Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Noorderend 52 Drachten met identificatienummer NL.IMRO.0090.BP2023BGB0104-0401 van de gemeente Smallingerland;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan- of uitbouw
een toevoeging dan wel een vergroting van een ruimte aan een hoofdgebouw, die in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en qua afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;
1.6 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde;
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.9 bêd en brochje
het bieden door de bewoner van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt in of bij een woning, waarbij de ruimte die gebruikt wordt voor bêd en brochje een onzelfstandige woonruimte is en waarbij de bewoning afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;
1.10 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor werk aan huis c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.11 bestaand
het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.15 bijgebouw
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand, gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw die qua afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen van een standplaats;
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.26 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, de functie en de bouwmassa als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.27 houtsingel:
houtwal zonder wallichaam
1.28 huishouden
één of twee personen, al dan niet met hun biologische, geadopteerde, pleeg- en/of kinderen en/of kleinkinderen, die gebruik maken van één (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of een woning in een woongebouw;
1.29 internetwinkel
een winkel voor de verkoop van goederen via internet, waarbij:
- er geen fysiek klantencontact plaatsvindt,
- er geen afhaal van goederen plaatsvindt;
- er ter plaatse geen uitstalling van de koopwaar plaatsvindt;
- er geen reclame-uitingen bij de woning zijn toegestaan;
- het noodzakelijk transport van goederen gebeurt in de dagperiode (07:00 -19:00 uur).
1.30 kap
een dakafdekking van een gebouw met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak;
1.31 kunstobject
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde;
1.32 kunstwerk
een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.33 maatvoering
de regels met betrekking tot de toegestane goothoogte en/of bouwhoogte en/of dakhelling en/of het bebouwingspercentage;
1.34 meetverschil
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
1.35 milieusituatie
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
1.36 overkapping
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.37 peil
de bouwhoogte van het afgewerkte bouwterrein;
1.38 permanente bewoning
het gebruik van een (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of een woning in een woongebouw als vaste woonplaats;
1.39 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.40 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.41 straat- en bebouwingsbeeld
de waarde van een gebied in stedebouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.42 verkeersveiligheid
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.43 voorgevel
de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.44 voorgevelbouwgrens
de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen of is gericht op meerdere openbare ruimtes, de bouwgrens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.45 voorkeursgrenswaarde
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.46 wonen
het huisvesten van één (afzonderlijk) huishouden in een (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of in een woning van een woongebouw, waarbij een (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of een woning in een woongebouw uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;
1.47 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.48 wooneenheid
1.49 woonhuis
een woning van ten hoogste drie bouwlagen, die qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.50 woonsituatiede waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;
1.51 vaste woonplaats
woonplaats voor degene die op het betreffende adres staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, het adres waar de post wordt bezorgd en waarbij tevens uit het geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat het betreffende adres als zijn of haar centrale levensplaats fungeert;
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de bebouwde oppervlakte:
de optelsom van de oppervlakte van alle bouwwerken op een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein;
2.3 de breedte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen, eventueel in combinatie werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel;
maar ook voor de daarbij behorende:
- voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
- parkeervoorzieningen;
- openbare nutsvoorzieningen.
- groenvoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘houtsingel’ de aanwezig houtsingel in stand moet worden gehouden;
- tuinen en erven.
3.2.1 Toegelaten bouwwerken
Op de gronden, bedoeld in lid 3.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:
- woonhuizen en daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag zijn dan 250 m2;
- gebouwen, ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
- andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
3.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
- per bestemmingsvlak mag maximaal 1 hoofdgebouw worden gebouwd;
- de afstand van een hoofdgebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel minimaal de bestaande afstand indien deze minder is;
- bij vervangende nieuwbouw moet de bestaande locatie op het bouwperceel gehandhaafd worden, met dien verstande dat een nog niet bestaand woonhuis uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bouwlocatie woonhuis’ mag worden gebouwd;
- de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
- de dakhelling van een hoofdgebouw moet minimaal 40° zijn, dan wel minimaal de bestaande dakhelling indien deze minder is;
- de afstand tussen gebouwen mag maximaal 20 meter zijn.
3.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 6 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
- de bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
3.2.4 Gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 3 meter zijn;
- de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.
3.2.5 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag deze maximaal 2 meter zijn;
- de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
- de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
het bepaalde in lid 3.2.1, sub a, voor een vergroting van het oppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met maximaal 50 m2 per woning, uitsluitend ten behoeve van agrarische (neven)activiteiten mits:
- de aanvrager minimaal 1,3 hectare agrarische cultuurgrond in duurzaam bezit of pacht heeft, en:
- deze gronden binnen een afstand van 1 kilometer tot het woonperceel zijn gelegen;
- het bepaalde in lid 3.2.2, sub d, voor een andere locatie op het bouwperceel van hoofdgebouwen bij vervangende nieuwbouw;
- het bepaalde in lid 3.2.2, sub d, voor een goothoogte van maximaal 6 meter;
- het bepaalde in lid 3.2.2, sub e voor een dakhelling van minimaal 15°;
- het bepaalde in lid 3.2.2, sub f voor een overschrijding van de afstand van 20 meter.
3.3.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het uitzicht van woningen;
- de milieusituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
- de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
- de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken voor maatschappelijke voorzieningen;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken als bedrijf, anders dan alleen voor werk aan huis en/of bêd en brochje;
het gebruik van gronden en bouwwerken voor werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel, waarvan:
- de bedrijfsvloeroppervlakte meer is dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de bebouwing op het perceel;
- de bedrijfsvloeroppervlakte meer is dan 50 m²;
- de activiteiten op grond van de Wet milieubeheer en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunnings- of meldingplichtig zijn;
- de activiteiten worden uitgeoefend door een ander dan de hoofdbewoner van het perceel;
- de hoofdbewoner personeel in dienst heeft;
- omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
- detailhandel onderdeel vormt, waarbij goederen worden verhandeld die ergens anders worden gemaakt of verwerkt, hieronder niet begrepen een internetwinkel;
- verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
- het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd.
Voorwaardelijke verplichting
het gebruik van een woonhuis, niet zijnde een bestaand woonhuis, zonder de aanleg en instandhouding van de volgende landschapsmaatregelen:
- op de erfgrens aan de wegzijde worden de bestaande bomen gehandhaafd en wordt tenminste 1 boom met een verwachtte eindhoogte van minimaal 12 m aangeplant;
- ter plaatse van de aanduiding ‘houtsingel’ wordt de houtsingel aangelegd en/of aangevuld en in stand gehouden, overeenkomstig de ‘Richtlijnen voor de inrichting van houtsingel’, zoals opgenomen in bijlage 1;
het gebruik van een woonhuis, niet zijnde een bestaand woonhuis, zonder de sloop van de bebouwing en het verwijderen van de verharding, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – sloopverplichting’, met dien verstande dat:
- voorafgaand aan de sloop een ecologische beoordeling plaatsvindt;
- voor het gehele erf een verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd;
- de gronden binnen de aanduiding een passende tuininrichting krijgen;
- de onder e. genoemde landschapsmaatregelen worden binnen een jaar naar gereedmelding van het woonhuis uitgevoerd;
- de onder f. genoemde sloop wordt binnen twee jaar na onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de bouw van het woonhuis uitgevoerd.
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene gebruiksregels
5.1 Algemene gebruiksregels
5.1.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- prostitutiedoeleinden en seksinrichtingen, behalve als dit duidelijk is toegestaan in de bestemmingsregels;
- het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- het opslaan van gerede of ongerede materialen of goederen buiten gebouwen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
- het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
5.1.2 Uitzonderingen
Lid 5.1.1 geldt niet voor:
- het (tijdelijk) gebruik voor het realiseren of handhaven de bestemmingen, zoals bouwwerkzaamheden, of het normale onderhoud van de gronden;
- het opslaan of storten van afval- en meststoffen, maar alleen als dit noodzakelijk is voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.
5.1.3 Afwijken van de gebruiksregels
5.1.3.1 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het begrip 'huishouden', zoals bepaalde in artikel 1, en toestaan dat een ander type huishouden zich vestigt, mits is voldaan aan hetgeen is gesteld in de op vastgestelde beleidsnota 'Verruimen begrip huishouden, dan wel diens rechtsopvolger.
5.1.3.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.1.3 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.2 Parkeerregeling gebruik
5.2.1 Specifieke gebruiksregels
- Gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt ten behoeve van het veranderen en/of wijzigen van het gebruik van bouwwerken waardoor op het bijbehorende bouwperceel of in de directe omgeving niet in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
- Deze regeling geldt niet voor het vergunde gebruik van gronden en bouwwerken op het moment van de inwerkingtreding van het plan.
5.2.2 Afwijken van de gebruiksregels
- Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 sub a voor het toestaan van het veranderen van het gebruik van gronden en bouwwerken indien op het bijbehorend bouwperceel of in de directe omgeving in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.
- Voorafgaan aan de verlening van een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeercijfers zoals opgenomen in de meest recente Parkeernormennota van de gemeente Smallingerland op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning bepaald of is voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van hetgeen is beschreven in de aangevraagde omgevingsvergunning.
Krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning dient:
- voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeergelegenheid zoals bedoeld in sub b wordt gerealiseerd;
- voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeergelegenheid zoals bedoeld in sub b in stand wordt gehouden.
- Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaald in sub a en b en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden, mist dit geen onevenredig afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse.
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
6.1 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages, maar alleen als dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
- het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor het plaatsen van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 meter;
- de regels en toestaan dat bij agrarische bedrijven, voormalige agrarische bedrijven en woningen 1 recreatieappartement per adres wordt gerealiseerd in het hoofdgebouw dan wel in een bijgebouw dat een duidelijke ruimtelijke samenhang met het hoofdgebouw vertoont, mits de woonfunctie van het hoofdgebouw behouden blijft en het recreatieappartement op minimaal 10 meter uit de erfgrens wordt gerealiseerd.
6.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.1 kan slechts worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.1 Parkeerregeling bouwen
- Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd of verbouwd wanneer op het bijbehorende bouwperceel of in de directe omgeving niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
- Voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeercijfers zoals opgenomen in de meest recente Parkeernormennota van de gemeente Smallingerland op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning bepaald of is voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van hetgeen is beschreven in de aangevraagde omgevingsvergunning.
Krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning dient:
- voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeergelegenheid zoals bedoeld in sub b wordt gerealiseerd;
- voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeergelegenheid zoals bedoel in sub b in stand wordt gehouden.
- Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en b en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse.
4 Overgangs- en slotregels
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Noorderend 52 Drachten
van de gemeente Smallingerland