen en provinciale wegen beperkt. Daarvoor voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is. Aan weerszijden van rijkswegen 300 meter en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg). Waar in een dergelijk onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden. Dat gebeurt al in de context van de goede ruimtelijke ordening. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
Onderzoek
Assen heeft een eigen milieuverkeerskaart. Uit het model blijkt dat nergens in Assen overschrijding van de grenswaarden optreedt. Verder maakt het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkeling mogelijk, die van grotere omvang is dan wat hiervoor in de inleiding is aangegeven. Daarom wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" verslechtert. Er is in dit plan geen sprake van realisatie van nieuwe gevoelige bestemmingen. Op grond van de Wet luchtkwaliteit bestaat geen aanleiding voor een naar onderzoek naar luchtkwaliteit.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Inleiding
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Dit is uitgewerkt in de handreiking 'Bodemtoets bij bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor bouwen van Bodem+'.
De handreiking raad aan bij de beoordeling van bodemkwaliteit in een bestemmingsplan niet alleen te kijken naar de kwaliteit van de bodem, maar in de afweging de huidige functie, de toekomstige functie en de financiële haalbaarheid van een plan te beoordelen.
Onderzoek
Huidige en toekomstige functie
Het plangebied was in het verleden in gebruik als grasland en is sinds de jaren ’60 bebouwd met (grondgebonden) seniorenwoningen. In de toekomst worden 20 (grondgebonden) woningen gerealiseerd, waarvoor de huidige situatie geheel komt komen te vervallen (sloop, herinrichting, e.d.).
Kwaliteit van de bodem
De huidige en de naar verwachting in oktober 2016 vast te stellen Nota Bodembeheer Gemeente Assen (zie paragraaf 3.5.7), geeft informatie over de bodemkwaliteit in het plangebied. Het plangebied valt binnen de homogene bodemkwaliteitszone ‘W2: Wonen 1945-1970’, waarvan de bodemkwaliteit ‘Voldoet aan Achtergrondwaarde’ is. De bodemfunctie is ‘Wonen met tuin’, waar grond die voldoet aan ‘LMW1’ kan worden toegepast.
Er is binnen het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). Er zijn daarbij geen parameters aangetoond in gehalten/concentraties boven een waarde waarbij nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Dit houdt in dat er op basis van de Wet bodembescherming geen aanleiding is voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen.
Financiële haalbaarheid
Er is geen bodemverontreiniging aanwezig die een belemmering voor de toekomstige bestemming vormt. De financiële haalbaarheid wordt derhalve als positief beoordeeld.
Conclusie
Het aspect bodem is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. In het bestemmingsplan is geen specifieke regeling in verband met de bodemkwaliteit noodzakelijk.
Inleiding
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de Wamz is, wanneer de bodem wordt verstoord, dat de archeologische resten intact moeten blijven.
Onderzoek
Voor het plan is door Libau archeologisch advies uitgebracht (Bijlage 5). Het plangebied heeft grotendeels een lage archeologische verwachting. Onderzoek is hier niet nodig. Voor het oostelijk deel van het plangebied geldt een (middel)hoge verwachtingswaarde heeft (zie ook paragraaf 3.5.9). Ter plekke van de bestaande woningen zal de bodem echter grotendeels verstoord zijn. Aangezien de nieuwe woningen deels overlappen met bestaande woningen is archeologisch onderzoek hier niet nodig. Voor de bouwvlakken hoeft daarom geen dubbelbestemming met betrekking tot archeologische waarden opgenomen te worden. Voor de overige gronden met een (middel)hoge verwachtingswaarde is een dubbelbestemming wel noodzakelijk.
Conclusie
De ruimtelijke kaders van het archeologisch beleid zijn vertaald in dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan zijn op grond van het beleid en advies van Libau waar nodig dan ook dubbelbestemmingen in verband met het archeologisch beschermingsregime opgenomen.
Inleiding
De rijksmonumenten worden beschermd door de Monumentenwet (1988). Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.
Onderzoek
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig (zie ook paragraaf 3.5.10).
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van de Ecologische Hoofdstructuur. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De Flora- en faunawet gaat uit van het "nee-tenzij" principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leef- omgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.
Om de uitvoerbaarheid van een plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden noodzakelijk. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex. artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.
Voor het plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij het plan gevoegd (Bijlage 6). In het plangebied zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Gezien de aard van de te slopen bebouwing worden ze ook niet verwacht.
De herstructurering van het plangebied houdt in dat er ook groen wordt verwijderd. Alle in gebruik zijnde nesten van algemene broedvogels in dit groen zijn zwaar beschermd. Waar in het groen broedende vogels aanwezig zijn die verstoord kunnen worden door de werkzaamheden, dient gewacht te worden met het werk tot na het broedseizoen. Buiten het broedseizoen, wanneer de nesten niet in gebruik zijn, mogen de nesten wel gewoon worden weggenomen. In het groen zijn verder mogelijk licht beschermde soorten aanwezig. Hiervoor geldt de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat soorten zo min mogelijk schade moeten worden berokkend.
Daarnaast is sprake van gebiedsgericht beleid op basis van aanwijzing als ecologische hoofdstructuur en als nationaal landschap. Dit beleid wordt hierna besproken.
Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (dat tegenwoordig ook Natuurnetwerk Nederland wordt genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).
De EHS is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Kerngebieden kunnen bestaan uit natuurgebieden, bossen, landgoederen en ecologisch waardevolle cultuurlandschappen. Teneinde de ecologische waarde van deze gebieden duurzaam in stand te kunnen houden en de ruimtelijke samenhang te verzekeren, kan het nodig zijn landbouwgronden tot natuurgebied om te vormen (natuurontwikkeling) en ecologische verbindingszones te realiseren. De provincie wil de EHS uiterlijk in 2018 hebben aangelegd.
De gronden van het plangebied zijn niet aangewezen als EHS. Het meest nabij gelegen beschermde gebied in het kader van de EHS ligt op een afstand van ruim een kilometer ten zuiden van het plangebied (Asser Bos). Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde gebieden. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid op voorhand worden uitgesloten.
Nationaal Landschap
In de Nota Ruimte zijn Nationale Landschappen aangewezen. Dit zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang waarmee bijzondere, natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. In de omgeving van Assen bevinden zich enkele gebieden die zijn aangewezen als Nationaal Landschap. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Nationaal Landschap en ligt tevens niet in de directe nabijheid van een Nationaal Landschap. Dit aspect biedt verder geen kaders voor het plan.
In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Nbw 1998 een externe werking kent.
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998 . De afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde gebied uit de Nbw 1998 is circa drie kilometer. Dit betreft Natura 2000-gebied Witterveld. Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde gebieden. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Nbw 1998 op voorhand worden uitgesloten.
Masten
Vergunningplichtige masten voor GSM en UMTS zijn niet bij recht toegestaan in het bestemmingsplan. Voor wat betreft het plaatsingsbeleid volgt Assen het nationale beleid.
Inleiding
Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.
Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Onderzoek
In onderdeel D 11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r zijn de drempelwaarden voor een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Voor woningbouw zijn die drempelwaarden een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied met 2000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling uit voorliggend bestemmingsplan blijft naar schaal en omvang ruimschoots onder de drempelwaarden van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significant effecten op de omgeving heeft.
Conclusie
Voor het onderhavig plan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.
Vanuit de omgevingsaspecten zijn geen belemmeringen naar voren gekomen. Realisatie van voorgenomen initiatief is voor wat betreft de omgevings- en milieuaspecten haalbaar.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat vooral om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder et cetera), soms onder voorwaardelijke voorwaarden, toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van "werken, overige bouwwerken, en werkzaamheden" (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
Op de verbeelding: wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding: aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding:, regels en een toelichting. De verbeelding: en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding: zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan heeft drie bestemmingen, te weten:
De groene ruimten naast de woonblokken zijn bestemd voor Groen en zullen als zodanig worden ingericht. De groenzones vormen een goede buffer tussen de woningen en de trottoirs.
De gronden bestemd als verblijfsgebied betreffen de wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een ontsluitingsfunctie voor de aanliggende erven. Tevens kan er worden geparkeerd.
Het maximum aantal woningen bedraagt 20 en is aangeduid in de verbeelding: per bouwblok zijn maximaal 10 aaneengebouwde woningen toegestaan. In de regels en/of verbeelding zijn tevens de goot- en bouwhoogte en dakhelling opgenomen en voorgeschreven.
Tevens zijn binnen deze bestemming vrije beroepen toegestaan, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. Eveneens zijn bijbehorende bouwwerken, overige bouwwerken, tuinen en erven en parkeervoorzieningen ten dienste van de bestemming toegestaan.
Waarde - Archeologische verwachting 1
De gronden met de dubbelbestemming gericht op de archeologie zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van aanwezige of te verwachten archeologische waarden in de bodem. Het toetsingsniveau en het wel of niet uitvoeren van een archeologisch onderzoek is bij elke dubbelbestemming verschillend. Er gelden regels voor zowel aanlegwerkzaamheden als bouwwerkzaamheden. Er kan afhankelijk van de bestemming een onderzoeksplicht gekoppeld zijn aan de regels.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene aanduidingen, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels (respectievelijk artikel 11 en artikel 12) . De overgangsbepalingen zijn standaardbepalingen die uit het Bro zijn overgenomen.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij het verlenen van een omgevingsvergunning tevens een exploitatieplan te worden vastgesteld om het verhaal van de plankosten zeker te stellen.
In het kader van "Mijn buurt Assen" en de samenwerking hierin tussen de gemeente en Actium is afgesproken dat Actium de kosten draagt voor uitwerking van de plannen en de realisatie van de opstallen. De kosten voor de uitwerking van de plannen voor de openbare ruimte en het woonrijp maken van het gebied zijn voor rekening en risico van de gemeente. Hiermee is het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar.
Een exploitatieplan dient te worden vastgesteld wanneer:
De kosten zijn anderszins verzekerd via een overeenkomst tussen Actium en de gemeente binnen het samenwerkingsverband "Mijn buurt Assen". De economische uitvoerbaarheid van dit project is hiermee voldoende gewaarborgd. De vaststelling van een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven. Eventuele nadere eisen aan de inrichting of fasering van de uitvoering spelen bij dit plan eveneens geen rol.
Ingevolge artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent het college van burgemeester en wethouders aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden welke niet is verjaard, als gevolg van een in het tweede lid van artikel 6.1 genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voorzover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Voor eventuele waardemindering geldt een eigen risico van 2%. Genoemde oorzaken zijn o.a. een bepaling van een bestemmingsplan of inpassingsplan, een planwijziging of een planuitwerking, onderscheidenlijk een afwijking of een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 Wro (binnenplanse wijziging of afwijking).
De criteria voor de toekenning van planschadevergoeding zijn ontwikkeld in de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat sprake kan zijn van voor vergoeding in aanmerking komende planschade ingeval van bijvoorbeeld:
Het perceel waarop de ontwikkeling plaatsvindt, is eigendom van de initiatiefnemer. De eventuele schade als gevolg van de realisatie van het project komt dan ook voor de rekening van de initiatiefnemer. Deze afspraak is tussen gemeente en de initiatiefnemer in een planschadeovereenkomst/anterieure overeenkomst vastgelegd ofwel anderszins contractueel geregeld.
De gemeente Assen heeft een inspraakverordening waarin is opgenomen dat per ruimtelijk plan kan worden afgewogen of inspraak wordt verleend. Ten aanzien van dit bestemmingsplan is besloten geen inspraakmogelijkheid te geven op het voorontwerpbestemmingsplan en het bestemmingsplan meteen als ontwerp in procedure te brengen. Wel vindt, conform het gestelde in het Besluit ruimtelijke ordening, vooroverleg plaats.
In dit hoofdstuk worden, voorzover beschikbaar, de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1. Bro uiteengezet. Ook de resultaten van de zienswijzefase worden hier uiteengezet wanneer deze beschikbaar zijn.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpplan toegezonden aan een aantal vaste overleg- en adviesinstanties. Hiervan is een Nota overleg opgesteld (Bijlage 7).
Provincie Drenthe, Veiligheidsregio Drenthe (Bijlage 8) en Tennet hebben aangegeven geen opmerkingen en/of bezwaren te hebben. Naar aanleiding van de reactie van het Waterschap Hunze en Aa's zijn er in de waterparagraaf van de toelichting (paragraaf 4.3) kleine tekstuele aanpassingen doorgevoerd. Tevens is de uitgangspuntennotitie water (Bijlage 2) aangevuld. Verder is er geen aanleiding het voorontwerpbestemmingsplan aan te passen. Het plan zal dan ook met bovenstaande aanpassingen als ontwerp in procedure worden gebracht.
Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bekendmaking van het bestemmingsplan heeft op 1 maart 2017 plaatsgevonden door middel van een publicatie in het gemeentelijke huis-aan-huisblad en in de Staatscourant. Het ontwerpplan is met ingang van 2 maart 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Tegen het plan zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de Nota zienswijzen (Bijlage 9). De zienswijzen vormen geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp heeft er nader overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Assen, Actium en het waterschap Hunze en Aa's over de te realiseren wateropgave bij de herinrichting van de drie locaties in Luchiesland Zuid. Dit overleg heeft geleid tot een uitgewerkte wateropgave, zoals verwoord in de aangepaste waterparagraaf (paragraaf 4.3) van dit bestemmingsplan. Door het waterschap is aangegeven in te kunnen stemmen met het voorstel, mits de bergingsopgave wordt verhoogd naar tenminste 227 m3 en bij voorkeur naar 253 m3.
Na de behandeling van de ontvangen zienswijzen beslist de gemeenteraad over de (al dan niet gewijzigde) vaststelling van het bestemmingsplan. De bekendmaking van het vaststellingsbesluit vindt plaats door middel van een publicatie in het gemeentelijke huis-aan-huisblad en in de Staatscourant. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij een voorlopige voorziening bij de voorzitter van de ABRvS is aangevraagd.