26.2.2. Bouwregels (uit te werken)
-
A.
Toe te laten bouwwerken
Op de gronden, bedoeld in lid 26.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:
-
a. woonhuizen en daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, zoals bergingen, garages en praktijkruimten;
-
b. andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, kunstobjecten en palen en masten.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
a. als hoofdgebouw mogen alleen woonhuizen in rijen (meer dan twee aaneengebouwd) worden gebouwd;
-
b. de oppervlakte van een hoofdgebouw mag maximaal 60% van de oppervlakte van het bouwperceel zijn en mag bovendien niet groter zijn dan 100 m2;
-
c. de afstand van een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn;
-
d. de goothoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 6 meter zijn;
-
e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 10 meter zijn;
-
f. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 20º bedragen;
-
g. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60º bedragen;
-
h. de diepte van een hoofdgebouw mag maximaal 10 meter zijn.
-
C.
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
a. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw mogen:
-
1. alleen op minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, maar:
-
a. er mag per hoofdgebouw één erker tot 1 meter vóór die gevel worden gebouwd met een maximumbreedte van 90% van de voorgevel, waarbij de diepte van een erker niet meer mag bedragen dan de afstand (op de gevel gemeten) tussen die erker en de hartlijn van de woningscheidende muur, tenzij sprake is van de bouw van gezamenlijke erker met het naastgelegen aangebouwde hoofdgebouw, in welk geval een erker tot op de hartlijn van de woningscheidende muur mag worden gebouwd;
-
b. er mag per hoofdgebouw wel één overkapping (carport) worden gebouwd op minimaal 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw;
-
2. in geval van een aan de achtergevel van een hoofdgebouw te bouwen aan- of uitbouw een diepte hebben van maximaal 4 meter uit de achtergevel van het hoofdgebouw;
-
3. een gezamenlijke oppervlakte hebben van ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitende zij- en/of achtererf en mogen bovendien niet groter zijn dan
-
a. 40 m² als het tussenwoningen betreft;
-
b. 75 m² als het eindwoningen betreft;
-
4. een goothoogte hebben van maximaal 3 meter;
-
5. in geval van overkappingen een bouwhoogte hebben van maximaal 3 meter;
-
6. in geval van aan- of uitbouwen en bijgebouwen een bouwhoogte hebben van maximaal 3 meter op de zijgrens van het bouwperceel en welkebouwhoogte vanaf de zijgrens van het bouwperceel onder een dakhelling van maximaal 45 graden rechtevenredig toe mag nemen tot:
-
a. voor aan- en uitbouwen een bouwhoogte van maximaal 1 meter onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
b. voor bijgebouwen een bouwhoogte van maximaal 5 meter.
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
-
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag deze maximaal 2 meter zijn;
-
b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
-
c.
de bouwhoogte van kunstobjecten mag maximaal 12 meter zijn;
-
d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn.