direct naar inhoud van Regels
Plan: Drachtstervaart uit te werken
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2012SDV002-0401

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Drachtstervaart uit te werken van de gemeente Smallingerland.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0090.BP2012SDV002-0401 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 ambacht

het bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.

1.6 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk, met dak.

1.11 bijzondere woonvorm

een woonvorm, bestaande uit al dan niet zelfstandige wooneenheden met voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van één of meer huishoudens.

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwlaag

de eerste bouwlaag of een verdieping van een gebouw; een onderhuis, zolderverdieping of vliering worden hier niet onder begrepen.

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 detailhandel

een woonvorm, bestaande uit al dan niet zelfstandige wooneenheden met voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van één of meer huishoudens.

1.20 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van het publiek, zoals een wasserette, kapsalon of reisbureau, zulks met uitzondering van horecabedrijven.

1.21 dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of een gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 35 dB(A).

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 geluiddove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of een gebouw scheidt an de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 35 dB(A).

1.24 geluidsgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.25 gestapelde woningen

woningen in een gebouw, dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, met de daarbij behorende bergingen;

1.26 grondgebonden woningen

woningen die rechtstreeks toegankelijk zijn op het straatniveau

1.27 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.28 horecabedrijf

een beroeps en bedrijfsmatige werkruimte die blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor een restaurant , café of cafetaria bedrijf dan wel een combinatie van deze bedrijven.

1.29 kunstobject

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde;

1.30 langzaam verkeer

voetgangers en niet gemotoriseerd verkeer;

1.31 maatschappelijke doeleinden

educatieve, medische, religieuze, sociale, culturele en overheidsdoeleinden;

1.32 onderkomen

voor verblijf geschikte, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken voer- of vaartuig, kampeermiddel en soortgelijk verblijfsmiddel, voor zover dit niet als bouwwerk is aan te merken;

1.33 ontsluiting

een route waardoor verkeer en/of langzaam verkeer afgewikkeld kan worden uit het gebied;

1.34 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.35 peil

hoogte van de weg ter plaatse van de naar de weg toe gerichte gevel van het hoofdgebouw.

1.36 peil zuidhellingen

bovenkant afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw, welke geldt ter plaatse van de op de verbeelding voorkomende aanduiding 'milieuzone'.

1.37 praktijkruimte

een (gedeelte van een) woning, dat dient voor het uitoefenen van een beroep, dat in die woning, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten.

1.38 woning

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden;

1.39 woonstraat

weg die voornamelijk tot doel heeft toegang te verschaffen tot de aanliggende woonpercelen

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de grondoppervlakte

van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, wordt gemeten buitenwerks en 1 meter boven peil;

2.2 de inhoud

van een gebouw wordt gemeten buitenwerks en boven peil;

2.3 de bouwhoogte van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde

wordt gemeten vanaf het hoogste punt tot het peil; schoorstenen, liftopbouwen, trappenhuizen, ketelhuizen en antennes uitgezonderd;

2.4 de breedte van een gebouw

wordt gemeten van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;

2.5 de bebouwde oppervlakte

van een bouwperceel of bouwvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en 1 meter boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld;

2.6 goothoogte

wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot-, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de bedrijfsvloeroppervlakte (b.v.o)

wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte van de bouwlagen ten dienste van kantoren en overige bedrijfsruimten met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten, wordt opgeteld.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, waaronder bijzondere woonvormen
  • b. erven;
  • c. tuinen;
  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. bruggen;
  • g. steigers;
  • h. water en watergangen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. speelvoorzieningen;
  • l. kunstobjecten.
3.1.2 Ontsluiting

Ter plaatse van de aanduiding 'Ontsluiting' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor ontsluitingswegen.

3.1.3 Water

Ter plaatse van de aanduiding 'Water' en de binnen 10 meter van die aanduiding gelegen gronden zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor watergangen en -partijen en groene oevers.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor hoofdgebouwen de volgende bouwregels:

  • a. er zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan;
  • b. er zijn maximaal 145 woningen toegestaan waarvan minimaal 75 rijwoningen en minimaal 60 vrijstaande of twee-onder-een-kap-woningen;
  • c. woningen dienen evenwijdig aan de straat of weg te worden geplaatst op een afstand van ten minste 2 meter en ten hoogste 7 meter uit de grens van het openbaar gebied;
  • d. de afstand van een vrijstaande woning tot de zijdelingse perceelsgrens/grenzen dient ten minste 1,5 meter te bedragen;
  • e. de bouwhoogte van woningen mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  • f. woonstraten dienen 10 meter van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'Ontsluiting' te worden gebouwd, met een verhardingsbreedte van tenminste 4,2 meter;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' moeten de gevels van de woningen aan de zijde van de Drachtstervaart als geluiddove gevel worden uitgevoerd en uitgevoerd blijven vanaf de eerste verdieping van de woning;
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor bijbehorende bouwwerken de volgende bouwregels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van tenminste 5 meter achter (de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van de woning;
  • b. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;
  • c. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  • e. de bouwhoogte van aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag vanaf de zijdelingse perceelsgrens tot 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens rechtevenredig toenemen met 2,8 meter tot niet meer dan 4,5 meter;
  • f. per woning mag niet meer dan 33% van de oppervlakte van het gedeelte van het bouwperceel waarop bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd, bebouwd worden met een maximum van 50 m2.
3.2.3 Nutsvoorzieningen

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor nutsvoorzieningen de volgende bouwregels:

  • a. de inhoud van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 50 m2;
  • b. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 4,5 meter.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
  • 1. 10 meter, gemeten vanaf het peil;
  • 2. 2 meter, op of aan gebouwen;
  • 3. 2,7 meter in geval van een carport.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de bouwwerken zodanig te gebruiken dat de gevel niet meer kan worden aangemerkt als dove gevel en hierdoor niet meer voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 onder b voor plaatsing van een woning niet evenwijdig aan de desbetreffende straat of weg en op een afstand van ten hoogste 20 meter uit de grens van het openbaar gebied;
  • b. lid 3.2.1 onder c voor plaatsing van een woning tot op de zijdelingse perceelsgrens;
  • c. lid 3.2.2 onder a voor het oprichten van bijbehorende bouwwerken gelijk aan of tot ten hoogste 1 meter voor de voorgevel van de woning;
  • d. lid 3.2.2 onder f voor de bouw van bijbehorende bouwwerken met een maximum van 75 m2.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 teneinde in de woning en/of in een bijbehorend bouwwerken praktijkruimten toe te staan, mits de vloeroppervlakte van de activiteiten niet meer dan 50 m2 van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken bedraagt

Artikel 4 Woongebied - Uit te werken

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1

De voor 'Woongebied - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, erven en tuinen;
  • b. bijzondere woonvormen;
  • c. praktijkruimten en bedrijfsruimten ten behoeve van ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven;
  • d. detailhandel en horeca;
  • e. maatschappelijke doeleinden, met uitzondering van geluidsgevoelige objecten;
  • f. bedrijven in categorie 1 en 2 van de als bijlage bij deze voorschriften opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten of daarmee naar de aard gelijk te stellen bedrijven;
  • g. havens;
  • h. wegen, paden, parkeervoorzieningen, bruggen en steigers;
  • i. water en watergangen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. groen- en speelvoorzieningen en kunstobjecten.
4.1.2 Ontsluiting

Ter plaatse van de aanduiding 'Ontsluiting' en de binnen 10 meter van die aanduiding gelegen gronden zijn de in lid 4.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor ontsluitingswegen.

4.1.3 Specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer

Ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer' en de binnen 25 meter van die aanduiding gelegen gronden zijn de gronden tevens bestemd voor een route voor langzaam verkeer.

4.1.4 Jachthaven/passantenhaven

Ter plaatse van de aanduiding 'Jachthaven' zijn de gronden tevens bestemd voor een jacht- of passantenhaven met een omvang van ten hoogste 50 onoverdekte ligplaatsen.

4.2 Bouwregels

Bouwverbod

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden geldt dat het bouwen van bouwwerken uitsluitend is toegestaan overeenkomstig een door burgemeester en wethouders uitgewerkt plan dat in werking is getreden.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 zolang de uitwerking nog niet in werking is getreden onder de voorwaarde dat het bouwplan past binnen het ontwerp, dan wel een door een burgemeester en wethouders vastgesteld uitwerkingsplan.

4.4 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6. lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, de in lid 4.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van het gestelde in de volgende regels:

  • a. parkeren dient in beginsel op eigen terrein te geschieden; hierbij wordt 1,2 parkeerplaats per woning in de openlucht aangehouden;
  • b. bij niet-woonfuncties dient eveneens te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein; uitgangspunt hierbij is dat parkeren ten behoeve van niet-woonfuncties geen parkeeroverlast veroorzaakt voor de woonomgeving;
  • c. het woongebied zal bestaan uit meerdere wooneilanden, welke van elkaar worden gescheiden door watergangen met een breedte van gemiddeld circa 10 meter;
  • d. ten hoogste 260 woningen mogen worden gebouwd;
  • e. een gedifferentieerd woningbouwprogramma dient te worden gerealiseerd, waarvan ten hoogste 10% van de woningen wordt gestapeld;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' geldt geen beperking van het percentage gestapelde woningen zoals genoemd onder e;
  • g. bij uitwerking dient te worden voldaan aan de in of krachtens de Wet geluidhinder gestelde eisen met betrekking tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting op gevels van woningen en aan de criteria van de verleende ontheffing;
  • h. bij uitwerking dient de bereikbaarheid van het plangebied voor de hulpdiensten, de aanleg van vluchtwegen en de aanleg van primaire bluswatervoorzieningen te worden geborgd;
  • i. de bouwhoogte van woningen mag niet meer dan 16 meter bedragen;
  • j. de bouwhoogte van woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - grotere hoogte toegestaan' mag niet meer dan 25 meter bedragen
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' mag een jacht- of passantenhaven worden gerealiseerd met een omvang van ten hoogste 50 onoverdekte ligplaatsen;
  • l. detailhandel, dienstverlening, horeca en kantoren zijn niet toegestaan, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' waarbij de gezamenlijk oppervlakte ten hoogste 10000 m2 mag bedragen onder voorwaarde dat:
    • 1. de oppervlakte per detailhandelsvestiging ten hoogste 250 m2 mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte per bedrijf, geen dienstverlenend bedrijfzijnde ten hoogste 1000 m2 mag bedragen;
  • m. vestiging van bedrijven is uitsluitend toegestaan in de vorm van praktijkruimten;
  • n. het bepaalde in artikel 5 Leiding - Gas dient in acht te worden genomen;
  • o. het bepaalde in artikel 8 Waarde - Archeologie dient in acht te worden genomen;
  • p. het bepaalde in artikel 11 Algemene aanduidingsregels dient in acht te worden genomen.

Artikel 5 Leiding - Gas

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een gasleidingstrook, met een belemmeringenstrook ter breedte van 5 meter aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – gas”.

5.1.2

De belangen van de in lid 5.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

5.2 Bouwregels
5.2.1

Voor het bouwen ten behoeve van de in lid 5.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. andere bouwwerken met een bouwhoogte van maximaal 2 meter zijn toegestaan.
5.2.2

Voor het bouwen ten behoeve van de andere voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. andere bouwwerken zijn niet toegestaan.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en andere bouwwerken tóch mogen worden gebouwd op voorwaarde dat:

  • a. er geen schade wordt toegebracht aan de gasleiding en het functioneren daarvan niet nadelig wordt beïnvloed;
  • b. hierover advies is gevraagd van de gasleidingbeheerder.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 5.1 zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen/rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen, en aanleggen van drainage;
  • e. het permanent opslaan van goederen
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
5.4.2 Uitzondering vergunningplicht

Artikel 5.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud of het beheer van de gasleiding of die nodig zijn voor het in stand houden van de leiding;
  • b. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.
5.4.3 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 kan alleen worden verleend als:

  • a. geen schade ontstaat aan de gasleiding en/of het doelmatige functioneren van de gasleiding niet in gevaar wordt gebracht;
  • b. de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. hierover advies is gevraagd van de gasleidingbeheerder.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
5.5.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' op te nemen of te verwijderen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de aanleg van een nieuwe gasleiding of het verleggen van de gasleiding is in verband met de gasvoorziening nodig;
  • b. een (her)inrichting van (delen van) het gebied, waardoor de leiding loopt maakt dit wenselijk of nodig;
  • c. hierover is advies gevraagd aan de gasleidingbeheerder.

Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (bovengrondse) hoogspanningsverbinding, met een belemmeringenstrook ter breedte van 22 meter aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – hoogspanningsverbinding”.

6.1.2

De belangen van de in lid 6.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

6.2 Bouwregels
6.2.1

Voor het bouwen ten behoeve van de in lid 6.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. hoogspanningsverbindingen met een bouwhoogte van maximaal 40 meter zijn toegestaan.
6.2.2

Voor het bouwen ten behoeve van de andere voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. andere bouwwerken zijn niet toegestaan.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Áfwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 en toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemmingen genoemde gebouwen en andere bouwwerken toch mogen worden gebouwd op voorwaarde dat:

  • a. er geen schade wordt toegebracht aan de hoogspanningsverbinding en het functioneren daarvan niet nadelig wordt beïnvloed;
  • b. hierover advies is gevraagd van de hoogspanningsverbindingbeheerder.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het planten van bomen.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
6.5.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' op te nemen of te verwijderen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de aanleg van een nieuwe hoogspanningsverbinding of het verleggen van de hoogspanningsverbinding is in verband met de elektriciteitsvoorziening nodig;
  • b. een (her)inrichting van (delen van) het gebied, waardoor de hoogspanningsverbinding loopt of de beëindiging van het gebruik van de hoogspanningsverbinding maakt dit wenselijk of nodig;
  • c. hierover is advies gevraagd aan de hoogspanningsverbindingbeheerder.

Artikel 7 Leiding - Riool

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een rioolpersleidingstrook.

7.1.2

De belangen van de in lid 7.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

7.2 Bouwregels
7.2.1

Voor het bouwen ten behoeve van de in lid 7.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. andere bouwwerken met een bouwhoogte van maximaal 2 meter zijn toegestaan.
7.2.2

Voor het bouwen ten behoeve van de andere voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. andere bouwwerken zijn niet toegestaan.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van lid 7.2.2 en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemmingen genoemde gebouwen en andere bouwwerken tóch mogen worden gebouwd op voorwaarde dat:

  • a. er geen schade wordt toegebracht aan de rioolpersleiding en het functioneren daarvan niet nadelig wordt beïnvloed;
  • b. hierover advies is gevraagd van de rioolpersleidingbeheerder.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden om op de gronden als bedoeld in lid 7.1 zonder vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het planten van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder rietbeplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding en ophoging;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. het diepploegen;
  • e. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • g. beplantingen of bomen;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen;
  • i. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • j. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen.
7.4.2 Uitzondering vergunningplicht

Artikel 7.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud of het beheer van de rioolpersleiding of die nodig zijn voor het in stand houden van de leiding;
  • b. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.
7.4.3 Beoordelingscriteria

Een vergunning als bedoeld in lid 7.4.1 kan alleen worden verleend als:

  • a. geen schade ontstaat aan de rioolpersleiding en/of het doelmatige functioneren van de rioolpersleiding niet in gevaar wordt gebracht;
  • b. de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. hierover advies is gevraagd van de rioolpersleidingbeheerder.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
7.5.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' op te nemen of te verwijderen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de aanleg van een nieuwe waterleiding of het verleggen van de rioolpersleiding is in verband met de afvalwatervoorziening nodig;
  • b. een (her)inrichting van (delen van) het gebied, waardoor de leiding loopt maakt dit wenselijk of nodig;
  • c. hierover is advies gevraagd aan de rioolpersleidingbeheerder.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

8.1.2

De belangen van de in lid 8.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

8.2 Bouwregels

Op of de in lid 8.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 voor bebouwing ten dienste van andere daar voorkomende bestemmingen, indien:

  • a. uit een door de aanvrager van een reguliere bouwvergunning te overleggen rapport of andere beschikbare informatiebron de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag mogelijk kunnen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld en hieruit blijkt dat de bouw geen onevenredige gevolgen heeft voor deze archeologische waarden;
  • b. uit een door de aanvrager van een reguliere bouwvergunning te overleggen rapport of andere informatiebron de archeologische waarden van gronden die blijkens de aanvraag mogelijk kunnen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld en hieruit blijkt dat de bouw wel gevolgen heeft voor deze archeologische waarden, mits aan de bouwvergunning één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 8.1 de volgende werken, geen bouwwerken of overkappingen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, indien de oppervlakte meer dan 5000m² bedraagt:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,30 m onder het maaiveld;
  • d. het ophogen van gronden hoger dan 0,50 m boven het maaiveld.
8.4.2

Het bepaalde in lid 8.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
8.4.3

Een vergunning als bedoeld in lid 8.4.1 wordt uitsluitend verleend indien uit een door de aanvrager van de aanlegvergunning te overleggen rapport of andere beschikbare informatiebron de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag mogelijk kunnen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld en hieruit blijkt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 9 Nadere eisen

9.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent:

  • a. de situering van verkeersvoorzieningen, waaronder begrepen de situering en/of het aantal parkeervoorzieningen;
  • b. de situering van groenvoorzieningen en waterpartijen;
  • c. de situering van bijbehorende bouwwerken bij woningen, waarbij geëist kan worden dat:
    • 1. bijbehorende bouwwerken met één gevel op, of op een afstand van ten minste 1 meter uit de perceelsgrens moeten worden gebouwd;
    • 2. tussen een vrijstaand bijbehorend bouwwerk en een hoofdgebouw een ruimte van ten minste 5 meter onbebouwd en onoverdekt zal blijven;
    • 3. de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk gemeten uit de achtergevel van een hoofdgebouw niet meer dan 5 meter zal bedragen.
9.2

De onder lid 9.1 genoemde eisen mogen uitsluitend worden gesteld, indien na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch stedenbouwkundige en verkeersbelangen, het stellen van genoemde eisen redelijk gewenst is mede ter voorkoming van een onevenredige aantasting van bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in 15.2.

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Geluidzone - industrie

Ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven gebied met de aanduiding 'Geluidzone - industrie' mogen geen woningen worden gebouwd, tenzij wordt voldaan aan de wettelijke eisen met betrekking tot geluidhinder. De gevels van de desbetreffende woningen langs de Drachtstervaart dienen als geluiddove gevel te worden uitgevoerd, voor zover de geluidsbelasting van industrielawaai mee bedraagt dan 55 dB(A).

11.2 Geluidzone - weg

Ter plaatse van het op de verbeelding aangegeven gebied met de aanduiding 'Geluidzone - weg' mogen geen geluidsgevoelige objecten worden gebouwd, tenzij voldaan wordt aan een verleende hogere grenswaarde voor wegverkeerslawaai als bedoeld in de Wet geluidhinder.

11.3 Geluidzone - afschermende bebouwing 1
  • a. Ter plaatse van het op de verbeelding aangegeven gebied met de aanduiding 'Geluidzone - afschermende bebouwing 1' dienen een geluidswal en/of geluidsafschermende bebouwing met een hoogte van ten minste 12 meter te worden gerealiseerd;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van lid 11.3 een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van gebouwen met een lagere bouwhoogte, indien de akoestische situatie van de achterliggende woningen op een andere wijze is gewaarborgd.

11.4 Geluidzone - afschermende bebouwing 2

Binnen 50 meter van het op de verbeelding aangegeven gebied met de aanduiding 'Geluidzone - afschermende bebouwing 2' dient geluidsafschermende bebouwing te worden gerealiseerd zodat voldaan wordt aan de verleende hogere geluidswaarde.

11.5 Milieuzone - industrie

Ter plaatse van het op de verbeelding aangegeven gebied met de aanduiding 'Milieuzone - industrie' zijn geen milieugevoelige functies, waaronder woningen, toegestaan.

11.6 Milieuzone - gasleiding

Ter plaatse van het op de verbeelding aangegeven gebied met de aanduiding 'Milieuzone - gasleiding' zijn verminderd zelfredzame functies uitgesloten.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages, maar alleen als dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
  • b. het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor het plaatsen van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 meter.
12.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.1 kan slechts worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. prostitutiedoeleinden en seksinrichtingen;
  • b. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • c. het opslaan van gerede of ongerede materialen of goederen buiten gebouwen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • d. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • e. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
13.2 Uitzonderingen
  • a. het (tijdelijk) gebruik voor het realiseren of handhaven de bestemmingen, zoals bouwwerkzaamheden, of het normale onderhoud van de gronden;
  • b. de opslag van goederen of materialen als onderdeel van de uitoefening van een bedrijf dat volgens het plan is toegestaan;
  • c. het plaatsen van onderkomens volgens de gebruiksregels van de bestemmingsregels in hoofdstuk 2 van deze regels.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het oprichten van transformatorhuisjes en andere nutsgebouwtjes met een inhoud van ten hoogste 100 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m, welke in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn;
  • b. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor gebouwen met ten hoogste 20%, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze wijzigingen nodig zijn;
  • c. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de uitvoering van een bouwplan waarvan realisering wenselijk of noodzakelijk wordt geacht, nodig zijn, mits de oppervlakte van een bestemmings- en/of bebouwingsvlak met niet meer dan 20% wordt gewijzigd;
  • d. het oprichten van bouwwerken voor het opwekken van duurzame energie, zoals een catavent, in het kader van de door de gemeente met NUON gesloten klimaatovereenkomst; windmolens zijn hiervan uitgesloten;
  • e. het oprichten van antennes en zendinstallaties met een hoogte van maximaal 40 meter;
  • f. het wijzigen van het tracé van de als zodanig bestemde gasleiding, dan wel een rioolpersleiding.
14.2 Beoordelingscriteria

Wijzigingen als bedoeld in artikel 14.1 kunnen alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 15 Algemene procedureregels

15.1 Procedureregels bij het stellen van nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eisen is de volgende procedure van toepassing.

  • a. Het voornemen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter gemeentesecretarie ter inzage.
  • b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend.
  • c. De bekendmaking houdt in mededeling van de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen gedurende de onder a genoemde termijn.
  • d. Indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed.
  • e. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede en maken het besluit op de voorgeschreven wijze bekend.
15.2 Procedureregels afwijken bij omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

15.3 Procedureregels bij wijzigen en uitwerken

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging of uitwerking is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
16.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
16.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 16.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 16.1.1 met maximaal 10%.

16.1.3 Uitzondering

Lid 16.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik
16.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.2.2 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het  Drachtstervaart uit te werken.