Geluid
In artikel 19.2.1 sub a is opgenomen dat de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten door het wegverkeer mag niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
Beoordelingskader
Met de nieuwbouw van de woning wordt er een geluidsgevoelige functie toegevoegd aan de omgeving. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat langs wegen geluidszones liggen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Wegen in stedelijk gebied waarvoor een 30 km/h-regime geldt zijn conform artikel 74 van de Wgh. zonevrij. Vanuit de Wet geluidhinder geldt er voor geluidgevoelige bebouwing langs deze wegen geen beperking. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzicht te worden gegeven in de geluidsbelasting. Naast een afweging in het kader van ruimtelijke ordening dient ook te worden voldaan aan de voorschriften in het kader van het Bouwbesluit 2012.
Onderzoek
Het uitwerkingsplan ligt binnen de bebouwde kom van Drachten en binnen de invloedssfeer
van het wegverkeer op de gemeentelijk wegen Het Noord, Ringweg, Waterlelie, Waterbies en
Lisdodde. Van deze binnen de bebouwde kom gelegen wegen hebben alleen Het Noord en de Ringweg een wettelijke geluidszone. Omdat het plangebied binnen deze zones is gelegen, is akoestisch onderzoek verplicht. Voor de overige wegen/wegvakken binnen de bebouwde kom (Waterlelie, Waterbies, Lisdodde en Fennereed) is sprake van wegen die vallen onder het 30 km/uur-regime. Deze wegen zijn volgens artikel 74 van de Wgh. niet gezoneerd (zonevrij).
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de van rechtswege gezoneerde wegen Het Noord
en Ringweg voldoet op alle geprojecteerde woningen binnen het plangebied aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting van deze wegen vormt vanuit de Wgh. dan ook geen belemmeringen voor de
beoogde realisatie van de (woon)bestemmingen. Er hoeven geen hogere waarden te worden vastgesteld.
De rijsnelheid van het verkeer op de, in de directe omgeving van het plangebied gelegen wegen (Waterlelie, Waterbies en Lisdodde), bedraagt 30 km/uur. Deze wegen hebben dan geen wettelijke geluidszone. Daardoor zijn de grenswaarden uit de Wgh. formeel niet van toepassing. Indien voor de beoordeling van de geluidbelasting wel aansluiting wordt gezocht bij deze grenswaarden, blijkt de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op al deze wegen / wegvakken ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te liggen.
Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.
Ecologie
In artikel 19.2.1 sub b is opgenomen dat ecologisch onderzoek, in de vorm van een Natuurtoets, dient te zijn uitgevoerd, waaruit blijkt dat de een ontheffing respectievelijk vergunning kan worden verleend of niet noodzakelijk is.
Beoordelingskader
Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
Onderzoek
Om te bepalen of ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen een ontheffing of een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is, is een natuurtoets uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage x van de
bijlagen bij toelichting.
Binnen het plangebied en/of de invloedssfeer van de werkzaamheden kunnen vogels tot broeden komen waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten, maar wel beschermd zijn tijdens het broedproces. De omliggende woningen, hagen en bomen bieden broedgelegenheid voor algemene broedvogels. Tijdens het veldbezoek is naast broedvogels waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten, specifiek aandacht besteed aan beschermde soorten uit de overige diergroepen en beschermde planten. Hierbij kan het voorkomen van andere beschermde soorten op voorhand worden uitgesloten. De ligging van het plangebied speelt hierin een belangrijke rol.
In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Hiernaast is er binnen het plangebied geen sprake van het geschikte biotoop hiervoor. Omdat in het plangebied geen boomnesten zijn aangetroffen, kan de aanwezigheid van jaarrond beschermde boomnesten van vogels op voorhand
worden uitgesloten.
Binnen het plangebied en/of de invloedssfeer van de werkzaamheden zijn geen gebouwen aangetroffen, waar door de aanwezigheid van jaarrond be schermde nesten van gebouw bewonende vogelsoorten, zoals huismus, gierzwaluw en kerkuil op voorhand kan worden uitgesloten. De omliggende woningen vallen allen buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden.
Negatieve effecten van de werkzaamheden op verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen op voorhand worden uitgesloten, aangezien er binnen het plangebied en/of de invloedssfeer van de werkzaamheden geen boomholten of gebouwen zijn aangetroffen waar vleermuizen in kunnen verblijven. Negatieve effecten op essentiële vliegroutes en/of foerageergebieden van vleermuizen kunnen op voorhand worden uitgesloten, doordat de omgeving voldoende alternatieven biedt om het plangebied als niet essentieel te kunnen bestempelen.
Uit de omgeving van het plangebied zijn geen waarnemingen van andere beschermde zoogdiersoorten bekend, behalve eekhoorn, das, otter en wolf (bron: NDFF). Daarnaast is er voor deze soorten geen geschikt habitat aanwezig, door de afwezigheid van waterlichamen of boomnesten, en de ligging ten midden van een woonwijk. Negatieve effecten van de werkzaamheden op bovengenoemde en andere beschermde zoogdier soorten in het plangebied kunnen op basis van habitatgeschiktheid en/of verspreidingsgegevens op voorhand worden uitgesloten.
Uit de omgeving van het plangebied zijn geen waarnemingen van beschermde reptielen en de meeste beschermde amfibieën soorten bekend, behalve heikikker en poelkikker (bron: NDFF). Het plangebied biedt echter geen geschikt habitat voor beide soorten, door de afwezigheid van waterlichamen of geschikt
landhabitat. Negatieve effecten van de werkzaamheden op beschermde reptielen en amfibieën kunnen dan ook op voorhand worden uitgesloten.
Binnen het planvoornemen zijn geen waterlichamen aangetroffen. Negatieve effecten op beschermde vissen kunnen op voorhand worden uitgesloten. In het plangebied komen geen beschermde ongewervelden voor, door afwezigheid van waardplanten en watervegetatie.
Het plangebied valt niet onder het Natuurnetwerk Nederland, ganzenfoerageergebieden of weidevogelgebieden aangesteld door de provincie Fryslân. Een toetsing naar een mogelijk conflict tussen gebiedsbescherming en het initiatief is niet van toepassing.
De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied zijn Wijnjeterper Schar (7,1 km), Van Oordt’s Mersken ( 7,8 km), Alde Feanen (7 ,8 km), Bakkeveense Duinen (11,9 km) en Deelen (1 5,1 km). Voor deze gebieden, behalve Deelen, zijn habitattypen en/of habitatrichtlijnsoorten aangewezen, zoals
zwak gebufferde venen, binnenlandse kraaiheibegroeiingen, meren met krabbenscheer en fonteinkruiden en stuifzandheiden met struikhei en grote modderkruiper en gevlekte witsnuitlibel. Tijdens de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden komt er waarschijnlijk extra stikstof vrij. Deze extra stikstofemissie heeft mogelijk een effect op de voorgenoemde gebied en welke zijn aangewezen voor diverse stikstofgevoelige habitattypen en soorten. Vanwege de grote afstand tot Natura 2000-gebieden, kan worden uitgesloten dat de kritische depositiewaarden (KDW’s) van de habitattypen binnen deze gebieden (verder) overschreden zullen worden door de extra stikstofemissie van de werkzaamheden (bron: AERIUS calculator). Het uitvoeren van een AERIUS-berekening is dan ook niet benodigd. De provincie Fryslân is echter bevoegd gezag in dezen, en bepaalt of het uitvoeren van een AERIUS-berekening benodigd is voor de voortang van dit project.
Binnen het planvoornemen zal de groenstrook ten zuiden van het plangebied worden gerooid. Het betreft een oppervlakte van minder dan 10 are binnen de bebouwde kom. Er is dan ook geen sprake van een meld- of herplantingsplicht.
Conclusie
Uit natuurtoets blijkt dat het aanvragen van een ontheffing of vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is. Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.
Archeologie
In artikel 19.2.1 sub c is opgenomen dat een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd, waaruit blijkt dat geen onevenredige schade aan archeologische waarden ontstaat.
Beoordelingskader
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988. In de Erfgoedwet is opgenomen dat in het kader van een ruimtelijk plan het noodzakelijk is te onderzoeken in hoeverre de betreffende gronden van archeologische waarde kunnen zijn.
Onderzoek
Om te bepalen of er in het plangebied sprake is van archeologische waarden is de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) geraadpleegd. In het plangebied kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Aanbevolen wordt om bij ingrepen van meer 5.000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.
Voor de periode steentijd - bronstijd wordt vermoed dat, op basis van eerder onderzoek dat eventuele aanwezige archeologische resten ter plaatse van het plangebied al ernstig verstoord zijn. Voor de meeste kleine ingrepen is hier dan ook geen verder onderzoek noodzakelijk. Voor ingrepen van meer dan 2,5 hectare wordt geadviseerd een karterend proefsleuvenonderzoek uit te voeren.
Conclusie
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 3.250 m². OP basis van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) is het voeren van het archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.
Overleg Wetterskip Fryslan
In artikel 19.2.1 sub d is opgenomen dat overleg met het Wetterskip dient te zijn gepleegd en de resultaten van dat overleg worden betrokken bij de uitwerking.
Onderzoek
Het doel van de watertoets is om in vroeg stadium in overleg te treden met het waterschap over de voorgenomen ontwikkeling. De watertoets is uitgevoerd op
www.dewatertoets.nl. Door middel van het uitvoeren van de watertoets is overleg gepleegd met het Wetterskip.
Voor de voorgenomen ontwikkeling geldt de normale procedure. Een samenvatting van de watertoets is als bijlage x opgenomen in de
bijlagen bij toelichting. Op basis van de watertoets zal het Wetterskip een wateradvies uitbrengen.
Conclusie
PM
Luchtkwaliteit
In artikel 19.2.1 sub e is opgenomen dat een onderzoek naar luchtkwaliteit dient te zijn uitgevoerd, waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de wettelijke normen inzake luchtkwaliteit.
Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
- Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
In de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
- CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
- NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
- ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
- ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied is er geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de bouw van drie vrijstaande woningen. Gezien dit aantal draagt deze ontwikkeling in 'niet betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op circa 500 meter ten oosten van het plangebied ligt de provinciale weg N31. Deze afstand is groter dan de in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) opgenomen zone van 50 meter aan weerszijden van povinciale wegen. Op grond hiervan is nader onderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Uit onderzoek naar het aspect 'luchtkwaliteit' blijkt dat wordt voldaan aan de wettelijke normen zoals vastgelegd in de diverse beoordelingskaders. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.
Bodem
In artikel 19.2.1 sub f is opgenomen dat een bodemonderzoek dient te zijn uitgevoerd.
Beoordelingskader
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek.
Onderzoek
Om de milieuhygienische kwaliteit van de bodem te bepalen is een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 en de NEN 5707 uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage x van de
bijlagen bij toelichting opgenomen in het uitwerkingsplan.
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek wordt de onderzoekslocatie als ‘onverdacht’ beschouwd met betrekking tot de chemische parameters. Met betrekking tot het voorkomen van asbest wordt de onderzoekslocatie als ‘verdacht’ beschouwd.
Tijdens het veldwerk is gebleken dat op de locatie in de bovengrond resten tot matige puinbijmenging zijn waargenomen ter plaatse van diverse meetpunten. Ter plaatse van meetpunt 01 is een sterke puinbijmenging waargenomen in de bovengrond waarbij teven asfaltresten zijn aangetroffen. In de ondergrond van meetpunt 01 is tot een diepte van 2,5 m-mv matige tot zwakke puinbijmenging geconstateerd en tot een diepte van 1,5 m-mv asfaltresten. Boring 01 is op een diepte van 2,5 m-mv gestaakt in verband met een massief object. Verder zijn zowel op als in de grond geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Uit de toetsingsresultaten blijkt dat bij boring 01 in de boven- en ondergrond licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen en PAK zijn aangetroffen. In de overige bovengrond worden eveneens licht verhoogde gehalten aangetroffen en in de overige ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aanwezig.
Uit de toetsingsresultaten blijkt dat in het grondwater ter plaatse van boring 01 licht verhoogde gehalten aan barium en molybdeen zijn waargenomen ten opzichte van de streefwaarde. Naar alle waarschijnlijkheid komen de licht verhoogde gehalten aan barium en molybdeen van nature voor in het onderzoeksgebied.
Uit de verkregen analyseresultaten van de samengestelde grond(meng)monsters en de zintuiglijke waarnemingen kan worden geconcludeerd, dat er in de (meng)monsters geen asbest is aangetoond.
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten kan formeel gezien de hypothese ‘onverdacht’ verworpen worden, omdat er zowel in de grond als het grondwater licht verhoogde gehalten aan enkele parameters worden aangetroffen. De aangetroffen licht verhoogde gehalten zijn echter dusdanig beperkt dat nader onderzoek niet nodig is.
Concluderend kan worden gesteld dat er uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan voor de voorgenomen nieuwbouw van woningen. Opgemerkt wordt dat bij boring 01 een sterke bijmenging aan puin in de grond aanwezig is en dat aanbevolen wordt om dit separaat te ontgraven en af te voeren naar een erkende verwerker.
Indien grond van de locatie wordt afgevoerd voor toepassing elders, volstaan de resultaten van het onderliggende bodemonderzoek mogelijk niet. Om definitief vast te stellen of de grond buiten de locatie kan worden hergebruikt, kan het bevoegd gezag (gemeente waar de grond zal worden toegepast) verzoeken om een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit.
Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.
Planschade
In artikel 19.2.1 sub g is opgenomen dat een door de gemeente goedgekeurde planschaderisico analyse dient te zijn opgesteld, waarbij eventuele planschade door de aanvrager financieel is afgedekt.
Beoordelingskader
In de Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) is opgenomen bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is.
Onderzoek
Om te kunnen beoordelen of er als gevolg van de uitvoering van de met dit uitwerkingsplan mogelijk gemaakte bouwactiviteiten sprake is van planschade is een planschade risicoanalyse uitgevoerd. In deze analyse wordt de bestaande planologische regime afgewogen tegen het nieuwe planologische regime en wordt beoordeeld of omwonenden schade hebben als gevolg van het nieuwe planologische regime.
In de planschade risicoanalyse wordt geconcludeerd dat naar aanleiding van de vergelijking van de beide planologische regimes is gebleken dat zowel in het ‘worst-case scenario’ als ‘best-case scenario’ er geen planologisch nadeel optreedt voor de betreffende objecten.
Conclusie
Het aspect 'planschade' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.
Externe veiligheid
In artikel 19.2.1 sub h is opgenomen dat een onderzoek naar externe veiligheid dient te zijn uitgevoerd, waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor het risico c.q. risicoafstanden voor kwetsbare objecten, rekening is gehouden met de richtwaarden voor het risico c.q. risicoafstanden voor beperkt kwetsbare objecten en het groepsrisico is afwogen.
Beoordelingskader
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
- het gebruik van luchthavens.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb): op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico.
- Basisnet: het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Het basisnet is vastgelegd in onder andere de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt): voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.
- Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit): het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB’s. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.
In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.
Onderzoek
Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid, is de Landelijke Signaleringskaart externe veiligheid geraadpleegd.
Risicobronnen in de nabijheid van de beoogde ontwikkeling (Bron: landelijke signaleringskaart externe veiligheid).
Ten noordoosten van het plangebied, op circa 600 meter, ligt de N31. De N31 is onderdeel van het basisnet weg. Ruim één kilometer ten westen van het plangebied liggen hogedruk aardgastransportleidingen van de Gasunie. De cirkel ten westen van het plangebied betreft het invloedsgebied van Renewi. De invloedsgebieden reiken niet over het plangebied. Dit houdt in dat er voor de beoogde ontwikkeling geen beperkingen zijn ten aanzien van het aspect externe veiligheid.
Conclusie
Op basis van het onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor het risico c.q. risicoafstanden voor kwetsbare objecten. Omdat er geen inrichtingen, transportroutes en buisleidingen voorkomen in de omgeving van het plangebied is rekening houden met de richtwaarden voor het risico c.q. risicoafstanden niet noodzakelijk voor beperkt kwetsbare objecten. Om deze reden is tevens het afwegen van het groepsrisico niet noodzakelijk. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.
Woonplan
In artikel 19.2.1 sub i is opgenomen dat de te bouwen woningen qua aantallen, woningtype en doelgroep passen moeten binnen het door Gedeputeerde Staten geaccordeerd gemeentelijk woonplan, zoals dat op het moment van wijziging geldt.
Beoordelingskader
In oktober 2020 heeft de gemeente Smallingerland een omgevingsgerichte woonvisie met woningbouwprogramma vastgesteld. Op basis van de provinciale prognose (2016) en de geactualiseerde woningbouwafspraken (2019) is de reguliere woningbouwruimte voor de gemeente Smallingerland vastgesteld op 820 woningen voor de periode 2020/2025. Dit betekent dat van de maximale woningbouwruimte van 1.251 woningen nog ruimte is voor 820 woningen. Daarbij is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen.
Onderzoek
In de 'harde' woningbouwplannen voor de periode 2020-2025 zitten op dit moment 642 woningen. Er is dus nog voldoende ruimte voor nieuwe projecten. De beoogde drie woningen passen binnen de omgevingsgerichte woonvisie en woningbouwprogramma.
Conclusie
Het woonplan vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.