direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Boijl
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.08870201-VG01

Artikel 3 Agrarisch

 

3. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn be­stemd voor:

a.    gebouwen ten behoeve van:

1.    een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

2.    bedrijfswoningen;

b.    agrarische cultuurgrond;

met daaraan ondergeschikt:

c.    gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;

d.    ontsluitingswegen en paden;

e.    waterhuishoudkundige voorzieningen;

f.     sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

g.    recreatief medegebruik in de vorm van fiets-, wandel- en ruiter­paden;

met de daarbijbehorende:

h.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3. 2.       Bouwregels

3. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 3.1. sub a onder 1 ge­noemde gebouwen gelden de volgende regels:

a.    een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden ge­bouwd;

b.    de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedra­gen dan 4 respectievelijk 14 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze hoger zijn;

c.    de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.

3. 2. 2. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de vol­gende regels:

a.    bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak wor­den gebouwd;

b.    het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan het op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande dan wel vergunde aantal;

c.    de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan 4 respectievelijk 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze hoger zijn.

3. 2. 3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van het wonen gelden de volgende regels:

a.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijge­bouwen mag niet meer dan 75 m² per bedrijfswoning bedra­gen;

c.    de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van
4 m;

d.    de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van
4 m;

e.    de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de zijde­lingse perceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m, tenzij sprake is van een aaneen te bouwen aan- en uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap.

3. 2. 4. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van open­bare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

a.    de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedra­gen;

b.    de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedra­gen.

3. 2. 5. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;

c.    in afwijking van het gestelde in sub a en b mogen erf- en terreinafscheidingen buiten een bouwvlak worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.

 

3. 3.       Ontheffing van de bouwregels

3. 3. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

a.    het bepaalde in 3.2.1 sub b en toestaan dat de goothoogte van een gebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6 m;

b.    het bepaalde in 3.2.2 sub b en toestaan dat een bedrijfswo­ning aan het aantal wordt toegevoegd, met dien verstande dat:

1.    het aantal te bouwen bedrijfswoningen past binnen het woonplan waarover met Gedeputeerde Staten overeen­stemming bestaat;

2.    het aantal bedrijfswoningen niet meer dan één per bedrijf bedraagt;

3.    de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsge­voelige objecten niet hoger is dan de voorkeurs­grenswaarde of een vast te stellen hogere grenswaarde;

c.    het bepaalde in 3.2.2 sub c en toestaan dat de goot- en bouw­hoogte van een bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 6 respectievelijk 10 m;

d.    het bepaalde in 3.2.3 sub e en toestaan dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning, met dien verstande dat de dakhelling niet meer bedraagt dan de dakhelling van de bedrijfswoning;

e.    het bepaalde in 3.2.5 sub b en toestaan dat de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 5 m, mits de afstand tot de perceelgrenzen niet minder dan 3 m bedraagt.

3. 3. 2. De in 3.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts wor­den verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a.    het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de verkeersveiligheid;

c.    de sociale veiligheid;

d.    de milieusituatie;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3. 3. 3. Bij gebruikmaking van de ontheffingsbevoegdheid is de in artikel 21 opgenomen procedure van toepassing.

 

3. 4.       Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van een bedrijfswoning als recreatiewoning;

b.    het gebruik van gronden en bouwwerken voor een niet grondge­bonden agrarische bedrijfsvoering.


3. 5.       Wijzigingsbevoegdheid

3. 5. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

 

a.    het bouwvlak wordt vergroot, mits:

-       er aantoonbaar behoefte voor het vergroten van het bouwvlak bestaat;

b.    de bestemming ‘Agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Agrarisch - Paar­denhouderij’, ‘Bedrijf’, ‘Maatschappelijk’ of ‘Woongebied’, mits:

1.    de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluids­gevoelige objecten niet hoger is dan de voorkeursgrens­waarde of een vast te stellen hogere grenswaarde, en met dien verstande dat indien sprake is van een wijziging in de be­stemming ‘Woongebied’:

a.    ingeval van sloop van overtollige agrarische bedrijfsgebou­wen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aan het be­staande aantal woningen één inpandige woning of vrij­staande woning mag worden toegevoegd;

b.    de wijziging past binnen het woonplan waarover met Gede­puteerde Staten overeenstemming bestaat;

2.    ecologisch onderzoek heeft uitgewezen dat wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van ecologische waar­den;

3.    archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van archeologi­sche waarden;

4.    de bodemkwaliteit geschikt zal zijn voor woningbouw;

5.    het proces van de watertoets is doorlopen;

c.    de bestemming ‘Agrarisch’ ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Woongebied’, mits:

1.    de wijziging past binnen het woonplan waarover met Gede­puteerde Staten overeenstemming bestaat;

2.    het aantal woningen ten hoogste 12 bedraagt;

3.    ecologisch onderzoek heeft uitgewezen dat wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van ecologische waar­den;

4.    archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van archeologi­sche waarden;

5.    de bodemkwaliteit geschikt zal zijn voor woningbouw;

6.    de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsge­voelige objecten niet hoger is dan de voorkeurs­grens­waarde of een vast te stellen hogere grenswaarde;

7.    wijziging geen onaanvaardbare belemmering van de be­drijfsvoering voor omliggende bedrijven en instellingen oplevert;

8.    het proces van de watertoets is doorlopen;

9.    bij wijziging wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

3. 5. 2. De wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast in­dien het middels de bestemming of de aanduiding toegestane ge­bruik is beëindigd en mits geen onevenredige aantasting plaats­vindt van:

a.    de stedenbouwkundige situatie, ondermeer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de verkeersveiligheid;

c.    de sociale veiligheid;

d.    de milieusituatie;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.