Inhoudsopgave
Artikel 5 Verkeer - Railverkeer
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
-
plan:
het Bestemmingsplan onderdoorgang Om den Noort te Wolvega met identificatienummer NL.IMRO.0098.BPOnderdoorgang-VA01van de gemeente Weststellingwerf;
-
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daar bijbehorende bijlagen;
-
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
-
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
-
aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
-
asfalt dunne deklagen A:
asfalt aangelegd in een dunne laag (ongeveer 10-30 mm) op een onderlaag met de geluidreducerende kenmerken overeenkomstig CROW publicatie 316 voor het type dunne deklagen A;
-
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
-
bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
-
beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
-
bestaand:
de op het moment van inwerkingtreding van dit plan bestaande dan wel vergunde situatie;
-
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
-
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
-
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
-
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
-
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
-
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
-
bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
-
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
-
bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
-
dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
-
erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
-
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
-
geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
-
geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
-
geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
-
hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
-
hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is
-
horizontale diepte:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
-
kap:
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;
-
kleinschalige duurzame energiewinning:
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;
-
kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, waaronder zijn begrepen viaducten, bruggen, onderdoorgangen, keermuren, dan wel daarmee gelijk te stellen bouwwerken;
-
kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
-
landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
-
mantelzorg
zorgdienstverlening ten dienste van een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet-bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning;
-
nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
-
pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
-
peil:
-
voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
-
indien in of op het water wordt gebouwd, het ter plaatse geldende peil;
-
voor bouwwerken gelegen binnen de bestemmingen 'Verkeer' en 'Verkeer - Railverkeer': respectievelijk de wegkruin van de voorliggende weg en de bovenkant van de spoorstaaf;
-
platte dakafdekking:
een horizontale dakafdekking of een dakafdekking onder een hoek van maximaal 5° met het horizontale vlak;
-
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
-
rijstrook:
een enkele strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, waaronder niet begrepen opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten;
-
risicovolle inrichting:
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
-
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
-
verminderd zelfredzame personen:
personen die niet in staat zijn om een ruimte of gebouw zelfstandig te verlaten;
-
voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de door of namens burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s);
-
voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
-
vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
-
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
-
zijdelingse perceelgrens:
grens van een bouwperceel die is gelegen langs het zijerf;
-
zijerf:
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.
Voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere regelingen (wetten, verordeningen), dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
-
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
-
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
-
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, liftkokers, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
tussen de (zijdelingse) grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
erven ten behoeve van:
-
bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
-
een benzinestation met LPG;
met daaraan ondergeschikt:
-
tuinen en binnenterreinen;
-
op- en inritten;
-
groenvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
waterlopen;
-
openbare nutsvoorzieningen,
-
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1. Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:
-
op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
-
de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
-
de hoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.2.3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
er mogen uitlsluitend erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen en straten,
-
kunstwerken;
-
geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidsgevoelige functies ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm”;
-
een brug voor het langzaam verkeer ter plaatse van de aanduiding "langzaam verkeer",
met daaraan ondergeschikt:
-
voet- en rijwielpaden;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
waterlopen,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouw zijnde,
met dien verstande dat:
-
het profiel in hoofdzaak bestaat uit maximaal 2 x 1 reguliere rijstroken en straten en paden met een verkeers- en verblijfsfunctie.
4.2 Bouwregels
4.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
als gebouw mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd;
-
de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
-
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van kunstwerken (zoals een onderdoorgang) mag niet meer dan 7 m bedragen;
-
de bouwhoogte van geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidsgevoelige functies ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm” mag niet minder dan 3 m en niet meer dan 5 m bedragen, gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het rondom afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 5 m bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
De gronden mogen na aanleg van de onderdoorgang Om den Noort ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - onderdoorgang", uitsluitend voor doorgaand gemotoriseerd regulier verkeer worden gebruikt wanneer de geluidreducerende maatregelen zijn gerealiseerd, bestaande uit:
-
de realisatie van een scherm met een lengte van circa 160 m, op de gronden ter plaatse van de aanduiding "geluidsscherm";
-
het aanleggen van geluidsarm asfalt dunne deklagen A (ofwel een asfalttype met een vergelijkbare of grotere geluidreductie) ter plaatse van de Heerenveenseweg, toe te passen vanaf 30 m uit het hart van de rotonde tot 15 m van de kruising met de Stationsweg;
-
andere geluidsreducerende maatregelen die qua werking zijn gelijk te stellen aan de maatregelen genoemd onder a en b, overeenkomstig de berekende geluidwaarden weergegeven in bijlage 2 van de planregels.
Artikel 5 Verkeer - Railverkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
spoorwegen;
-
paden;
-
kunstwerken;
-
sloten, bermen en beplanting;
-
nutsvoorzieningen,
-
met de daarbij behorende:
-
terreinen;
-
gebouwen, zoals seinhuisjes, transformatorstations, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
met dien verstande dat:
-
de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - onderdoorgang", mede zijn bestemd voor een onderdoorgang met een functie voor het wegverkeer.
5.2 Bouwregels
5.2.1. Voor het bouwen van de in lid 5.1. onder g genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 50 m² bedragen;
-
de hoogte van een gebouw zal ten hoogste 4,50 m bedragen.
5.2.2. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van kunstwerken (zoals een onderdoorgang) mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 15 m bedragen.
Artikel 6 Woongebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
-
een aan huis verbonden beroep;
-
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voor zover bestaand;
-
mantelzorg;
-
(bedrijfsmatige) zorgdienstverlening ten behoeve van de bewoners;
-
aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen,
met daaraan ondergeschikt:
-
tuinen erven en binnenterreinen;
-
woonstraten, voet- en fietspaden en op- en inritten;
-
groenvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
water;
-
gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken geen gebouw zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
-
het bestaande aantal woningen per bouwvlak mag niet worden vergroot;
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
een hoofdgebouw mag uitsluitend in of maximaal 2 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, dan wel ten hoogste de afstand achter de naar de weg gekeerde bouwgrens van het bestaande hoofdgebouw indien deze groter is;
-
de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen, dan wel de bestaande horizontale diepte;
-
de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 2 m bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)”.
6.2.2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op niet minder dan 5 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het als zij- en achtererf aan te duiden deel van een bouwperceel niet meer dan 50% mag bedragen;
-
de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 m;
-
de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 m;
-
de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,5 m dan wel de bestaande bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte op de zijdelingse perceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m, tenzij sprake is van een aaneen te bouwen aan- en uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap;
-
de afstand van een aan- en uitbouw en een bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, behoudens bij plaatsing op deze perceelgrens.
6.2.3. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat:
-
de inhoud niet meer dan 75 m³ mag bedragen;
-
de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
6.2.4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
-
in afwijking van het gestelde in sub a en b mogen erf- en terreinafscheidingen buiten een bouwvlak worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 6.2.1 sub e en toestaan dat de horizontale diepte van een hoofdgebouw wordt vergroot, met dien verstande dat het verlenen van een omgevingsvergunning niet mag leiden tot een, in relatie tot de afstand ten opzichte van het hoofdgebouw op het achterliggende perceel, onevenredige verdichting van het binnenterrein ter plaatse;
-
lid 6.2.1 sub f en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind tot niet minder dan 1 m;
-
lid 6.2.2 sub b en toestaan dat een aanbouw voor of op minder dan 2 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd, mits:
-
de horizontale diepte voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer dan 2 m bedraagt;
-
deze aanbouwen, in afwijking van het bepaalde in 6.2.2 sub f, geen grotere bouw- en goothoogte hebben dan 4 m, en:
-
het bepaalde in 6.2.2 sub a (bouwen binnen bouwvlak) in acht wordt genomen;
-
het bepaalde in 6.2.2 sub c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot maximaal 100 m², met dien verstande dat het in 6.2.2 sub c genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
-
het bepaalde in 6.2.2 sub f en toestaan dat de bouwhoogte aan een aan- of uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de dakhelling niet meer bedraagt dan de dakhelling van het hoofdgebouw.
6.3.2. De in 6.3.1 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval het volgende gerekend:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan een aan huis verbonden beroep, tenzij het betreft bestaande kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
-
het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
-
het gebruik van bijgebouwen voor mantelzorg;
-
het gebruik van bijgebouwen voor bed & breakfast.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4.1 sub a en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruik ten behoeve van de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
6.5.2. De in 6.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 7 Leiding - Riool
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor (een) ondergrondse rioolleiding(en) en de daarbij behorende bouwwerken.
7.2 Bouwregels
7.2.1. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden voorkomende bestemmingen, mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
7.2.2. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
7.2.3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 7.2.1 en 7.2.2 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde gebouwen worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerders is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat;
-
lid 7.2.3 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerders is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.
7.3.2. De in 7.3.1 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
-
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
-
het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van kabels drainage en leidingen, met uitzondering van rioolleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
-
diepploegen;
-
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
7.4.2. Het onder 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.4.3. De in lid 7.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder(s) is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
9.1 Nadere eisen
-
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen, met inachtneming van de volgende regels:
-
indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer;
-
de in sub a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
-
indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;
-
indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte – voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen;
-
bij het stellen van een nadere eis worden de parkeernormen als genoemd in bijlage 3 gehanteerd;
-
indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
-
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van de bereikbaarheid van:
-
boezemkaden;
-
hoofdwatergangen,
ten behoeve van beheer en onderhoud.
-
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan zuidoriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van passieve, actieve en fotovoltaïsche zonne-energie.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
10.1 Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
-
het storten van puin en afvalstoffen;
-
de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
-
het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruik van de gronden als standplaats voor het in de openlucht te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
10.2 Tot een strijdig gebruik wordt niet gerekend:
-
het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of ontheffing vereist en deze is verleend;
-
het gebruiken van bouwwerken en gronden, waarop krachtens de bestemmingsregels gebouwen mogen worden gebouwd, ten behoeve van passieve, actieve en fotovoltaïsche zonne-energie;
-
kleinschalige opwekking van andere vormen van duurzame energie.
10.3 Afwijken van de gebruiksregels:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels onder 10.2, onder b en toestaan dat bouwwerken en gronden, waarop krachtens de bestemmingsregels geen gebouwen mogen worden gebouwd worden gebruikt ten behoeve van passieve, actieve en fotovoltaïsche zonne-energie mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
11.1 veiligheidszone - lpg
11.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone – lpg” zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting.
11.1.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone – lpg” geldt voor het bouwen van bouwwerken de volgende regel:
-
anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 11.1.1 bedoelde gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
11.1.3. Specifieke gebruiksregels:
Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone – lpg” worden in ieder geval de volgende gebruiksvormen aangemerkt als strijdig met deze aanduiding:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object (met uitzondering van het bestaande gebruik, voor zover het gebruik betreft dat niet reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan).
11.1.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door:
-
de aanduiding “veiligheidszone – lpg” te verwijderen. Hierbij geldt de volgende voorwaarde:
-
de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd;
-
de aanduiding “veiligheidszone – lpg” te wijzigen (verkleinen). Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
-
voor de risicovolle inrichting is een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend of gewijzigd;
-
de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende veiligheidsafstand ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
-
binnen de gewijzigde zone bevinden zich geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
11.2 vrijwaringszone - straalpad
11.2.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – straalpad” zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een straalpad.
11.2.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – straalpad” geldt voor het bouwen van bouwwerken de volgende regel:
-
anders dan in de basisbestemming is bepaald, mag de bouwhoogte van de bebouwing te dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, maximaal 25 meter zijn, gemeten vanaf N.A.P.
11.2.3 Afwijken van de bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan, na het inwinnen van schriftelijk advies bij de beheerder van het betrokken straalpad, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in, lid 11.2.2 en toestaan dat de bouwhoogte beperking ten opzichte van N.A.P. wordt overschreden;
-
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.2.3 sub a kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk aan de ongestoorde werking van de straalverbinding wordt gedaan.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
12.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
-
de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
-
de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m, met dien verstande dat ten aanzien van de hoogte van antennes van geringe horizontale afmetingen de hoogte kan worden vergroot tot maximaal 15 m voor antennes voor privégebruik en maximaal 30 m voor gemeenschappelijk gebruik;
-
het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
-
de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 6 m² bedraagt;
-
de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
12.2 De in 12.1. bedoelde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale en/of externe veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dat plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet worden vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
-
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar die zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te doen hervatten.
-
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het Bestemmingsplan onderdoorgang Om den Noort te Wolvega van de gemeente Weststellingwerf”.