Plan: | Drachten, Eikesingel - Sportlaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0090.BP2023SSI006-0401 |
In het zuiden van Drachten ligt de Eikesingel. Door de ligging tussen de Zuiderhogeweg en de Burgemeester Wuiteweg is de Eikensingel een belangrijke toegangsweg voor de stad. Daarnaast is de Eikensingel de enige toegangsweg voor verschillende sportverenigingen en sportvoorzieningen gelegen aan de Sportlaan. De gemeente Smallingerland is voornemens de Eikesingel te herontwikkelen ten behoeve van een betere en veiligere verkeersafwikkeling, onder andere richting de sportverenigingen aan de Sportlaan. De herontwikkeling bedraagt een scheiding van rijstroken door een groene middenberm, het aanleggen van een extra fietsstrook en het verplaatsen van een bushalte.
De beoogde ontwikkeling is binnen het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Derhalve is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarmee in een passend juridisch-planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling mogelijk is.
Ligging
De Eikensingel ligt ten zuidwesten van het centrum van Drachten in de wijk 'De Singels'. Ten noorden van de Eikensingel bevindt zich een woonwijk, ten zuiden zijn verschillende sportverenigingen en -velden gesitueerd. De Eikesingel betreft een belangrijke verkeersader voor de ontsluiting van het zuiden van de stad. Verder ten zuiden ligt de A7 welke Sneek en Groningen met elkaar verbindt. Figuur 1.1 toont de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving.
Figuur 1.1 ligging plangebied ten opzichte van de omgeving
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergeven. Voor de begrenzing van het plangebied zijn de kadastrale percelen van de gemeente Drachten, sectie C, nummer 8457 aangehouden. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 6.624 m². Voor de exacte begrenzing van voorliggend bestemmingsplan wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit plan.
Figuur 1.2 begrenzing plangebied
Bestemmingsplan 'Bestemmingsplan De Singels'
Het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied betreft het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan De Singels' welke onherroepelijk is vastgesteld op 18-09-2018. Figuur 1.3 toont het bestemmingsplan ten opzichte van het plangebied. De van toepassing zijnde bestemmingen zijn weergeven in de legenda. Het plangebied kent de bestemmingen Verkeer, Verkeer - Verblijf, Maatschappelijk - 1 en Horeca - 4.
Figuur 1.3 uitsnede bestemmingsplan 'Bestemmingsplan De Singels'
Verkeer
De Eikesingel is bestemd als 'Verkeer' waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.
Verkeer - Verblijf
De Sportlaan is bestemd als 'Verkeer - Verblijf'. Deze bestemming kent hoofdzakelijk een ontsluitende functie en een verblijfsfunctie.
Maatschappelijk - 1
De voorziene ontwikkeling doorkruist een als maatschappelijk bestemd gebied. De bestemming 'Maatschappelijk - 1' is bestemd voor levensbeschouwelijke voorzieningen, medische- en sociaal-medische voorzieningen, educatieve voorzieningen en voorzieningen op het gebied van openbare dienstverlening.
Horeca - 4
De voorziene ontwikkeling doorkruist ook een stuk grond met de bestemming 'Horeca - 4'. De voor 'Horeca - 4'aangewezen gronden zijn bestemd voor horecabedrijven categorie 1, 2 en 4.
Figuur 1.4 inrichting toekomstige situatie Eikesingel ten opzichte van het huidige bestemmingsplan
Figuur 1.5 inrichting toekomstige situatie Eikesingel richting de Sportlaan ten opzichte van het huidige bestemmingsplan
Strijdigheid
De beoogde ontwikkeling voorziet in een scheiding van rijstroken door een groene middenberm, het aanleggen van een extra fietsstrook en het verplaatsen van een bus halte. Dit is in strijd met het vigerende bestemmingsplan waarin wordt aangegeven dat het aanleggen van wegen en paden of het op een andere wijze inrichten van het bestemmingsvlak in afwijking van de op de verbeelding aangegeven dwarsprofielen wordt gerekend tot een gebruik strijdig met de bestemming 'Verkeer'. Daarnaast doorkruist de beoogde ontwikkeling de bestemmingen 'Maatschappelijk - 1' en 'Horeca - 4'. Het aanleggen van een ontsluitingsweg is niet conform de bestemmingsomschrijvingen van deze gronden.
In voorliggend bestemmingsplan is voor zover mogelijk aangesloten bij de in vigerende bestemmingsplan opgenomen begrippen en bepalingen.
Het bestemmingsplan "Drachten, Eikesingel - Sportlaan" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied inbegrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van voorliggende toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en motivering van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
De toelichting van het bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water die bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn betrokken en beoordeeld. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt de juridische procedure tot vaststelling beschreven en verantwoord. In Hoofdstuk 6 worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan toegelicht, waarna tot slot in Hoofdstuk 7 de procedurele aspecten worden beschreven aan de hand van de onderwerpen vooroverleg, inspraak, zienswijzen en beroep.
De Eikesingel is onderdeel van de historische ontwikkelingslijnen van Drachten en wordt gekenmerkt door een brede groene laanstructuur die de kern verbindt aan het landelijk gebied. De 50 km/u-weg de Eikesingel fungeert, als afrit vanaf de Westelijke rondweg, als een belangrijke stadsentree vanaf de A7. Aan weerszijden van de weg zijn twee bushaltes gevestigd. Langs de Eikesingel is enerzijds de parkwijkstructuur met rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen zichtbaar, maar ook appartementen, een basisschool en een leegstaand pand wat vroeger fungeerde als hotel. Via de overzijde van de Eikesingel is de Sportlaan bereikbaar. Dit is een 30 km/u-weg. Aan de Sportlaan zijn meerdere sportfaciliteiten gevestigd die enkel bereikbaar zijn via deze weg. Eén ter hoogte van het leegstaande hotel en de ander naast de afslag naar de Sportlaan.
Onderstaande figuur 2.1 toont een luchtfoto van de bestaande situatie.
Figuur 2.2 luchtfoto bestaande situatie
Figuur 2.3 inrichting bestaande situatie Eikesingel
Figuur 2.4 inrichting bestaande situatie Eikesingel richting de Sportlaan
In de toekomstige situatie wordt een zwembad gerealiseerd die bereikbaar is via de Sportlaan. Omdat de Sportlaan enkel bereikbaar is via de Eikesingel, wordt er meer verkeer verwacht op de Eikesingel. Daarom is de gemeente voornemens de Eikesingel te herontwikkelen ten behoeve van een veiligere verkeersafwikkeling en een betere doorstroming om congestie te voorkomen. De herontwikkeling bedraagt een scheiding van rijstroken door een groene middenberm, het aanleggen van een extra fietsstrook. Ook wordt de bushalte die in de huidige situatie is gevestigd ter hoogte van het hotel verplaatst naar de locatie tegenover de andere bestaande bushalte. De locatie vormt reeds een belangrijke groene stadsentree vanwege de aanwezige laanbeplanting. Bestaande bomen worden behouden vanwege hun belang voor de ruimtelijke kwaliteit. Met de investering in meer groen in de middenberm wordt bovendien voorzien in waterbergingscapaciteit. Vanwege klimaatverandering en het frequenter optreden van extreme regenbuien is het van belang dat hemelwater zo snel mogelijk infiltreert voordat het water overlast kan veroorzaken. Figuur 2.5 geeft een impressie weer van de toekomstige situatie.
Figuur 2.5 inrichting toekomstige situatie Eikesingel
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherpere keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is geen sprake van een lokale ontwikkeling waarmee Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is vertaald in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. Deze is op 23 september 2020 vastgesteld. In de omgevingsvisie zijn de ambities, opgaven, doelen en werkwijze voor de provincie uitgewerkt. De provincie streeft naar een sterke, groene economie die de middelen genereert om te investeren in de omgevingskwaliteit Dit zorgt voor leefbaarheid in dorpen, steden en op het platteland, dat er voldoende woningen, voorzieningen en bedrijvigheid zijn en dat de bereikbaarheid goed is. . Daarnaast gaat de provincie voor een veerkrachtig beleid, waarin ingrijpende ontwikkelingen opgevangen kunnen worden, het behoud van de karakteristiek van de provincie, door het beschermen van de eigen identiteit, en voor een gezonde leefomgeving.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van de Eikesingel mogelijk. In de bestaande situatie is de Eikesingel een straat waarin auto- en fietsverkeer vanuit beide richtingen overheen rijdt. Er is geen sprake van scheiding tussen rijstroken en fietspaden. Daarnaast is de Eikesingel onderdeel van een busroute waarvoor aan weerszijden van de weg een bushalte is gesitueerd. Deze bushaltes liggen direct aan de weg. Het plan maakt de realisatie van een scheiding in weggebruikers mogelijk. Het plan voorziet in twee rijstroken voor autoverkeer welke worden gescheiden door een groene middenberm. Ook de bussen zullen gebruik maken van deze rijstroken, voor de haltes worden bushavens voorzien. Voor fietsverkeer voorziet het plan in fietspaden aan weerszijden van de weg welke ieder worden gescheiden van de rijstrook door een groene berm. Het plan draagt daarmee bij aan de leefbaarheid en bereikbaarheid van het gebied. Gesteld wordt dat het plan daarmee in lijn ligt met de omgevingsvisie.
Op 25 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Met de verordening zijn concrete beleidsregels vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit de Structuurvisie) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijk plannen. Beleidsregels die van toepassing zijn op het voorliggende plan:
Artikel 2.2.1 Archeologie
In 4.4.1 is onderbouwd dat als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen archeologische waarden worden geschaad.
Artikel 2.5.1 Reclame-uitingen
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een dergelijke bouwmogelijkheid.
De gemeenteraad van Smallingerland heeft op 1 maart 2022 de Omgevingsvisie Smallingerland vastgesteld. Hierin staan de principes en doelen die de gemeente Smallingerland heeft voor de inrichting, ontwikkeling en het beheer van de fysieke leefomgeving. De visie schets een toekomstbeeld voor 2040 en beschrijft vier opgaven om dit te realiseren. Het gaat om de volgende opgaven:
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Onderhavig plan heeft voornamelijk betrekking op de derde opgave, het versterken van de levendigheid en aantrekkelijkheid van Drachten. Deze opgave gaat over het behoud van al het moois wat er al is. En om het versterken van de omgevingskwaliteit. Maar vooral ook over het slim inspelen op de trends en ontwikkelingen in de gemeente. Bereikbaarheid van voorzieningen en goede verbindingen voor woon- werkverkeer spelen hierin ook een rol. Voor verkeer wordt er gestreefd naar een verkeerssysteem dat leidt tot veilig gedrag en veilig samengaan van de verschillende soorten verkeer en vervoer. Daarnaast wordt er actief ingezet op versterking van Drachten als regionaal verzorgingsgebied. De reconstructie draagt bij aan de bereikbaarheid van sportvoorzieningen welke op regionale schaal worden gebruikt. Het plan voorziet in veilige verkeersontsluiting voor verschillende soorten vervoer en is daarmee in lijn met opgave van Smallingerland. Geconcludeerd wordt dat het plan bijdraagt aan het in de omgevingsvisie verwoorde.
In 2013 werd het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) van de gemeente Smallingerland in werking gesteld.
De gemeente heeft in het GVVP de volgende doelstellingen en ambities geformuleerd:
Het hoofddoel van de gemeente Smallingerland en deze GVVP heeft tot doel de kwaliteit van leven en leefbaarheid te verbeteren. De menselijke maat moet worden teruggebracht in het verkeer en daarbuiten. Dit moet mogelijk worden gemaakt door een hoge kwaliteit van de inrichting van het verkeer.
Fig. 3.1. De relatie tussen beleidsvelden, de publieke ruimte en Shared Space
Daarnaast staat het zogenaamde 'Shared Space'-principe centraal in het gemeentelijke beleid. In de toekomst moet een betere implementatie van dit principe zorgen voor een leefbare, veilige en bereikbare samenleving. Wat nog meer wordt aangestipt in de GVVP is de ligging van bushaltes. Bushaltes moeten goed bereikbaar zijn en moeten beschikken over een goed toegankelijk perron.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
De splitsing van weghelften zorgt voor een veiligere verkeersomgeving en een betere doorstroming. Dit bevordert de bereikbaarheid van de voorzieningen Drachten. Daarnaast is er rekening gehouden met een combinatie van beleidsonderdelen waaronder verkeer, landschap en stedebouw, waardoor het concept Shared Space is toegepast in onderhavig plan. Het verplaatsen van één van de huidige bushaltes zorgt ervoor dat de faciliteiten aan de Sportlaan beter bereikbaar zijn. Het perron wordt toegankelijk voor eenieder en doordat de bushaltes in de toekomstige situatie tegenover elkaar komen te liggen, wordt de bereikbaarheid nog meer bevorderd. Het plan voorziet in veilige verkeersontsluiting voor verschillende weggebruikers en ligt daarmee in lijn met de GVVP.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Bij de verkenning van mogelijkheden voor de herinrichting van het plangebied dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.
Vanuit de planologische procedure is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Vanuit arbo-technisch oogpunt gaat de uiteindelijke aannemer wel iets moeten doen met/ vinden van de bodemkwaliteit. Dat hoeft overigens niet altijd het uitvoeren van een bodemonderzoek te zijn, maar kan bijvoorbeeld ook middels het uitvoeren van een quickscan/historisch onderzoek. Daarnaast kan middels onderzoek de civieltechnische herbruikhaarheid van vrijkomende grond worden bepaald. Dat geldt ook voor herbruikhaarheid van vrijkomend asfalt en/of fundatielagen. Al die onderzoeken zijn voor de planologische kant echter niet noodzakelijk.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Beleidskader
Europees- en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het NBW-Actueel (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Een actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2003 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot het aanscherpen van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario's. Ook is een nieuwe fase aangebroken in het samenwerkingsproces, waarbij het zwaartepunt verschuift van planvorming naar uitvoering. Het NBW is een uitwerking van de uitvoering van waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn: het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken; verbetering van de waterkwaliteit.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe, dit betekent dat de toestand van de wateren er niet op achteruit mag gaan. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
Wetterskip Fryslan
Het van toepassing zijnde beleid is vastgelegd in het waterbeheerprogramma 2022-2027. Dit programma is in samenwerking met de Provincie Fryslân opgesteld. De provincie is verantwoordelijk voor het Regionaal Waterprogramma 2022-2027 dat het kader is voor het waterbeheerprogramma. Het programma richt zich op het versterken van dijken, de aanleg van waterbergingsgebieden, het langer vasthouden van zoet water en de verbetering van de waterkwaliteit. Om de effecten van de klimaatverandering op te kunnen vangen zijn maatregelen en ruimtelijke keuzes onvermijdelijk.
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteren wij de volgende compensatienorm:
In het kader van de beoogde ontwikkeling is op 17 april 2023 de digitale watertoets uitgevoerd. Hiermee is het waterschap Wetterskip Fryslan over de beoogde ontwikkeling geïnformeerd. Het toetsingsdocument is bijgevoegd als Bijlage 1 Watertoets. Door de realisatie van het plan gaat er geen toename in verharding ontstaan. Wel wordt er extra groen toegevoegd, hetgeen bevorderlijk is voor het waterbergend vermogen van het gebied. Derhalve is het niet nodig om watercompenserende maatregelen toe te passen.
In het plan wordt tevens niets gedaan met het oppervlaktewater. In een aangrenzend bestemmingsplan wordt juist wel een stuk water langs de Burmanialaan gegraven. Nu ligt op de plek van die watergang een lange duiker tussen de watergang aan de zuidkant van de Eikesingel en de zuidelijke watergang langs de Burmanialaan. Door het aanleggen van de nieuwe watergang op de hoek van de Burmanialaan-Eikesingel wordt de duiker flink ingekort. De nieuwe watergang wordt onderdeel van de hoofdstructuur. De huidige duiker in het systeem kan worden ingekort naar twee korte duikers::
Dit is grote winst voor de hoofdwaterstructuur, omdat een deel van de structuur nu weer open wordt.
Het advies van het wetterskip is om het wegwater te laten afvoeren naar de nieuwe watergang op de hoek van de Burmanialaan-Eikesingel. Zo wordt voorkomen dat de belangrijke duiker in de hoofdstructuur extra wordt belast.
Gesteld wordt dat het plan in lijn is met het waterbeheerprogramma en geen waterbelangen schaadt. Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Algemeen
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Onderzoek
Om te beoordelen of sprake is van archeologische (verwachtings)waarden in het plangebied is de Friese Archeologische Monumenten Kaart Extra (FAMKE) geraadpleegd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, voor de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen. Voor het plangebied geldt voor de steentijd-bronstijd dat onderzoek alleen is vereist bij grote ingrepen. Hierbij gaat het om ingrepen van meer dan 2,5 hectare. Daarvan is in onderliggend plan geen sprake.
Voor de ijzertijd-middeleeuwen wordt onderzoek geadviseerd bij ingrepen groter dan 5.000 m². Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 5.500 m². De bovengenoemde drempelwaarde zou daarmee in theorie overschreden worden. Echter, het Steunpunt Monumentenzorg adviseert om geen archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Het gaat om een relatief bescheiden uitbreiding op een bestaand wegtracé in een nieuwbouwwijk. Het Steunpunt verwacht dat er geen intacte archeologische vondsten zullen worden verstoord met de ontwikkeling. Een eerder booronderzoek uit 2004 heeft alleen maar verstoorde bodems opgeleverd.
Figuur 4.1 Archeologische beleidskaart steentijd-bronstijd
Figuur 4.2 Archeologische beleidskaart ijzertijd-middeleeuwen
Op basis van de resultaten van bovenstaande is gebleken dat de kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats in het plangebied klein is. Geadviseerd wordt om het plangebied vrij te geven voor onderhavig plan.
In een vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Eventuele vondsten dienen gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld voor wetenschappelijk onderzoek.
Conclusie
Gesteld wordt dat op basis van bovenstaande het aspect archeologie geen belemmering oplevert voor de realisatie van het onderhavige plan.
Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht overheden om relevante cultuurhistorische waarden mee te laten wegen in het ruimtelijk beleid. Daarnaast worden gemeenten sinds 2012 verplicht door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) om cultuurhistorische belangen evenals archeologische verwachtingen in de bodem in ogenschouw te nemen bij het opstellen van een bestemmingsplan. In de brochure ''Ruimtelijke ordening en erfgoed; een handreiking voor cultuurhistorisch onderzoek'' gemaakt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed wordt gesteld dat cultuurhistorisch onderzoek interdisciplinair behoort te zijn. Dit wordt als volgt geduid:
Cultuurhistorisch onderzoek in het kader van de ruimtelijke ordening richt zich op de aanwezigheid, aard, betekenis en waarde van
Derhalve is het voor ieder ruimtelijk plan belangrijk om maatwerk te bieden vanwege de meerdere betrokken belangen
Onderzoek
Volgens de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Onderstaand is een uitsnede van de kaartlagen opgenomen.
In de bestaande situatie zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of monumenten aanwezig. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling wordt derhalve geen cultuurhistorie geschaad.
Figuur 4.4 uitsnede cultuurhistorische beleidskaart
Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Het plan voorziet in het verplaatsten van de weg, wandelpaden en fietspaden. Bijkomstig wordt beplanting gerooid en aangelegd. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming optreden. In het kader van de beoogde ontwikkeling is derhalve in april 2023 onderzoek uitgevoerd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. Het gehele onderzoek is te vinden in Bijlage 2 Quickscan Flora en Fauna. Mogelijk worden er tijdelijk rust- en voortplantingsplaatsen verstoord. Daarnaast heeft het plan mogelijk permanente invloed op de afname van beschermde vaste rust- of voortplantingsplaatsen en/of jaarrond beschermde nesten, het vernielen/verdwijnen van beschermde soorten en/of aantasting van de kwaliteit van het leefgebied van beschermde soorten.
Vleermuizen
Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond beschermd en mogen alleen met een ontheffing beschadigd of vernield worden en vleermuizen mogen alleen verstoord, verwond of gedood worden indien daarvoor een ontheffing is verkregen. Er zijn tijdens het veldbezoek geen vleermuizen waargenomen en er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied bezetten. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leiden daarom niet tot wettelijke consequenties voor vleermuizen.
Vogels
Uit het onderzoek blijkt dat het gebied wordt beschouwd als functioneel leefgebied voor verschillende vogelsoorten. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaats vinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Zoogdieren en amfibieën
Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet (opzettelijk) gedood worden. Om te voorkomen dat grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden.
Ongewervelden
In het gebied zijn geen beschermde ongewervelden waargenomen en er zijn geen aanwijzingen gevonden dat het onderzoeksgebied een geschikt habitat vormt voor beschermde ongewervelden.
Zorgplicht
In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied, voor de in het onderzoeksgebied foeragerende diersoorten, niet aangetast.
Houtopstanden
Voor de te rooien bomen is de bomenverordening van de gemeente Smallingerland van kracht. Er dient te worden nagegaan of een (omgevings-)vergunning aangevraagd moet worden voor het rooien van de desbetreffende bomen.
Geconcludeerd wordt dat aspect ecologie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen dient onderbouwt te worden of er sprake is van een significant negatief effect op omliggende Natura 2000-gebieden door de mogelijke toename aan stikstofdepositie afkomstig van het plangebied. Als gevolg van de herontwikkeling van het plangebied ten behoeve van woningbouw neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het onderzoeksgebied, tijdens de gebruiksfase en de realisatiefase (tijdelijk), mogelijk toe ten opzichte van de huidige situatie. Gelet op de ligging van het onderzoeksgebied ten opzichte van Natura 2000-gebied en gelet op de ligging binnen de bebouwde kom, kan een negatief effect van stikstof op een Natura 2000-gebied niet uitgesloten worden.
In het kader van de beoogde ontwikkeling is derhalve door Lycens BV een stikstofdepositieberekening van de realisatiefase uitgevoerd, deze is bijgevoegd als Bijlage 3 Stikstofdepositieberekening. De gebruiksfase is niet berekend, omdat de weg en de reconstructie geen verkeersaantrekkende werking hebben. Voor de functies/ontwikkelingen die een verkeersaantrekkende werking hebben zijn in andere procedures stikstofberekeningen aangeleverd die geen onderdeel zijn van onderhavig plan. Uit de rekenresultaten blijkt dat in de 'beoogde situatie, realisatiefase' geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op omliggende Natura 2000-gebieden zijn berekend. Ten aanzien van de realisatiefase zijn daarom geen nadere stappen noodzakelijk.
Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Er is dan ook per definitie geen sprake van significant negatieve effecten en een nadere (passende en/of ecologische) beoordeling op grond van artikel 2.7:1 jo. 2.8:1 Wnb is daarom niet aan de orde.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
Vanwege de beoogde fysieke verlegging van de wegas ter hoogte van het kruispunt Eikesingel - Sportlaan is mogelijk sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh. Daarom bestaat er voor de Eikesingel een inspanningsverplichting voor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek. Voor de Sportlaan, zijnde een 30-km weg, geldt die verplichting niet. Dit omdat op basis van de Wgh 30-km wegen niet zoneplichtig zijn. Het volledige akoestische onderzoek is te raadplegen in Bijlage 4.
Voor de formele reconstructietoets van de Eikesingel is de situatie vóór de uitvoering van de fysieke wijziging van het kruispunt (jaar 2023) vergeleken met de situatie minimaal 10 jaar ná de uitvoering van de wijziging (jaar 2034). Bij de uitvoering van het ontwerp wordt het huidige wegdek (klinkers) op de Eikesingel direct uitgevoerd in asfalt. Omdat dit onderdeel is van de fysieke wijziging van de weg, mag bij de reconstructietoets met het effect van deze maatregel rekening worden gehouden.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ten gevolge van de fysieke wijzigingen op de Eikesingel sprake is van zowel een toename als een afname. De hoogste toename bedraagt 1,43 dB ter hoogte van de woning Eikesingel 31. De afname vindt voornamelijk plaats ter hoogte van de gevels van de woningen in de directe nabijheid van de kruising. De reden hiervoor is voornamelijk te wijten aan de wijziging van het huidige wegdek (klinkers) in een asfaltverharding. Omdat de hoogste toename onder de 1,50 dB grens blijft, is voor de Eikesingel geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig plan.
3.7.1 Algemeen
De Europese Unie wil dat de lucht overal schoon genoeg is om de gezondheid van de mensen zo goed mogelijk te beschermen. Daarom heeft de Europese Unie normen gesteld voor de concentraties van vervuilende stoffen in de lucht. Luchtverontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen. Denk bijvoorbeeld aan het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen.
De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn in Nederland uitgewerkt in de volgende wet- en regelgeving:
3.7.1.1 Wet milieubeheer
In de Wet milieubeheer (Wm) is hoofdstuk 5 (titel 5.2) de landelijke wetgeving voor luchtkwaliteit weergegeven. In bijlage 2 van deze titel zijn de grenswaarden aangegeven waaraan moet worden voldaan voor wat betreft de luchtkwaliteit. In artikel 5.16 is de toets voor de luchtkwaliteit weergegeven. In dat artikel is bepaald dat ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling het volgende moet worden getoetst in het kader van luchtkwaliteit:
3.7.1.2 Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
De regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie, en depositie, van luchtverontreinigende stoffen. De regeling legt onder andere de standaardrekenmethoden vast waarmee de gevolgen van ruimtelijke plannen voor de luchtkwaliteit worden berekend. Veel regels uit de Rbl volgen uit de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit uit 2008.
Toetsing aan de grenswaarden is niet op alle plekken nodig. De twee criteria zijn:
Als een project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeft geen toets plaats te vinden aan de grenswaarden luchtkwaliteit.
3.7.1.3 Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)
De toets aan het besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) heeft betrekking op projecten of activiteiten waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Leidt een project tot een toename voor NO2 en PM10 die lager is dan de NIBM-grens, dan is het toetsen van het project aan de grenswaarden luchtkwaliteit niet nodig en kan het project zonder verdere maatregelen doorgaan. Wel moet het project nog voldoen aan het Besluit gevoelige bestemmingen en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. De uitvoeringsregels voor NIBM staan in de algemene maatregel van bestuur (AMVB) 'Niet in betekenende mate bijdragen' en de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen'. In bijlage 5 van de Regeling NIBM zijn vier gebieden opgenomen waarop de Regeling NIBM niet van toepassing is omdat daar structureel een hoge waarde heerst. Dit zijn delen van de gemeenten Asten, Nederweert, Deurne en Barneveld.
Volgens het Besluit NIBM is sprake van een NIBM-project als het project of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. Of een project een NIBM-project betreft, kan op twee manieren worden bepaald. Het project kan getoetst worden aan de categorieën van gevallen die zijn vastgesteld, of er kan een berekening plaatsvinden:
In regeling NIBM zijn de volgende getalsmatige categorieën van gevallen vastgesteld, om te bepalen of sprake is van een NIBM-project:
Woningbouwlocaties; 3% criterium ligt bij:
De berekening of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof en stikstofdioxide kan ook worden uitgevoerd als een project de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM overschrijdt. Het is dan mogelijk om alsnog via berekeningen aannemelijk te maken dat de 3% grens niet wordt overschreden. Soms kan een kwalitatieve beschrijving voldoende zijn.
3.7.1.4 Besluit gevoelige bestemmingen
Naast de luchtverontreiniging die door het project zelf wordt veroorzaakt, waarbij het criterium 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een rol speelt, gaat het om de luchtkwaliteit van het gebied zelf. Er moet worden uitgesloten dat men niet wordt blootgesteld aan een slechte luchtkwaliteit in de toekomst. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen' is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg. De zone wordt gemeten vanaf de rand van de weg. Voorgaande is enkel toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. Het totaal aantal mensen dat behoort bij een gevoelige bestemming mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10, PM2,5 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Bij uitbreiding van bestaande gevoelige bestemmingen mag het totale aantal blootgestelden eenmalig met maximaal 10% toenemen. Is de dreigende normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszones.
De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt plaats volgens bepalingen in de Wet milieubeheer (Wm). De basis voor de luchtkwaliteitstoets staat in titel 2 van hoofdstuk 5 Wm. De luchtkwaliteitseisen zelf staan in bijlage 2 van de Wm. Zoals aangegeven zijn in Nederland alleen stikstofoxide en fijn stof (PM10 en PM2,5) relevant voor de beoordeling van de luchtkwaliteit.
Stikstofdioxide (NO2)
De WHO heeft per september 2021 een nieuwe advieswaarde van 10 microgram per kuub gedefinieerd. De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt met 40 microgram per kuub daar aanzienlijk boven.
Fijn stof (PM10)
Fijn stof draagt volgens de huidige inzichten bij aan ruim 75% van alle ziektelast van milieufactoren. Daarnaast is van fijn stof bekend dat er ook significant schadelijke effecten zijn op de gezondheid beneden de wettelijke grenswaarde van 40 microgram per kuub. De WHO heeft per september 2021 een nieuwe scherpe advieswaarde van 15 microgram per kuub gedefinieerd (eerder gold 20).
Fijner stof (PM2,5)
Fijner stof (PM2,5) is een nog belangrijkere schadelijke component van fijn stof. De WHO hanteerde een advieswaarde van 10 microgram per m³ maar heeft deze nu bijgesteld naar 5 microgram per kuub. De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt met 25 microgram per kuub daar aanzienlijk boven.
De volgende grenswaarden voor deze stoffen zijn derhalve gesteld:
Stof | Soort norm | Concentratie | Status |
NO2 | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | Grenswaarde |
NO2 | Uurgemiddelde (mag max. 18 keer per jaar worden overschreden) | 200 µg/m³* | Grenswaarde |
NO2 | Jaargemiddelde | 10 µg/m³ | WHO advieswaarde |
PM10 | Jaargemiddelde | 40 µg/m³ | Grenswaarde |
PM10 | Jaargemiddelde | 15 µg/m³ | WHO advieswaarde |
PM10 | Daggemiddelde | 50 µg/m³31,3 µg/m³ (jaargemiddeld)** | Grenswaarde |
PM2,5 | Jaargemiddelde | 25 µg/m³ | Grenswaarde |
PM2,5 | Jaargemiddelde | 20 µg/m³ | Indicatieve grenswaarde (EU) |
PM2,5 | Jaargemiddelde | 5 µg/m³ | WHO advieswaarde |
* Van toepassing voor wegen waarvan tenminste 40.000 motorvoertuigen per etmaal gebruik maken.
** De daggemiddelde grenswaarde is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m³. De daggemiddelde norm komt namelijk neer op 31,3 µg/m³ jaargemiddeld.
Niet in betekende mate (NIBM) bijdragen
Voorliggend plan maakt de herontwikkeling van het Eikekwartier en de Sportlaan mogelijk. Het gaat daarbij om één ontsluitingsweg.
Het gaat hierbij om een aanzienlijk lagere ontwikkeling dan de bovengenoemde 1.500 woningen waarbij de NIBM-grens geldt. Daarbij kent de locatie in de bestaande situatie al een verkeersgenererende, naar verwachting gaat het plan weinig invloed hebben op de verkeersgeneratie. Er is met zekerheid te stellen dat het plan niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit en daarmee NIBM is.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de praktijk is het langs drukke wegen vooral van belang welke waarden fijnstof (PM10 en PM2,5), stikstofdioxide (NO2) en roet aanwezig zijn. Vooral de concentratie NO2 geeft op korte afstand van de weg verkeer gerelateerde emissie. Fijnstof ligt veel meer als een deken over Nederland, waarbij een drukke weg in de directe omgeving wel een bijdrage kan leveren aan de concentraties. Roetdeeltjes maken deel uit van de fijnere fractie van het fijnstof en hebben typisch een afmeting kleiner dan 0,3 µm. Een groot deel van de roetdeeltjes zit in de ultrafijne fractie van fijnstof, dat direct kan doordringen in de longblaasjes.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijnstof concentratie (PM10) van 13.7 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 12.9 µg/m3. De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus zeer goed.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het onderhavige plan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object (zoals een woning) in vier situaties, deze zijn weergegeven in de volgende tabel.
binnen bebouwde kom | buiten bebouwde kom | ||
concentratiegebieden | 3,0 (in ou/m3) | 14,0 (in ou/m3 | |
niet concentratiegebieden | 2,0 (in ou/m3) | 8,0 (in ou/m3) |
Geurnormen Wet geurhinder en veehouderij
Voor veehouderijen met diercategorieën waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld geldt op grond van artikel 4 van de wet een minimumafstand ten opzichte van een geurgevoelig object. Binnen de bebouwde kom is deze minimumafstand 100 meter en daarbuiten 50 meter. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar gelden ook deze minimumafstanden.
Verder moet op grond van artikel 5 van de Wgv een minimale afstand tussen de gevel van een geurgevoelig object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden. Deze afstand bedraagt ten minste 50 m voor objecten binnen de bebouwde kom en ten minste 25 m voor objecten buiten de bebouwde kom.
Het plangebied is gesitueerd in het stedelijk gebied van Drachten. Omdat de locatie aan de rand van de bebouwde kom ligt, nabij het buitengebied, is beoordeeld of er in de nabije omgeving agrarische bedrijven aanwezig zijn. Potentieel zouden nabijgelegen agrarische bedrijven (veehouderijen) tot een geurbelasting in het plangebied kunnen leiden. Uit het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied' volgt dat in de nabijheid van het plangebied geen veehouderijen zijn gelegen. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bevindt zich op circa 1.700 meter ten zuiden van het plangebied. Gesteld kan worden dat ter plekke van het plangebied geen sprake gaat zijn van geurbelasting.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorgenomen plan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand heeft als doel bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.
De ontwikkeling betreft de herontwikkeling van bestaande infrastructuur. Dit is geen milieubelastende of milieugevoelige functie. Dit aspect heeft daarom geen negatief effect op de beoogde ontwikkeling.
Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
De ontwikkeling voorziet in de herinrichting van bestaande infrastructuur. Dit betreft geen kwetsbaar object. De aspecten Bevi, Bevt en Bevb hebben daarom geen negatief effect op de beoogde ontwikkeling.
Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat in het plan wordt beoordeeld dat de ontsluitende wegen voldoende capaciteit hebben om het verkeer van en naar het plangebied af te wikkelen. Daarnaast moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, om overlast van geparkeerde auto’s te voorkomen. Hierbij wordt uitgegaan van de verkeerkengetallen uit de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (381, december 2018)' en de Parkeernormennota 2015 van de gemeente Smallingerland.
In de bestaande situatie kent het plangebied geen verkeersgenererende werking, omdat de weg op zichzelf geen bestemming is. De reconstructie van de weg trekt ook geen extra verkeer aan naar de weg. Door de realisatie van het zwembad zijn er wel meer verkeersbewegingen te verwachten die via de Eikesingel afgewikkeld moeten worden. Dit was tevens de reden om de verkeerssituatie te wijzigen. De wijziging van de verkeerssituatie zorgt ervoor dat de Eikesingel in staat is deze toename van verkeersbewegingen te verwerken. Het plan leidt daarmee niet tot een afwenteling van negatieve verkeerseffecten op de omgeving, maar heeft juist een positieve uitwerking op de doorstroming en veiligheid van de verkeerssituatie.
Vanwege de niet verkeersaantrekkende werking van de weg is er geen behoefte aan parkeerplaatsen op of rondom de weg. Het aspect parkeren wordt niet relevant geacht en wordt daarom niet verder behandeld.
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is op de aspecten verkeer en parkeren.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
In en nabij het plangebied van dit plan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van de groene inrichting van de ontwikkeling. Binnen deze bestemming zijn ook de fietspaden mogelijk.
De bestemming 'Verkeer' is opgenomen voor de Eikesingel. De vigerende planregels zijn in onderhavig bestemmingsplan overgenomen.
De bestemming 'Verkeer - Verblijf' is opgenomen voor de Sportlaan. Personen verblijven hier voor langere tijd, omdat er geparkeerd wordt bij de sportfaciliteiten. De vigerende planregels zijn in onderhavig bestemmingsplan overgenomen.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Het bevoegd gezag is de initiatiefnemer van onderhavig plan en derhalve verantwoordelijk voor de kosten. Het maken van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Drachten, Eikesingel - Sportlaan'.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Friesland
De provincie heeft aangegeven dat de provinciale belangen in het plan op een juiste wijze zijn verwerkt. Het plan geeft voor het overige tevens geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Wetterskip Fryslan
Het plan is kenbaar gemaakt bij het waterschap op 17 april 2023. In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft informeel vooroverleg met het Wetterskip plaatsgevonden. In dit overleg zijn mogelijke meekoppelkansen besproken waarmee de waterschapsbelangen behartigd kunnen worden. Hetgeen besproken tijdens dit overleg heeft doorwerking gevonden in de waterparagraaf.
Omgevingsparticipatie
Er is een inloopavond georganiseerd met de omgeving om de plannen kenbaar te maken en te bespreken. Dit heeft plaats gevonden op 6 juli 2023.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 september tot en met 25 oktober voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon eenieder een zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.