Plan: | Noordkade 34 - Drachten |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0090.BP2023SCE006-0401 |
Het plangebied bevindt zich aan de Noordkade 34 te Drachten. Op het adres was op de begane grond een uitgaansgelegenheid (café) gevestigd. Het café is gesloten en de bedrijvigheid is gestopt. Op de eerste etage bevindt zich een woning. Het naastgelegen pand op het adres Noordkade 32 is ook in eigendom van de initiatiefnemer, hierin is een restaurant gevestigd.
De initiatiefnemer is voornemens het gebouw aan de Noordkade 34 te slopen en hier een nieuw en groter pand te bouwen. De begane grond krijgt de functie van restaurant en dient ter uitbreiding van het reeds bestaande restaurant op nummer 32. Op de eerste en tweede etage van het gebouw worden vier woningen gerealiseerd.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met de bouw- en gebruiksmogelijkheden zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven te willen meewerken aan het planvoornemen, op voorwaarde dat de functieaanduiding 'horeca tot en met categorie 3' wordt aangepast naar 'horeca tot en met categorie 2'.
Dit bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologische kader om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. In voorliggend plan wordt aangetoond dat de in dit plan beschreven ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Opgemerkt wordt dat de Noordkade 32 onderdeel uitmaakt van het voorliggende bestemmingsplan. Dit omdat de Noordkade 32 abusievelijk een bouwhoogte van 0 meter is toegestaan. Ter plaatse van de Noordkade 32 vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats. Om die reden wordt het perceel verder buiten beschouwing gelaten.
Opgemerkt wordt dat Noordkade 34 onderdeel uitmaakt van het voorliggend bestemmingsplan. Dit omdat ter plaatse de bouwhoogte abusievelijke op 0 meter is gesteld. Dit wordt in het voorliggend bestemmingsplan aangepast. Ter plaatse van Noordkade 34 vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats en wordt dan ook verder buiten beschouwing gelaten.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen in de wijk Noordoost, midden in het centrum van de stad Drachten in de gemeente Smallingerland. Het plangebied ligt tussen de Eibertsbek en de Noordkade. Aan de westkant van het pand ligt het eerder genoemde restaurant, aan de oostkant is een kapsalon gevestigd. Het plangebied wordt omringd door winkels, waar veelal bovenwoningen aanwezig zijn. Achter het plangebied bevindt zich een woonwijk.
Het perceel staat bekend als kadastrale gemeente Drachten, sectie A perceelnummer 4933. In figuur 1.1 is een luchtfoto opgenomen van het plangebied. Het plangebied zelf is aangegeven met een rood vlak. In figuur 1.2 is het vooraanzicht weergegeven van de huidige situatie. Het te slopen gebouw is rood omlijnd, het pand op nummer 32 is groen omlijnd.
Figuur 1.1. Luchtfoto ligging plangebied in het rode vlak (bron PDOK)
Figuur 1.2. Vooraanzicht van de panden (bron Google Street View).
In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Drachten Noord-Oost', vastgesteld op 1 juni 2010 door de gemeenteraad van Smallingerland.
Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Centrum', met daarbij de functieaanduiding 'horeca tot en met categorie 3'. Het gehele perceel wordt aangeduid met een bouwvlak. Het bouwvlak is voorzien van de volgende maatvoeringen: een maximum bouwhoogte van 0 m en een maximum goothoogte van 7,5 m.
Ter plaatse van de bestemming 'Centrum' is in artikel 6.1 van de regels de bestemmingsomschrijving opgenomen. Voor het beoogde initiatief is het relevant te vermelden dat horecabedrijven tot en met categorie 3 en wonen zijn toegestaan. Voor bebouwing geldt dat het bebouwingspercentage van een binnen het bouwvlak gelegen deel van het bouwperceel ten hoogste 60% zal bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte al meer is, in welk geval de bestaande oppervlakte als maximum geldt. Ingevolge artikel 6.3 lid 1 sub a kan het college van burgemeesters en wethouders een omgevingsvergunning te verlenen, waardoor het maximum bebouwingspercentage kan worden vergroot tot 100%.
Het perceel heeft de functieaanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 3'. De begripsomschrijving omschrijft dater er een horecabedrijf is toegestaan dat zich voornamelijk richt op het 's avonds en/of 's nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens de gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-dancing, discotheek, nachtclub en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf.
In figuur 1.3 is het vigerende bestemmingsplan weergegeven en is het plangebied rood omlijnd.
Figuur 1.3. Bestemmingsplan met het plangebied rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Overige geldende bestemmingsplannen
In het plangebied gelden meerdere parapluplannen. Het gaat om de 'Partiële herziening Wonen-werken en Werk aan huis', vastgesteld op 17 maart 2015 door de gemeenteraad van Smallingerland. Dit parapluplan gaat nader in op het werken aan huis en is niet relevant voor het beoogde plan.
'Paraplubestemmingsplan regeling aan- en uitbouwen en bijgebouwen' is vastgesteld op 15 december 2015. Dit parapluplan geeft een aanvulling op de regeling aan- en uitbouw van bijgebouwen.
'Parapluplan terrassen Smallingerland' is vastgesteld op 24 mei 2016. Dit plan geeft regels voor het uitbaten van terrassen.
'Parapluplan parkeernormen' is vastgesteld op 10 januari 2017 en geeft aan welke parkeernormen gelden voor het gebied.
'Paraplubestemmingsplan Wonen in Smallingerland' is vastgesteld op 6 juli 2021. In dit plan worden enkele begrippen van het vigerende bestemmingsplan aangepast.
Strijdigheid
De initiatiefnemer is voornemens om vier woningen te realiseren. Ingevolge art. 6.4 van de regels is dit strijdig met het bestemmingsplan. Dit artikel bepaalt dat het gebruik van de gebouwen op een bouwperceel voor meer dan één woning niet is toegestaan.
Het gewenste bebouwingspercentage is ook in strijd met art. 6.2.2 van de regels van het bestemmingsplan. Volgens sub b mag het bebouwingspercentage van het perceel ten hoogste 60% bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte als meer is, in welk geval de bestaande oppervlakte als maximum geldt. In de huidige situatie is het bebouwingspercentage 30,3% en met de beoogde ontwikkeling wordt het bebouwingspercentage 100%.
Tenslotte is het planvoornemen in strijd met de bouwhoogte, aangezien deze in het geldende bestemmingsplan is bepaald op 0 meter.
Zowel het beoogde aantal nieuwe woningen als de bouwhoogte als het bebouwingspercentage is strijdig met het vigerende bestemmingsplan.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg over de juridische regeling van het plan. Hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied bevindt zich aan de Noordkade 34 in het centrum van Drachten. In de huidige situatie staat een voormalig horecabedrijf op het perceel. Hier was een café gevestigd, deze bedrijvigheid is in september 2019 gestopt. Sindsdien staat de begane grond leeg. Het pand heeft een bruto vloeroppervlakte van 109 m2 op de begane grond. Op de eerste verdieping is een woning aanwezig, deze is bewoond en heeft een oppervlakte van 90 m2. Het gehele perceel heeft een oppervlakte van 360 m2.
In de voorgenomen situatie wordt het pand op nummer 34 gesloopt om hier vervolgens een nieuw gebouw te plaatsen. Het nieuwe pand krijgt een moderne jaren '30 uitstraling en bevat een kap die overloopt in een plat dak. Deze karakteristieken komen voor in de bestaande bebouwing van de omgeving. Op het dak worden inpandig twee warmtepompen geïnstalleerd.
De gewenste bouwhoogte bedraagt 10,5 meter, zoals weergegeven in de doorsnede in figuur 2.1. Het perceel heeft een oppervlakte van 360 m2 en dit blijft in de nieuwe situatie onveranderd. In de huidige situatie is sprake van een bebouwingspercentage van 30,3%. In de nieuwe situatie is het bebouwingspercentage 100%.
Figuur 2.1. Doorsnede van het gebouw (bron Kat Koree Architecten)
In figuur 2.2 is de nieuwe gevel vanaf de Noordkade te zien. In figuur 2.3 is de gevel vanaf de Eibertsbek weergegeven.
Figuur 2.2. Gevel vanaf de Eibertsbek (bron Kat Koree Architecten)
De begane grond wordt gebruikt ter uitbreiding van het restaurant op nummer 32. Op de eerste en tweede verdieping worden vier moderne woningen gerealiseerd.
De oppervlakte van het nieuwe gebouw neemt toe in verhouding met de oude situatie. De toename van het oppervlak is weergegeven in tabel 2.1.
Tabel 2.1 BVO nieuwe en oude situatie in m2
Bestaand | Nieuw | Verschil | ||
BVO begaande grond | 109 | 361 | +252 | |
BVO eerste verdieping | 90 | 247 | +157 | |
BVO tweede verdieping | 0 | 240 | +240 | |
Totaal BVO | 199 | 848 | +649 |
Met het beoogd plan neemt het BVO toe met 649 m2. In tabel 2.1 wordt onderscheid gemaakt tussen het gebruiksoppervlakte en het verblijfsgebied.
Tabel 2.2 Specificatie oppervlak bestaande en nieuwe situatie begaande grond in m2
Bestaand | Nieuw | Totaal | |
Gebruiksoppervlak | 447,00 | 270,00 | 717,00 |
Verblijfsgebied | 245,00 | 150,00 | 395,00 |
VG/VO 55% | 55,09% |
Parkeerplekken
In het plangebied worden zes parkeerplaatsen gerealiseerd voor de vier woningen.
Algemeen
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. In dit geval wordt aangesloten op de uitgangspunten uit de nota 'Parkeernormen 2015'. Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten op de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren 381' (december 2018). Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers onderverdeeld in functie, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.
Gemeente Smallingerland heeft in de Parkeernormennota 2015 de parkeernormen vastgesteld. De berekening wordt uitgevoerd aan de hand van de gestelde normen. Voor de berekening geldt dat het gebied een 'matige stedelijkheidsgraad' heeft en het valt in de ligging 'centrum'. Er zijn twee functiegroepen aanwezig in het pand: 'Horeca en (verblijfs)recreatie' en 'Wonen'. Hiervoor worden twee aparte berekeningen gemaakt. Met betrekking tot horeca geldt in de nieuwe situatie het functietype 'Restaurant'.
In de bestaande situatie is planologisch gezien onder andere een discotheek ter plaatse toegestaan. Bij deze kencijfers wordt dan ook aangesloten. Voor wonen geldt de categorie 'huur, huis, vrije sector'. Hierbij wordt op basis van het gemeentelijk beleid steeds uitgegaan van het gemiddelde van het minimale en maximale kencijfer.
Parkeerbehoefte horeca
In onderstaande subparagraaf wordt beschreven in hoeverre het beoogde initiatief invloed heeft op het verkeer en parkeren in het gebied met betrekking tot de uitbreiding van de horecagelegenheid.
Tabel 2.3 Parkeerbehoefte
Bvo in m2 | Parkeerkerncijfer per m2 | Parkeerbehoefte | Par | |
Bestaand | 109 | 0,069 | 7,52 | 7 |
Nieuw | 350 | 0,09 | 31,5 | |
Verschil | 23,98 |
De parkeerbehoefte betreft een toename van afgerond 24 parkeerplekken. Voor werknemers en bezoekers is het ongewenst om parkeren op eigen terrein te verzorgen, gemeente Smallingerland wil dat parkeren plaatsvindt op de betaalde parkeerplaatsen. Bij initiatieven voor het centrum moet wel beoordeeld worden of het werknemers- en bezoekersparkeren opgelost kan worden binnen de bestaande parkeercapaciteit op loopafstand in het betaald parkeren gebied. De maximale parkeerdruk binnen de geaccepteerde loopafstand mag inclusief de ontwikkeling niet hoger uitvallen dan 90%. Indien blijkt dat de parkeerdruk hoger wordt dan 90%, vindt binnen de gemeente een brede belangenafweging plaats en wordt besloten of extra parkeerruimte aangelegd kan worden, afgeweken wordt van de maximale parkeerdruk of dat niet wordt meegewerkt aan de omgevingsvergunning.
Horeca wordt niet benoemd in de hoofdfuncties, daarom wordt uit gegaan van de hoofdfunctie 'winkelen'. Deze functie heeft een loopafstand van 200 meter.
Parkeerdrukmetingen
Deze paragraaf is gebaseerd op de parkeerdrukmetingen van de gemeente Smallingerland van juni 2021, zie bijlage 1. Binnen een straal van 200 meter van het plangebied liggen verschillende mogelijkheden tot parkeren.
In de zone Noord- en Zuidkade (De Singel - Torenstraat) westelijke deel zijn 50 parkeerplekken aanwezig. Voor doordeweekse dagen geldt een gemiddelde parkeerdrukte van 49% procent, dit betekent dat 25 parkeerplekken beschikbaar zijn. Doordeweeks is het gebied voldoende uitgerust op de toenemende parkeerkdruk die ontstaat door de beoogde ontwikkeling. Tijdens de koopavond op donderdagavond en in het weekend zijn gemiddeld 39 parkeerplekken bezet en 11 plekken onbezet.
De parkeerzone Noord- en Zuidkade (De Singel - Torenstraat) oostelijke deel zijn 36 parkeerplekken aanwezig. In het weekend en op donderdagavond zijn gemiddeld 10 parkeerplaatsen bezet en 26 plekken onbezet.
De parkeerzones Noord- en Zuidkade (De Singel - Torenstraat) oostelijke deel en Noord- en Zuidkade (De Singel - Torenstraat) westelijke deel hebben gezamenlijk voldoende parkeerplekken om te voorzien in de extra parkeerbehoefte van de horeca.
Volgens de parkeernormennota mag de maximale parkeerdruk binnen de geaccepteerde loopafstand inclusief de ontwikkeling niet hoger uitvallen dan 90%. Voor de weekenddagen en koopavond blijven ((11+26)-24=) 13 parkeerplekken onbezet van totaal (50+36=) 86 plekken. De maximale parkeerdruk is afgerond (100*73:86=) 85% en valt binnen de gestelde norm van 90%. Voor doordeweekse dagen voorziet de Noord- en Zuidkade (De Singel - Torenstraat) oostelijke deel in voldoende parkeerplekken om onder de 90% te blijven.
Verkeersgeneratie horeca
In de CROW-publicatie 381 zijn geen verkeersgeneratiekerngetallen opgenomen voor cafés. Aan de hand van de volgende uitgangspunten is daarom een kerngetal bepaald voor de oude functie:
De verkeersgeneratie zal 6,0 x 1 x 2 = 12,0 mvt/etmaal per 100 m2 bedragen. Het gaat om een oppervlakte van 109 m2 . De verkeersgeneratie in de oude situatie bedraagt afgerond 14 mvt/etmaal.
Voor het restaurant gelden geen verkeersgeneratiekengetallen. Aan de hand van de volgende uitgangspunten is daarom een kerngetal bepaald:
Met verkeer dat naar het restaurant rijdt en daar weer weggaat komt de verkeersgeneratie op: 11 x 3 x 2= 66 mvt/etmaal per 100 m2 BVO. In de nieuwe situatie is het bvo 361 m2 wat betekent dat de nieuwe verkeersgeneratie neerkomt op afgrond 239 mvt/etmaal.
Dit houdt in dat het beoogde initiatief zorgt voor een toename in de verkeersgeneratie van 225 verkeersbewegingen.
Tabel 2.4 Verkeersgeneratie restaurant
BVO in m2 | Verkeersgeneratie | ||
Bestaand | 109 | 14 | |
Nieuw | 361 | 239 | |
Verschil | 225 |
Het plan zorgt voor een toename van het aantal verkeersbewegingen in het gebied. Het plangebied ligt in een gebied met de bestemming 'Centrum'. Een centrum en de bijbehorende infrastructuur is ingericht op de afwikkeling van een grote hoeveelheid verkeersbewegingen. Daarnaast wordt de Noordkade ontsloten op de ceintuurbaan Noorderdwarsvaart. Zowel de Noordkade als de ceintuurbaan zijn in staat de extra verkeersgeneratie af te wikkelen.
Conclusie horeca
Er zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig en de wegen zijn voldoende toegerust op de toename van de verkeersgeneratie.
Parkeerbehoefte wonen
In onderstaande subparagraaf wordt onderzocht in hoeverre het beoogd initiatief invloed heeft op het verkeer en parkeren in het gebied met betrekking tot de uitbreiding van het aantal woningen.
Tabel 2.5 Parkeerbehoefte woningen
Aantal woningen | Parkeerkerncijfer | Parkeerbehoefte | |
Bestaand | 1 | 1,5 | 1,5 |
Nieuw | 4 | 1,5 | 6 |
Verschil | 4,5 |
In de nieuwe situatie neemt de behoefte toe met 5 parkeerplaatsen en dienen voor de woningen vijf parkeerplaatsen aanwezig te zijn. In het beoogde plan worden deze parkeerplaatsen aangelegd aan de achterkant van het gebouw, gelegen aan de Eibertsbek. Hierdoor wordt voldaan aan de parkeernormennota van de gemeente.
Verkeersgeneratie wonen
Tabel 2.6 Verkeersgeneratie wonen
Aantal woningen | Parkeerkerncijfer | Verkeersgeneratie | |
Bestaand | 1 | 6,8 | 6,8 |
Nieuw | 4 | 6,8 | 27,2 |
Verschil | 20,4 |
Voor de verkeersgeneratie geldt een toename van afgerond 21 verkeersbewegingen. Dit is een minimale toename van het aantal verkeersbewegingen. De Eibersbek is voldoende uitgerust om deze toename af te wikkelen. Daarnaast sluit de Eibersbek aan op meerdere ontsluitingswegen.
Conclusie
Voor de woningen zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig en de wegen zijn voldoende toegerust op de toename van de verkeersgeneratie.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt bij het kiezen voor slimme combinaties van functies en bij het vaststellen van specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. De NOVI helpt om hier nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen gemaakt moeten worden met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn acht voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
In Nederland is sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost, ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturing en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied mogelijk maken
Realiseren opgaven
In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
In de SVIR is de Ladder voor Duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument. Doel van de Ladder voor Duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de Ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.
Toetsing
Aan de eisen die worden gesteld in de NOVI wordt voldaan. Het initiatief draagt bij aan de ontwikkeling om de economie van Nederland te verduurzamen, het groeipotentieel te behouden en om steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
Een ladderonderbouwing voor de functie 'Wonen' is niet noodzakelijk, gezien het hier gaat om de realisatie van vier woningen en een ladderonderbouwing pas verplicht is bij de bouw van meer dan 11 woningen.
Voor de horeca is een ladderonderbouwing ook niet noodzakelijk. Bij ontwikkelingen van meer dan 500 m2 is een ladderonderbouwing verplicht. In het beoogde plan is sprake van een BVO van 361 m2 , hierdoor blijft het onder de drempelwaarde van de Ladder voor Duurzame verstedelijking.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijdigheid met het Rijksbeleid.
Brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân, dat is de hoofdambitie van de provincie Fryslân voor de Friese leefomgeving. Met 'leefomgeving' wordt gedoeld op: de gedeelde ruimte waarin mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er wonen, werken of te gast zijn.
Wonen
Fryslân kent een samenhangend netwerk van steden, grote en kleinere dorpen. Deze
steden en dorpen vullen elkaar aan op het gebied van wonen, werken en voorzieningen, ieder vanuit zijn eigen kwaliteiten. Ingezet wordt op onderdelen van dit netwerk nog
sterker met elkaar verbinden tot een compleet palet aan woon-, en werkmilieus en
voorzieningen. Het netwerk vormt daarmee de basis voor:
In steden ligt het accent op stedelijk wonen en publiektrekkende voorzieningen voor een wijde omtrek.
Horeca
Centrumgebieden met publieksfuncties vormen het kloppende hart van steden en
dorpen. En zo’n kloppend hart heeft vitale MKB-bedrijven nodig in de vorm van gevarieerde detailhandel, horeca en andere publieksgerichte functies die de levendigheid
en aantrekkelijkheid ervan dragen. Leegstand van winkels doet hier afbreuk aan, en
kan zonder extra inzet toenemen en structureel worden. Concentratie van winkels in
de centra levert een wezenlijke bijdrage aan de levendigheid ervan. Behalve concentratie van detailhandel, blijven publieke en private investeringen in de kwaliteit en toegankelijkheid van centrumgebieden nodig.
Conclusie
De provincie wil eersteklas locaties voor bestaande en voor nieuwe bedrijven. Het toestaan van de uitbreiding van het restaurant op een eersteklas locatie sluit aan bij de gestelde doelstelling. Daarnaast geeft de provincie aan dat leegstand afbreuk doet aan de levendigheid en aantrekkelijkheid van centrumgebieden. Het beoogde initiatief draagt bij aan het tegengaan van leegstand en het creëren van nieuwe levendigheid in het centrumgebied.
De Provinciale Staten hebben in hun vergadering van 25 juni 2014 de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Het gaat met name om beleid in het Streekplan Fryslân 2007, het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Uitgangspunt is dat de verordening niet méér regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in de AMvB Ruimte of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet over te worden gedaan. Verder is bij de wijze van regeling rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk.
Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat ruimtelijke plannen expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaardevoetnoot aan de omgeving toevoegen. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Een goede manier om aan ruimtelijke kwaliteit invulling te geven, is door de samenhang van de ondergrond, de netwerken en het nederzettingspatroon als basis voor ruimtelijke planvorming op de lange termijn te nemen. Het tot stand brengen van ruimtelijke kwaliteit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Rijk, de provincie, gemeenten, waterschappen, marktpartijen, belangengroeperingen en burgers. Het is vooral een manier van werken waarmee niet enkel naar de ruimtelijke ontwikkeling wordt gekeken, maar waarmee de ruimtelijke ontwikkeling in de bredere context van zijn omgeving en in de tijd wordt geplaatst.
Conclusie
Het planvoornemen zorgt voor extra woningen die passen zijn in het stedelijke gebied, zoals genoemd in de omgevingsvisie.
Op dit moment maakt de bebouwing in het plangebied een verouderde en verwaarloosde indruk en past het niet goed in het straatbeeld. Het voornemen is om het pand te transformeren en op de verdiepingen woningen te realiseren, passend in het stedenbouwkundig en functionele structuur van de omgeving. Op de begane grond van het nieuwe gebouw komt een horeca functie. Het plan zorgt voor een aantrekkelijkere omgeving.
Het beoogde initiatief sluit aan op het provinciaal beleid.
In onderstaande paragraaf wordt het gemeentelijk beleid beschreven, waarbij de omgevingsvisie Smallingerland en de Welstands- en reclamenota 2018 worden belicht.
De Omgevingsvisie schetst de contouren van Smallingerland voor de toekomst. Deze contouren laten zien dat de samenleving verandert. Voor 2040 liggen er complexe maatschappelijke opgaven voor ons, waar we mee aan de slag gaan. Dat kan alleen wanneer de gemeente, de Smallingerlandse samenleving, ondernemers, investeerders en andere overheden samenwerken. Smallingerland kent een grote rijkdom aan ondernemers en ondernemende en betrokken organisaties die zich inzetten voor de dorpen en de stad.
In de visie komen drie leidende principes naar voren: duurzaamheid, inclusiviteit en identiteit. Het leidende principe identiteit betekent dat wij het karakter van ons gebied vasthouden, versterken en vernieuwen op een manier die bij ons past. De leidende principes helpen onze doelen te bereiken. Het zijn principes die de gemeente zowel bij plannen van de gemeente als bij plannen van inwoners, instellingen of ondernemers toepast.
Wonen
In 2040 is Drachten uitgegroeid tot een échte stad. Drachten en de 13 dorpen vormen samen de ideale uitvalsbasis voor wonen en/of werken in het noorden. Er zijn aantrekkelijke en afwisselende woongebieden, stuk voor stuk groen en duurzaam, zowel in de stad Drachten waar je stedelijk kunt wonen als in de dorpen waar dorpse woongebieden zijn. Wonen in het centrum wordt gestimuleerd. Dit zowel voor zowel jongeren en studenten als voor ouderen en expats. Deze doelgroepen wonen allemaal graag in de buurt van de voorzieningen. Samen zorgt dat voor een gezond, veilig en aantrekkelijk stedelijk woongebied. Het centrum is compact, stijlvol en gezellig.
Horeca
Het aanbod van winkels en horeca kan nog meer gericht zijn op het plezier van winkelen en een stad bezoeken. Gezien de centrale ligging van Drachten en de rol van Drachten op regionaal niveau, zijn hier zeker kansen voor, onder meer in de kwaliteit en in de moderne uitstraling van het stadshart van Drachten. Ook vanaf de toegangswegen zijn opvallende architectuur of beeldmerken daarvoor belangrijk.
Voor de vestiging van winkels en eventueel horeca in dorpen en wijken gaat de gemeente uit van de bestaande gebieden die daarvoor zijn aangewezen.
Het welstandsbeleid van Smallingerland is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de inwoners van Smallingerland. Dit betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt hiermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland. Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten.
Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Smallingerland. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit van Smallingerland en het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Op grond van de ruimtelijke ontwikkeling van Smallingerland en op basis van veldwaarnemingen is een indeling gemaakt naar ruimtelijk en functioneel samenhangende gebiedsdelen. In Smallingerland worden 31 typen welstandsgebieden onderscheiden. Op het plangebied is het gebiedstype 'G5 De Kaden (Stedelijke lintbebouwing)' van toepassing. Het nieuwe pand dient aan de welstandscriteria van dit gebiedstype te voldoen. Hiermee wordt aangesloten op het bebouwingsbeeld van de directe omgeving.
Toetsing
Het beoogde plan draagt bij aan een verhoogde leefbaarheid van het centrum van Drachten, doordat een modern gebouw wordt gerealiseerd die voldoet aan de hedendaagse duurzaamheidsaspecten en doordat de horeca het plezier van het bezoeken van de stad zal verhogen. Wat betreft het aspect wonen geldt dat de woningen uiterst geschikt zijn voor de doelgroep die genoemd wordt in de omgevingsvisie. Het plan sluit daarmee aan op het gemeentelijke beleid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor een reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Gebiedstypen
Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of van een 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is er weinig verstoring door verkeer. In de VNG-uitgave wordt een buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast de woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Een "gemengd gebied" is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Tabel 4.1 Milieucategorieën met bijbehorende richtafstand per omgevingstype (bron: VNG)
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van het toetsingskader dient onderzoek verricht te worden naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Toetsing aan het plangebied
Het plangebied ligt langs de Noordkade en is bestemd als 'Centrum'. Het gebied kan getypeerd worden als een gemengd gebied vanwege deze bestemming.
Interne werking
Bij interne werking gaat het om de vraag of de ontwikkeling hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.
In het voorliggende geval gaat het om een pand met een horecabestemming op de begane grond en om woningen op de eerste en tweede etage. Het plangebied wordt omringd door gebouwen met verschillende functies. Het bestemmingsplan staat alleen functies toe die vallen in milieucategorie 1 en 2, dit betekent dat een richtafstand van 10 meter voor het plangebied moet worden aangehouden. Bedrijven die in deze straal van 10 meter zijn gevestigd zijn een kappersbedrijf (categorie 1) en een horecazaak (categorie 1). Hiervoor moet een richtafstand van 0 meter worden aangehouden, daarmee wordt voldaan aan de gestelde richtafstand. Het planvoornemen ondervindt geen hinder van de bestaande functies in de omgeving. Tenslotte wordt een bouwkundige scheiding tussen de beoogde woningen en de te realiseren horecaruimte en de omliggende milieubelastende functies gerealiseerd.
Externe werking
Bij externe werking gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of wanneer de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.
De horecazaak krijgt de bestemming 'Horeca 2', hierbij hoort milieucategorie 1. De richtafstand is 0 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. Ten aanzien van de horeca-activiteit wordt opgemerkt dat deze op basis van het geldende bestemmingsplan reeds is toegestaan. Hiermee is dan ook geen sprake van een (verdere) verslechtering van het woon- en leefklimaat ten aanzien van de in de omgeving aanwezige milieugevoelige functies.
Ten aanzien van de toe te voegen woningen (woonfunctie) wordt opgemerkt dat dit geen milieubelastende functie betreft. Er is daarmee geen sprake van aantasting van het woon- en leefklimaat ten aanzien van de in de omgeving aanwezige milieugevoelige functies.
Conclusie
Het aspect milieuzonering heeft geen invloed op de beoogde ontwikkeling. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Toetsing aan het plangebied
Het plangebied is gelegen aan en omringd door 30km/u-wegen en is hierdoor uitgezonderd van de Wgh. Daarnaast is in de nabijheid van het plangebied geen industrieterrein of spoorverbinding aanwezig.
Het plangebied is wel gelegen in het centrum, dit kan zorgen voor meer omgevingsgeluid. Met de bouw van de woningen wordt voldaan aan het bouwbesluit en hierdoor worden de woningen goed geweerd tegen het geluid. Daarmee zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect geluid heeft geen invloed op de beoogde ontwikkeling. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen worden in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/ m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Toetsing aan het plangebied
De berekening is uitgevoerd aan de hand van de NIMB-tool. Hieruit blijkt dat de bijdrage aan het extra verkeer 'niet-in-betekende-mate'' is en nader onderzoek daarmee niet nodig is. Dit is te zien in figuur 4.1.
Figuur 4.1. luchtkwaliteit ter hoogte van de Noordkade 34
Conclusie
Het aspect geluid heeft geen invloed op het beoogde plan. Nader onderzoek wordt daarom niet nodig geacht.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij een functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien op basis van het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing
Voor de beoogde ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat in het deel dat is gedempt sprake is van een matig tot sterke verontreiniging met zware metalen in de grond. In de grond van het overige terrein is een matig verhoogd gehalte aan lood aangetoond. De aangetoonde verontreinigingen in de demping en op het overige terrein geven aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.
De resultaten van het nader onderzoek worden toegevoegd aan de volgende versie van het bestemmingsplan.
Conclusie
In de bodem zijn verontreinigingen aangetoond waarvoor nader onderzoek nodig is. In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat de bodem geschikt moet zijn voor de beoogde functie voordat er kan worden gebouwd.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura2000-gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura2000-gebieden
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan alsnog worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst aan het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Toetsing aan het plangebied
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Uit de kaart van 'Verordening Romte Fryslân 2014' blijkt dat in het plangebied en de directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden aangewezen onder de NNN (het eerste gebied ligt op circa 3,6 km afstand) of met de aanduiding Natura 2000 (op circa 7,6 km afstand). Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd, zie bijlage 4. Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat voor de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Friesland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
In het plangebied is de QuickScan flora en fauna uitgevoerd. De werkzaamheden kunnen binnen de kaders van de Wet natuurbescherming worden uitgevoerd, mits aan de hieronder genoemde vervolgstappen wordt voldaan:
De onderzoeksperiode van de huismus en de vleermuizen loopt tot 1 oktober 2023. Op basis van deze onderzoeksresultaten kan worden bepaald of in het kader van de Wet natuurbescherming een ontheffing noodzakelijk is. De adviezen uit het ecologisch vervolgonderzoek zullen worden nageleefd door de initiatiefnemer. Dit houdt in dat eventueel maatregelen en/of ontheffingen worden aangevraagd voor de aanwezige beschermde diersoorten. Het treffen van eventuele mitigerende maatregelen wordt gedaan in afstemming met het ecologisch onderzoeksbureau zodat wordt voldaan aan de regels van de Wnb. Daarnaast geldt dat een ontheffing voor de eventueel aanwezige diersoorten verleenbaar is. Hierdoor komt de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.
Het vervolgonderzoek wordt toegevoegd aan de toelichting van dit bestemmingsplan zodra de resultaten zijn ontvangen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. De aanwezigheid van vleermuizen en huismussen zijn niet uitgesloten; nader onderzoek is nodig.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er water- schapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd komen met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Wetterskip Fryslân, dat verantwoordelijk is voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij totstandkoming van het project wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Voor het plan is een digitale watertoets uitgevoerd. Deze is als bijlage 5 opgenomen in de toelichting van dit plan. Uit de digitale watertoets blijkt dat de normale procedure doorlopen dient te worden.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente Súdwest-Fryslân nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het beleid van Wetterskip Fryslân is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen ten aanzien van waterveiligheid, voldoende water, schoon water, integrale uitwerking van de klimaatopgaven en water in de samenleving voor de komende jaren. Daarbij zet het Wetterskip in op het versterken van dijken, de aanleg van waterbergingsgebieden, het langer vasthouden van zoet water en de verbetering van de waterkwaliteit. Ook wordt vooruit gekeken om de effecten van de klimaatverandering op te kunnen vangen, daarom zijn maatregelen en ruimtelijke keuzes onvermijdelijk.
Toetsing aan het plangebied
Huidige situatie
Waterkwantiteit
In en rondom het plangebied is geen water aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kernzone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Waterkwantiteit
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig deze versnelde afvoer te compenseren om op die manier de waterberging in een gebied in stand te kunnen houden. De meest voorkomende manier van compenseren betreft het graven van oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Op de compensatie voor de toename van verhard oppervlak is onderstaande tabel van toepassing.
Tabel 4.3 Toename verharding Wetterskip Fryslân
In het beoogde plan neemt de oppervlakte verharding niet toe, want het gehele perceel is al verhard. Daarmee is er geen sprake van een toename van verharding.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap een vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. In het plan wordt geen aanpassing gedaan in het bestaande watersysteem.
Watertoets
Uit de watertoets blijkt dat de korte procedure van toepassing is, welke reeds is aangevraagd bij het waterschap. De watertoets geeft het volgende aan:
De watertoets geeft aan dat de ingetekende locatie ligt vrij voor de boezem (streefpeil: -0,52 m NAP). Dit betekent dat het plangebied niet door een boezemkade is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. In het plan dient daarom rekening gehouden te worden met hoogwater in het kader van regionale wateroverlast. Het is van belang om rekening te houden met de droogleggingsnorm (Leidraad watertoets, paragraaf 4.3.7) of het maatgevend boezempeil (MBP) (op te vragen bij Wetterskip Fryslân).
Conclusie
Het aspect water heeft geen invloed op het initiatief.
Toetsingskader
Het Rijk en de provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valletta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In de provincie Friesland wordt gebruik gemaakt van de archeologische kaart FAMKE. FAMKE staat voor Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.). Voor deze indeling in twee perioden is gekozen omdat de adviezen voor mogelijke vindplaatsen uit de steentijd vaak verschillen van die voor mogelijke jongere vindplaatsen.
Toetsing aan het plangebied
Steen-bronstijd
Volgens de kaart van de FAMKE wordt het plangebied aangeduid als 'onderzoek bij grotere ingrepen', zoals te zien in figuur 4.2. Op basis van eerder onderzoek wordt van deze gebieden vermoed dat eventuele aanwezige archeologische resten uit de steentijd al ernstig verstoord zijn. Voor de meeste kleine ingrepen is hier dan ook geen verder onderzoek noodzakelijk. Diepere sporen en vondsten kunnen evenwel nog intact zijn. Een uitzondering maken wij daarom voor zeer omvangrijke ingrepen van meer dan 2,5 hectare. Voor dergelijk grote ingrepen adviseert de provincie Fryslân een karterend proefsleuvenonderzoek.
Figuur 4.2. Steen-bronstijd met het plangebied oranje omlijnd (bron FAMKE).
Het plangebied bevat geen ingreep van meer dan 2,5 hectaren, waardoor voor deze tijdsperiode verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
IJzertijd-Middeleeuwen
Voor de periode IJzertijd-Middeleeuwen wordt het gebied aangeduid met een rode kleur, wat staat voor streven naar behoud. Van deze terreinen is bekend dat zij waardevolle archeologische resten uit de periode bronstijd en later bevatten. In veel gevallen betreft het AMK-terreinen, maar het kunnen ook terreinen zijn die bij gemeente of provincie bekend staan als archeologisch waardevol. Vaak zijn deze gebieden in het bestemmingsplan opgenomen als ‘archeologisch waardevol gebied', met daaraan gekoppeld een aanlegvergunningstelsel. Wanneer dit nog niet het geval is, adviseert de provincie Fryslân om dat, bijvoorbeeld wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld, zo spoedig mogelijk te doen. De provincie Fryslân raadt af om in deze gebieden ingrepen te verrichten, die het bodemarchief kunnen schaden. Soms hebben deze terreinen nu reeds een bestemming waarbij het oprichten van bouwwerken is toegestaan, zoals bijvoorbeeld een woonbestemming. In deze gevallen adviseert de provincie voor ingrepen van minder dan 50 m² geen consequenties te verbinden aan de aanduiding 'streven naar behoud'.
Figuur 4.3. IJzertijd-Middeleeuwen met het plangebied oranje omlijnd (bron FAMKE).
In het plan wordt gestreefd naar het behoud van en zorgvuldig omgaan met de archeologische waarden. In het plangebied is daarom een archeologisch onderzoek verricht en het rapport is opgenomen in bijlage 6.
Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn en dat geen nader onderzoek nodig is.
Conclusie
Uit het archeologisch onderzoek is gebleken dat er in het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn. Het aspect archeologie staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.
Voor de provincie Friesland zijn deze vastgelegd in de Cultuurhistorische Kaart Fryslân CHK2. Er zijn 26 categorieën van elementen en structuren onderzocht die getuige zijn van het verleden. Dit zijn aardkundige, archeologische, historisch-geografische en bouwhistorische zaken. Deze elementen en structuren kunnen gecombineerd en geprojecteerd worden op recente topografische kaarten, luchtfoto's en historische kaarten. Het geheel weerspiegelt het ontstaan, het gebruik en de inrichting van het landschap en bestaat uit niet-zichtbare, zichtbare, ooit aangelegde of gebouwde structuren en bouwwerken. Deze zijn van belang voor de kennis, de beleving en de waardering van de ruimtelijke inrichting van de provincie.
Toetsing aan het plangebied
Op basis van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân bevat het plangebied geen cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Het beoogde plan heeft geen invloed op het aspect cultuurhistorie.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR druk is de kans per jaar uit dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken ( 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Toetsing aan het plangebied
Aan de hand van de risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde.
In totaal worden op de risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Het plangebied ligt circa op 560 meter van een gasontvangstation af, deze valt buiten de risicocontour van het plangebied. Op circa 600 meter van het plangebied is een bovengrondse hoogspanningslijn aanwezig, deze valt buiten de risicocontour. De aanwezigheid van deze objecten is weergegeven in figuur 4.4. De ster geeft het plangebied aan.
Figuur 4.4. Risicokaart Noordkade 34 (bron: Atlas Leefomgeving).
Conclusie
Het aspect externe veiligheid heeft geen invloed op het beoogde plan.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Toetsing aan het plangebied
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen of straalpaden aanwezig. Op circa 600 meter afstand bevindt zich een hoogspanningslijn, deze ligt buiten de wettelijke contouren van het plangebied.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen heeft geen invloed op het beoogde plan.
Toetsingskader
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Toetsing aan het plangebied
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Daarvan is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die de genoemde drempelwaarden niet overschrijden toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Hierbij wordt aandacht geschonken aan de kenmerken en plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van het project
Het bestemmingsplan voorziet in een beperkte toevoeging van woningen. Het gaat om de realisatie van vier woningen. In paragraaf 2.2 is nader ingegaan op de vooringenomen situatie. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Plaats van het project
Het plangebied bevindt zich op kadastraal bekend als gemeente Drachten, sectie A en perceelnummer 4933 In het plangebied bevindt zich in de huidige situatie een pand met een horecabestemming. De horeca is gevestigd op de begane grond met daarboven een woning. Het pand heeft een totale oppervlakte van 848 m2. De horecafunctie heeft een oppervlakte van 109 m2 en de woonfunctie 487 m2. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig.
Kenmerken van het potentiële effect
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken kan gesteld worden, dat de nieuwe ontwikkelingen geen nadelige invloed hebben op bestaande natuur- en/of landschapswaarden. Ook worden geen cultuur-historische en/of archeologische waarden aangetast. Door de nieuwe ontwikkelingen worden bestaande bedrijven in de omgeving niet in hun mogelijkheden beperkt. De bodem en het grondwater zijn geschikt voor de beoogde functie. Met het initiatief treden wordt onderzocht of er overtredingen op in het kader van de flora en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer voor de omliggende woningen en zorgt ook niet voor luchtvervuiling of geluidsoverlast. Bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet M.E.R.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De bestemmingen die in dit bestemmingsplan voorkomen zijn afgestemd op het vigerende bestemmingsplan en andere actuele bestemmingsplannen in de nabijheid van het plangebied. Hierbij geldt dat de regeling voor het plangebied is toegespitst op dit initiatief, waarbij de randvoorwaarden uit het beleidskader en de planologische randwaarden als uitgangspunt gelden. Binnen het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:
Centrum
Voor het plangebied zijn de planologische mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan Drachten Noord-Oost overgenomen. Dit betekent dat de bestemming 'Centrum' van toepassing blijft. De gronden binnen deze bestemming zijn onder meer bestemd voor wonen, detailhandel en dienstverlening. Tevens zijn binnen de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2' horecabedrijven tot en met categorie 2 toegestaan.
De goot- en bouwhoogte zijn afgestemd op bebouwing in drie bouwlagen met kap, wat zich vertaalt in een goothoogte van maximaal 7,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 11 meter. Op het bouwperceel worden ten hoogste 4 woningen toegestaan. Alle gebouwen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd.
Verder is ten aanzien van de bodemkwaliteit een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat het beoogde gebruik alleen is toegestaan als de bodem geschikt is (gemaakt) voor de beoogde functies. Via het nog uit te voeren aanvullend bodemonderzoek zal blijken welke stappen nodig zijn om de gronden geschikt te maken en of het noodzakelijk is de bodem te saneren.
Verder blijven de nu geldende regels voor de bestemming 'Centrum' ongewijzigd van toepassing op het nieuwe bestemmingsplan.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een ontwikkeling. In dat verband wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Participatie
De initiatiefnemer heeft het plan kenbaar gemaakt bij de omwonenden en ondernemers die werken en/of wonen in de nabije omgeving. Alle betrokken omwonenden en ondernemers staan positief tegenover het planvoornemen. De ontwikkeling wordt ervaren als een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Vanuit de omgeving zijn geen bezwaren uitgesproken ten aanzien van het plan.
Overleg en inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Het voorontwerp wordt niet voor inspraak ter inzage gelegd.
Zienswijze
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze zes weken is eenieder in de gelegenheid gesteld zijn/haar zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens door de gemeenteraad op 23 januari ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Voorliggend plan betreft een particulier initiatief. De voor dit plan en de ruimtelijke procedure te maken kosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Met initiatiefnemer worden hier afspraken over gemaakt. De kosten zijn anderszins verzekerd.