direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schiermonnikoog - Busremise
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0088.BPSchierBusremise-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het openbaar vervoer op Schiermonnikoog wordt momenteel in opdracht van de provincie Fryslân door een busmaatschappij uitgevoerd. Geheel in lijn met het gemeentelijke en provinciale beleid wordt dit zo duurzaam mogelijk ingevuld met elektrische bussen. Voor het stallen en laden van de bussen wordt in de huidige situatie gebruik gemaakt van de bestaande busremise aan de Oosterreeweg. De huidige remise - in eigendom van Arriva - is sterk verouderd en omringd door woningen. Om bij toekomstige aanbestedingen van busvervoer 'level playing field' voor alle busmaatschappijen te hebben, is het de wens van de provincie om een eigen busremise op Schiermonnikoog te realiseren. Ook in de toekomst zullen op Schiermonnikoog elektrische bussen worden ingezet voor het openbaar vervoer.

De nieuwe busremise bestaat uit opstelplaatsen voor bussen met oplaadpunten en een voorzieningengebouw met werkplaats, kantoor, kantine en andere bijbehorende voorzieningen. Voor de nieuwe busremise is gezocht naar een alternatieve locatie. Hiertoe is een locatiestudie verricht die ingaat op diverse potentiële locaties voor een busremise voor elektrische bussen in Schiermonnikoog. Hierbij is een uitgebreide raadpleging geweest van de wensen van bewoners, eigenaren van een vakantiehuis op Schiermonnikoog en bezoekers van het eiland. Naar aanleiding van het voorgaande is gekozen voor een nieuwe busremise aan de Knuppeldam.

Op grond van het geldende bestemmingsplan is deze ontwikkeling niet mogelijk. Een nieuw bestemmingsplan is nodig om de nieuwe busremise op de locatie te kunnen realiseren. Voorliggend plan voorziet daarin.

1.2 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgedeeld in zes hoofdstukken. Na deze inleiding volgt een planbeschrijving. Hoofdstuk drie geeft een beschrijving van het huidige beleid dat op het plangebied van toepassing is. In hoofdstuk vier wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die vanuit verschillende planologische en milieukundige toetsingskaders gelden. Hoofdstuk vijf bestaat uit een juridische toelichting op het bestemmingsplan en hoofdstuk zes gaat in op zowel de maatschappelijke als de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de oostkant van het dorp van Schiermonnikoog. De dorpskern bevindt zich aan de westkant van het eiland. Op onderstaande fragment is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing blijkt uit de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierBusremise-ON01_0001.jpg"

Figguur 1: Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Knuppeldam en heeft betrekking op een perceel met een agrarische bestemming (op dit moment is er geen agrarische activiteit) ten zuiden van het terrein voor de brandweerkazerne en de ambulancepost. Het plangebied wordt aan de westelijke zijde begrensd door een kinderboerderij en aan de zuidzijde door een gegraven sloot met daarachter de locatie Schiermonnikoog Oost waar woningen gebouwd worden. De agrarische gronden ten oosten van het plangebied hebben een open en weids karakter.

2.2 Huidige situatie

In de bestaande situatie is het plangebied braakliggend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierBusremise-ON01_0002.jpg"

Figuur 2 plangebied met zicht op nieuwbouw ten zuiden van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierBusremise-ON01_0003.jpg"

Figuur 3: plangebied met zicht op de bebouwing van de kazerne

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierBusremise-ON01_0004.jpg"

Figuur 4: gegraven watergang ten zuiden van het plangebied

In verband met compensatie van de woningbouw in Schiermonnikoog-Oost is extra oppervlaktewater gerealiseerd in de vorm van een waterpartij. Deze waterpartij loopt langs het zuidelijke deel van het plangebied en vormt daardoor een natuurlijke grens van de locatie.

2.3 Locatiekeuze

Om een geschikte locatie aan te kunnen wijzen voor de toekomstige busremise voor elektrische bussen op Schiermonnikoog, zijn diverse locaties tegen elkaar afgewogen. Deze afweging komt mede voort uit een locatiestudie die in 2017 is uitgevoerd. De locatiestudie is als Bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. In het onderstaande wordt ingegaan op de locatiestudie en de daaruit voortvloeiende overwegingen.

Melle Grietjespad

Deze locatie werd eerder al aangewezen voor toekomstige bedrijvigheid in het Structuurplan Schiermonnikoog uit 2005. In het structuurplan werd de vestiging van een busremise niet uitgesloten. Er zou wel een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein nodig zijn die landschappelijk zorgvuldig zou moeten worden ingepast. Bovendien zou de ontsluiting van deze locatie ingrijpend moeten worden aangepast. De realisatie van een dergelijke ontsluiting zou niet haalbaar zijn op korte termijn en binnen de looptijd van het planproces. Bovendien was er vanuit omwonenden en andere belanghebbenden geen draagvlak voor de benodigde nieuwe ontsluitingsweg.

Huidige locatie

De locatie van de huidige busremise is te klein. Uitbreiding is niet mogelijk. Bij handhaving van de huidige locatie zou de nieuwe busremise moeten worden aangepast om te kunnen voldoen aan de eisen die een dergelijke remise stelt. Bovendien ligt de locatie tegen aan woonwijk aan, wat tot extra hinder zou kunnen leiden, gelet op de potentiële hinderbronnen van de nieuwe remise.

Bedrijventerrein Veerdam

Deze locatie gaat ten koste van agrarische grond. Deze grond is nog volledig in gebruik. Er zal tevens een ontsluitingsweg aangelegd moeten worden. De locatie zal ook meer verkeersbewegingen opleveren en van invloed zijn op de bedrijfsvoering van de busmaatschappij. Ook zou mogelijk aanpassing van afvaarttijden van de veerdienst nodig zijn indien voor deze locatie gekozen zou worden. Ruimtelijk zal veel aandacht aan een goede inpassing besteed moeten worden. Keuze voor deze locatie zou leiden tot aanzienlijke investeringen die alvorens realisatie nodig zouden zijn.

Oude brandweerkazerne

Het gebruik van het terrein van de oude brandweerkazerne zou op het vlak van ontsluiting problemen opleveren. De ontsluiting is in principe mogelijk via de Torenstreek/Noorderstreek. Deze wegen zijn echter (te) smal voor busverkeer en met name indien de wegen een grotere intensiteit krijgen. Bovendien is de constructie van de wegen ongeschikt voor intensief busverkeer. Ook levert de aanwezigheid van het dorpshuis met onder andere de functie van een bibliotheek aanzienlijk langzame verkeersstromen op, die moeten doorkruisen met busstromen. Gelet op het voorgaande is een toename van busverkeer op deze plek ongewenst.

Zoeklocaties

Langs de Heereweg zijn nog een aantal zoeklocaties aangewezen. Deze zoeklocaties bevinden zich allemaal buitenstedelijk, op agrarische grond. Door voor deze locatie te kiezen zou er agrarische grond verloren gaan. Grond die thans nog volledig in gebruik is. Daarnaast is een goede ruimtelijke inpassing, mede met oog op de buitenstedelijke ligging los van de bebouwde kom, hier lastig (financieel) uitvoerbaar.

Overige locaties

De nieuwe busremise is, gezien de aard, omvang en geluidsbelasting die zij meebrengt geen functie die elders in de dorpskern van Schiermonnikoog passend is. Dit doordat milieugevoelige objecten in het dorp op korte afstand van elkaar gesitueerd zijn en er binnen de dorpskern nergens kavelruimte beschikbaar is die van dusdanige omvang is dat de busremise voor elektrische bussen daarin kan worden voorzien.

Gekozen locatie aan de Knuppeldam

De locatie aan de Knuppeldam is gunstig gelegen nabij hoofdinfrastructuur en de bestaande lijnvoering van de bussen. Ook is deze locatie op het vlak van verkeersveiligheid en bereikbaarheid goed inpasbaar. Bovendien sluit de te realiseren bedrijfsbestemming van de busremise aan op de bestaande bedrijfsbestemming van de ambulancepost en brandweerkazerne. De locatie sluit dan ook goed aan op bestaande bedrijvigheid aan de rand van de dorpskern. Uit de verkregen informatie uit de enquête en de klankbordgroep kan daarnaast worden geconcludeerd dat de andere oplossingsrichtingen niet uitvoerbaar zijn zonder andere (vergaande) maatregelen. Naast het voorgaande wordt recent ten zuiden van het plangebied ook al een woningbouwplan gerealiseerd (woningbouwlocatie oost). Het plangebied is daardoor op dit moment gelegen tussen stedelijke functies en is daarmee feitelijk al gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Door te kiezen voor deze locatie wordt verdere uitbreiding van de bebouwde kom van Schiermonnikoog dan ook voorkomen.

Voorts dient te worden opgemerkt dat, in het kader van de locatiekeuze, een raadpleging heeft plaatsgevonden van de wensen van bewoners, eigenaren van een vakantiehuis op Schiermonnikoog en bezoekers van het eiland. Er is onder meer een enquête geweest. Ook heeft een klankbordgroep meegedacht over de locatie. De gemeenteraad heeft op 6 juli 2021 besloten dat de busremise verplaatst wordt naar de Knuppeldam. Gelet op het voorgaande wordt de locatie aan de Knuppeldam als meest realistische locatie voor de vestiging van de busremise voor elektrische bussen bevonden.

2.4 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie is de busremise met bijbehorende voorzieningen in het plangebied gerealiseerd. Het planvoornemen voorziet in:

  • parkeer/stalmogelijkheid voor zes bussen;
  • oplaadvoorzieningen voor elektrische bussen;
  • een werkplaats waar een bus in kan worden gereden voor klein onderhoud;
  • een kantoor/kantine/kleedruimte;
  • parkeerruimte voor maximaal twee personenauto's;
  • stallingsmogelijkheden voor fietsen;
  • landschappelijke inpassing van de mogelijk te maken functies.

Farsk Architecten heeft in opdracht van de provincie Fryslân een stedenbouwkundig ontwerp gemaakt. Dit ontwerp is in Bijlage 2 te raadplegen. In het onderstaande is een uitsnede van het ontwerp weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierBusremise-ON01_0005.png"

Fiiguur 5: stedenbouwkundige inrichtingstekening (bron: Farsk architecten)

Op figuur 5 is te zien dat er parkeermogelijkheden voor zes bussen aanwezig zijn in het zuidelijke deel van het plangebied. De meest oostelijke parkeerplek wordt tevens gebruikt als wasplek voor de bussen. Ten oosten van de parkeerplaatsen is een kleine werkplaats aanwezig waar de bussen voor kleinschalig onderhoud terecht kunnen. In ditzelfde gebouw zit het kantoor, de kantine en de kleedruimte. Voor het gebouw is voorzien in parkeerruimte voor twee personenauto's. Het dak van het gebouw wordt mede gebruikt voor het opwekken van zonne-energie door toepassing van zonnepanelen. In dit bestemmingsplan is een maximale goothoogte van 4 meter opgenomen. De maximale bouwhoogte bedraagt 6,5 meter. In het beoogde bouwplan heeft enkel de westgevel een goothoogte van 4 meter.

Ten westen van de meest westelijke parkeerplaats voor de elektrische bussen is een trafogebouwtje ingepast. De hoogte (boven maaiveld) hiervan bedraagt circa 2 meter.

Ten zuiden van de busremise voor elektrische bussen wordt een Kokowall geluidsscherm gerealiseerd. Dit zorgt naast een afschermende werking voor de planologisch toegestane woningen in het bestemmingsplangebied 'Schiermonnikoog - Woningbouwlocatie Oost', tevens voor een afschermende werking in relatie tot lichthinder van de koplampen van de bussen.

In het onderstaande is een aantal sfeerimpressies van de toekomstige busremise weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierBusremise-ON01_0006.jpg"

Figuur 6: referentiebeeld toekomstige busremise (bron: Farsk architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierBusremise-ON01_0007.jpg"

Figuur 7: referentiebeeld busparkeren (bron: Farsk architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierBusremise-ON01_0008.jpg"

Figuur 8: vogelvluchtperspectief busremise (bron: Farsk architecten)

Oplaadsystemen

Bij de busremise komen laadvoorzieningen voor de elektrische bussen. Deze voorzieningen zijn geen onderdeel van het gebouw, maar bevinden zich nabij de parkeerplaatsen van de bussen.

De keuze voor elektrische bussen is een logische keuze op het eiland dat als doelstelling heeft om zelfvoorzienend te zijn op het gebied van energieopwekking. Andere vormen van duurzame aandrijving van vervoermiddelen zijn op het eiland niet voor de hand liggend. De vervoersbewegingen op het eiland zijn beperkt. Het zal niet rendabel of uitvoerbaar zijn om waterstof op het eiland te introduceren.

Ontsluiting

De ontsluiting van de busremise voor elektrische bussen is planologisch binnen de bestemming 'Bedrijf' in het geldende bestemmingsplan. Echter moet ook geregeld worden dat de busremise voor elektrische bussen gebruik mag maken van de gronden van Staatsbosbeheer. Hiervoor wordt een erfdienstbaarheid in de vorm van een recht van overpad gevestigd op de percelen ten behoeve van de busremise. Op deze wijze is het een en ander privaatrechterlijk geregeld.

2.5 Landschappelijke inpassing

De busremise wordt landschappelijk ingepast. De landschappelijke inpassing is weergegeven op figuur 5. Volledigheidshalve is de landschappelijke inpassing ook als bijlage bij de regels ingevoegd.

Aan de westzijde word inheems struweel met enkele bomen aangeplant. Zodoende wordt de busremise afgeschermd van de ten westen van het plangebied gelegen kinderboerderij en woningen. Tevens zorgt deze beplanting voor een groene doorkijk vanaf de Oosterreeweg.

Ten westen van het inheems struweel bevindt zich een bloemenweide. Dit is een invulling die niet als voorwaardelijke verplichting wordt opgenomen. Het overige terrein om de busremise voor elektrische bussen bestaat uit gras dat regelmatig gemaaid zal worden. Tevens zal het eerdergenoemde geluidsscherm ten zuiden van de busremise voor elektrische bussen worden ingepast met behulp van klimplanten.

Aan de oostzijde van het plangebied wordt een haag van 1,20 m hoog ingepast. Deze beplanting zorgt ervoor dat de lichtuitstraling van de busverlichting op het nabijgelegen weidevogelgebied wordt beperkt. In het verlengde van deze haag wordt in de zuidelijke richting een nieuwe bomenrij gerealiseerd, zodat ook uitstraling van licht vanuit gebruik gebouw en terreinverlichting wordt beperkt. Het voorgaande is uitgewerkt in een beplantingsplan. Dit beplantingsadvies zal als bijlage bij het indienen van de uiteindelijke omgevingsvergunning worden gevoegd.

Voorts wordt ten oosten van het gebouw van de busremise een wadi gerealiseerd. Deze wadi zal zorgen voor regenwateropvang en infiltratie. Dit draagt bij aan een klimaatbestendige inrichting van het plangebied. Regenwater van het gebouw wordt opgevangen en opgeslagen voor gebruik van voorzieningen van het gebouw. De wadi is een overloop van regenwater op het terrein en als overloop voor de ondergrondse wateropslag. Er worden tevens infiltratiekratten toegepast nabij de wadi.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen van Nederland hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.

Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied


De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win-situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoekt de rijksoverheid naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

In de NOVI zijn transformatiegebieden aangewezen in de bestaande gebouwde omgeving waar grootschalige woningbouwgebieden moeten worden gerealiseerd. Schiermonnikoog is niet aangewezen als NOVI gebied.

De beoogde ontwikkeling zoals benoemd in Hoofdstuk 2 heeft geen raakvlakken met het beleid zoals benoemd in de NOVI

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor het bepalen van de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Relatie met het planvoornemen

Het plangebied is gelegen in een radarverstoringsgebied. Gelet op de maximale bouwhoogte van de busremise en de al reeds aanwezige bebouwing blijkt dat het niet in strijd is met de regels uit het Barro.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimte-gebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. De tekst uit het Bro luidt als volgt: ''De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.


De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

De Ladder is kaderstellend voor juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de centrale overheden, zoals bestemmingsplannen en projectbesluiten. In het kader van dit bestemmingsplan moeten de treden van de Ladder worden doorlopen. Het doel van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hiermee wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Afweging

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

De handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het de realisatie van een busremise met bijbehorende kantoor/werkplaats. Het gaat om de bestemming 'bedrijf' waarbij in de regels expliciet is bepaald dat het een busremise voor elektrische bussen betreft. Indien het plan voorziet in de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van een gebouw (de werkplaats/kantoor). Dit gebouw heeft een kleinere oppervlakte dan 500 m2. Voor gebouwen blijft het planvoornemen dus ruimschoots onder de ondergrens. Het planvoornemen voorziet echter ook in de vorm van een terrein. Voor dergelijke ontwikkelingen is in beginsel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. De voorgenomen ontwikkeling maakt nieuw gebruik mogelijk op een terrein dat een grotere oppervlakte dan 500 m2 beslaat. Er is derhalve sprake van een stedelijke ontwikkeling.

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In dit geval is sprake van een braakliggend agrarisch perceel zonder bouwvlak. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een specifieke bedrijfsbestemming aan het plangebied toegekend. Dit voorziet onder andere in een nieuwe werkplaats ten behoeve van de busremise. Met deze ontwikkeling neemt het planologisch ruimtebeslag toe. Er is derhalve sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang van het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. In dit geval gaat om het eiland Schiermonnikoog, zonder de daarbij horende wateren.

4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

De provincie Fryslân heeft aangegeven een nieuwe busremise te willen realiseren voor de elektrische bussen die op het eiland rijden. De bestaande busremise is verouderd en heeft deels laadvoorzieningen aan de doorgaande weg. Onder andere vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid is dit niet doelmatig. Voorts is op Schiermonnikoog een geslotenverklaring voor motorvoertuigen van kracht. Deze geslotenverklaring geldt voor auto's, motoren, vrachtwagens, brommers en snorfietsers. Dit betekent dat een ontheffing noodzakelijk is om met de auto naar het eiland te komen. De gemeente kent een permanente ontheffing voor eilanders en bedrijven. Inwoners van Schiermonnikoog mogen per adres één auto op het eiland hebben. Daarnaast bestaat er een tijdelijke ontheffing voor veertien dagen. De gemeente Schiermonnikoog kent dan ook een autoluw karakter. Gelet hierop kan het toeristisch recreatief aantrekkelijke Schiermonnikoog niet zonder busvervoer. Naar aanleiding daarvan moest worden gezocht naar een andere locatie waar een nieuwe busremise voor elektrische bussen kan worden gerealiseerd.

Uit de voorgaande alinea's blijkt dat er op Schiermonnikoog behoefte is aan realisatie van een nieuwe, toekomstbestendige busremise op de voorgenomen locatie.

5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Om te kunnen bepalen of de ontwikkeling plaatsvindt in bestaand stedelijk gebied, moet eerst worden bepaald wat het 'bestaand stedelijk gebied' precies is. Hiervoor kunnen de algemene bepalingen uit het Besluit ruimtelijke ordening worden geraadpleegd. In het Besluit ruimtelijke ordening wordt de volgende definitie van bestaand stedelijk gebied gegeven (artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h): "een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern van Schiermonnikoog dorp. De locatie is gelegen tussen twee gebieden waar al stedelijke functies zijn gesitueerd: het terrein van de Brandweerkazerne/ambulancepost en de nieuwe woningbouwlocatie 'Oost'. Bovendien vindt ontsluiting plaats via het bestaand stedelijk gebied. Er wordt derhalve gesteld dat er geen sprake is van een situatie in het landelijk gebied. De provinciale kaart die het bestaand stedelijk gebied van de provincie Fryslân aanwijst is niet meer actueel, nu de nieuwe uitbreidingswijk 'Oost' wordt/is gerealiseerd. De uitbreiding heeft er dan ook voor gezorgd dat het plangebied gaat behoren tot het bestaand stedelijk stelsel.

Eindconclusie Ladder duurzame verstedelijking

De eindconclusie is dat dit bestemmingsplan voldoet aan de eisen van de Ladder. De geplande ontwikkeling is daarmee gebaseerd op een zorgvuldig gebruik van de ruimte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân 2021

Op 21 oktober 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In deze visie wordt het beleid beschreven dat laat zien hoe de provincie dit voor ogen heeft als de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking treedt. De provincie heeft 4 doelstellingen die ze als speerpunt wil hanteren. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving wordt volgens de provincie bedoeld: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er werken, wonen of te gast zijn.

Opgave 1: leefbaar, vitaal en bereikbaar is voornamelijk van belang voor het planvoornemen. Deze opgave gaat onder andere over het verduurzamen van het OV. Verkeer en vervoer moeten volgens de provincie verduurzamen. Voor overschakeling op elektrisch vervoer of waterstof, zijn ingrijpende aanpassingen nodig in infrastructuur en bijbehorende voorzieningen (bijvoorbeeld elektrische laadpalen). Voor verduurzaming van het OV zijn grote investeringen nodig. De provincie houdt hier rekening mee bij de aanbesteding van het regionaal OV. Verduurzaming van het OV werkt de provincie op programmaniveau uit. In de hierna volgende subparagraaf is hier nader op ingegaan (3.2.2). Uitgangspunt is een integrale afweging tussen leefbaarheid, bereikbaarheid, betaalbaarheid en duurzaamheid. Het planvoornemen is in lijn met deze uitgangspunten: de busremise voorziet onder andere in oplaadvoorzieningen en opstalmogelijkheden voor de elektrische bussen op het eiland. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de Omgevingsvisie Fryslân.

3.2.2 Regionaal Mobiliteitsprogramma Fryslân 1.0

Het Regionaal Mobiliteitsprogramma (RMP) 1.0 van de provincie Fryslân is de uitwerking van de Provinciale Omgevingsvisie op het vlak van (duurzame) mobiliteit. De grondslag voor dit programma is het Klimaatakkoord. De afspraken uit het Klimaatakkoord raken de bevoegdheden van de provincie. In het Klimaatakkoord is een doelstelling gedefinieerd om te komen tot een CO2-reductie van 49% in 2030 en 95% in 2050, ten opzichte van 1990. Onderdeel van het klimaatakkoord is de afspraak om per regio een programma voor slimme en duurzame mobiliteit op te stellen. In een dergelijk programma dient de noodzakelijke transitie naar een duurzaam mobiliteitssysteem vorm en inhoud te krijgen om te komen tot een vermindering van de door mobiliteit veroorzaakte CO2-uitstoot in Fryslân. Het RMP voorziet hierin. Het RMP definieert een aantal programmalijnen met bijbehorende maatregelen. Voor het planvoornemen is vooral programmalijn 2: 'we verplaatsen ons duurzaam' van belang. In het onderstaande wordt hierop ingegaan.

Programmalijn 2: We verplaatsen ons duurzaam

Met deze programmalijn wil de provincie de CO2-emmissie vanuit mobiliteit terugdringen. De lopende maatregelen continueren is niet voldoende om dit doel te behalen. De provincie zet daarom in op de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe maatregelen. De maatregel 'we verduurzamen het Openbaar Vervoer' is met name belangrijk voor dit bestemmingsplan.

Maatregel 2.9: we verduurzamen het Openbaar Vervoer

Momenteel is het busvervoer op de Friese Waddeneilanden zero-emissie. In de toekomst geeft de provincie aan zero-emissie bussen te willen laten rijden. Het planvoornemen zorgt voor mogelijkheid tot onderhoud, meer oplaadvoorzieningen en stalling voor de zero-emissie bussen. Het planvoornemen draagt derhalve op diverse manieren bij aan het laten rijden van zero-emissie bussen op het eiland. De voorgenomen ontwikkeling sluit derhalve goed aan op maatregel 2.9. Bovendien heeft de provincie zelf aangegeven een busremise te willen realiseren op Schiermonnikoog. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de voorgenomen ontwikkeling aansluit op de door hen gestelde doelen uit het RMP. Al met al staat de voorgenomen ontwikkeling in lijn met het RMP.

3.2.3 Verordening Romte Fryslân

In de Verordening Romte zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied. Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied. Dit betekent dat het plangebied zich in het landelijk gebied bevindt.

Artikel 1. Bundeling algemeen

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied en bevindt zich in het landelijk gebied. Op basis van artikel 1.1.1 mag een ruimtelijk plan voor landelijk gebied geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden voor nieuwe stedelijke functies bevatten. Op grond van het tweede lid van artikel 1.1.1 kan, in afwijking van het eerste lid, in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied worden toegestaan. Bij het planvoornemen is sprake van een uitbreidingslocatie die zich al tussen stedelijke functies bevindt, te weten het terrein met de ambulancepost en de brandweerkazerne, evenals de woningen die zich ten zuiden van het plangebied bevinden. Geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen in overeenstemming is met aritkel 1.1.1 uit de Verordening Romte Fryslân. Formeel gezien ligt het plangebied buiten de huidige begrenzing van het bestaand stedelijk gebied, zoals de provincie dit heeft aangegeven. Dit geldt ook voor de nu al deels gerealiseerde woningbouw ten zuiden van de planlocatie (Schiermonnikoog - Woningbouwlocatie Oost). De grens is in een eerder stadium al getrokken, toen er nog geen sprake was van de uitbreiding ten zuiden van het plangebied. De huidige grens van het bestaand stedelijk gebied die in de verordening is opgenomen is dan ook niet meer actueel. In kader van formaliteit is wel getoetst aan artikel 2 uit de verordening inzake ruimtelijke kwaliteit, wat in kader van ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied nodig is. Gelet op de huidige situatie valt de ontwikkeling echter binnen het bestaand stedelijk gebied en is toetsing aan deze (sub)artikelen niet nodig.

Artikel 2. Ruimtelijke kwaliteit

Op basis van artikel 2 dient het plan te voldoen aan Ruimtelijke kwaliteit zoals landschappelijke inpassing, archeologie en zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij is de herkenbaarheid van het landschap een belangrijke basis voor nieuwe ontwikkelingen. In paragraaf 2.5 is onderbouwd dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing. In die zin sluit het planvoornemen daarom aan op artikel 2.1.1

Daarnaast is in paragraaf 4.4.1 gemotiveerd dat het planvoornemen niet wordt belemmerd door archeologie. Uit deze paragraaf blijkt dat de provincie via de FAMKE 'geen onderzoek' adviseert voor het plangebied. De Provincie Fryslân geeft dit advies als op basis van eerder onderzoek al is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting op gefundeerde gronden zeer laag is, en waar eventuele resten uit de steentijd zich vermoedelijk zodanig diep onder het maaiveld bevinden dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is. Met oog op het voorgaande bestaat er geen aanleiding om archeologische waarden te beschermen en is het planvoornemen conform artikel 2.2.1.

Tot slot is artikel 2.3 zorgvuldig ruimtegebruik van toepassing. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied dient een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Een en ander is uiteengezet en gemotiveerd in paragraaf 3.1.3, waarbij is ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit kan worden afgeleid dat er gestalte is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Het planvoornemen is conform artikel 2.3.

Artikel 4 werken

Op grond van artikel 4.1.1 lid 1 van de verordening kan een ruimtelijk plan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein bevatten, indien dit wat betreft oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. In afwijking van lid 1 kan in een ruimtelijk plan voor een Waddeneiland een bedrijfsterrein worden opgenomen, indien het bedrijfsterrein wat betreft oppervlakte en invulling in overeenstemming is met een structuurvisie waarover met Gedeputeerde Staten schriftelijk overeenstemming is bereikt. Schiermonnikoog heeft geen structuurvisie, maar wel een structuurplan: het Structuurplan Schiermonnikoog. Onderstaande alinea gaat hier nader op in.

Structuurplan Schiermonnikoog

Het Structuurplan Schiermonnikoog is op 14 juni 2005 vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin is de ruimtelijke ontwikkeling van Schiermonnikoog in hoofdlijnen vastgesteld voor de komende circa 10 jaar. In dit plan worden de ontwikkelingsmogelijkheden geschetst met hun consequenties.

Het structuurplan spreekt van ruimtelijk beleid dat zich richt op een duurzame inrichting en een duurzaam gebruik van Schiermonnikoog. Instandhouding en waar mogelijk versterking van de op dit moment aanwezige ruimtelijke en functionele zonering, acht de gemeente een eerste vereiste. Voor het dorp met zijn directe omgeving, betekent dit dat, het primaat zal blijven liggen bij de menselijke activiteiten met als grensstellende randvoorwaarden de cultuurhistorie, het landschap en de natuur.

In het structuurplan is aan de hand van voor Schiermonnikoog relevante ruimtelijke thema's getracht om in de vorm van zogenaamde 'ontwikkelings- c.q. streefbeelden' een nadere uitwerking te geven van de doelstelling die in de vorige alinea is beschreven.

Relatie met het planvoornemen

Het structuurplan dateert uit 2005 en is daarmee verouderd. Deze is gebaseerd op de WRO die inmiddels al lange tijd geleden is vervangen door de Wro. Het structuurplan is de voorloper van de structuurvisie. Op basis van de oude Wet Ruimtelijke Ordening werden structuurplannen gemaakt. Onder de Wro ging dit structuurvisie heten. De structuurvisie is verplicht, het structuurplan was facultatief.

Echter kan gesteld worden dat de gemeente in het kader van de voorgenomen ontwikkeling wel een vorm van een visie heeft opgesteld. Uit paragraaf 3.1.3 blijkt dat er een behoefte is aan een busremise voor elektrische bussen op het eiland. Schiermonnikoog kan niet zonder bussen. Wat betreft aard, schaal en functioneren past de bestaande busremise niet meer in dorp. Met de verplaatsing worden bestaande problemen opgelost doordat er een nieuwe, toekomstbestendige busremise wordt gerealiseerd die in meer voorzieningen voor de elektrische bussen voorziet dan de bestaande remise.

Uit een uitgebreide locatieverkenning van de gemeente, provincie, ondernemers en omwonenden, is gebleken dat het plangebied voorziet in een geschikte locatie voor een dergelijke functie. Elders op het eiland zijn er geen geschikte locaties beschikbaar voor de te realiseren busremise voor elektrische bussen. Bovendien grenst het plangebied van dit bestemmingsplan aan een bestaand bedrijvenperceel en bevindt het zich al tussen stedelijke functies in. De realisatie van de busremise voor elektrische bussen, als uitbreiding van het bestaande bedrijvenperceel is dan ook een logisch vervolg op deze locatie.

Geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen, mede gezien het verouderde karakter, afwijkt van het gemeentelijke structuurplan. Voor het overige is het planvoornemen wel in overeenstemming met provinciale afspraken in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling. Geacht wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 4.1.1, lid 3.

Artikel 7 Natuur

In artikel 7 zijn regels gesteld voor onder andere gebieden die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat in een ruimtelijk plan:

  • a. wordt voorzien in een bestemming met gebruiksregels gericht op behoud, herstel of ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden, met inbegrip van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, met dien verstande dat normaal agrarisch gebruik en daarbij behorende bebouwing, waaronder begrepen nevenactiviteiten zoals bedoeld in artikel 6.2.1, mogelijk zijn;
  • b. een eventuele onvermijdelijke ruimtelijke ingreep wordt afgewogen ten opzichte van de wezenlijke kenmerken en waarden, waarbij de mogelijkheden voor mitigatie en vervolgens compensatie van natuurwaarden en herbegrenzing van beheergebieden worden betrokken.

De provincie heeft aangegeven dat met het aanpassen van de functie slechts een zeer beperkte oppervlakte van het aangewezen zoekgebied komt te vervallen en met deze aanpassing vindt er geen versnippering van het resterende gebied plaats. In een later stadium zal de provincie hier de NNN-kaart op aanpassen (zie tevens paragraaf 4.6).

Verder ligt een deel van het plan in het weidevogelkansgebied. Het plangebied ligt echter al binnen de bestaande verstoringszone van bebouwing (200 - 300 m) en is ingeklemd tussen bebouwing. Het plan zorgt niet voor een vergroting van de bestaande verstoringszone en brengt daardoor geen extra verstoring van de openheid en rust met zich mee. Het plan is dan ook niet in strijd met de regels ten aanzien van weidevogelkansgebieden. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4.6.

Conclusie

Het plan past binnen de Verordening Romte Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurplan Schiermonnikoog 2005

In 3.2.3 is ingegaan op het Structuurplan Schiermonnikoog. Uit deze paragraaf is duidelijk geworden dat het structuurplan inmiddels is ingehaald door de tijd. Er is goed onderbouwd waarom van dit verouderde plan is afgeweken.

3.3.2 Bestemmingsplan verbrede reikwijdte Schiermonnikoog-Dorp

Het bestemmingsplan verbrede reikwijdte Schiermonnikoog-Dorp is van toepassing op het plangebied. Ter plekke van de beoogde busremise geldt de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond'. Op onderstaand fragment is een uitsnede van de bestemmingsplankaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierBusremise-ON01_0009.jpg"

Figguur 9: uitsnede bestemmingsplankaart (bron: ruimtelijke plannen)

De voor 'Agrarisch - Cultuurgrond' aangewezen gronden zijn bestemd voor (agrarische) cultuurgrond, groenvoorzieningen en waterberging. In de bestaande situatie is geen bouwvlak aanwezig in het plangebied.

Het noordelijke deel van het plangebied is bestemd als 'Bedrijf'. Op deze gronden kunnen bedrijven van milieucategorie 1 en 2 zoals genoemd in de regels van het bestemmingsplan worden gevestigd. Ook is een bedrijfswoning toegestaan. De gronden zijn ook bestemd voor tuinen, erven en terreinen. Ter plaatse is sprake van een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - brandweer- en ambulancepost'. Hier staat in de huidige situatie een brandweerkazerne en ambulancepost. Ondergeschikt aan deze functies zijn de gronden tevens bestemd voor straten en paden, nutsvoorzieningen, sloten, bermen en beplanting.

Zoals in de inleiding is gesteld is wijziging van het bestemmingsplan nodig om het planvoornemen te realiseren. De voorliggende onderbouwing dient als motivering voor het aanpassen van het geldende bestemmingsplan voor het plangebied. Op het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning is de coördinatieregeling ex artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing verklaard. In paragraaf 5.5 wordt hier nader op ingegaan.

3.4 Conclusie

De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door het rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Als gevolg van bodemsanering kan de financiële uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan belemmerd worden. Daarom is het van belang om na te gaan of de bodem schoon is. In het kader van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid wordt daarom onderzocht of de bodem voldoende schoon is.

Onderzoek

Om inzicht te verkrijgen in de milieuhygiënische bodemkwaliteit is het bodemloket geraadpleegd (www.bodemloket.nl). Voor het plangebied geldt 'onderzoek uitvoeren'. Op grond van de statusinformatie van de locatie moet onderzoek worden uitgevoerd naar de aard en ernst van de (mogelijke) verontreiniging. In oktober 2019 is door Econsultancy een milieuhygiënisch vooronderzoek gedaan in een groot deel van het plangebied van dit bestemmingsplan. De rapportage hiervan is als Bijlage 3 bij de toelichting te raadplegen. In het onderstaande wordt ingegaan op de onderzoeksresultaten en conclusies.

Op basis van de informatie uit het vooronderzoek is een aantal deellocaties geïdentificeerd. Het betreft een slootdemping (A), een (voormalig) erf met puin of sloopafval (B), en een grondwal (C) met plaatselijk wat puin en tevens een stuk asbesthoudend materiaal, wat plaatselijk aanleiding geeft een asbestverontreiniging in de grondwal op de locatie te verwachten.

A. Gedempte sloot

Uit het zintuiglijk bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van de gedempte sloot geen bodemvreemd dempingsmateriaal toegepast is. Vermoedelijk is deze sloot aangevuld met gebiedseigen grond. Op basis van het vooronderzoek en de terreininspectie wordt derhalve gesteld dat deze met gebiedseigen grond gedempte sloot op de onderzoekslocatie als onverdacht kan worden beschouwd op het voorkomen van (ernstige) bodemverontreinigingen anders dan regionaal verhoogde achtergrondgehalten. Voor dit deel van de onderzoekslocatie bestaat geen aanleiding voor nader bodemonderzoek.

B. (voormalig) erf met puin of sloopafval

Uit het zintuiglijk bodemonderzoek blijkt niet dat ter plaatse van het (voormalig) erf in de huidige situatie nog bodemvreemd dempingsmateriaal toegepast is. Mogelijk is het puin of sloopafval met wat grond plaatselijk in de naastgelegen grondwal (C) toegepast. Op basis van het vooronderzoek en de terreininspectie wordt gesteld dat het zintuiglijk schone voormalig erf op de onderzoekslocatie derhalve als onverdacht kan worden beschouwd op het voorkomen van (ernstige) bodemverontreinigingen, anders dan regionaal verhoogde achtergrondgehalten. Voor dit deel van de onderzoekslocatie bestaat geen aanleiding voor nader bodemonderzoek.

C. Grondwal met bodemvreemd materiaal (grens beide percelen)

Uit het zintuiglijk bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van de grondwal bodemvreemd en deels asbesthoudend materiaal toegepast is, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is en waardoor wordt verwacht dat er wisselende gehalten aan verontreinigende stoffen in de grond kunnen voorkomen. De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn asbest, metalen en PAK. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat de grondwal op de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden middels een (AP04) partijkeuring grond (protocol 1001).

Overige percelen/terreindelen

Op de overige terreindelen worden geen verontreinigende stoffen verwacht in gehalten boven de achtergrondwaarde of boven het in het betreffende gebied geldende achtergrondgehalte. Verspreid over deze locaties is altijd sprake geweest van een gelijksoortig en extensief gebruik (eenduidig geringe antropogene beïnvloeding) en weinig tot geen bebouwing. Het oppervlak is voor 1 van de afzonderlijke percelen groter dan 1,0 ha. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat er sprake is van enkele "(grootschalig) onverdachte" locaties.

Consequenties voor het planvoornemen

Het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem geeft aanleiding om een milieukundig bodemonderzoek en onderzoek naar asbest in bodem/puin uit te voeren.

Milieukundig bodemonderzoek

Naar aanleiding van het voorgaande is een verkennend bodemonderzoek verricht (230459, Enviso, d.d. 26 juli 2023). De rapportage hiertoe is als Bijlage 3 bij de toelichting te raadplegen. Opgemerkt dient te worden dat het onderzoek dat beschreven is in de voorgaande alinea's als bijlage bij het verkennend bodemonderzoek is opgenomen. Beide onderzoeken zijn dus raadpleegbaar in Bijlage 3.

Op basis van de onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat in de grond ten hoogste lichte verontreinigingen zijn vastgesteld. In het grondwater zijn geen verontreinigingen vastgesteld. Tevens blijkt uit de uitgevoerde visuele inspectie en analyseresultaten dat er geen asbest is vastgesteld.


De lichte verontreinigingen geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Uit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.


Indien grond van de locatie wordt afgevoerd voor toepassing elders, volstaan de resultaten van het onderliggende bodemonderzoek mogelijk niet. Om definitief vast te stellen of de grond buiten de locatie kan worden hergebruikt, kan het bevoegd gezag (gemeente waar de grond zal worden toegepast) verzoeken om een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit.

Conclusie

Het planvoornemen kan wat het aspect bodem betreft als uitvoerbaar worden geacht.

4.2 Bedrijfshinder en milieuzonering

Om hinder tussen bedrijven en gevoelige functies zoals woningen te voorkomen, is het wenselijk dat tussen beide functies voldoende ruimte is. Om te bepalen welke afstand noodzakelijk is, kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden die zijn opgenomen in de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is er veelal geen sprake van bedrijfshinder.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).

Toetsing

Het plangebied bevindt zich aan de zuidoostelijke kant van het dorp van Schiermonnikoog. In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende functies gesitueerd. Voorbeelden zijn een brandweer- en ambulancepost, klooster, kinderboerderij en woningen. Het betreft hier in alle gevallen functies die binnen een woonmilieu aanvaardbaar zijn of bedrijfsactiviteiten die door beperkingen in het kader van vergunningen of algemene regelgeving passen binnen een woongebied. Met oog op het vorenstaande wordt het plangebied aangemerkt als 'rustige woonwijk'.

  • Externe werking

Bij externe werking gaat het voornamelijk om de vraag of het plan leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar gezien, in strijd kan worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hiervan is sprake indien het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor bedrijven uit de omgeving. Met het planvoornemen wordt een potentieel hinderveroorzakende functie gerealiseerd.

Richtafstand busremise

Een busremise voor elektrische bussen komt niet voor in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Wel doet de brochure uitspraken over een reguliere busremise (SBI-2008: 493). Een reguliere busremise wordt beschouwd als een categorie 3.2 bedrijf met een grootste afstand van 100 meter tot de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige bebouwing. Deze afstand is gebaseerd op een viertal milieuaspecten: geur (0 meter), stof (10 meter), geluid (100 meter) en gevaar (0 meter). De 100 meter afstand is gebaseerd op het aspect geluid. Om het verschil met betrekking tot het aspect geluid tussen een reguliere busremise en een busremise voor elektrische bussen te onderbouwen, wordt in het onderstaande ingegaan op het verschil tussen de potentiële hinderbronnen van beide typen busremises.

Geluidbelasting op de woonomgeving

Ten aanzien van het aspect geluid is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de woonomgeving. De hierbij behorende rapportage is als Bijlage 4 bij de toelichting te raadplegen. In het onderzoek zijn de volgende geluidsbronnen beschouwd:

  • de laadvoorziening van de busremise voor elektrische bussen;
  • het geluid van de bussen zelf;
  • het geluid van de personenauto's op het terrein;
  • geluid afkomstig van de wasplaats

Langs de zuidelijke en westelijke erfgrens wordt een natuurlijk geluidsscherm van Kokowall aangebracht met een hoogte van 2 meter. Ter hoogte van de wasplaats loopt de Kowall schuin omhoog en sluit aan op de goot van het gebouw op de remise. Deze zorgt voor een geluidsafschermende werking. Voor een aanzicht van de remise met de aansluitende Kokowall, evenals overige uitgangspunten en details van het geluidscherm wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage. In het navolgende wordt ingegaan op de resultaten en conclusies van het onderzoek.

Resultaten

In de onderstaande tabel zijn de rekenresultaten van het onderzoek samengevat.

Tabel 1. Berekende maximale geluidsniveaus

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierBusremise-ON01_0010.png"

In alle etmaalperioden wordt ten aanzien van maximale geluidsniveaus zowel aan de richtwaarden van de VNG publicatie als aan de standaardgrenswaarden van het Activiteitenbesluit voldaan. De belangrijkste maximale geluidsniveaus zijn afkomstig van rijdende bussen, achteruitrijsignalen en het dichtslaan van autoportieren.

Conclusies

De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus voldoen in alle etmaalperiodes op alle gevoelige bestemmingen aan de richtwaarden voor ruimtelijke inpassing en de grenswaarden van het Activiteitenbesluit.


De berekende maximale geluidsniveaus voldoen in alle etmaalperiodes op alle gevoelige bestemmingen aan de richtwaarden voor ruimtelijke inpassing en de grenswaarden van het Activiteitenbesluit.


Ten aanzien van indirecte hinder wordt ruimschoots aan de grenswaarden voldaan.


De nieuwe inrichting wordt ten aanzien van geluid inpasbaar geacht en het gebruik van de inrichting zorgt niet voor geluidsoverlast. Realisering van het geluidsscherm is in de regels van dit bestemmingsplan geborgd.

Geur, stof en gevaar

Naast het aspect geluid geldt op grond van de VNG-brochure een richtafstand van 10 meter voor stof bij een reguliere busremise. Aan deze richtafstand wordt in ruime mate voldaan, aangezien de afstand tussen de te realiseren bedrijfsbestemming en de voorgevelrooilijn van de dichtstbijzijnde woonbestemming circa 19 meter bedraagt. Bovendien geldt deze richtafstand voor een reguliere busremise. In voorliggende situatie is sprake van een busremise voor elektrische bussen. De werkelijke (potentiële) stofhinder is daarom naar verwachting nog lager. Onevenredige stofhinder zal redelijkerwijs dan ook niet aan de orde zijn. Voorts gelden voor geur en gevaar geen richtafstanden voor busremises. Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de busremise voor elektrische bussen geen onevenredige hinder veroorzaakt op het vlak van de aspecten geur-, stof en/of gevaar.

Lichthinder

Vanwege de nabijheid van woonbestemmingen die in het kader van het bestemmingsplan Schiermonnikoog - Plandeel Oost mogelijk zijn gemaakt, moet aandacht worden besteed aan het aspect lichthinder. Dit vanwege de lichtuitstraling die de kop- en achterlampen van de bussen kunnen veroorzaken wanneer deze geparkeerd staan. Bij de landschappelijke inpassing van de busremise is rekening gehouden met deze potentiële lichthinder. De busremise is aan de zuidzijde ingepast met behulp van een terreinafscheiding en dichte klimop beplanting. Bovendien biedt de groenbestemming ten zuiden van de remise ruimte voor de toevoeging van beplanting. Dergelijke beplanting kan de al aanwezige lichtafschermende werking nog verder versterken. Verwacht mag worden dat er geen sprake is van onevenredige lichthinder. Hetzelfde geldt voor de beplanting die aan de westzijde van het plangebied is ingepast. Dit zorgt voor een afschermende werking van de nabijgelegen kinderboerderij en woningen.

Ook is lichthinder richting het ten oosten van het plangebied gelegen gebied ongewenst, mede gezien het feit dat dit gebied is aangemerkt als weidevogelkansgebied (zie paragrafen 3.2.3 en 4.6). Om potentiële lichthinder afkomstig van de koplampen van de bussen op het weidevogelgebied te beperken, wordt een groenblijvende haag ingepast (zie ook paragraaf 2.5). Deze groenblijvende haag schermt de lichtuitstraling afkomstig van de lampen van de bussen af en zorgt ervoor dat van onevenredige lichthinder op het weidevogelkansgebied geen sprake is. De verlichting op het terrein krijgt zodanig vorm dat er geen lichtuitstraling is naar de omgeving.

  • Interne werking

Bij interne werking gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval worden er geen milieugevoelige objecten gerealiseerd. Nieuwe functies binnen het plangebied ondervinden dan ook geen hinder van bestaande functies in de omgeving.

Conclusie

Het aspect bedrijfshinder en milieuzonering zit de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Geluidhinder

De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder gaat in op zowel wegverkeerslawaai, spoorweglawaai als industrielawaai. Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Bij wegverkeerslawaai geldt een uitzondering voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en/of wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Wel dient er sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening' om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

Toetsing

Zoals eerder aangegeven worden er met het planvoornemen geen geluidgevoelige objecten gerealiseerd. Het planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van een busremise voor elektrische bussen. Realisatie van een openbare weg, spoorweg of gezoneerd bedrijventerrein is in dit geval niet aan de orde. Geluidhinder afkomstig van één van deze functies is dan ook niet aan de orde. Er zijn vanuit de Wet geluidhinder bezien dan ook geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet belemmerd door de Wet geluidhinder.

4.4 Erfgoed

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het belangrijk om aandacht te besteden aan erfgoed. In welke mate er in een plangebied sprake is van erfgoed, dient aan de hand van onderzoek te worden bepaald. Vervolgens moet worden aangegeven op welke manier met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden. In de Erfgoedwet is bepaald dat wanneer de bodem wordt verstoord, de aanwezige archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Indien dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet elk ruimtelijk plan een analyse bevatten van de overige cultuurhistorische waarden in relatie tot het plangebied.

4.4.1 Archeologie

Om te archeologische verwachtingswaarde van het plangebied te kunnen bepalen is de FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra) geraadpleegd. De FAMKE maakt onderscheid in twee onderzoeksperiodes: steentijd - bronstijd en ijzertijd - middeleeuwen.

Op grond van de FAMKE geldt voor beide onderzoeksperiodes dat er geen onderzoek noodzakelijk is voor het plangebied. De Provincie Fryslân geeft dit advies als op basis van eerder onderzoek al is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting op gefundeerde gronden zeer laag is, en waar eventuele resten uit de steentijd zich vermoedelijk zodanig diep onder het maaiveld bevinden dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is. Archeologisch onderzoek in kader van het planvoornemen is niet noodzakelijk.

4.4.2 Cultuurhistorie

Voor het aspect cultuurhistorie is de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) geraadpleegd om de aanwezigheid van belangwekkende cultuurhistorische elementen en objecten aan te kunnen tonen. Onderstaand fragment geeft een uitsnede uit de CHK2 weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierBusremise-ON01_0011.png"

Figuur 10: uitsnede CHK2 (bron: CHK2 Provincie Fryslân)

Het plangebied is gelegen grenzend aan de bebouwde kom van het dorp Schiermonnikoog. Naast dat het plangebied gelegen is in een aardkundig waardevol gebied zijn geen cultuurhistorische waarden in of in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig.

Aardkundig waardevol gebied

Op figuur 10 is te zien dat het plangebied onder aardkundig waardevol gebied valt. Dit zijn de gebieden waar de bodem een bijzondere waarde vertegenwoordigt. Het betreft cultuurhistorisch interessante bodembeschermingsgebieden uit het Streekplan Fryslân 2007. De gebieden die zijn abiotisch waardevol of antropogeen waardevol voor zover door de bodem bepaald. De abiotisch categorie omvat waardevolle, geologische, geomorfologische of bodemkundige landschapselementen. De antropogene categorie omvat artefacten van de vroegere mens, die bestaan uit archeologische en cultuurhistorische objecten en structuren. Destijds zijn in het Streekplan Fryslân verschillende gebieden aangewezen als aardkundig waardevol gebied. In voorliggend geval betreft het een algemene benoeming van de Waddeneilanden. De Waddeneilanden bestaan uit zeer veel gave en karakteristieke duinvormen waarin sedimentatie en erosieprocessen nog steeds plaatsvinden, grote strandvlakten en kwelders met de kenmerkende kreken.

In dit geval gaat het om een locatie aan de rand van de dorpskern die bestemd is als Agrarisch - Cultuurgrond. In de huidige situatie ligt het plangebied braak en is het begroeid met verschillende beplanting doordat het niet in gebruik is. Gesteld kan worden dat er in het plangebied zelf geen sprake is van karakteristieke duinvormen, strandvlakten of kwelders die karakteristiek zijn voor de Waddeneilanden. Het planvoornemen heeft dan ook geen aantasting van deze karakteristieke landschapskenmerken als gevolg. Het aspect cultuurhistorie zit de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in de weg.

Overige cultuurhistorische waarden

Het gebied ten noorden van het plangebied is op rijksniveau aangewezen als te beschermen dorpsgezicht. Ten westen van het plangebied zijn wederopbouwwijken gelegen. Het planvoornemen conflicteert niet met deze waarden.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet door het aspect erfgoed belemmerd.

4.5 Externe veiligheid

De overheid heeft in voorgaande jaren veiligheidsnormen vastgesteld die in acht moeten worden genomen en waarmee op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat afwegingen ten aanzien van risico's op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moet worden gemaakt en niet impliciet blijven plaatsvinden.

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogeheten risicokaart ontwikkeld. Daarop zijn alle objecten met een veiligheidsrisico op het gebied van externe veiligheid opgenomen, zoals gastransportleidingen en wegen waarover gevaarlijk stoffen worden getransporteerd, maar ook bedrijven en instellingen met productie of opslag van gevaarlijke stoffen.

Het extern risico bestaat uit twee componenten: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans op een bepaalde plaats om te overlijden ten gevolge van een ongeval als gevolg van een 'risicovolle activiteit'. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6-jaarcontour (die als harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen) gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet ‘op de kaart’ worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Toetsing

Om na te gaan of er bij het plan sprake is van risico's ten behoeve van externe veiligheid, is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast zorgt de realisatie van de busremise voor elektrische bussen niet voor de totstandkoming van een nieuwe risicobron.

Conclusie

Het planvoornemen kan wat het aspect externe veiligheid betreft uitvoerbaar worden geacht.

4.6 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. In de Wet natuurbescherming (Wnb) is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). Naast de Wnb zijn ook de provinciale omgevingsvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig.

SOORTENBESCHERMING

Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te toetsen is een natuurtoets uitgevoerd. De rapportage hiervan is als Bijlage 5 bij de toelichting te raadplegen. In het hiernavolgende wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten.

Als gevolg van de plannen kunnen mogelijk exemplaren van de beschermde vaatplantensoort glad biggenkruid worden vernield. Nader onderzoek is nodig om de aan of afwezigheid van deze soort aan te tonen.

Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten of verblijfplaatsen van vleermuizen treden niet op. Het vernietigen of verstoren van in gebruik zijnde nesten van overige te verwachten (algemene) vogelsoorten, zoals wilde eend of meerkoet, is bij wet verboden. Dit kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. De meeste vogels broeden tussen half maart en half juli.

Het plangebied zal naar verwachting door de bouw van de busremise niet ongeschikt worden voor de te verwachten vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten en vleermuissoorten die rondom bebouwd gebied foerageren. Bovendien vormt het plangebied door de openheid en inrichting geen hoogwaardig foerageergebied voor de te verwachten soorten en is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten en vleermuizen door verlies van foerageergebied treden niet op.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen mogelijk verblijfplaatsen van rugstreeppad worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. Nader onderzoek is nodig om de aan of afwezigheid van rugstreeppadden in het plangebied vast te stellen.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen tot slot enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Fryslân. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Conclusie beknopte natuurtoets

De beknopte natuurtoets wijst uit dat als gevolg van realisatie van de busremise mogelijk leefgebied van de beschermde amfibieënsoort rugstreeppad en exemplaren van de beschermde plantensoort glad biggenkruid verloren gaan. Nader onderzoek is nodig om de aan- of afwezigheid van deze soorten vast te stellen. Dit onderzoek is uitgevoerd en als Bijlage 6 bij de toelichting bijgevoegd. In het onderstaande wordt ingegaan op de onderzoeksresultaten en conclusies.

Nader ecologisch onderzoek

Op basis van het nader onderzoek kan worden geconcludeerd dat er in het plangebied geen voortplantingsbiotoop of leefgebied van rugstreeppad en groeiplaatsen van glad biggenkruid aanwezig zijn. Er is geen sprake van een verbodsovertreding ten aanzien van glad biggenkruid en rugstreeppad als gevolg van de werkzaamheden. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Nota bene

De mobiele pionierssoort rugstreeppad staat erom bekend dat braakliggende bouwterreinen met kuilen of laagtes waar water in blijft staan snel kunnen worden gekoloniseerd. Indien de soort zich vestigt, moeten de werkzaamheden stilgelegd worden. Als de werkzaamheden niet binnen afzienbare tijd (voor het begin van het voortplantingsseizoen in 2024) zullen gaan plaatsvinden wordt geadviseerd om een amfibieënscherm om het werkterrein te plaatsen. Dit om te voorkomen dat deze soort zich volgend jaar in het plangebied zal vestigen.

GEBIEDSBESCHERMING

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening. In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Het plangebied ligt niet in het Natura 2000-gebied 'Duinen Schiermonnikoog'. Hierdoor zijn in potentie alleen effecten door externe werking mogelijk. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied (circa 270 meter), de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Voor EHS-beheergebieden is het volgende opgenomen in de Verordening Romte:

  • 1. Voor de gebieden als bedoeld in het eerste lid geldt dat in een ruimtelijk plan:
  • a. wordt voorzien in een bestemming met gebruiksregels gericht op behoud, herstel of ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden, met inbegrip van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, met dien verstande dat normaal agrarisch gebruik en daarbij behorende bebouwing, waaronder begrepen nevenactiviteiten zoals bedoeld in artikel 6.2.1, mogelijk zijn;
  • b. een eventuele onvermijdelijke ruimtelijke ingreep wordt afgewogen ten opzichte van de wezenlijke kenmerken en waarden, waarbij de mogelijkheden voor mitigatie en vervolgens compensatie van natuurwaarden en herbegrenzing van beheergebieden worden betrokken.

Zoals eerder aangegeven heeft de provincie aangegeven dat met het aanpassen van de functie slechts een zeer beperkte oppervlakte van het aangewezen zoekgebied komt te vervallen. Daarnaast vindt er met deze aanpassing geen versnippering van het resterende beheergebied plaats. In een later stadium zal de provincie hier de NNN-kaart op aanpassen.

Een deel van het plan ligt ook in aangemerkt weidevogelkansgebied. Het plangebied ligt echter al binnen de bestaande verstoringszone van bebouwing (200 - 300 m) en is ingeklemd tussen bebouwing. Het plan zorgt niet voor een vergroting van de bestaande verstoringszone en maakt daardoor geen extra verstoring van de openheid en rust mogelijk. Het plan is dan ook niet in strijd met de regels ten aanzien van weidevogelkansgebieden.

Stikstofdepostie

De stikstofdepositie die het planvoornemen in de aanleg- en gebruiksfase genereert, is door middel van een AERIUS-berekening inzichtelijk gemaakt. De AERIUS-berekening is als Bijlage 7 bij de toelichting raadpleegbaar.

De AERIUS-berekening wijst uit dat de totale emissie van het plan in de aanlegfase 1,3 NOx/jr bedraagt. In de gebruiksfase bedraagt de totale emissie 0,1 kg NOx/jr. Er zijn geen Natura 2000-gebieden met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg. Aanvullend is het gebruik van elektrische werktuigen (betonmixer, betonpomp en verreiker) geborgd in de regels van het bestemmingsplan.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet belemmerd door ecologie.

4.7 Water

Op grond van de Bro (artikel 3.1.6) moet aandacht worden besteed aan de waterhuishouding en een waterparagraaf worden opgenomen in de toelichting van ruimtelijke plannen. Hierin wordt beschreven op welke manier rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op zowel het grondwater als het oppervlaktewater. Het is een schriftelijke weergave van de zogenoemde watertoets. De watertoets heeft als doel om waterhuishoudkundige doelstellingen te betrekken bij relevante besluiten en ruimtelijke plannen. Voorliggend plangebied valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Onderzoek

Op 12 oktober 2022 is advies opgevraagd bij Wetterskip Fryslân. Het automatisch vervaardigde wateradvies is te raadplegen in Bijlage 8. Uit het advies blijkt dat de normale procedure op het planvoornemen van toepassing is. Dit betekent dat naast het digitaal geproduceerde advies, het Wetterskip mogelijk nog aanvullend advies geeft. Dit aanvullend advies is nog niet ontvangen.

Het advies geeft gaat in op de volgende aspecten:

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is. Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteren wij de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%,
  • Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.

Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan hier vermeld.

Situatie plangebied

Met het planvoornemen neemt het verhard oppervlak in het landelijk gebied toe met maximaal 1.385 m2. Dit is de oppervlakte van het gebied dat in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf' heeft. Hiermee wordt de compensatienorm uit het landelijk gebied van 1.500 m2 overschreden. In de meeste gevallen wordt er in dergelijke situaties gecompenseerd door het graven van exra oppervlaktewater. Echter wordt bij de realisatie van de busremise voor elektrische bussen gekozen voor het toepassen van alternatieve maatregelen. Hieronder wordt daar nader op ingegaan.

Gebruik van water

Het traditionele gebruik van drinkwater om de toiletten te spoelen en de bussen te wassen is niet alleen kostbaar, maar ook niet duurzaam. Drinkwater is een schaars en waardevol goed, dat niet verspild mag worden aan niet-essentiële doeleinden. Bovendien draagt het gebruik van drinkwater bij aan de verdroging van het eiland, die negatieve gevolgen heeft voor de natuur en de landbouw. Bij de ontwikkeling van de busremise voor elektrische bussen wordt voorzien in een regenwatersysteem regenwatersysteem waarbij zowel infiltratiekratten als een wadi wordt gebruikt om regenwater op te vangen. Het regenwatersysteem kan tevens gebruikt worden voor de toiletten en de wasplaats van de busremise. Het voorgaande is nader uitgewerkt in een notitie hergebruik regenwater. Deze is als Bijlage 9 bij de toelichting gevoegd. Aanvullend zijn de maatregelen ten aanzien van het aspect water weergegeven op een kaart die als Bijlage 10 is bijgevoegd. Op basis van de beschreven maatregelen kan geconcludeerd worden dat er bij de ontwikkeling van het plan op een conventionele en klimaatadaptieve manier rekening wordt gehouden met de toename aan verharding.

Klimaat

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periode van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Het planvoornemen staat in lijn met de hiervoor genoemde aspecten, aangezien er een regenwatersysteem wordt gerealiseerd in het plangebied. In Bijlage 9 is de aard van dit systeem beschreven. Bovendien zal de verharding voor een deel in de vorm van waterdoorlatende grastegels worden gerealiseerd. Ook wordt een wadi in het oostelijke gedeelte van het plangebied gerealiseerd die gekoppeld is aan het regenwatersysteem (overstort van de infiltratiekratten wordt afgevoerd naar de wadi). Dit zorgt voor een goede regenwateropvang en infiltratiecapaciteit. Zodoende is het plangebied beter bestendig tegen hevige regenbuien. Al met al is in het kader van het planvoornemen rekening gehouden met klimaatadaptieve maatregelen.

Wateroverlast

Uit beoordeling van de Friese klimaatatlas blijkt dat er kans is op wateroverlast voor de planlocatie. Om deze mogelijke wateroverlast tegen te gaan, wordt een regenwatersysteem gerealiseerd en wordt een groot deel van de verharding op het terrein waterdoorlatend gemaakt met behulp van graskeien. Daarnaast wordt er, zoals eerder genoemd, aan de oostelijke zijde van het plangebied een wadi gerealiseerd die zal zorgen voor waterberging en infiltratiecapaciteit. Dit zal mogelijke wateroverlast in het plangebied tegengaan.

Conclusie

Het planvoornemen mag wat het aspect water betreft uitvoerbaar worden geacht.

4.8 Luchtkwaliteit

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 130 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2018). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

Toetsing

Om een inschatting te kunnen doen van de huidige luchtkwaliteit in het plangebied, zijn de kaarten van de Atlas voor de leefomgeving geraadpleegd. Op grond van de kaart over de actuele fijnstof concentratie in Nederland is de concentratie aan fijnstof ter plaatse van het plangebied 10-15 µg per m3. In 2020 was de concentratie gemiddeld per jaar hetzelfde. Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer geldt voor zwevende deeltjes (PM10) een grenswaarde van 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie. Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van het plangebied in de bestaande situatie aan de PM10 normen wordt voldaan. Toetsing aan de PM2,5 waarden is derhalve dan ook niet nodig.

Bovendien heeft het planvoornemen betrekking op de realisatie van een busremise voor uitsluitend elektrische bussen. Als gevolg van het planvoornemen vindt slechts in geringe mate emissie van uitlaatgassen plaats. Dit als gevolg van de CO2-emissie dat het beperkte autoverkeer dat van en naar het terrein toe rijdt veroorzaakt. Een verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van het planvoornemen ligt dan ook niet in de lijn der verwachtingen. Het planvoornemen kan als nibm worden beschouwd.

Conclusie

Het planvoornemen kan wat het aspect luchtkwaliteit betreft uitvoerbaar worden geacht. 

4.9 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt getoetst of er geen onevenredige belasting plaatsvindt op de omliggende infrastructuur van het plangebied. Daarnaast wordt getoetst of er voldoende parkeerruimte aanwezig is in verband met de nieuw te realiseren functies.

Verkeer

Het realiseren van de busremise voor elektrische bussen heeft invloed op de verkeerssituatie, zowel rondom de huidige locatie van de busremise als de beoogde nieuwe locatie. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het verplaatsen van de busremise op de verkeerssituatie op Schiermonnikoog. Het voornoemde onderzoek is uitgewerkt in een rapportage die als Bijlage 11 bij de toelichting te raadplegen is. In het onderstaande wordt ingegaan op de resultaten en conclusies van het onderzoek.

Toekomstige verkeerssituatie

Door de verplaatsing van de busremise neemt de verkeersintensiteit op de Knuppeldam toe met 50 à 60 busbewegingen. Dit is een direct gevolg van het verplaatsen van de busremise. Door die verplaatsing moet elke bus op het eiland over de Knuppeldam rijden om de busremise te bereiken, ongeacht of de Knuppeldam onderdeel is van de lijnvoering of niet.


De 50 à 60 extra verkeersbewegingen leiden echter niet tot knelpunten in relatie tot de capaciteit van de weg. Gezien de huidige intensiteit (100 à 200 verkeersbewegingen per etmaal) neemt de intensiteit relatief gezien sterk toe, maar absoluut gezien blijft de intensiteit ruim onder de theoretisch gewenste intensiteit van 4.000 motorvoertuigen per etmaal.


De afwikkeling van het fietsverkeer op de Knuppeldam zal nagenoeg gelijk blijven ten opzichte van de huidige situatie. Het percentage toeristen per jaar zal met ongeveer 1.0% toenemen, maar dit zal niet leiden tot een significante toename van het fietsverkeer op het eiland.


Op de Oosterreeweg neemt de verkeersintensiteit daarentegen af. Dit omdat een deel van het busverkeer geen gebruik meer hoeft te maken van de Oosterreeweg om de busremise te bereiken. Niet al het busverkeer verdwijnt van de Oosterreeweg. Dit omdat de Oosterreeweg wel onderdeel blijft van de rijroute van de lijnen 1, 2, 3 en 4.

Verkeersafwikkeling

Gezien de verwachte verkeersintensiteit op de Knuppeldam na de verplaatsing van de busremise worden geen knelpunten met de verkeersafwikkeling verwacht. Ondanks de relatief gezien significante toename van de verkeersintensiteit door de verplaatsing, blijft de toekomstige verkeersintensiteit ruim onder de theoretisch gewenste intensiteit van 4.000 motorvoertuigen per etmaal. Dit maakt dat geen knelpunten met de verkeersafwikkeling worden verwacht op de Knuppeldam of de aansluitende wegen. Op de Oosterreewel verbetert de verkeersafwikkeling licht door de afname van het aantal busbewegingen op die weg.

Verkeersveiligheid

De aansluiting van de toegangsweg op de Knuppeldam is vanuit alle richtingen voldoende zichtbaar. Er zijn geen obstakels die leiden tot een belemmering van het zicht voor de buschauffeurs. Dit zorgt ervoor dat het busverkeer veilig in en uit kan rijden en hierbij voldoende zicht heeft op het overige (fiets)verkeer.


Omdat de toegangsweg zelf en de aansluiting op de Knuppeldam voldoende ruim zijn opgezet, ontstaan ook geen (of slechts beperkt) conflicten tussen busverkeer dat van/naar de toegangsweg rijdt en het overige (fietsverkeer). Van belang is dat de voorrangssituatie duidelijk is vormgegeven zodat verkeer op de Knuppeldam en in- en uitrijdend busverkeer de juiste verkeersregels in acht kan nemen. Uitgangspunt hierbij is dat de toegangsweg wordt beschouwd als een erfaansluiting en dus voorrang dient te verlenen op het verkeer op de Knuppeldam.

Knuppeldam en Langestreek
Door het verplaatsen van de busremise intensiveert het busverkeer op het laatste deel van de Langestreek en de Knuppeldam. Dit leidt tot meer conflicten tussen busverkeer en fietsers/voetgangers. Dit kan leiden tot potentieel meer verkeersonveilige situaties, met name op de Langestreek.


De Langestreek heeft een relatief smal wegprofiel, de breedte bedraagt ongeveer 4,30-4,50 meter. Dit is, volgens het CROW, te smal voor een 30 km/u-weg met tweerichtingen gemotoriseerd en fietsverkeer. Uit de richtlijnen van het CROW (hoofdstuk 11.2 van het ASVV) volgt het advies voor een minimale breedte van 4,80 meter voor dit soort wegen. Op basis van de landelijke richtlijnen zou een verbreding van het wegprofiel van de Langestreek wenselijk zijn.


Echter, dat geldt niet alleen voor het deel van de Langestreek dat onderdeel is van het projectgebied, maar voor de volledige Langestreek (en ook veel andere wegen op het eiland). Het smalle wegprofiel, samen met de bomenrij, levert echter ook een bijdrage aan een lagere snelheid van het gemotoriseerd verkeer (een breder wegprofiel nodigt uit om harder te rijden).


Daarnaast bemoeilijken de aanwezige bomen ook een mogelijke verbreding van de Langestreek en wordt de verkeerssituatie op het laatste deel van de Langestreek niet wezenlijk anders dan het overige deel van de Langestreek qua combinatie van gemotoriseerd (bus) en fietsverkeer. Het behouden van een (te) smal wegprofiel kan daarbij juist helpen om de snelheid laag te houden omdat er niet veel ruimte is voor uitwijken en passeren.


De combinatie van het smalle wegprofiel van de Langestreek (maar in mindere mate ook de Knuppeldam) kunnen leiden tot het ontstaan van potentieel verkeersonveilige situaties. Het al dan niet ontstaan van verkeersonveilige situaties hangt daardoor in sterke mate samen met het rijgedrag van het gemotoriseerd verkeer (waaronder busverkeer). Het risico op het ontstaan van verkeersonveilige situaties op de Knuppeldam is daarbij mogelijk groter dan op de Langestreek omdat de Knuppeldam meer overzicht en ruimte biedt. Wel zullen gemotoriseerd en fietsverkeer een tegemoetkomende bus met gepaste snelheid moeten passeren vanwege de breedte van de Knuppeldam (5,00 meter). Op deze breedte is het vrijwel niet mogelijk voor een personenauto en een bus om elkaar zonder snelheidsverlies te passeren. Dit betekent dat een bus of personenauto mogelijk even moet wachten of dat met een verlaagde snelheid gepasseerd wordt. Hoewel dit ten koste gaat van de doorstroming, komt dit juist ten goede aan de verkeersveiligheid op de Knuppeldam.


Op basis van de verwachte verkeersintensiteiten is het ontstaan van verkeersonveilige situaties echter geen zekerheid. Dit gezien de sterke afhankelijkheid van het ontstaan van deze situaties met het rijgedrag van gemotoriseerd verkeer. Dit betekent dat het op voorhand niet nodig is om maatregelen te treffen om de verkeersveiligheid te treffen. Wel is het wenselijk om de verkeerssituatie te monitoren en op basis daarvan te bepalen of het al dan niet nodig is om maatregelen te treffen.


Oosterreeweg
Het verplaatsen van de busremise naar de Knuppeldam leidt tot een verbetering van de verkeersveiligheid op de Oosterreeweg. Na de verplaatsing van de busremise rijden lijn 1, 2, 3 en 4, net als in de huidige situatie, nog over deze weg. Ten opzichte van de oude situatie hoeft het busverkeer niet meer te manoeuvreren en te parkeren langs de Oosterreeweg. Dit zal gedaan worden op het nieuwe terrein van de remise en dus niet meer op de openbare weg. Dit leidt tot een verbetering van de verkeersveiligheid op de Oosterreeweg omdat de overige weggebruikers geen rekening meer hoeven te gehouden met parkerende en manoeuvrerende bussen.

Resumerend

Met de verplaatsing van de busremise naar de locatie aan de Knuppeldam is sprake van een toename van de verkeersintensiteit op de Langestreek (tussen de Oosterreeweg en de Knuppeldam) en de Knuppeldam van 50 à 60 bus bewegingen per dag. Dit kan in combinatie met de beperkte breedte van beide wegen leiden tot een toename van potentiële conflicten tussen het fietsverkeer en het busverkeer- en daarmee het ontstaan van potentieel verkeersonveilige situaties.


Na realisatie van de busremise dient de verkeerssituatie op zowel de Knuppeldam als op de Langestreek te worden gemonitord. Hierbij kan er goed inzichtelijk gemaakt worden of er (ongewenste en onveilige) conflicten plaatsvinden tussen de bussen en het overige verkeer. Op basis van de uitkomsten hiervan kan bepaald worden of maatregelen nodig zijn om de verkeersveiligheid te verbeteren. Dit kunnen infrastructurele maatregelen zijn (bijvoorbeeld om meer ruimte voor het verkeer te creëren of om de snelheid van het gemotoriseerd verkeer te remmen), maar ook gedragsmaatregelen om de bewustwording over de snelheid en het rijgedrag en de impact daarvan op het aanwezige fietsverkeer te vergroten. Het voorgaande wordt in de nadere planuitwerking meegenomen.


In samenhang met de verplaatsing van de busremise dienen tevens afspraken te worden gemaakt over de aanrijdroutes en het rijgedrag. Als hier duidelijke afspraken over worden gemaakt (bijvoorbeeld door de Oosterreeweg als aanrijdroute te gebruiken), kunnen de overige wegen in het dorp (gedeeltelijk) worden ontlast en kunnen onnodige conflicten worden voorkomen. Dergelijke afspraken worden in de nadere planuitwerking gemaakt met de desbetreffende partijen.


Ook dient de voorrangssituatie duidelijk zicht- en herkenbaar te worden gemaakt in de weginrichting. Dit zodat voor alle weggebruikers helder is wie voorrang heeft. Tijdens de nadere technische uitwerking van het planvoornemen zal hier aandacht aan worden besteed.

Parkeren

Aangezien het hier gaat om het realiseren van een busremise die onder andere het bieden van parkeergelegenheid voor de bussen op Schiermonnikoog beoogt, is een toetsing aan de parkeernormen uit het CROW niet relevant. Het gaat om een situatie op een eiland met een andere, afwijkende parkeersituatie dan op de vaste wal. De CROW-normen zijn dan ook op geen manier toepasbaar op Schiermonnikoog. De busremise biedt parkeerruimte voor zes bussen en twee personenauto's. Daarnaast is een fietsenstalling aanwezig. De parkeerplaatsen voor personenauto's zijn enkel bedoeld voor enkel bedoeld voor bezoekers/gebruikers ten behoeve van de busremise. Het aantal van twee parkeerplaatsen blijkt uit ervaringscijfers.

Conclusie

Het planvoornemen kan wat de aspecten verkeer en parkeren betreft uitvoerbaar worden geacht.

4.10 M.e.r.-verantwoording

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, moet er alsnog een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de mogelijke (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van bedrijven ligt de drempelwaarde op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde ontwikkeling blijft met maximaal 1.835 m2 aan extra bedrijfsvloeroppervlakte ruim onder de drempelwaarde van 200.000 m2. Met oog op het voorgaande is een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk voor het planvoornemen. Deze is opgesteld (zie Bijlage 12) en hieruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Op grond hiervan kan het bevoegd gezag de beslissing nemen dat er geen aanleiding is voor het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure.

Conclusie

Een planMER of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.


SVBP2012

De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.

5.2 Toelichting op de regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:


Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.


Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.

  • Bouwregels

De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.

  • Afwijken van de bouwregels

Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.

  • Specifieke gebruiksregels

Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.


Hoofdstuk 3 - Algemene regels

In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene gebruiksregels. De algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. Tot slot is in de overige regels de regeling met betrekking tot parkeren en laden en lossen opgenomen.


Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.

5.3 Toelichting op de bestemming

Bedrijf

Dit bestemmingsplan ziet op het mogelijk maken van de realisatie van een nieuwe busremise voor elektrische bussen . Aan de nieuwe busremise voor elektrische bussen is de bestemming Bedrijf toegekend. Deze bestemming komt overeen met het geldende bestemmingsplan 'Verbrede reikwijdte Schiermonnikoog - Dorp'. Echter is op deze locatie alleen een busremise voor elektrische bussen toegestaan. Ook wegen zijn binnen de bestemming toegestaan en in ieder geval ter plaatse van de aanduiding 'weg'. Naast de weg zullen bermen worden aangelegd. In de specifieke gebruiksregels zijn drie voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Ten eerste dienen elektrische werktuigen te worden gebruikt bij de aanleg- en bouwfase. Dit heeft te maken met de eisen die volgen uit de AERIUS-berekening. Zie hiervoor paragraaf 4.6. Ten tweede is geborgd dat de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd en instandgehouden. Tot slot is geborgd dat er een geluidsscherm komt.

Groen

De busremise voor elektrische bussen wordt rondom voorzien van groenvoorzieningen, zoals extensief beheerd gras, hagen en inheemse beplanting. Deze groenvoorzieningen zijn geregeld binnen de bestemming Groen.

5.4 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase

De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. De gemeente geeft een reactie op mogelijke reacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.


Terinzageleggingsfase

Na de aankondiging op de website www.officielebekendmakingen.nl wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.


Vaststellingsfase

Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.


Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.


Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

5.5 Coördinatieregeling

Op het voorliggende bestemmingsplan en op de omgevingsvergunning voor de bouw van het plan Schiermonnikoog - busremise, is door de gemeenteraad van Schiermonnikoog op 26 juni 2023 de coördinatieregeling op grond van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing verklaard.

Artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening stelt twee eisen aan de toepassing van de coördinatieregeling. Het moet gaan om de verwezenlijking van gemeentelijk beleid en het moet wenselijk zijn om de gecoördineerde besluitvorming in te zetten voor de verwezenlijking van dat beleid.

Coördinatie is alleen toegestaan wanneer een bestemmingsplan en een omgevingsvergunning deel uitmaken van de te coördineren besluiten. Het bestemmingsplan is vereist om te waarborgen dat het om uitvoering van gemeentelijk beleid gaat. Als er op uitvoering gerichte elementen in het bestemmingsplan voorkomen, is het wenselijk om in één procedure zowel de planologische wijziging - het bestemmingsplan - als de concrete uitwerking in de vorm van een bouwplan te regelen. Daarmee is de samenhang tussen de besluiten maximaal zichtbaar.

Het voorliggende plan voldoet aan de wettelijke eisen om de coördinatieregeling te kunnen toepassen. De efficiënte procedure van de coördinatieregeling zorgt naar verwachting voor effincientere planontwikkeling, reductie in procedure en bestuurlijke kosten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld omdat de Provincie Fryslân voornemens is een nieuwe busremise voor elektrische bussen te realiseren aan de Knuppeldam in Schiermonnikoog.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Onderzoeks- en plankosten

De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de Provincie Fryslân gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.

Planschade

Door het opstellen van dit bestemmingsplan voor de betreffende gronden is de kans aanwezig dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade ondervinden aan de hand van de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven.

Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de weg waarlangs kosten anderszins zijn verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst). In geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden. De grond in het plangebied is volledig in eigendom van de gemeente Schiermonnikoog. Het kostenverhaal is dan ook anderszins verzekerd middels verrekening bij de gronduitgifte. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is aangetoond via de gemeentelijke grondexploitatie. De grondopbrengsten vanuit de gronduitgifte zijn naar verwachting voldoende om de kosten van grondexploitatie af te dekken.

Conclusie

Zowel de kosten als de afwenteling van planschade worden door de Provincie Fryslân gedragen. Op basis van deze overweging dient het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch als uitvoerbaar te worden geacht. Ook is het exploitatieplan naar aanleiding van de Grondexploitatiewet niet noodzakelijk. Het voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Bro verplicht om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Facultatief kan overleg worden gevoerd met andere maatschappelijke organisaties. Dit overleg is vormvrij en de betreffende instanties kunnen ook aangeven wanneer overleg niet nodig is. Het bestemmingsplan is aan de overlegpartners toegezonden. De binnengekomen overlegreacties zijn als "Bijlage 13 Nota vooroverlegreacties" bijgevoegd. Van de volgende overlegpartners is een reactie ontvangen:

Provincie Fryslân

Soortenbescherming
In het voorontwerp wordt gesproken over een aanvullend onderzoek, voor het vervolg van de procedure adviseren wij u om dit vervolg onderzoek onderdeel te laten uitmaken van het bestemmingsplan.

Gemeentelijke beantwoording

Het bestemmingsplan is aangevuld met het vervolgonderzoek in de bijlagen bij de toelichting van het plan. In paragraaf 4.6 is ingegaan op de resultaten en conclusies uit het onderzoek.


EHS beheergebied
In de toelichting wordt weinig tot geen aandacht besteed aan de afweging EHS. Wij adviseren u om hier alsnog een motivering toe te voegen zoals die wordt gevraagd op basis van artikel 7.1.7. van de Verordening Romte Fryslan. Hierbij zou u gedeeltelijk gebruik kunnen maken van de motivering die u ook heeft gebruikt voor de Laddertoets.


Gemeentelijke beantwoording

In paragrafen 3.2.3 en 4.6 is in kader van het aspect ecologie aandacht besteedt aan de afweging van de EHS/het NNN. Hierbij is nader ingegaan op artikel 7.1.7 van de Verordening Romte Fryslân.

Wetterskip Fryslân

Wetterskip Fryslân vraagt om de waterparagraaf en/of regels van het concep-bestemmingsplan op onderstaande punten uit te breiden en aan te passen.

Compensatie toename verharding
De compensatiemaatregel bestaat uit het aanleggen van een tank om overtollige hemelwater op te vangen. Deze maatregel sluit aan bij onze visie om water zoveel mogelijk vast te houden. Wel hebben we de volgende opmerking.

  • Het ons niet duidelijk of het aantal, m3, van de tank toereikend is om het overtollig hemelwater op te vangen wat vrijkomt door de toename verharding, m2;
  • Bij de het indienen van het plan bij digitale Watertoets is aangeven om aan de westelijke zijde van het plangebied wordt een greppel/wadi te realiseren. Dit komt niet terug in het concept-bestemmingsplan;

Gemeentelijke beantwoording

De paragraaf 4.7 Water is op basis van deze opmerking aangevuld. Er is onderbouwd op welke manier- en hoeveel m3 compensatie er plaatsvindt.


Thema klimaat
Graag vragen we aandacht voor het thema klimaat zoals beschreven in de gezamenlijke visie 'Fryslân klimaatbestendig 2050+' en de Friese klimaatatlas.

Gemeentelijke beantwoording

De paragraaf 4.7 Water' is op basis van deze opmerking aangevuld. Onderbouwd is op welke wijze er rekening wordt gehouden met het thema klimaat.


Wat voor klimaatadaptieve maatregelen worden er genomen in dit plan;
De planlocatie ligt in een gebied met kans op wateroverlast


Uit de beoordeling van de Friese klimaatatlas blijkt dat er kans is op wateroverlast voor deze locatie, zie figuur 1. Wat voor maatregelen worden er uitgevoerd om dit in de toekomst tegen te gaan, bijvoorbeeld door het aanleggen van extra waterberging of zoals eerder vermeld bij de digitale Watertoets de verharding op het terrein waterdoorlatend.

Gemeentelijke beantwoording

De paragraaf 4.7 Water' is op basis van deze opmerking aangevuld. Onderbouwd is welke klimaatadaptieve maatregelen er worden getroffen om de bovengenoemde potentiële wateroverlast tegen te gaan.


Regulier onderhoud aan de nabijgelegen sloot

Bij het doornemen van het inpassingsplan hebben we nog een vraag over hoe het onderhoud van de sloot wordt uitgevoerd en hoe dit is geborgd;

Gemeentelijke beantwoording

De waterpartij is ter compensatie voor de woningbouw aangelegd. Vanaf die zijde zal dus ook het onderhoud moeten plaatsvinden. Aan de noordzijde kan de gemeente hier deels een bijdrage aan doen. Bij deze ontwikkeling kan de gemeente het onderhoud echter niet geheel oplossen.

In een eerder stadium tijdens het planproces is steeds aangegeven dat onderhoud vanaf beide zijden plaatsvindt. Qua breedte was het niet mogelijk het geheel vanaf één zijde te onderhouden. In de ontwikkeling van de woningbouw dient hier rekening mee te worden gehouden.


Grondwateronttrekking

Bij de bouwfase vragen wij om rekening te houden met grondwateronttrekkingen en deze zoveel mogelijk te beperkingen om de zoetwaterbel op het eiland te beschermen.

Gemeentelijke beantwoording

De gemeente neemt deze opmerking ter kennisname aan.


Vuilwaterlozing op RWZI

Komt er bij deze inrichting extra afvalwater vrij en is dit afgestemd op de zuiveringscapaciteit van de rioolwaterinstallatie, RWZI, op het eiland.


Gemeentelijke beantwoording

Bij de inrichting van het plangebied zal geen extra afvalwater vrijkomen. Hemelwater wordt opgevangen en voorgezuiverd door een wadi en waterdoorlatende grastegels. Er is geen sprake van activiteiten die extra afvalwater veroorzaken.

Liander

Vanuit Liander zijn er geen planologische opmerkingen op het concept bestemmingsplan.

Gemeentelijke beantwoording

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Natuurmonumenten

De reactie van natuurmonumenten heeft betrekking op de volgende aspecten:

1. Uit de stukken komt naar voren dat op basis van de toelichting op de omgevingsaspecten er geen sprake is van negatieve effecten op de Natura 2000 gebieden. Ik zie dan ook vanuit NM geen geldende reden om bezwaar te maken tegen het plan.


2. Naast de eerder in ons overleg aangedragen aandachtspunten, is ons voornaamste aandachtspunt de aanrijroute. We moeten wel goed afspreken dat de bussen (maar ook de buschauffeurs die van en naar hun werk gaan) gebruik maken van het oostelijke pad en niet via het toegangspad van NM.


3. Verder aandachtspunt is dat er bij de beplanting rondom de garage geen invasieve exoten worden aangeplant.


Gemeentelijke beantwoording

Ad 1.

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Ad 2.

De ontsluiting van de busremise voor elektrische bussen is planologisch nu al voldoende geregeld binnen de bestemming 'Bedrijf' in het geldende bestemmingsplan. Echter moet ook geregeld worden dat de busremise voor elektrische bussen gebruik mag maken van de gronden van Staatsbosbeheer. Hiervoor wordt een erfdienstbaarheid in de vorm van een recht van overpad gevestigd op de percelen ten behoeve van de busremise.

Ad 3.

Bij de beplanting rondom de busremise voor elektrische bussen worden geen invasieve exoten aangeplant.

Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat In het geval de busremise alleen gesitueerd is aan de Knuppeldam, er vanuit RWS geen opmerkingen zijn omdat RWS op deze locatie niet het bevoegde gezag is.

Gemeentelijke beantwoording

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Tervisielegging ontwerpbestemingsplan

Het bestemmingsplan wordt te zijner tijd als ontwerp ter inzage gelegd.