Plan: | Drachtster Heawei 30 De Veenhoop |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0090.BW2023BGB103-0401 |
Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op het agrarische bedrijfsperceel aan de Drachtster Heawei 30 in De Veenhoop, gelegen in het buitengebied van de gemeente Smallingerland. Op het agrarische bedrijfsperceel bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijf. De bebouwing bestaat uit een bedrijfswoning met enkele voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel zijn beëindigd. De initiatiefnemer heeft geen plannen om het perceel weer in gebruik te nemen ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten en wil het perceel als woonperceel gebruiken.
Op basis van het geldend bestemmingsplan "Buitengebied," heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Open gebied'. De voorgenomen ontwikkeling, het in gebruik nemen van de voormalige bedrijfswoning als reguliere burgerwoning, is niet mogelijk op basis van het geldend bestemmingsplan, vanwege het ontbreken van passende gebruiksregels.
In het geldend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (art. 4.8.1 onder c) opgenomen waardoor de bestemming gewijzigd kan worden naar de bestemming 'Wonen - woonboerderij'. De gemeente Smallingerland heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de gewenste functiewijziging. Voorliggend wijzigingsplan geeft invulling aan de voorgenomen wijzigingsbevoegdheid en toont aan dat de wijziging in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Smallingerland, ten oosten van De Veenhoop. Het plangebied staat kadaster bekend als Boornbergum, sectie F, perceelnummer 2100. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van omliggende kernen en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is hierop indicatief weergegeven met respectievelijk een rode ster en een rode omlijning.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de (directe) omgeving (Bron: PDOK)
Het plangebied ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen "Buitengebied" (vastgesteld op 11 juni 2013), "Partiële herziening Wonen-werken en Werk aan huis" (vastgesteld op 17 maart 2015) en "Buitengebied 1ste herziening 2015" (vastgesteld op 13 december 2016). Daarnaast gelden voor het plangebied de volgende paraplubestemmingsplannen:
Ten aanzien van de planologische situatie zijn bij voorliggend initiatief de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 1ste herziening 2015" en de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied" van belang.
Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied" opgenomen. Het plangebied is met de rode omlijning aangegeven.
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden in het plangebied zijn in het bestemmingsplan "Buitengebied" bestemd als 'Agrarisch met waarden - Open gebied' met een bouwvlak. De gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Open gebied zijn onder andere bestemd voor:
maar ook voor de daarbij behorende:
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het wijzigen van de agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming, aangezien er ter plaatse van het plangebied geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer worden uitgeoefend. De voorgenomen ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan, aangezien het perceel is bestemd voor agrarische bedrijfsmatige activiteiten en niet ten behoeve van wonen. De voorgenomen functieverandering wordt door middel van een wijzigingsbevoegdheid (art. 4.8.1 onder c) in het geldende bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden verbonden. In paragraaf 2.3 wordt voorliggend plan aan de voorwaarden getoetst. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de wijzigingsbevoegdheid.
De toelichting van dit wijzigingsplan is als volgt opgezet:
Het plangebied ligt ten oosten van de kern De Veenhoop in het buitengebied van de gemeente Smallingerland. Het plangebied ligt in een agrarisch landschap, waarin verspreid agrarische erven, woonpercelen en enkele bedrijfspercelen liggen. De Drachtster Heawei, Kanaeldyk en de verkavelingspatronen vormen de belangrijkste ruimtelijke structuurdragers in de omgeving.
Het plangebied zelf omringd door het agrarische landschap en ligt op 200 meter van de Drachtster Heawei. Binnen het plangebied is een voormalige bedrijfswoning met twee voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Rondom de bebouwing is erfverharding aanwezig.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Afbeelding 2.2 bevat is een straatbeeld van de huidige situatie gezien van de Drachtster Heawei.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie (bron: PDOK)
Afbeelding 2.2 Straatbeeld huidige situatie (bron: Google street view)
Op basis van het geldende bestemmingsplan mag het perceel worden gebruikt ten behoeve van één agrarisch bedrijf. Hier is jarenlang sprake van geweest. Zoals reeds is verwoord in de aanleiding zijn de bedrijfsactiviteiten beëindigd en wil initiatiefnemer het perceel uitsluitend gebruiken voor wonen. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Hierbij dient de agrarische bestemming te worden gewijzigd naar een woonbestemming.
Middels voorliggend wijzigingsplan wordt de agrarische bedrijfsbestemming gewijzigd naar een woonbestemming. De bestaande woning zal conform de huidige situatie behouden blijven en er vinden geen uitbreidingen of andere fysieke ingrepen plaats.
Het perceel ligt in een gebied dat gekenmerkt wordt door het open landschap. Het is dan ook van belang dat dit karakter behouden blijft. Gelet op het vorenstaande zal het voornemen geen nadelige effecten hebben op het landschappelijke karakter.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. De gemeente Smallingerland beschikt over een eigen parkeernota (Parkeernormennota 2015).
In voorliggend geval wordt een agrarisch bedrijfsperceel gewijzigd naar een woonbestemming. De ontsluiting van het erf wijzigt niet en blijft via de bestaande in- en uitrit plaatsvinden. Qua aantallen verkeersbewegingen wordt opgemerkt dat planologisch gezien sprake zal zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Door de voorliggende bestemmingswijziging is het immers niet meer mogelijk om ter plaatse een agrarisch bedrijf te exploiteren, waardoor de bijhorende verkeersbewegingen komen te vervallen. Op het perceel is voldoende parkeerruimte aanwezig om op eigen terrein in parkeerbehoefte te kunnen voorzien.
Om de voorgenomen situatie juridisch-planologisch te kunnen regelen wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 4.8.1 onder c van het geldende bestemmingsplan buitengebied, 1ste herziening 2015. In deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen dat:
c. De bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Woonboerderij'', met dien verstande dat:
Toetsing
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. IN de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Toetsing aan de NOVI
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.
Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
In de ladder is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Toetsing aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe 'stedelijke ontwikkelingen' mogelijk worden gemaakt. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren zich als zodanig en zijn ladderplichtig. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag (bijv. bij functiewijziging), dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Gelet op het feit dat:
Wordt gesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het van toepassing zijnde rijksbeleid.
Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân - De Romte Diele vastgesteld waarin de ambitie voor de provincie voor 2030-2050 wordt uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met negen principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud.
De insteek om de ambities te realiseren, is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.
Vier Opgaven
De provinciale Omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en het Verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven:
Toetsing aan het projectgebied
Het concrete voornemen voorziet in het wijzigen van een agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Een woonperceel is passend in de omgeving van het plangebied. Daarnaast is de bestemmingswijziging niet van invloed op het landschap en brengt het geen extra belemmeringen met zich mee ten aanzien van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. Hiervoor wordt ook verwezen naar hoofdstuk 4, waar nader wordt ingegaan op diverse milieu- en omgevingsaspecten. Met het wijzigen van de bestemming krijgt het plangebied een duurzame vervolgfunctie. Deze ontwikkeling past goed bij de ambitie Fryslân vitaal en leefbaar te houden. Het voornemen is dan ook in overeenstemming met de Omgevingsvisie Fryslân.
Gelet hierop is het voornemen passend binnen de Omgevingsvisie Fryslân
Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document “Grutsk op 'e Romte” als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd.
Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht de provincie de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.
Toetsing aan het projectgebied
Voorliggende ontwikkeling gaat slechts uit van een functiewijziging. Er is geen sprake van fysieke ingrepen in het plangebied Met voorliggende ontwikkeling blijft de historische singelstructuur in het buitengebied van Smallingerland behouden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het beoogde plan niet strijdig is met het provinciaal beleid.
Provinciale Staten hebben in hun vergadering van 25 juni 2014 de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Het gaat met name om beleid in het Streekplan Fryslân 2007, het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in de AMvB Ruimte of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet over te worden gedaan. Verder is bij de wijze van regeling rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk.
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling is het artikel met betrekking tot het woonplan relevant.
3.1 Woonplan
3.1.1
Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:
Toetsing aan het projectgebied
In voorliggend wijzigingsplan wordt een agrarische bedrijfsbestemming omgezet naar een woonbestemming. Er wordt middels het wijzigingsplan geen woningen toegevoegd in het buitengebied van de gemeente Smallingerland. Er is planologisch gezien dan ook geen sprake van een toename van het aantal woningen. Geconcludeerd wordt dan ook dat de verordening Romte Fryslân 2014 de voorliggende ontwikkeling niet in de weg staat.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van Smallingerland heeft op 1 maart 2022 de Omgevingsvisie Smallingerland vastgesteld. Hierin staan de principes en doelen die de gemeente Smallingerland heeft voor de inrichting, ontwikkeling en het beheer van de fysieke leefomgeving. De visie schets een toekomstbeeld voor 2040 en beschrijft vier opgaven om dit te realiseren. Het gaat om de volgende opgaven:
Voor dit wijzigingsplan is opgave vier van belang.
De hoofdkeuze voor opgave 4 is: "In Smallingerland zetten we in op een gezond, aantrekkelijk, veilig en economisch vitaal buitengebied. Dat betekent een gezonde bodem, gezonde lucht, een gezonde waterkwaliteit, dierenwelzijn en aandacht voor biodiversiteit. En dat in een afwisselend en toegankelijk landschap."
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten bijdragen aan behoud en versterking van landschappelijke waarden. Dan gaat het vooral om de singelbeplanting en de daarmee samenhangende beslotenheid. Verder zet de gemeente in dit deelgebied in op het realiseren van goede verbindingen en relaties met de dorpen en op de uitbreiding van het netwerk voor fietsers en voetgangers.
Met onderhavig plan wordt een voormalig agrarisch erf omgezet naar reguliere woning. Met deze ontwikkeling vinden geen fysieke ingrepen aan het erf plaats, en wordt het omliggende landschap niet aangetast. Wat dit betreft sluit het wijzigingsplan aan bij de Omgevingsvisie.
Op 6 oktober 2020 heeft de gemeente Smallingerland de visie 'Omgevingsgerichte woonvisie met woningbouwprogramma 2020-2025' vastgesteld. De visie beschrijft de ontwikkelingen van de afgelopen jaren, de verwachte woningbehoefte en het woonbeleid in de komende jaren. Verder is een actueel woningbouwprogramma opgesteld voor de periode 2016 - 2025. De nieuwbouwproductie is een beperkt aandeel in de totale woningvoorraad. Nieuwbouw moet vooral een toevoeging zijn aan de woningvoorraad qua woningtype/prijsklasse.
In dit plan gaat het om het regulier bewonen van een voormalige bedrijfswoning waardoor het aantal woningen in het projectgebied met niet toeneemt. Daarmee is het plan in overeenstemming met het woonbeleid en het woningbouwprogramma van de gemeente Smallingerland.
Het gemeentelijk beleid met betrekking tot het buitengebied is neergelegd in het bestemmingsplan Buitengebied 2013. In het buitengebied zijn meerdere voormalige agrarische boerderijen tot woonboerderijen verbouwd. Dit geldt ook voor de boerderij van het plangebied. Voor het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Zoals uit paragraaf 2.3 blijkt past het plan in de voorwaarden die in de wijzigingsbevoegdheid zijn opgenomen en daarmee binnen het gemeentelijk beleid.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen voor de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht wanneer deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet-gezoneerde wegen (30km/u-wegen).
Langs alle wegen, met uitzondering van 30km/u-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Toetsing
Het projectgebied is gelegen op 200 meter afstand van de 60-km weg Drachster Heawei. Dat betekent dat akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder noodzakelijk is. Echter, het projectgebied ligt op ruime afstand van de weg waardoor het verkeerslawaai in mindere mate te horen is. Daarnaast is in het voorliggende geval geen sprake van de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object. Railverkeers- wegverkeers- en industrielawaai, in het kader van de Wet geluidhinder, kunnen buiten beschouwing worden gelaten. In het kader van een goed woon-en leefklimaat is met behulp van het programma Geomilieu en de Verkeersmilieukaart 2020 is de geluidbelasting op het perceel in beeld gebracht. Uit afbeelding 4.1 blijkt dat het plangebied buiten de gestelde norm van Lden = 48 dB valt.
Op basis vaan afbeelding 4.1 kan worden geconcludeerd het aspect geluid binnen het plangebied dan ook niet in de weg zal staan en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkelingen.
Afbeelding 4.1 Uitsnede geluidbelasting (bron: atlas voor de leefomgeving)
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen worden in onderstaande in tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit 'niet in betekenende mate'
In het Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Toetsing aan het plangebied
Zoals beschreven in paragraaf 2.2.1 zal planologisch gezien sprake zal zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Door de voorliggende bestemmingswijziging is het immers niet meer mogelijk om ter plaatse een agrarisch bedrijf te exploiteren, waardoor de bijhorende verkeersbewegingen komen te vervallen. zekerheidshalve is in het kader van luchtkwaliteit en 'niet in betekenende mate' toch een berekening uitgevoerd. In deze berekening, zie tabel 4.2, is geen rekening is gehouden met de afnamen, maar alleen met de verkeersbewegingen die ontstaan door de woning.
De berekening, zie hiervoor tabel 4.2, is uitgevoerd aan de hand van de NIMB-tool. De NIBM-tool is een spreadsheet waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit kan worden vastgesteld. De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekende mate; nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk. in de werkelijkheid
Tabel 4.2. Berekening luchtkwaliteit
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggende ontwikkeling.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving geldt in de volgende situaties een uitzondering op de bodemonderzoeksplicht:
Toetsing aan het projectgebied
In het projectgebied wordt de functie 'Agrarisch met open waarden' gewijzigd naar de functie 'Wonen'. Hierdoor is het verplicht een bodemonderzoek uit te voeren, dit onderzoek is reeds uitgevoerd en opgenomen in bijlage 2.
Het maaiveld en de opgeboorde grond van iedere boring is zintuiglijk beoordeeld op het voorkomen van bodemvreemde en/of asbestverdachte materialen. Hierbij zijn geen bijzonderheden waargenomen.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat:
Voormalig bovengrondse dieseltank:
Onderzoekslocatie:
Verhoogde concentraties in het grondwater
Van zware metalen is het bekend dat deze in (sterk) verhoogde concentraties in het grondwater voor kunnen komen zonder dat voor deze metalen verhoogde gehalten in de grond worden gemeten of er een andere directe verontreinigingsbron aanwezig is (verspreiding vanuit de omgeving). De gemeten concentraties aan koper en nikkel hebben vermoedelijk dan ook een natuurlijke oorzaak. De oorzaak van de licht verhoogde concentratie aan dichloormethaan is onbekend. De gemeten concentraties zijn dusdanig (alleen overschrijding van de streefwaarde) dat aanvullend onderzoek naar deze parameters niet noodzakelijk is.
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat nader onderzoek niet noodzakelijk is en dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura 2000-gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura 2000-gebieden
Een ruimtelijke ontwikkeling die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project, de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan alsnog worden vastgesteld indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en deze moeten worden getoetst aan het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Het plangebied ligt niet binnen of op korte afstand van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Alde Feanen' ligt op een afstand van circa 2 kilometer van het plangebied. Gelet op de grote afstand zijn direct negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling zoals geluid- en lichthinder op voorhand uit te sluiten.
Ook significant negatieve effecten als gevolg indirecte hinder in de vorm van stikstofdepositie zijn gelet op de grote afstand uit te sluiten daarnaast wordt opgemerkt dat er geen fysieke ingrepen zullen plaatsvinden. Voorliggende ontwikkeling gaat slechts uit van een planologische wijziging.
Met deze wijziging komt de planologische mogelijkheid om een agrarisch bedrijf te exploiteren te vervallen. Naast de afname van verkeersbewegingen die hierdoor ontstaan, zal ook de uitstoot door het houden van (rund)vee te vervallen. Aangenomen kan worden dat de stikstofdepositie door deze wijziging afneemt.
Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
In afbeelding 4.2 wordt een uitsnede van de provinciale verordening weergegeven. Hieruitblijkt dat het plangebied niet behoort tot het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die tot NNN behoren liggen op 300 meter afstand ten noorden van het plangebied. Grenzend aan het plangebied ligt wel een bestaande sloot die in de verordening is aangewezen als 'Natuur buiten de EHS'. Voor deze gebieden is artikel 7.2 van toepassing
Artikel 7.2 Natuur buiten de Ecologische hoofdstructuur
7.2.1
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op natuurgebieden buiten de ecologische hoofdstructuur, zoals aangegeven op de van deze verordening deel uitmakende kaart Natuur, voorziet in een passende bestemming met gebruiksregels gericht op behoud, herstel of ontwikkeling van natuurwaarden.
Met onderhavig wijzigingsplan vinden geen fysieke ingrepen plaatsvinden. Voorliggende ontwikkeling gaat slechts uit van een planologische wijziging. Daarnaast heeft deze strook betrekken op een bestaande sloot. Aan deze sloot worden geen wijzigingen aangebracht.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de onderlinge afstand tot de NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.
Afbeelding 4.2 Kaart 16: Verbeelding behorende bij regels Artikel 7 - Natuur (bron: Verordening Romte Fryslân 2014)
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
In het voorliggende geval betreft de ontwikkeling de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Met deze wijziging zijn geen ingrepen als sloop of het verwijderen van groenstructuren gemoeid. Van enige vorm van aantasting van beschermde flora en/of fauna als gevolg van vaststelling van dit wijzigingsplan is dan ook geen sprake.
Gelet op het vorenstaande wordt het uitvoeren van een ecologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.
De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op he t gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
Provinciaal beleid
In het Streekplan Fryslân 2007 wordt ruim aandacht besteedt aan de wateraspecten. De provincie heeft de volgende ambitie geformuleerd:
Wij streven naar goede ruimtelijke condities voor een veilige en bewoonbare provincie en voor gezonde en veerkrachtige duurzame watersystemen waarin sociaal-economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht zijn. Water is een belangrijk mede ordenend principe in de ruimtelijke inrichting van Fryslân. Voor een goede waterbeheersing worden de nodige ruimtelijke maatregelen getroffen.
Door klimaatverandering, bodemdaling en de toename van verhard oppervlak kan in veel gevallen voor een goede waterbeheersing niet meer worden volstaan met technische maatregelen. Voor een robuust en veerkrachtig watersysteem, dat zowel wateroverschotten als watertekorten goed kan opvangen, zullen de (on)mogelijkheden van het watersysteem medebepalend zijn voor de functionele bestemming en inrichting van de ruimte. Een goed functionerende Friese boezem is cruciaal voor de waterhuishouding van heel Fryslân.
Wetterskip Fryslân
In het Waterbeheerplan 2016 – 2021 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen voor de komende jaren, de strategische keuzes die we maken en de financiële consequenties daarvan. Het bestuur wil in de planperiode richting geven aan goed, efficiënt en betaalbaar waterbeheer, nu en in de toekomst. Speerpunten uit het bestuursprogramma worden uitgewerkt in het Waterbeheerplan (WBP).
Enkele speerpunten zijn:
Gemeentelijk beleid
In 2017 is het Gemeentelijk Waterplan 2017-2020 opgesteld en bestuurlijk vastgesteld door de besturen van de Gemeente Smallingerland en Wetterskip Fryslân. Het waterplan bestaat uit een watervisie en een maatregelenprogramma. In de watervisie worden een aantal streefbeelden per thema beschreven. De streefbeelden geven op hoofdlijnen weer hoe het water op een duurzame manier kan worden ingericht en beheerd.
De watervisie wordt als uitgangspunt gebruikt bij alle nieuwe ruimtelijke plannen. Verder is de watervisie uitgangspunt bij onderhoudsplannen, waaronder het hekkelen en baggeren van wateren. Daarnaast is de watervisie het kader voor het maatregelenprogramma. De watervisie wordt een belangrijk onderdeel van de in 2021 op te stellen Omgevingsvisie.
Streefbeelding klimaatadaptieve inrichting
In de watervisie worden belangrijke streefbeelden beschreven ten aanzien van de klimaatadaptieve inrichting van nieuwe gebieden:
Daaruit voortvloeiend kunnen een aantal meer specifieke adviezen worden meegegeven voor de klimaatadaptieve inrichting rekening houdende met het voorkomen van wateroverlast, hittestress en droogte:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het Wetterskip Fryslân is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er geen waterschapsbelang is voor het Wetterskip Fryslân. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Er is geen sprake van (grond) wateroverlast in de omgeving van het plan. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het Wetterskip Fryslân gaat akkoord met het voorgenomen plan.
Toetsingskader
Het Rijk en de provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden meegewogen.
Doelstelling van het Verdrag van Valletta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In de provincie Friesland wordt gebruik gemaakt van de archeologische kaart FAMKE. FAMKE staat voor Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.). Voor deze indeling in twee perioden is gekozen, omdat de adviezen voor mogelijke vindplaatsen uit de steentijd vaak verschillen van die voor mogelijke jongere vindplaatsen.
Toetsing aan het projectgebied
In onderstaande paragraaf wordt het plangebied getoetst aan twee tijdsperiodes, namelijk de steentijd - bronstijd en de ijzertijd - middeleeuwen.
Steentijd - bronstijd
Voor de steentijd - bronstijd ligt het projectgebied in het gebied met karterend onderzoek 1 (steentijd). In deze gebieden kunnen zich archeologische resten uit de steentijd vlak onder de oppervlakte bevinden, die zijn afgedekt door een dun veen- of kleidek. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 500m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.
In het plangebied vinden geen (bodem)ingreep plaats. Het is niet nodig om voor deze tijdsperiode nader archeologisch onderzoek uit te voeren.
Afbeelding 4.3. Archeologische waarden steentijd - bronstijd (bron FAMKE.nl)
IJzertijd - middeleeuwen
Voor de steentijd - bronstijd ligt het projectgebied in het gebied met karterend onderzoek 3 (middeleeuwen). In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten.
In het plangebied vinden geen (bodem)ingreep plaats. Het is niet nodig om voor deze tijdsperiode nader archeologisch onderzoek uit te voeren.
Afbeelding 4.4. Archeologische waarden ijzertijd - middeleeuwen (bron FAMKE.nl)
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggende ontwikkeling.
Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of cultureel erfgoed wordt geraakt.
Toetsing aan het plangebied
Voor dit aspect is de Cultuurhistorische Kaart Fryslân, de CHK2, van de provincie Fryslân geraadpleegd. In het plangebied zijn geen cultuurhistorie waarden aanwezig, de kaart is weergegeven in figuur 4.5.
Afbeelding 4.5. Cultuurhistorische Kaart Fryslân (bron: fryslan.maps.arcgis.com)
Toetsingskader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor een reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Gebiedstypen
Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of van 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring door verkeer. In de VNG-uitgave wordt een buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast de woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Tabel 4.3. Milieucategorieën met bijbehorende richtafstand per omgevingstype (bron: VNG)
Aan de hand van het toetsingskader dient onderzoek verricht te worden naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'Wonen' wordt niet aangemerkt als milieubelastende functie voor de omgeving, de ontwikkeling levert dan ook geen belemmeringen op met betrekking tot het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving, en andersom of omliggende milieubelastende functies in de omgeving worden belemmerd in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden.
Op circa 200 meter ligt het kampeerterrein 'De Kan Hoeve'. Dit bedrijf valt onder de functie 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)' en heeft de milieucategorie van 3.1. De richtafstand is 30 meter en ligt hierdoor op voldoende afstand van het plangebied.
Op circa 700 meter bevind zich Maatschap S. Arendz en J.M. Arendz-Hartlief, dit bedrijf is actief in de branche van het fokken en houden van melkvee en wordt aangeduid met 'overige graasdieren'. Hiervoor geldt een milieucategorie van 3.1 en een richtafstand van 30 meter. Het plangebied ligt op voldoende afstand van dit bedrijf.
Zoals blijkt uit voorgaande, wordt in voorliggend geval aan alle getoetste richtafstanden voldaan. Voorgenomen ontwikkeling voorziet slechts in een bestemmingswijziging teneinde de bedrijfswoning in gebruik te kunnen nemen als een reguliere woning. De woning komt niet dichtbij omliggende milieubelastende functies te liggen. De voorgenomen ontwikkeling zorgt dan ook niet voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse. Omgekeerd worden omliggende milieubelastende functies niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van het plangebied redelijkerwijs vanuit kan worden gegaan dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ook worden omliggende milieubelastende functies/bedrijven niet verder in de ontwikkelmogelijkheden belemmerd.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Toetsingskader
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Toetsing aan het plangebied
Voor het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd, deze kaart is weergegeven in afbeelding 4.6. Op circa 890 meter vanaf het plangebied ligt een aardgasleiding met een uitwendige diameter van 273 cm van het bedrijf Vermilion Oil & Gas Netherlands B.V.
Het invloedsgebied van deze leiding is 100 meter. Ten aanzien van het invloedsgebied dient het bevoegde gezag een verantwoording op te stellen vanwege het groepsrisico.
Het projectgebied ligt op voldoende afstand van de busleiding en zal hier geen hinder van ondervinden. In de nabije omgeving zijn geen andere objecten aangetroffen die die veiligheid kunnen beïnvloeden.
Afbeelding 4.5. Risicokaart omgeving plangebied aangegeven met de ster (bron: atlasleefomgeving.nl)
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggende ontwikkeling
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Toetsing aan het projectgebied
In en nabij het projectgebied zijn geen belemmeringenzones aangetroffen.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggende ontwikkeling.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan/wijzigingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan/wijzigingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan/wijzigingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan/wijzigingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit wijzigingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Ook is gelet op de aard en omvang van dit project, het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming, geen sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r.. In onderdeel D staat namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Hierbij zijn de volgende drempelwaarden aangeven die niet worden overschreden.
Het Besluit m.e.r. is op deze ontwikkeling niet van toepassing.
Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-plichtig omdat het geen stedelijk ontwikkelingsproject betreft. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van voorliggend plan.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van wijzigingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan/wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de systematiek van het bestemmingsplan "Buitengebied 1ste herziening 2015".
Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
Artikel 2 Wonen - Woonboerderij (Artikel 26)
Met dit wijzigingsplan, wordt conform de wijzigingscriteria, zie hiervoor 2.3, aangesloten bij artikel 26 'Wonen - Woonboerderij' van het bestemmingsplan 'buitengebied, 1ste herziening 2015'.
De bestemming 'Wonen - Woonboerderij' is opgenomen ter plaatse van het erf.
Gronden met de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' zijn bestemd voor wonen, eventueel in combinatie met nevenactiviteiten, werk aan huis en/of bêd en brochje en of een internetwinkel. Daarnaast zijn de hierbij behorende tuinen en erven, groenvoorzieningen en waterpartijen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, wegen, straten en paden en openbare nutsvoorzieningen toegestaan.
Als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woonboerderijen worden gebouwd, waarbij per bestemmingsvlak één woning is toegestaan. De goot- en bouwhoogte mogen maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte zijn en de oppervlakte van een hoofdgebouw mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn.
De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn, met dien verstande dat, indien de bestaande gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw minder is dan 100 m2, deze mag worden uitgebreid tot maximaal 100 m2.
Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Fryslân
Met de provincie Fryslân heeft geen voorgelegd plaatsgevonden over dit wijzigingsplan. Het plan valt in de groep waarover geen vooroverleg hoeft plaats te vinden conform de provinciale Notitie Inwerkingtreding Verordening Romte 2014.
Wetterskip Fryslân
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er geen waterschapsbelang is. De bestemming en de omvang van het plan hebben geen invloed op de waterhuishouding. Het vooroverleg met het waterschap is hiermee afgerond. In Bijlage 1 is het watertoetsresultaat opgenomen.
Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt gelet op de aard van de ontwikkeling geen voorontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegd
Zienswijzen
Het ontwerp wijzigingsplan heeft voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijze ingediend.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een planschadeovereenkomst afgesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Smallingerland. Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.