1.3 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied’, vastgesteld door de raad van de gemeente Smallingerland op 11 juni 2013.
De navolgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied', plangrenzen binnen rode kader (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden van het plangebied voorzien van de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Besloten gebied’. Deze gronden zijn mede bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, bedrijfswoningen en agrarische cultuurgrond. Ter plaatse zijn er bij recht geen bouwmogelijkheden (geen bouwvlak). Wel is sprake van een afwijkingsbevoegdheid voor kleine agrarische bedrijfsgebouwen buiten het bouwvlak tot een maximum van 50 m² en een bouwhoogte van maximaal 5 m. Tevens geldt voor het plangebied de gebiedsaanduiding ‘luchtvaartzone – laagvliegroute’. Bestemmingen waarbij bouwwerken van meer dan 40 meter kunnen worden opgericht zijn in de laagvliegroute niet toelaatbaar.
Voor wat betreft de tweede bedrijfswoning op het perceel Fallaetswei 17 geldt eveneens het bestemmingsplan ‘Buitengebied’. De gronden zijn hier voorzien van de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Besloten gebied’. De woning is gesitueerd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Bedrijfswoningen zijn hierop niet aangeduid. In de regels is aangegeven dat per bouwvlak is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, dan wel maximaal het bestaande aantal indien dit meer is. Met het onderhavige initiatief wordt toegewerkt naar een situatie waarin sprake is van 1 bedrijfswoning.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied', tweede bedrijfswoning binnen rode cirkel (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor het plangebied geldt tevens het bestemmingsplan ‘Parapluplan Parkeernormen’, vastgesteld door de raad van de gemeente Smallingerland op 10 januari 2017. In dit bestemmingsplan wordt voor de parkeernormen verwezen naar de Parkeernormennota Smallingerland. De parkeernormen genoemd in het Parkeernormennota dienen bij iedere ontwikkeling te worden gehanteerd.
Daarnaast geldt voor het plangebied het ‘Paraplubestemmingsplan Wonen in Smallingerland’. Dit bestemmingsplan gaat over het tegengaan van woningsplitsing of kamerverhuur.
Het initiatief om een woning te realiseren op het perceel naast Fallaetswei 12a past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Middels voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan wordt de beoogde ontwikkeling mogelijk gemaakt, in samenhang met het planologisch 'verwijderen' van de tweede bedrijfswoning op het perceel Fallaetswei 17.
2.2 Toekomstige situatie
Principemedewerking
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Smallingerland heeft bij brief van 19 april 2022 (verzonden 20 april 2022, kenmerk 2022-007508/1) aangegeven onder voorwaarden mee te willen werken aan deze ontwikkeling. Hierbij worden de volgende voorwaarden gesteld aan de beoogde ontwikkeling:
- De sloop van de tweede bedrijfswoning op het adres Fallaetswei 17 wordt als voorwaarde gesteld. Deze woning wordt als het ware uitgeruild, zodat er per saldo geen sprake is van een toename van het aantal woningen.
- Ten aanzien van de vorm, situering en inrichting van het nieuwe woonperceel zijn de volgende voorwaarden gesteld:
- het nieuwe bouwvlak sluit aan bij het grootte van het perceel Fallaetswei 12a en de landschapsstructuren. Dat betekent een perceel van ongeveer 40 bij 40 meter;
- de bouw- en gebruiksregels van de bestemming 'Wonen - 1' uit het bestemmingsplan 'Kleine kernen oost' worden van kracht;
- dat betekent een woning met een oppervlakte van max. 150 m² en een bijgebouw met een oppervlakte van max. 100 m²;
- het hoofdgebouw en bijgebouw moeten aansluiten bij het dorpsbeeld (geen industriële uitstraling);
- voor het hoofdgebouw geldt: 1 bouwlaag met duidelijke kap, de nokrichting haaks op de weg;
- voor de gewenste beeldkwaliteit wordt aangesloten bij de bestaande bebouwing; de lintbebouwing G4 uit de welstandsnota.
![](i_NL.IMRO.0090.BP2022BGB094-0301_afbeelding29.jpg)
Stedenbouwkundige voorwaarden vorm, situering en inrichting van het nieuwe woonperceel (bron: principebesluit 19 april 2022)
Sloop tweede bedrijfswoning Fallaetswei 17
De beoogde ontwikkeling ziet toe op het realiseren van een woning naast de woning gelegen aan de Fallaetswei 12a. Het terrein is in handen van initiatiefnemer. De nieuw te bouwen woning dient ter vervanging van de bestaande (bedrijfs-)woning op de locatie Fallaetswei 17. Deze woning zal worden verwijderd.
Bestaande te slopen bedrijfswoning Fallaetswei 17 (bron: Google Maps juni 2016)
Nieuwbouw naast Fallaetswei 12a
De nieuwe woning op het perceel naast Fallaetswei 12a zal in grootte en karakter aansluiten op de andere vrijstaande woningen ten noorden van het plangebied. De beoogde woning zal worden uitgevoerd in 1-1,5 laag met een kap en met een oppervlakte van maximaal 150 m². De woning wordt zorgvuldig ingepast in de bestaande landschappelijke structuur, waarbij de bomenrij aan de zuidzijde van het onderhavige perceel in stand wordt gehouden. De sloot gelegen achter het perceel aan de Fallaetswei 12a wordt achter het plangebied doorgetrokken, een en ander conform de stedenbouwkundige voorwaarden van de gemeente Smallingerland.
De beoogde woning vormt in de voorgestelde vorm een passende aanvulling op het bestaande patroon van lintbebouwing aan Fallaetswei. Het betreft een locatie aan de rand van Drachtstercompagnie, aansluitend aan bestaand stedelijk gebied. Verder sluit de woning aan op de nieuwe woningen aan de zuidkant van Drachtstercompagnie, waarvoor het bestemmingsplan ‘Drachtstercompagnie-Zuid’ is vastgesteld. In dat kader wordt voorzien in een nieuwe aansluiting op Fallaetswei, ten zuiden van het onderhavige initiatief. Zoals blijkt uit het onderliggende bestemmingsplan ‘Uitbreiding Drachtstercompagnie-Zuid’ (2008) is het voornemen om de grens van de bebouwde kom te verplaatsten tot de bocht van de Fallaetswei, waarmee een verkeersveilige aansluiting wordt gerealiseerd op een weg waar dan een 30 km-regiem gaat gelden. Op dat moment komt ook de onderhavige woning binnen de bebouwde kom te liggen.
Bovendien waren er ooit plannen om een zone met wonen en werken verder naar het westen langs Fallaetswei door te trekken, maar die lijken thans niet meer actueel.
3.3.1 Omgevingsvisie Smallingerland
Op 2 maart 2022 is door de gemeenteraad van de gemeente Smallingerland de Omgevingsvisie Smallingerland vastgesteld. De Omgevingsvisie schetst de contouren van Smallingerland in de toekomst. In het Koersdocument zijn vier opgaven omschreven om het toekomstbeeld voor 2040 waar te kunnen maken.
- Versterken van de positie van Drachten als regionaal verzorgingsgebied;
- Versterken van Drachten als stad voor innovatieve maakindustrie;
- Versterken van levendige, aantrekkelijke wijken en dorpen;
- Versterken van de kwaliteit van het buitengebied.
Tot deze opgaven kwam de gemeente samen met de inwoners, ondernemers en instellingen. Uitvoering van deze opgaven kan ook alleen samen gebeuren.
Planspecifiek
In de Omgevingsvisie Smallingerland wordt gesteld dat alle dorpen binnen de gemeente, waaronder Drachtstercompagnie als een van de grotere, een eigen identiteit hebben, nauw verweven met het omliggende (cultuur)landschap. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied plaats te vinden. Er wordt evenwel ook ruimte geboden voor o.a. nieuwe woningen daarbuiten, als het niet anders kan. Het onderhavige initiatief gaat uit van de mogelijkheden die de Omgevingsvisie op dit punt biedt, zeker als de zuidelijke verplaatsing van de bebouwde kom-grens een feit is.
Met de beoogde ontwikkeling wordt daarnaast aangesloten bij de derde opgave van de omgevingsvisie: Het versterken va levendige, aantrekkelijke wijken en dorpen. De ontwikkeling ziet toe op het realiseren van één woning aan de rand van Drachtstercompagnie. De beoogde woning wordt qua schaal en uitstraling passend bij de woning gelegen ten noorden van het plangebied en de woningen die met de uitbreiding van Drachtstercompagnie-zuid worden gerealiseerd. Tevens wordt de woning gasloos gerealiseerd en zal deze minimaal voldoen aan de BENG-eisen.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de omgevingsvisie van de gemeente Smallingerland.
3.3.2 Woonvisie Smallingerland
Op 6 oktober 2020 heeft de raad de Woonvisie 2020-2025 vastgesteld. Met de nieuwe woonvisie geeft de gemeente richting aan de woningmarktontwikkelingen in Smallingerland. Ook fungeert de woonvisie als leidraad bij veel ruimtelijke en woningbouw vraagstukken. Verder is in de woonvisie een woningbouwprogramma voor de komende vijf jaren opgenomen.
De woonvisie gaat over actieve betrokkenheid van de inwoners en over samenwerking met de stakeholders, over gezamenlijke ambities en bovenal over hoe de gemeente samen mét anderen ambities waarmaken. De gemeente vindt erg belangrijk om inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties te betrekken bij het maken van gemeentelijke visies en plannen.
De woonvisie en de visie op sociaal wonen vormen het uitgangspunt voor de prestatieafspraken met de woningcorporaties en huurdersvereniging De Bewonersraad. Ook is het een belangrijk en breed gedragen instrument voor de opgaven en ambities in de woningvoorraad en daarmee gebiedsontwikkeling.
De ambities van Smallingerland zijn:
- Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw. Ruim 1.000 woningen erbij in vijf jaar.
- Duurzamer en toekomstbestendiger woningvoorraad. Op weg naar energieneutraal.
- Wijs met grijs; meer ruimte voor initiatieven gericht op senioren & woningaanpassing.
- Sterker inzetten op ‘mienskipssin’ en vitale dorpen en wijken.
- Sociaal wonen; betere beschikbaarheid, betaalbaarheid en zorg voor kwetsbare doelgroepen.
Het woningbouwprogramma voor de gemeente Smallingerland over de periode 2016 t/m 2025 bedraagt 1.251 woningen. Hiervan zijn er reeds 430 woningen tussen de periode 2016 t/m 2019 gerealiseerd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Met de provincie is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen. In de 'harde' woningbouwplannen voor de periode 2020-2025 zitten op dit moment 642 woningen.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt er een nieuwe woning gerealiseerd ten westen van Drachtstercompagnie. Deze woning komt ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning behorend bij het perceel gelegen aan de Fallaetswei 17. Deze bedrijfswoning zal met de beoogde ontwikkeling gesloopt worden. De beoogde woning wordt duurzaam gerealiseerd. De gemeente is terughoudend bij het realiseren van woningen in het buitengebied, maar staat wel open voor woningbouw aan de randen van de dorpen, aansluitend aan bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich aan de rand van Drachtstercompagnie. De beoogde woning wordt, gezien de ligging naast de bestaande woning aan de Fallaetswei 12a en nabij de nieuwe uitbreiding van Drachtstercompagnie, hier dan ook passend geacht.
Gesteld kan worden dat de ontwikkeling past binnen de intenties van Woonvisie Smallingerland.
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt er met de ontwikkeling woningen mogelijk gemaakt. Voor delen van het plangebied is er sprake van een wijziging naar een strenger bodemgebruik. Derhalve is een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Inventerra, d.d. 15 augustus 2022). Het betreffende onderzoek is als
bijlagen bij toelichting, bijlage 1 bijgevoegd.
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem, namelijk 'onverdacht voor bodemverontreiniging'.
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
- de zintuiglijk onverdachte bovengrond op de locatie (0 – 0,5 m-mv) is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen, met uitzondering van een licht verhoogd gehalte kwik in mengmonster 2;
- in de zintuiglijk onverdachte ondergrond op de locatie (0,8 – 2,0 m-mv) zijn geen verontreinigingen aangetoond;
- het grondwater op de onderzoekslocatie is niet verontreinigd.
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek dient de hypothese ‘onverdacht voor verontreiniging’ (strikt genomen) verworpen te worden, vanwege het aangetoonde licht verhoogde gehalte aan kwik in de bovengrond. Het aangetoonde verhoogde gehalte is echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
Het aspect bodem vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Daarnaast is hier de 'Wet geurhinder en veehouderij' relevant, alsmede de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Smallingerland 2008', waarmee de gemeente invulling geeft aan gebiedsgericht geurbeleid op basis van de Wet geurhinder en veehouderij.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich aan de rand van Drachtstercompagnie. Gezien de ligging kan het gebied worden gezien als een rustige woonwijk/rustige buitengebied. In de omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere bedrijfsactiviteiten. Enkel de agrarische bedrijvigheid gelegen aan de Fallaetswei 12, 14 en 17 is relevant voor de beoogde ontwikkeling. De andere bedrijfsactiviteiten ten zuiden van het plangebied zijn gelegen op meer dan 200 meter en zijn daarmee, gezien de specifieke bedrijfsactiviteiten, niet relevant.
Fallaetswei 12
Ten noorden van het plangebied, aan Fallaetswei 12, is een agrarisch bedrijf gevestigd. Volgens het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn hier grondgeboden agrarische bedrijven toegestaan. De afstand tot aan de beoogde woning bedraagt ruim 50 meter. Daarmee wordt er voldaan aan de richtafstand van 50 meter. Tevens wordt voldaan aan de afstandsnormen uit de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Smallingerland 2008'.
Daarnaast ligt er tussen het plangebied en de agrarische bedrijvigheid de woning aan de Fallaetswei 12a. Deze woning kan als maatgevend worden beschouwd. Derhalve kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling de agrarische bedrijvigheid niet zal belemmeren in zijn uitvoering en dat er ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Fallaetswei 14 en 17
Ten zuiden van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gevestigd. Volgens het vigerende bestemmingsplan bevindt zich aan de Fallaetswei 14, ca. 175 meter ten zuidwesten van het plangebied, een ‘landelijk bedrijf’. Hiervoor geldt ten hoogste de milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 100 meter. Tevens bevindt zich aan de Fallaetswei 17 volgens het vigerende bestemmingsplan ten zuiden van het plangebied een ‘intensieve veehouderij. Ook hiervoor geldt maximaal de milieucategorie van 3.2 met een richtafstand van 100 meter. De afstand van de intensieve veehouderij tot het plangebied bedraagt ca. 120 meter. Ook hier wordt voldaan aan de afstandsnormen uit de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Smallingerland 2008'.
Overige bedrijven
Er zijn geen andere relevante bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied aanwezig.
Conclusie
Er kan gesteld worden dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat wat betreft bedrijven en milieuzonering. Omliggende bedrijven worden daarnaast nu en in de toekomst niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het aspect milieuzonering zal geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In 2021 is gebleken dat NO2 en fijn stof schadelijker zijn dan gedacht. De WHO heeft daarom de advieswaarden voor zowel NO2, PM10 en PM2,5 op 21 september 2021 verlaagt naar respectievelijk 10, 15 en 5 μg/m³. Deze richtlijn wordt ook door de GGD gevolgd. Als voldaan wordt aan de advieswaarden, zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De ontwikkeling kan, gezien de zeer beperkte omvang (< 1.500 woningen), aangemerkt worden als een NIBM-project. Het realiseren van de beoogde woning is een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van Atlas Leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 13,4 μg/m³, 6,6 μg/m³ en 8,2 μg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
Er wordt net niet voldaan aan de aangescherpte WHO-advieswaarden. Hierbij dient vermeld te worden dat deze waarden dermate streng zijn dat ze momenteel nergens in Nederland worden gehaald. Op basis van het Schone Lucht Akkoord wordt gestreefd naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij wordt toegewerkt naar de WHO-advieswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof in 2030.
Het aspect luchtkwaliteit vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Met behulp van de risicokaart is in beeld gebracht of er risicovolle inrichtingen in de buurt aanwezig zijn of dat er gevaarlijke stoffen in de omgeving worden vervoerd.
Bevi-inrichting
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen gevaarlijke inrichtingen aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Transport gevaarlijke stoffen per buisleiding
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Transport gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Archeologie
Met behulp van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) is de archeologische verwachting van het plangebied geraadpleegd. Het FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, voor de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen.
Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van beide kaarten.
Uitsnede Archeologische kaart voor de Ijzertijd-middeleeuwen (links) en steentijd-bronstijd (rechts), plangebied in zwart kader
Voor het plangebied geldt dat er in de periode ‘de IJzertijd-middeleeuwen’ geen onderzoek benodigd is. Voor de periode ‘steentijd-bronstijd’ geldt dat alleen onderzoek nodig is bij grotere ontwikkelingen van meer dan 2,5 hectare. Onderhavig ontwikkeling is slechts kleinschalig van aard. Derhalve is ter plaatse van het plangebied geen archeologisch onderzoek noodzakelijk en worden er geen belemmering verwacht bij het aspect archeologie.
Cultuurhistorie
In het geldende bestemmingsplan hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied'. Deze gronden zijn mede bestemd voor behoud en herstel van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de landschapskaart van de gemeente Smallingerland.
Uitsnede Landschapskaart Smallingerland, plangebied in zwart kader
Zoals bovenstaande kaart laat zien is het plangebied gelegen in gebied aangegeven als 'wijkenlandschap'. Dit type landschap heeft de volgende kenmerken:
- regelmatig patroon van wijken en sloten, haaks staand op ontginningsassen
- sterk opstrekkende verkaveling;
- de aanwezigheid van houtsingels in de oeverlijn van de wijken;
- verspreid voorkomende bebouwing.
Met de beoogde ontwikkeling wordt één woning gerealiseerd, met één laag en een kap. De kenmerken van het wijkenlandschap worden met de beoogde ontwikkeling niet aangetast, maar versterkt. Aan de westzijde van het plangebied, vanaf de Fallaetswei 12a, wordt de sloot doorgetrokken langs het plangebied. De houtsingels aan de randen van het plangebied blijven behouden. De cultuurhistorie wordt met de beoogde ontwikkeling niet aangetast.
Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve invloed heeft op archeologische en cultuurhistorische waarden. Het plan is in dit kader uitvoerbaar.
4.9 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Europees en nationaal niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Water Programma.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het WB21 worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlakte- en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Provinciaal waterbeleid
In het waterbeheerprogramma van het 'Wetterskip Fryslân' staat vermeld hoe de provincie vorm wil geven aan het waterbeheer in de periode 2022- 2027. In het Waterbeheerprogramma van Wetterskip Fryslân staat vermeld hoe het waterschap vorm wil geven aan het waterbeheer in de periode 2022 – 2027. Hierin staan doelen die het waterschap in de planperiode wil bereiken. De thema’s waterveiligheid, voldoende water en schoon water vormen de basis voor het waterbeheer in Friesland.
Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen het beheersgebied van Waterschap Friesland. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Met de beoogde ontwikkeling wordt er één woning bijgebouwd. Voor de ontwikkeling is de watertoets ingevuld op
www.dewatertoets.nl. Op basis hiervan heeft Wetterskip Fryslân een wateradvies uitgebracht. Voor de voorgenomen ontwikkeling geldt de normale procedure. Het wateradvies van Wetterskip Fryslân is als
bijlagen bij toelichting, bijlage 4 toegevoegd.
Watercompensatie
In de huidige situatie is het plangebied onverhard. Met de komst van de woning zal er sprake zijn van een toename in verharding in het plangebied. Voor ontwikkelingen in landelijk gebied geldt dat als er sprake is van verharding van meer dan 1.500 m² er watercompensatie dient plaats te vinden. Met de beoogde ontwikkeling wordt een woning met bijgebouw gerealiseerd. Naar verwachting zal er sprake zijn van een toename in verharding van ca. 500 m². Derhalve is er met de beoogde ontwikkeling geen sprake van een toename in verharding meer dan 1.500 m². De grenswaarde van het waterschap worden daarmee niet overschreden. Het is niet nodig om watercompenserende maatregelen te treffen. Toch wordt met de beoogde ontwikkeling de sloot gelegen ten noordwesten van het plangebied, achter het perceel Fallaetswei 12a, doorgetrokken.
De onderstaande afbeelding toont een weergave van de ligging van deze sloot.
ligging beoogde sloot (aangegeven in het blauw) (bron: gemeente Smallingerland)
Waterafvoer
Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Afvalwater kan worden afgevoerd naar vuilwaterriool. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
5.2 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de bestemming 'Wonen - 1'. Hierbij worden, zoals verzocht door de gemeente Smallingerland, de regels van het bestemmingsplan 'Kleine kernen oost' overgenomen.
In het plangebied wordt een bouwvlak opgenomen. Bepaald is dat de oppervlakte van een hoofdgebouw maximaal 60% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen en niet groter mag zijn dan 150 m². De diepte van een hoofdgebouw mag maximaal 15 meter zijn. Voor de overige maatvoeringen van de woning wordt aangesloten bij de toegestane hoogten van de woning gelegen ten noorden van het plangebied (Fallaetswei 12a). De beoogde woning krijgt daarmee een maximale goothoogte van 4 meter, een maximum bouwhoogte van 9 meter en een dakhelling tussen de 30 en 60 graden. Bovendien zijn, conform het voorbeeldbestemmingsplan, ook de minimale goot- en bouwhoogten van 0 m opgenomen.
Daarnaast is in het voorliggende bestemmingsplan rekening gehouden met het 'Parapluplan Parkeernormen’ en met het ‘Paraplubestemmingsplan Wonen in Smallingerland’.
Als voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat het gebruik van bouwwerken overeenkomstig de bestemming 'Wonen - 1' uitsluitend is toegestaan indien de bestaande tweede bedrijfswoning Fallaetswei 17 binnen 6 maanden na gereedmelden van de nieuwe woning is gesloopt. Hiermee is de sloop van de bedrijfswoning juridisch geborgd. Er is verder geen aanpassing van dat deel van het geldende bestemmingsplan nodig, omdat daarin de regel is opgenomen dat per bouwvlak maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan, dan wel maximaal het bestaande aantal indien dit meer is. Met het onderhavige initiatief wordt een situatie bereikt waarin nog slechts sprake is van 1 bedrijfswoning.
Voor het gehele plangebied is de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - laagvliegroute' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding geldt een maximum bouwhoogte van 40 meter.
Omdat zo nauwgezet is aangesloten op de planregels van het bestemmingsplan 'Kleine kernen oost', wordt voor een beter begrip van deze planregels terugverwezen naar dit bestemmingsplan.