direct naar inhoud van REGELS
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0086.BPBuitengebied-0301

REGELS

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Buitengebied met identificatienummer NL.IMRO.0086.BPBuitengebied-0301 van de gemeente Opsterland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;

1.6 aan- of uitbouw:

een onderdeel van een hoofdgebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, al dan niet in combinatie met volledig bedrijfseigen mestbewerking/-verwerking en mestraffinage in de vorm van mini-vergisters;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.10 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.11 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.12 bestaand:
  • a. de situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor stikstofemissie, zoals vergund vóór 7 december 2004 dan wel de stikstofemissie, zoals vergund in een natuurbeschermingswetvergunning;
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.16 blauwe diensten:

het aanbieden door een grondeigenaar van zijn eigendommen ten behoeve van waterbeheersmaatregelen waaronder het (tijdelijk) vasthouden van water op basis van vrijwilligheid en tegen een passende vergoeding;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 detailhandel in weggebonden artikelen:

detailhandel in een assortiment goederen dat is gebaseerd op de behoeftes van een automobilist of diens passagiers;

1.25 dienstgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een maatschappelijke voorziening;

1.26 entrainement:

Paardenbedrijf gericht op het trainen van paarden ten behoeve van de draf- en rensport, niet zijnde een agrarisch bedrijf;

1.27 evenement:

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

1.28 Flora- en faunawettoets:

een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een verklaring van geen bezwaar op grond van de Flora- en faunawet, indien vereist, kan worden verleend;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.31 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg en/of een industrieterrein;

1.32 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.33 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.34 groepsaccommodatie:

een verblijfsaccommodatie die naar afmetingen en inrichting specifiek bedoeld is voor een grotere groep van personen, tot uitdrukking komend in onder andere gezamenlijke faciliteiten voor logies, dagverblijf en maaltijdbereiding;

1.35 grond- en plaatsgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarisch bedrijf waarbij het gebruik van agrarische gronden in de omgeving van het bedrijf noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, in de vorm van akkerbouw, vollegronds-tuinbouw, fruitteelt en boomteelt, grondgebonden veehouderij, en naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijven;

1.36 grond- en plaatsgebonden veehouderij:

een veehouderij waarbij voldoende grond in de omgeving van het bedrijf aanwezig is om overwegend te voorzien in de mestafzet en het benodigde ruwvoer van de veehouderij, inclusief een neventak niet-grondgebonden veehouderij die wat betreft aard en schaal ondergeschikt is aan de grondgebonden bedrijfsvoering;

1.37 handels, sport- of africhtingsstal:

een paardenbedrijf waarbij de omzet uitsluitend of in hoofdzaak wordt behaald uit een combinatie van training van paarden, het uitbrengen van paarden in de sport en het geven van instructie aan derden op paarden die niet in eigendom zijn van het bedrijf, niet zijnde een agrarisch bedrijf;

1.38 hobbymatige veehouderij:

het houden van landbouwhuisdieren (bijvoorbeeld maximaal 5 paarden) op een niet bedrijfsmatige basis in combinatie met een woonfunctie;

1.39 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.40 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.41 horeca van categorie 1:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bereiden van etenswaren voor consumptie al dan niet ter plaatse, waaronder wordt verstaan: snackbar, bistro, crêperie, lunchroom, koffie-/theehuis, koffiebar, tearoom, ijssalon, broodjeszaak, croissanterie;

1.42 horeca van categorie 2:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bereiden van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, alsmede het bedrijfsmatig bieden van nachtverblijf en/of zaalaccommodatie, waaronder in ieder geval wordt verstaan een pension, hotel en/of restaurant;

1.43 horeca van categorie 3:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bieden van vermaak in de vorm van het bieden van gelegenheid tot luisteren naar en dansen op muziek met het verstrekken van bijbehorende etenswaren en dranken.

Hieronder worden onder meer begrepen bar-dancings en discotheken;

1.44 horeca van categorie 4:

een horecabedrijf dat voorzieningen ten behoeve van het houden van (meerdaagse) conferenties, recreatief verblijf in groepsaccommodaties met bij deze functies horende en zelfstandige horecavoorzieningen biedt;

1.45 horecavloeroppervlakte:

de oppervlakte van de ruimte binnen een horecabedrijf, die wordt gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren of logies, exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, en dergelijke;

1.46 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht in het kader van de Boswet;

1.47 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van dierlijke producten door middel van het houden van vee - niet zijnde een wormenkwekerij of een paardenfokkerij - waarbij hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.48 invliegfunnel:

een obstakelvrije zone ten behoeve van het opstijgen en of landen van vliegtuigen.

1.49 kampeermiddel:

een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.50 kampeerboerderij:

het gelegenheid geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van een agrarisch bedrijf dan wel een voormalig agrarisch bedrijf;

1.51 kas:

Een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.52 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in bijlage 3 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daaraan gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.53 kleinschalige camping:

een vorm van verblijfsrecreatie in kampeermiddelen op kleine schaal in combinatie met een bestaande (agrarische) bedrijfs- of woonfunctie, met dien verstande dat:

- het aantal kampeermiddelen op een terrein ten hoogste 15 mag bedragen;

- de kampeermiddelen uitsluitend in de periode van 15 maart tot 31 oktober geplaatst mogen zijn, en:

- uitsluitend mobiele kampeermiddelen zijn toegestaan;

- geen stacaravans of kampeerbungalows zijn toegestaan;

1.54 kleinschalige duurzame energiewinning:

winning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;

1.55 kleinschalige logiesverstrekking:

het bieden van de, ten opzichte van de woon- of agrarische bedrijfsfunctie ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf al dan niet in combinatie met ontbijt in de (bedrijfs)woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, waaronder tevens wordt verstaan bêd en brochje;

1.56 kwekerij:

een agrarisch bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van bomen, heesters of andere siergewassen en op de groothandel in deze producten;

1.57 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.58 landschappelijke en cultuurhistorische waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat gebied heeft gemaakt;

1.59 ligplaats:

een ruimte voor het afmeren en doen of laten liggen van een vaartuig;

1.60 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en opvang, alsook productiegebonden detailhandel, dagrecreatie en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.61 manege:

een paardenbedrijf waarbij de omzet uitsluitend of in hoofdzaak wordt behaald uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het bieden van huisvesting aan die paarden, niet zijnde een agrarisch bedrijf;

1.62 mestopslag:

voorziening voor het opslaan van meststoffen, waaronder mestsilo's en mestbassins;

1.63 minivergister:

bouwwerken en installaties ten behoeve van volledige bedrijfseigen mestvergisting en -verwerking;

1.64 mobiel kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kleinschalige camping gedurende ten hoogste 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen;

1.65 Natuurbeschermingswettoets:

een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, indien vereist, zal worden verleend;

1.66 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;

1.67 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, voorzieningen ten dienste van de exploitatie en/of winning van aardgas, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen, zendmasten en oplaadvoorzieningen voor elektrische motorvoertuigen;

1.68 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.69 paardrijbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.70 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.71 peil:
  • a. indien op het land wordt gebouwd:
    • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • b. indien op of in het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;
1.72 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.73 recreatiewoning:

een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.74 risicogevoelig bouwwerk cq. object:

een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;

1.75 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.76 ruimtelijk beeld:

het beeld opgebouwd uit bebouwing, beplanting, water, wegen, verkavelingspatroon en andere voor het landschap van Opsterland karakteristieke elementen;

1.77 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seks-bioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.78 serrestal / boogstal:

een lichtdoorlatend gebouw met rechte wanden en een dakconstructie die is voorzien van kleine meervoudige boogvormige overspanningen;

1.79 stal:

een agrarisch bedrijfsgebouw ten behoeve van het houden van vee;

1.80 vast kampeermiddel:

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.81 verblijfseenheid:

niet voor zelfstandig gebruik geschikte ruimte of ruimten gericht op kortdurend recreatief verblijf voor ten hoogste 4 personen;

1.82 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.83 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.84 waterbergingsgebied:

een gebied dat in gebruik is ten behoeve van de waterhuishouding met het oog op de tijdelijke berging van (hemel)water;

1.85 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.86 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.87 woonwagen:

voor bewoning bestemd (hoofd)gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.88 zorgboerderij agrarisch:

een agrarisch bedrijf waar zorgactiviteiten gecombineerd worden met agrarische activiteiten. Er wordt op kleine schaal opvang c.q. dagverblijf geboden aan zorgvragers die op therapeutische basis meehelpen en/of aanwezig zijn bij (onderdelen van) hoofdzakelijk agrarische werkzaamheden;

1.89 zorgboerderij maatschappelijk:

een instelling waar wonen in combinatie met zorg wordt aangeboden gesitueerd in landelijk gebied en in de vorm van een boerderij, eventueel gecombineerd worden met het uitoefenen van beperkte agrarische activiteiten door zorgvragers die op therapeutische basis meehelpen en/of aanwezig zijn bij (onderdelen van) hoofdzakelijk agrarische werkzaamheden (dagverblijf).

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de dakhelling van een bouwwerk:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de bouwhoogte van een molen:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap van de molen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgronden;
  • b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grond- en plaatsgebonden agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat intensieve veehouderij als neventak met een oppervlakte van maximaal 250 m², dan wel de bestaande oppervlakte wanneer deze groter is, in de bestemming is begrepen;
  • c. intensieve veehouderij, uitsluitend voor zover het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • d. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat deze:
    • 1. ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
    • 2. wordt uitgeoefend door een bewoner van de bedrijfswoning;
  • e. een kampeerboerderij al dan niet in combinatie met een kleinschalige camping ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij';
  • f. boerderijwinkels, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan:
    • 1. in bestaande gebouwen binnen het bouwvlak, en:
    • 2. wanneer de oppervlakte van de verkoopruimte ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 3. indien het parkeren ten behoeve van de functie op het erf behorende bij de hoofdfunctie plaatsvindt;
  • g. tijdelijke waterberging en andere waterbeheersmaatregelen in het kader van zogenaamde 'blauwe diensten';
  • h. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, alsmede de natuurlijke waarden;
  • i. de instandhouding van de in bijlage 4 opgenomen 'oorspronkelijke boerderijen';

met daaraan ondergeschikt:

  • j. landbouwontsluitingswegen;
  • k. veetunnels;
  • l. erfbeplantingen zoals singels en houtwallen;
  • m. voet-, fiets en ruiterpaden;
  • n. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer-, en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daaraan gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
  • o. water;
  • p. nutsvoorzieningen;
  • q. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • r. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • s. de inrichting en het beheer van vaarwegen voor zover de gronden zijn gelegen binnen de in artikel 32.1.2 aangegeven beheersgrenzen,

en voor zover het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding:

  • t. 'water' tevens voor het instandhouden van waterlopen met een landschappelijke waarde;
  • u. 'specifieke vorm van recreatie - logiesverstrekking', voor verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalige logiesverstrekking;
  • v. 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalige camping', tevens voor verblijfsrecreatie in de vorm van een kleinschalige camping, met dien verstande dat:
    • 1. de kampeermiddelen binnen of aansluitend op een bouwvlak moeten worden geplaatst;
    • 2. uitsluitend mobiele kampeermiddelen zijn toegestaan;
    • 3. parkeren plaats dient te vinden op het erf behorende bij de het agrarisch bedrijf waarvan de recreatieve functie onderdeel uitmaakt.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd;
  • b. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen gronden aangeduid met een bouwvlak;
  • c. bedrijfsgebouwen en overkappingen dienen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning te worden gesitueerd;
  • d. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen al dan niet met inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan respectievelijk 5,0 m en 13 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande hoogte indien deze meer is;
  • e. de dakhelling van bedrijfsgebouwen al dan niet met inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 15° bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is, met uitzondering van een oppervlakte van maximaal 100 m² die ook plat afgedekt mag zijn;
  • f. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bedrijf bedragen, dan wel:
    • 1. ten hoogste het bestaande aantal indien dat meer bedraagt;
    • 2. ten hoogste 2 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning';
  • g. bedrijfswoningen dienen te worden gesitueerd op de plek op het bouwperceel waar die bestaan ten tijde van de ter inzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder f en g mag op een perceel ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning worden gebouwd;
  • i. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • j. de goot- en bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 10 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande hoogte indien deze meer is;
  • k. de dakhelling van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 30° bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
  • l. buiten een bouwvlak is per agrarisch bedrijf ten hoogste 100 m² aan gebouwen toegestaan ten behoeve van zomermelkstallen waarbij de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • m. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3,50 m bedragen.

3.2.2 Aan- en uitbouwen bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • b. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,30 m;
  • c. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • d. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, zal de dakhelling ten hoogste de dakhelling van de bedrijfswoning bedragen;
  • e. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • f. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is.
3.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. mestopslag en sleufsilo's, alsmede bouwwerken ten behoeve van mestvergistingsinstallaties mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. er mogen geen paardrijbakken en bouwwerken ten behoeve van mestvergistingsinstallaties anders dan minivergisters worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van een mestsilo of een mestbassin bedraagt ten hoogste 5,00 m, exclusief afdekking;
  • d. de bouwhoogte van sleufsilo's zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen zal niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen niet meer dan 1 m zal bedragen;
  • f. de bouwhoogte van masten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen een bouwvlak mag niet meer dan 13 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten een bouwvlak mag niet meer dan 1,5 m bedragen.

Een omgevingsvergunning voor nieuwe bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² wordt uitsluitend verleend wanneer gelijktijdig met het bouwplan een inrichtingsplan is ingediend.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. het verlichtingsniveau tijdens avond- en nachturen;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;
  • het verlichtingsniveau tijdens avond- en nachturen;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 sub b en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ontwikkeling mogelijk' buiten een bouwvlak mag worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. het bouwen buiten het bouwvlak aansluitend op het betreffende bouwvlak moet plaatsvinden;
    • 2. daardoor een feitelijk bouwvlak mag ontstaan met een oppervlakte van niet meer dan 2 hectare;
    • 3. indien een bouwvlak wordt vergroot tot 1,5 hectare of meer de methodiek uit het Werkboek De Nije Pleats in Fryslân 2009 zal worden toegepast;
    • 4. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast volgens een vooraf in te dienen inrichtingsplan;
  • b. lid 3.2.1 sub b en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' buiten een bouwvlak mag worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. uitbreiding buiten het bouwvlak niet mag plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitbreiding uitgesloten';
    • 2. het bouwen buiten het bouwvlak aansluitend op het betreffende bouwvlak moet plaatsvinden;
    • 3. de oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak ten hoogste 500 m² mag bedragen;
    • 4. indien het bestaande bouwvlak 1,5 hectare of meer bedraagt:
      • deze vergunning uitsluitend wordt verleend ten behoeve van de verbetering van het dierenwelzijn en/of het verbeteren van de milieusituatie;
      • de methodiek uit het Werkboek De Nije Pleats in Fryslân 2009 zal worden toegepast;
    • 5. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast volgens een vooraf in te dienen inrichtingsplan;
  • c. lid 3.2.1 sub c voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een bedrijfswoning;
  • d. lid 3.2.1 sub d tot een goothoogte van niet meer dan 6 m, met dien verstande dat de goothoogte van stallen niet meer dan 5 m mag bedragen;
  • e. lid 3.2.1 sub d en e voor het bouwen van boog- of serrestallen dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen stallen, met dien verstande dat een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer:
    • 1. het bedrijven betreft met een bouwvlak van tenminste 1,5 hectare;
    • 2. realisering van één of meer boog- of serrestallen of een daarmee vergelijkbare stalvorm noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
    • 3. de boog- of serrestallen geen onaanvaardbare visuele hinder opleveren voor de omgeving;
    • 4. de boog- of serrestallen of een daarmee vergelijkbare stalvorm landschappelijk worden ingepast volgens een vooraf in te dienen inrichtingsplan;
  • f. lid 3.2.1 sub g ten behoeve van het situeren van (een deel van) een bedrijfswoning op een andere dan de bestaande locatie op een bouwperceel, met dien verstande dat de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • g. lid 3.2.1 sub j tot een goothoogte van niet meer dan 6,5 m;
  • h. lid 3.2.1 sub k ten behoeve van een kleinere dakhelling;
  • i. lid 3.2.2 sub b ten behoeve van de vergroting van de goothoogte onder de voorwaarde dat dit voor de bedrijfswoning vanuit architectonische overwegingen aanvaardbaar is;
  • j. lid 3.2.2 sub e voor het bouwen op een kleinere afstand dan wel op of voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;
  • k. lid 3.2.3 sub a voor het opslaan van voer en/of mest buiten een bouwvlak tot een oppervlakte van niet meer dan 750 m², met dien verstande dat omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer:
    • 1. deze direct aansluitend op een bouwvlak worden gerealiseerd;
    • 2. opslag van mest binnen een bouwvlak gelet op de milieuwetgeving niet mogelijk is, dan wel;
    • 3. de bedrijfsorganisatorische noodzaak voor opslag van mest buiten het bouwvlak kan worden aangetoond;
    • 4. de bouwregels van lid 3.2.3 sub c in acht wordt genomen;
    • 5. het bestaande bouwvlak niet meer dan 2 hectare bedraagt;
    • 6. de voer- en/of mestopslag landschappelijk wordt ingepast volgens een vooraf in te dienen inrichtingsplan;
    • 7. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op bestaande opgaande landschapselementen en/of geclusterde, dicht bij elkaar staande bebouwing;
  • l. lid 3.2.3 sub a voor het bouwen van sleufsilo's buiten een bouwvlak tot een oppervlakte van niet meer dan 750 m², met dien verstande dat omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer:
    • 1. deze direct aansluitend op een bouwvlak worden gerealiseerd;
    • 2. de bebouwingsbepaling in lid 3.2.3 sub d in acht wordt genomen;
    • 3. het bestaande bouwvlak niet meer dan 2 hectare bedraagt;
    • 4. de sleufsilo’s landschappelijk worden ingepast volgens een vooraf in te dienen inrichtingsplan;
  • m. lid 3.2.1 sub a en 3.2.3 sub b voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie bij een agrarisch bedrijf, mits:
    • 1. de bouwhoogte van een mest- en/of organische (bij)productvergistingsinstallatie ten hoogste 10,00 m zal bedragen;
    • 2. tevens de tevens de in lid 3.6 sub a bedoelde vergunning is verleend;
  • n. lid 3.2.3 sub b voor het bouwen van paardrijbakken, mits:
    • 1. tevens de tevens de in lid 3.6 sub k bedoelde vergunning is verleend;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6 m bedraagt, met dien verstande dat eventuele lichtmasten onderdeel uitmaken van een inrichtingsplan als genoemd in lid 3.6 sub k;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van een paardrijbak ten hoogste 2 m bedraagt;
  • o. lid 3.2.3 sub c voor het bouwen van een mestsilo of een mestbassin met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m (exclusief afdekking), met dien verstande dat:
    • 1. omgevingsvergunning voor het bouwen van een mestsilo of een mestbassin buiten het bouwvlak uitsluitend wordt verleend wanneer vooraf een inrichtingsplan wordt ingediend;
    • 2. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op bestaande opgaande landschapselementen en/of geclusterde, dicht bij elkaar staande bebouwing.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van de gronden en bebouwing buiten een bouwvlak voor opslag;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van de houtteelt en de bosbouw;
  • c. het gebruik van gronden ten behoeve van de sierteelt, fruitteelt, boomteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, tenzij het bestaand gebruik betreft;
  • d. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  • e. het permanent gebruiken van gronden ten behoeve van de winning van delfstoffen als aardgas;
  • f. het gebruik van gronden buiten een bouwvlak ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
    • 1. meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het bouwperceel;
    • 2. meer bedraagt dan 50 m²;
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kleinschalige logiesverstrekking zodanig dat:
    • 1. het aantal verblijfseenheden meer dan 15 per bouwperceel bedraagt;
    • 2. de oppervlakte per verblijfseenheid meer dan 50 m² bedraagt;
    • 3. het gebruik in bijgebouwen plaatsvindt, tenzij het bijgebouw op minder dan 25 m afstand van het hoofdgebouw staat en de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw wordt gebruikt voor de betreffende functie minder dan 50 m² bedraagt.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;
  • het verlichtingsniveau;

ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 3.1 een omgevingsvergunning verlenen voor:

  • a. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, met dien verstande dat:
    • 1. het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe;
    • 2. de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt en/of naar derden afgevoerd;
    • 3. het gebruik op het agrarische bouwperceel plaatsvindt;
    • 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 5. de capaciteit van de vergisting ten hoogste 100 ton per dag bedraagt;
    • 6. er sprake is van een agrarische bedrijfskavel, gelegen aan een weg die berekend is op zwaar verkeer;
    • 7. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast volgens een vooraf in te dienen inrichtingsplan;
  • b. de opslag van voer en/of mest buiten een bouwperceel, met dien verstande dat deze omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend in samenhang met een omgevingsvergunning van de bouwregels in lid 3.4 sub j;
  • c. een pensionstal, entrainement of handels-, sport- en trainingsstal met dien verstande dat:
    • 1. de omgevingsvergunning betrekking heeft op ten hoogste 1/3 deel van de bestaande bedrijfsbebouwing;
    • 2. ten behoeve van deze functie geen overdekte rijhal is toegestaan;
    • 3. het parkeren ten behoeve van deze functie binnen het agrarisch bouwvlak plaats dient te vinden;
    • 4. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer het verzoek betrekking heeft op een 'oorspronkelijke boerderij' als bedoeld in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels;
  • d. niet agrarische bedrijvigheid met dien verstande dat:
    • 1. de omgevingsvergunning betrekking heeft op ten hoogste 1/3 deel van de bestaande bedrijfsbebouwing en de niet-agrarische bedrijvigheid ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. de omgevingsvergunning betrekking kan hebben op bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage 2 opgenomen lijst van bedrijfsactiviteiten, alsmede bedrijvigheid in categorie 3.1 van dezelfde lijst voor zover deze naar hun aard en omvang in het concrete geval vergelijkbaar zijn met bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2;
    • 3. het parkeren ten behoeve van deze functie binnen het agrarisch bouwvlak plaats dient te vinden;
    • 4. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer het verzoek betrekking heeft op een 'oorspronkelijke boerderij' als bedoeld in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels;
  • e. lichte horeca-activiteiten in horeca categorie I met dien verstande dat:
    • 1. de omgevingsvergunning betrekking heeft op een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
    • 2. het parkeren ten behoeve van deze functie binnen het agrarisch bouwvlak plaats dient te vinden;
    • 3. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer het verzoek betrekking heeft op een 'oorspronkelijke boerderij' als bedoeld in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels;
  • f. recreatieappartementen (inpandig) met dien verstande dat:
    • 1. de vloeroppervlakte per appartement ten hoogste 100 m² bedraagt;
    • 2. per hoofdgebouw ten hoogste 5 appartementen gerealiseerd mogen worden;
    • 3. de appartementen uitsluitend mogen worden geëxploiteerd als nevenactiviteit bij de agrarische bedrijfsfunctie;
    • 4. recreatieappartementen uitsluitend zijn toegestaan in bestaande hoofdgebouwen;
    • 5. ten hoogste 1/3 deel van het hoofdgebouw, voor recreatieappartementen mag worden gebruikt;
    • 6. het parkeren ten behoeve van deze functie binnen het agrarisch bouwvlak plaats dient te vinden;
    • 7. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor gebouwen die in bijlage 4 zijn aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
  • g. kleinschalige logiesverstrekking buiten de ter plaatse aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - logiesverstrekking' met dien verstande dat:
    • 1. het parkeren ten behoeve van deze functie binnen het agrarisch bouwvlak plaats dient te vinden;
    • 2. omgevingsvergunning voor kleinschalige logiesverstrekking in het hoofdgebouw uitsluitend wordt verleend wanneer het verzoek betrekking heeft op een 'oorspronkelijke boerderij' als bedoeld in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels;
    • 3. indien de functie in een (vrijstaand) bijgebouw plaatsvindt, de volgende regels gelden:
      • het bijgebouw dient op minder dan 25 m afstand van de bedrijfswoning te staan;
      • de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw mag worden gebruikt voor de betreffende functie maximaal 50 m² bedraagt;
  • h. maatschappelijke en/of recreatieve activiteiten, waarbij als voorbeeld kan worden gedacht aan een zorgboerderij als onderdeel van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de omgevingsvergunning betrekking heeft op ten hoogste 1/3 deel van de bestaande bedrijfsbebouwing en de niet-agrarische bedrijvigheid ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. het parkeren ten behoeve van deze functie binnen het agrarisch bouwvlak plaats dient te vinden;
    • 3. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer het verzoek betrekking heeft op een 'oorspronkelijke boerderij' als bedoeld in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels;
  • i. houtteelt en bosbouw, sierteelt, fruitteelt, boomteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen , met dien verstande dat een dergelijke omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien de gronden zijn gelegen in gebieden die als besloten zijn aangewezen op de als bijlage 1 opgenomen landschapskaart;
  • j. de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand van de paardenbak tot de dichtstbijzijnde woning ten minste 50 m bedraagt;
    • 2. voorafgaand een inrichtingsplan wordt ingediend;
    • 3. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
  • k. tijdelijke exploratieboringen.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van Burgemeester en Wethouders, voor de hierna onderscheiden gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. binnen de gronden ter plaatse aangeduid met 'water': het graven, verbreden en/of dempen van wijken en andere watergangen;
  • b. het aanleggen van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen;
  • c. het aanplanten van bebossing en/of opgaande beplanting anders dan ten behoeve van erfbeplanting of wegbeplanting;
  • d. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, voorzover de Boswet en de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is.
3.7.2 Uitzondering

De in lid 3.7.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
3.7.3 Toetsingscriteria

De in lid 3.7.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de archeologische waarden;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. het weergegeven bouwvlak mag worden vergroot, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van een bouwvlak ten hoogste 2 hectare mag bedragen met uitzondering van bouwvlakken ter plaatse voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ontwikkeling mogelijk', in welk geval de oppervlakte mag worden vergroot tot 3 hectare;
    • 2. het uit te breiden perceel wordt ingericht volgens een vooraf in te dienen inrichtingsplan;
    • 3. indien een bouwvlak wordt vergroot tot 1,5 hectare of meer de methodiek uit het Werkboek De Nije Pleats in Fryslân 2009 zal worden toegepast;
    • 4. deze wijzigingsbevoegdheid geen betrekking heeft op bouwvlakken ter plaatse van de aanduidingen 'intensieve veehouderij' en 'specifieke bouwaanduiding - uitbreiding uitgesloten';
  • b. de aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt verwijderd, met dien verstande dat:
    • 1. aan een dergelijke wijziging uitsluitend wordt meegewerkt wanneer de activiteiten ten behoeve van intensieve veehouderij op het betreffende perceel zijn beëindigd;
    • 2. de bij de intensieve veehouderij behorende voorzieningen van het erf zijn verwijderd;
    • 3. de grond- en plaatsgebonden agrarische bedrijfsvoering mag worden voortgezet;
  • c. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Kwekerij', met dien verstande dat:
    • 1. aan een dergelijke wijziging uitsluitend wordt meegewerkt wanneer dit niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van landschappelijke en natuurlijke waarden;
    • 2. bij de inrichting van een perceel ten behoeve van deze functie de omvang en vorm van het perceel wordt afgestemd op de richting en structuur van de bestaande verkaveling;
    • 3. een perceel waarop deze functie wordt gerealiseerd wordt ingericht volgens een vooraf in te dienen inrichtingsplan;
    • 4. uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen, met dien verstande dat een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 1.500 m² aan kassen mag worden gerealiseerd ter vervanging van eenzelfde oppervlakte aan agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen;
    • 5. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Agrarisch - Kwekerij' (artikel 4) van overeenkomstige toepassing zijn.
  • d. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op voormalige agrarische bebouwing met bijbehorend erf voor zover deze in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels is aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
    • 2. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd en de woonfunctie wordt ondergebracht in de oorspronkelijke bedrijfswoning of het boerderijpand;
    • 3. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' (artikel 21) van overeenkomstige toepassing zijn.
  • e. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat:
    • 1. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd en de woonfunctie wordt ondergebracht in de oorspronkelijke bedrijfswoning of het boerderijpand;
    • 2. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Wonen' (artikel 19) van overeenkomstige toepassing zijn.
  • f. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van vergroting van het erf behorende bij een woning, met dien verstande dat:
    • 1. de uit te oefenen woonfunctie uitsluitend betrekking heeft op de inrichting van het perceel naar tuin of erf;
    • 2. de oppervlakte van het woonperceel na wijziging ten hoogste 2.500 m² mag bedragen;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden;
    • 4. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Wonen' (artikel 19) van overeenkomstige toepassing zijn.
  • g. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' ten behoeve van vergroting van het erf behorende bij een woonboerderij, met dien verstande dat:
    • 1. de uit te oefenen woonfunctie uitsluitend betrekking heeft op de inrichting van het perceel naar tuin of erf;
    • 2. de oppervlakte van het woonperceel na wijziging ten hoogste 5.000 m² mag bedragen;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden;
    • 4. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' (artikel 21) van overeenkomstige toepassing zijn.
  • h. de bestemming wordt gewijzigd in 'Maatschappelijk' ten behoeve van een zorgboerderij met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op voormalige agrarische bebouwing met bijbehorend erf voor zover deze in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels is aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
    • 2. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
    • 3. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien voormalige agrarische bedrijfsbebouwing anders dan behorende tot of passend bij de 'oorspronkelijke boerderij' wordt gesloopt en voorafgaand aan de wijziging een inrichtingsplan wordt opgesteld, waarbij aan gebouwen ten behoeve van de maatschappelijke functie ten hoogste 70% van de oppervlakte aan te slopen agrarische bedrijfsgebouwen mag worden gebouwd;
    • 4. het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
    • 5. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    • 6. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 10) van overeenkomstige toepassing zijn.
  • i. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' in combinatie met wonen, met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op voormalige agrarische bebouwing met bijbehorend erf voor zover deze in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels is aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt deze beperking niet voor zover het gaat om bedrijfsmatige activiteiten in de sfeer van inpandige opslag (bijvoorbeeld van auto's en caravans);
    • 3. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
    • 4. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien voormalige agrarische bedrijfsbebouwing anders dan behorende tot of passend bij de 'oorspronkelijke boerderij' wordt gesloopt en voorafgaand aan de wijziging een inrichtingsplan wordt opgesteld, waarbij aan gebouwen ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 70% van de oppervlakte aan te slopen agrarische bedrijfsgebouwen mag worden gebouwd;
    • 5. het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
    • 6. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2, alsmede bedrijvigheid in categorie 3.1 van dezelfde lijst voor zover deze naar hun aard en omvang in het concrete geval vergelijkbaar zijn met bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 dan wel bedrijven die niet zijn genoemd, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven die wel zijn genoemd;
    • 7. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    • 8. de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    • 9. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Bedrijf' (artikel 5) van overeenkomstige toepassing zijn;
  • j. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Bos' met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging niet eerder wordt toegepast dan nadat daarover overeenstemming met de eigenaar van het perceel is bereikt;
    • 2. deze wijziging uitsluitend mag worden toegepast in gebieden die als besloten zijn aangewezen op de als bijlage 1 opgenomen landschapskaart met de bijbehorende tabel 'wijze van bestemmen en beschermen van de verschillende landschapselementen';
    • 3. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Bos' (artikel 21) van overeenkomstige toepassing zijn.
  • k. de bestemming wordt gewijzigd in 'Horeca' met als nadere aanduiding 'horeca van categorie 1' of 'horeca van categorie 2', met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op voormalige agrarische bebouwing met bijbehorend erf voor zover deze in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels is aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
    • 2. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
    • 3. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien voormalige agrarische bedrijfsbebouwing anders dan behorende tot of passend bij de 'oorspronkelijke boerderij' wordt gesloopt en voorafgaand aan de wijziging een inrichtingsplan wordt opgesteld, waarbij aan gebouwen ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 70% van de oppervlakte aan te slopen agrarische bedrijfsgebouwen mag worden gebouwd;
    • 4. het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
    • 5. nieuwe bebouwing uitsluitend wordt toegestaan ter ondersteuning van de horecafunctie, voor zover deze past in het onder c genoemde inrichtingsplan;
    • 6. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    • 7. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Horeca' (artikel 9) van overeenkomstige toepassing zijn.
  • l. de bestemming wordt gewijzigd in 'Bedrijf' met als nadere aanduiding 'manege' ten behoeve van de vestiging van een manege, dan wel 'specifieke vorm van bedrijf - paardenbedrijf' ten behoeve van de vestiging van een pension-, handels-, sport-, of africhtingsstal of entrainement, met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
    • 2. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien voormalige agrarische bedrijfsbebouwing anders dan behorende tot of passend bij de 'oorspronkelijke boerderij' wordt gesloopt en voorafgaand aan de wijziging een inrichtingsplan wordt opgesteld, waarbij aan gebouwen ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 70% van de oppervlakte aan te slopen agrarische bedrijfsgebouwen mag worden gebouwd;
    • 3. het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
    • 4. nieuwe bebouwing uitsluitend wordt toegestaan ter ondersteuning van het paardenbedrijf en voor zover deze past in het onder 2 genoemde inrichtings-/beeldkwaliteitsplan;
    • 5. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    • 6. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Bedrijf' (artikel 5) van overeenkomstige toepassing zijn.
  • m. de bestemming wordt gewijzigd in 'Bedrijf' met als nadere aanduiding 'manege' ten behoeve van de uitbreiding van een manege, dan wel 'specifieke vorm van bedrijf - paardenbedrijf' ten behoeve van de uitbreiding van een pension-, handels-, sport-, of africhtingsstal of entrainement, met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van vergroting van bestaande percelen met de bestemming 'bedrijf', nader aangeduid met 'manege', dan wel 'specifieke vorm van bedrijf – paardenbedrijf';
    • 2. nieuwe bebouwing uitsluitend wordt toegestaan ter ondersteuning van het paardenbedrijf en voor zover deze past in het onder 3 genoemde inrichtings-/beeldkwaliteitsplan;
    • 3. het uit te breiden perceel wordt ingericht volgens een vooraf in te dienen inrichtingsplan;
    • 4. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Bedrijf' (artikel 5) van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 4 Agrarisch - Kwekerij

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Kwekerij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kwekerijen,
  • b. het wonen ten behoeve van de kwekerij al dan niet in combinatie met:
    • 1. aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat deze:
      • ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
      • wordt uitgeoefend door een bewoner van de bedrijfswoning;
  • c. productiegebonden detailhandel;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. landbouwontsluitingswegen;
  • e. erfbeplantingen;
  • f. water;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • i. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen ten behoeve van kwekerijen, niet zijnde kassen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van kwekerijen, niet zijnde kassen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen en overkappingen dienen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning te worden gesitueerd;
  • b. er mogen geen nissenhutten worden gebouwd;
  • c. de oppervlakte aan gebouwen en overkappingen mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • d. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen al dan niet met inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 13 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande hoogte indien deze meer is;
  • e. de dakhelling van bedrijfsgebouwen al dan niet met inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 15° bedragen, met uitzondering van een oppervlakte van maximaal 100 m², dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
  • f. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bedrijf bedragen, dan wel ten hoogste het bestaande aantal indien dat meer bedraagt;
  • g. bedrijfswoningen dienen te worden gesitueerd op de plek op het bouwperceel waar die bestaan ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder f en g mag op een perceel ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning worden gebouwd;
  • i. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • j. de goot- en bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 10 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande hoogte indien deze meer is;
  • k. de dakhelling van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 30° bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
  • l. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3,50 m bedragen.
4.2.2 Kassen

Voor het bouwen van kassen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte aan kassen mag ten hoogste 1.500 m² bedragen;
  • b. de hoogte van een kas mag ten hoogste 8 meter bedragen.
4.2.3 Aan- en uitbouwen bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • b. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,30 m;
  • c. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • d. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, zal de dakhelling ten hoogste de dakhelling van de bedrijfswoning bedragen;
  • e. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • f. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is.
4.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen paardrijbakken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van masten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. het verlichtingsniveau tijdens avond- en nachturen;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;
  • het verlichtingsniveau tijdens avond- en nachturen;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.1 sub a voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een bedrijfswoning;
  • b. lid 4.2.1 sub d tot een goothoogte van niet meer dan 6 m;
  • c. lid 4.2.1 sub g ten behoeve van het situeren van (een deel van) een bedrijfswoning op een andere dan de bestaande locatie op een bouwperceel, met dien verstande dat de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • d. lid 4.2.1 sub j tot een goothoogte van niet meer dan 6,5 m;
  • e. lid 4.2.1 sub k ten behoeve van een kleinere dakhelling;
  • f. lid 4.2.3 sub b ten behoeve van de vergroting van de goothoogte onder de voorwaarde dat dit voor de bedrijfswoning vanuit architectonische overwegingen aanvaardbaar is;
  • g. lid 4.2.3 sub e voor het bouwen op een kleinere afstand dan wel op of voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;
  • h. lid 4.2.4 sub a voor het bouwen van paardrijbakken, mits:
    • 1. tevens de tevens de in lid 4.6 bedoelde vergunning is verleend;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6 m bedraagt, met dien verstande dat eventuele lichtmasten onderdeel uitmaken van een inrichtingsplan als genoemd in lid 4.6;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van een paardrijbak ten hoogste 2 m bedraagt.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
    • 1. meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het bouwperceel;
    • 2. meer bedraagt dan 50 m²;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kleinschalige logiesverstrekking.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • het verlichtingsniveau,

ten behoeve van afwijking van:

  • a. het bepaalde in lid 4.5 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    • 1. de afstand van de paardrijbak tot de dichtstbijzijnde woning ten minste 50 m bedraagt;
    • 2. voorafgaand een inrichtingsplan wordt ingediend;
    • 3. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
  • b. het bepaalde in lid 4.5 sub c voor kleinschalige logiesverstrekking in bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. het parkeren ten behoeve van deze functie op het eigen erf plaats dient te vinden;
    • 2. het bijgebouw op minder dan 25 m afstand van de bedrijfswoning staat;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw mag worden gebruikt voor de betreffende functie maximaal 50 m² bedraagt.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

het plan wijzigen in die zin dat de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat:

  • a. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien de kwekerij-activiteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd en de woonfunctie wordt ondergebracht in de oorspronkelijke bedrijfswoning of het boerderijpand;
  • b. na wijziging de regels van de bestemming 'Wonen' (artikel 19) van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsregels

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de als bijlage 2 bij deze regels behorende bedrijvenlijst, en ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'agrarisch loonbedrijf' tevens voor een loon- en/of landbouwmechanisatiebedrijf;
    • 2. 'detailhandel' tevens voor detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen;
    • 3. 'gronddepot' voor de tijdelijke opslag van grond;
    • 4. 'groothandel' tevens voor groothandel, niet zijnde een groothandel in machines;
    • 5. 'hovenier' tevens voor een hoveniersbedrijf;
    • 6. 'kantoor' tevens voor een zelfstandige kantoorfunctie;
    • 7. 'manege' tevens voor een manege;
    • 8. 'opslag' tevens voor opslag;
    • 9. 'sauna' tevens voor een sauna;
    • 10. 'specifieke vorm van bedrijf - autobedrijf' tevens voor een autobedrijf;
    • 11. 'specifieke vorm van bedrijf - autosloperij' tevens voor een autosloperij;
    • 12. 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf' tevens voor een bouwbedrijf;
    • 13. 'specifieke vorm van bedrijf - broederij, tevens voor een broederij;
    • 14. 'specifieke vorm van bedrijf – composteerinrichting' tevens voor een composteerinrichting;
    • 15. 'specifieke vorm van bedrijf - fouragehandel' tevens voor een fouragehandel;
    • 16. 'specifieke vorm van bedrijf – galerie' tevens voor een galerie;
    • 17. 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in dieren' tevens voor een groothandel in dieren;
    • 18. 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in machines' tevens voor een groothandel in machines;
    • 19. 'specifieke vorm van bedrijf - heftruckservice' tevens voor een heftruckservicebedrijf;
    • 20. 'specifieke vorm van bedrijf - metaalbedrijf' tevens voor een metaalbedrijf;
    • 21. 'paardenhouderij' tevens voor een gebruiksgerichte paardenhouderij;
    • 22. 'specifieke vorm van bedrijf - sportartikelenfabriek' tevens voor een sportartikelenfabriek;
    • 23. 'specifieke vorm van bedrijf - steenhouwerij' tevens voor een steenhouwerijbedrijf;
    • 24. 'specifieke vorm van bedrijf - touringcarbedrijf' tevens voor een touringcarbedrijf;
    • 25. 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf' tevens voor een transportbedrijf;
    • 26. 'specifieke vorm van bedrijf - verhuurbedrijf' tevens voor een verhuurbedrijf;
    • 27. 'specifieke vorm van bedrijf - waterwinning' tevens voor grondwaterwinning in verband met de openbare drinkwatervoorziening;
    • 28. 'specifieke vorm van bedrijf – zandopslag' voor het opslaan van zand met de daarbij behorende voorzieningen;
    • 29. ' specifieke vorm van bedrijf – zandwinning' voor de winning van zand met de daarbij behorende voorzieningen;
    • 30. 'tuincentrum' tevens voor een tuincentrum;
    • 31. 'verkooppunt motorbrandstoffen met LPG' tevens voor een verkooppunt van motorbrandstoffen met LPG met de daarbijbehorende detailhandel in weggebonden artikelen;
    • 32. 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG' tevens voor een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder LPG met de daarbijbehorende detailhandel in weggebonden artikelen;
    • 33. een afleverzuil voor lpg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg';
    • 34. een opslag voor lpg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg';
    • 35. een vulpunt voor lpg, ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg';
    • 36. 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalige camping', tevens voor verblijfsrecreatie in de vorm van een kleinschalige camping, met dien verstande dat parkeren plaats dient te vinden op het erf behorende bij het bedrijf waarvan de recreatieve functie onderdeel uitmaakt;
  • b. het wonen ten behoeve van de bedrijfsfunctie;
  • c. de instandhouding van de in bijlage 4 opgenomen 'oorspronkelijke boerderijen';

en tevens voor:

  • d. ondergeschikte grondgebonden agrarische nevenactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. erven en terreinen;
  • f. water;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • i. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:

  • a. de oppervlakte aan bouwwerken mag niet meer dan 60% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen;
  • b. de oppervlakte aan bouwwerken mag niet meer dan 600 m² bedragen dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b is de maximale oppervlakte van 600 m² niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf', 'manege' en 'paardenhouderij';
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b mogen op de gronden ter plaatse van de aanduidingen 'gronddepot', 'specifieke vorm van bedrijf - zandopslag' en 'specifieke vorm van bedrijf - zandwinning' geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder b mag op de gronden ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf – composteerinrichting' en 'specifieke vorm van bedrijf - zandopslag' gezamenlijk 150 m² aan gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
5.2.2 Gebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen al dan niet met inpandige bedrijfswoningen mogen niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 13 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • b. de dakhelling van bedrijfsgebouwen al dan niet met inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 15° bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt voor een oppervlakte aan gebouwen van maximaal 100 m² dat daarvoor geen minimale dakhelling van toepassing is;
  • d. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd op een bouwperceel waar die aanwezig zijn ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan, met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen niet meer dan 1 per bedrijf bedraagt, dan wel ten hoogste het bestaande aantal indien dat meer bedraagt;
  • e. bedrijfswoningen dienen te worden gesitueerd op de plek op het bouwperceel waar die bestaan ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • f. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte wanneer deze meer bedraagt;
  • g. inpandige bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan in panden die zijn aangemerkt als 'oorspronkelijke boerderij' ingevolge de in bijlage 4 opgenomen lijst;
  • h. de goot- en bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mogen niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande hoogte indien deze meer is;
  • i. de dakhelling van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 30° bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
  • j. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3,50 m bedragen.
5.2.3 Aan- en uitbouwen bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • b. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,30 m;
  • c. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • d. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, zal de dakhelling ten hoogste de dakhelling van de bedrijfswoning bedragen;
  • e. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • f. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is.
5.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. paardrijbakken mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de gronden die zijn voorzien van de aanduidingen 'manege' en 'paardenhouderij';
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van masten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandwinning' mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. het verlichtingsniveau tijdens avond- en nachturen;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.1 sub a en b en toestaan dat het bebouwingspercentage wordt verhoogd tot ten hoogste 80%, met dien verstande dat een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer:
    • 1. realisering van een grotere oppervlakte aan bebouwing noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken niet meer dan 150% van de bestaande oppervlakte bedraagt;
    • 3. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast volgens een vooraf in te dienen inrichtingsplan;
  • b. lid 5.2.2 sub e ten behoeve van het situeren van (een deel van) een bedrijfswoning op een andere dan de bestaande locatie op een bouwperceel, met dien verstande dat de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • c. lid 5.2.2 sub h tot een goothoogte van niet meer dan 6,5 m;
  • d. lid 5.2.2 sub i ten behoeve van een kleinere dakhelling;
  • e. lid 5.2.3 sub b ten behoeve van de vergroting van de goothoogte onder de voorwaarde dat dit voor de bedrijfswoning vanuit architectonische overwegingen aanvaardbaar is;
  • f. lid 5.2.3 sub e voor het bouwen op een kleinere afstand dan wel op of voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;
  • g. lid 5.2.4 sub a voor het bouwen van paardrijbakken, mits:
    • 1. tevens de tevens de in lid 5.5 sub f bedoelde vergunning is verleend;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6 m bedraagt, met dien verstande dat eventuele lichtmasten onderdeel uitmaken van een inrichtingsplan als genoemd in lid 5.5 sub f;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van een paardrijbak ten hoogste 2 m bedraagt.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken als afleverzuil, opslagpunt of vulpunt voor lpg, met uitzondering van de gronden ter plaatse voorzien van respectievelijk de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg', 'specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg' en 'vulpunt lpg'.
  • c. het gebruik van gronden voor buitenopslag van goederen, met uitzondering van de gronden ter plaatse voorzien van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
  • d. het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – zandwinning' ten behoeve van de permanente opslag van zand en baggerspecie;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van de gronden ter plaatse voorzien van de aanduiding 'detailhandel', 'specifieke vorm van bedrijf - autobedrijf', 'tuincentrum', verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg' en 'verkooppunt van motorbrandstoffen zonder lpg';
  • f. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kleinschalige logiesverstrekking.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;
  • het verlichtingsniveau tijdens avond- en nachturen;

een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van :

  • a. het bepaalde in lid 5.1 sub a ten behoeve van de vestiging van bedrijven in categorie 3.1 van de bijlage 2 opgenomen bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven die in deze lijst niet worden genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd in de categorieën 1, en 2;
  • b. het bepaalde in lid 5.1 sub a ten behoeve van recreatieappartementen (inpandig) met dien verstande dat:
    • 1. de vloeroppervlakte per appartement ten hoogste 100 m² bedraagt;
    • 2. per hoofdgebouw ten hoogste 5 appartementen gerealiseerd mogen worden;
    • 3. de appartementen uitsluitend mogen worden geëxploiteerd als nevenactiviteit bij de bedrijfsfunctie;
    • 4. recreatieappartementen uitsluitend zijn toegestaan in bestaande hoofdgebouwen;
    • 5. ten hoogste 1/3 deel van het hoofdgebouw, voor recreatieappartementen mag worden gebruikt;
    • 6. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor gebouwen die in bijlage 4 zijn aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
  • c. het bepaalde in lid 5.1 sub a ten behoeve van lichte horeca-activiteiten in horeca categorie I met dien verstande dat:
    • 1. de omgevingsvergunning betrekking heeft op een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
    • 2. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor gebouwen die in bijlage 4 zijn aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
    • 3. het parkeren ten behoeve van de functie op het erf behorende bij de hoofdfunctie dient plaats te vinden;
  • d. het bepaalde in lid 5.5 sub g ten behoeve van kleinschalige logiesverstrekking met dien verstande dat:
    • 1. omgevingsvergunning voor kleinschalige logiesverstrekking in het hoofdgebouw uitsluitend wordt verleend wanneer het verzoek betrekking heeft op een 'oorspronkelijke boerderij' als bedoeld in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels;
    • 2. het aantal verblijfseenheden niet meer dan 15 per bouwperceel bedraagt;
    • 3. de oppervlakte per verblijfseenheid ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 4. het parkeren ten behoeve van deze functie op het eigen erf plaats dient te vinden;
    • 5. indien de functie in een (vrijstaand) bijgebouw plaatsvindt, de volgende regels gelden:
      • het bijgebouw dient op minder dan 25 m afstand van de bedrijfswoning te staan;
      • de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw mag worden gebruikt voor de betreffende functie maximaal 50 m² bedraagt;
  • e. het bepaalde in lid 5.1 sub a ten behoeve van maatschappelijke en/of recreatieve activiteiten, waarbij als voorbeeld kan worden gedacht aan een zorgboerderij, met dien verstande dat:
    • 1. de omgevingsvergunning betrekking heeft op ten hoogste 1/3 deel van de bestaande bedrijfsbebouwing en de maatschappelijke of recreatieve functie ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie;
    • 2. het parkeren ten behoeve van de functie op het erf behorende bij de hoofdfunctie dient plaats te vinden;
    • 3. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer het verzoek betrekking heeft op een 'oorspronkelijke boerderij' als bedoeld in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels;
  • f. het bepaalde in lid 5.5 sub c ten behoeve van buitenopslag, met dien verstande dat de opslag aan het zicht wordt onttrokken c.q. een goede landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
  • g. het bepaalde in lid 5.5 sub e ten behoeve van de uitoefening van productiegebonden detailhandel;
  • h. het bepaalde in lid 5.5 sub f ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak voor het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    • 1. de afstand van de paardrijbak tot de dichtstbijzijnde woning ten minste 50 m bedraagt;
    • 2. voorafgaand een inrichtingsplan wordt ingediend;
    • 3. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens).
5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;
  • het verlichtingsniveau tijdens avond- en nachturen;

het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op voormalige bedrijfsbebouwing met bijbehorend erf voor zover deze in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels is aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
    • 2. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd en de woonfunctie wordt ondergebracht in de oorspronkelijke bedrijfswoning of het boerderijpand;
    • 3. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' (artikel 21) van overeenkomstige toepassing zijn.
  • b. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd en de woonfunctie wordt ondergebracht in de oorspronkelijke bedrijfswoning of het boerderijpand;
    • 2. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Wonen' (artikel 19) van overeenkomstige toepassing zijn;
  • c. de bestemming wordt gewijzigd in 'Maatschappelijk' ten behoeve van een zorgboerderij met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op voormalige agrarische bebouwing met bijbehorend erf voor zover deze in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels is aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
    • 2. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien voormalige agrarische bedrijfsbebouwing anders dan behorende tot of passend bij de 'oorspronkelijke boerderij' wordt gesloopt en voorafgaand aan de wijziging een inrichtingsplan wordt opgesteld, waarbij aan gebouwen ten behoeve van de maatschappelijke functie ten hoogste 70% van de oppervlakte aan te slopen agrarische bedrijfsgebouwen mag worden gebouwd;
    • 3. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    • 4. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 10) van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. de inrichting en het beheer van vaarwegen voor zover de gronden zijn gelegen binnen de in artikel 32.1.2 aangegeven beheersgrenzen.
  • c. grondwaterwinning in verband met de openbare drinkwatervoorziening ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - waterwinning';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. erven en terreinen;
  • e. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte aan gebouwen en overkappingen mag niet meer dan 200 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt te vermeerderen met ten hoogste 10%;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande hoogte indien deze meer is;
  • c. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • d. er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd.
6.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 3,50 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van masten mag ten hoogste 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag, met uitzondering van technische installaties en fakkels, niet meer dan 5 m bedragen;
6.2.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. het verlichtingsniveau tijdens avond- en nachturen;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen.

Artikel 7 Bos

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos en bebossing;
  • b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden;

met daaraan ondergeschikte:

  • c. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • d. recreatieve vaarroutes;
  • e. dagrecreatieve en educatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer-, en picknickvoorzieningen, visplaatsen, recreatieve aanlegplaatsen, bebording, vogelkijkhutten en naar de aard daaraan gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. als gebouw mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het onderhoud en beheer van de bosfunctie worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een gebouw of overkapping mag ten hoogste 50 m² bedragen;
  • c. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3,50 m bedragen.
7.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het ruimtelijk beeld;
  • c. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het ruimtelijk beeld;

een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 7.2.1 sub a, c, d en e en lid 7.2.2 sub b voor het bouwen van overkappingen of overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het beheer van natuurgebieden en de dagrecreatie (zoals vogelkijkhutten) tot een bouwhoogte van ten hoogste 12 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van masten ten hoogste 6 m mag bedragen.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van voet- en fietspaden, ruiterpaden of mountainbikeroutes;
  • b. het graven, verbreden en/of dempen van watergangen;
  • c. het aanleggen van verhardingen groter dan 100 m²;
  • d. het ontgraven van gronden tot een diepte van ten hoogste 2 m;
  • e. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, voorzover de Boswet en de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is.
7.5.2 Uitzondering

De in lid 7.5.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
7.5.3 Toetsingscriteria

De in lid 7.5.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden;
  • c. de archeologische waarden;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

het plan wijzigen in die zin dat de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Natuur' met dien verstande dat:

  • a. de wijziging niet eerder wordt toegepast dan nadat de gronden in eigendom zijn van een instantie, organisatie, bedrijf of particulier waarmee, respectievelijk met wie door de overheid een bindende afspraak is gemaakt over het beheer van de gronden met het oog op een langdurige en duurzame instandhouding en/of ontwikkeling van in de afspraak vastgelegde natuurwaarden;
  • b. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Natuur' (artikel 11) van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. voet-, fiets- en ruiterpaden;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. water;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.

8.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het ruimtelijk beeld;
  • c. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horecabedrijven in categorie 1 ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';
  • b. horecabedrijven in categorieën 1 en 2 ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2';
  • c. horecabedrijven in categorieën 1, 2 en 3 ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 4' horecabedrijven in categorie 4 al dan niet in combinatie met:
    • 1. educatieve voorzieningen;
    • 2. sociaal-medische voorzieningen;
    • 3. sociaal-culturele voorzieningen;
    • 4. sport- en dagrecreatieve voorzieningen;
  • e. het wonen ten behoeve van de bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat deze:
    • 1. ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
    • 2. wordt uitgeoefend door een bewoner van de bedrijfswoning;
  • f. bij de onder a ten en met d bedoelde horecavoorzieningen behorende terrasvoorzieningen en parkeergelegenheid;
  • g. de instandhouding van de in bijlage 4 opgenomen 'oorspronkelijke boerderijen';
  • h. de instandhouding van de landschappelijke en natuurlijke waarden voor zover het de gronden betreft die ter plaatse nader zijn aangeduid met 'horeca van categorie 4';

met daaraan ondergeschikt:

  • i. water;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • l. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen en overkappingen ten behoeve van horecabedrijven

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van horecabedrijven gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte aan bouwwerken mag niet meer dan 60% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is het maximum bebouwingspercentage niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 4';
  • c. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen al dan niet met inpandige bedrijfswoningen mogen niet meer dan respectievelijk 4,5 en 13 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • d. de dakhelling van bedrijfsgebouwen al dan niet met inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 15° bedragen, met uitzondering van een oppervlakte van maximaal 100 m², dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
  • e. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd op een bouwperceel waar die aanwezig zijn ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan, met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen niet meer dan 1 per bedrijf bedraagt, dan wel ten hoogste het bestaande aantal indien dat meer bedraagt;
  • f. bedrijfswoningen dienen te worden gesitueerd op de plek op het bouwperceel waar die bestaan ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • g. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m², dan wel de bestaande oppervlakte wanneer deze meer bedraagt, bedragen;
  • h. de goot- en bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mogen niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande hoogte indien deze meer is;
  • i. de dakhelling van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 30° bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
  • j. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 4' dienen de gebouwen en overkappingen binnen de aanduiding 'bouwvlak' te worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen binnen de bestemming mag niet meer dan 5.000 m² bedragen;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag buiten het bouwvlak ten hoogste 150 m² aan ondergeschikte gebouwen en overkappingen ten behoeve van de functie worden gebouwd, met dien verstande dat de maximale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen binnen de bestemming niet meer dan de onder 1 genoemde 5.000 m² mag bedragen.
9.2.2 Aan- en uitbouwen bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • b. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,30 m;
  • c. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • d. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, zal de dakhelling ten hoogste de dakhelling van de bedrijfswoning bedragen;
  • e. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • f. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is.
9.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen paardrijbakken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van masten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de bestaande landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten voor zover het de gronden betreft die ter plaatse zijn aangeduid met 'horeca van categorie 4';
  • f. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in:

  • a. lid 9.2.1 sub a en toestaan dat het bebouwingspercentage wordt verhoogd tot ten hoogste 80%, met dien verstande dat een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer:
    • 1. realisering van een grotere oppervlakte aan bebouwing noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
    • 2. de uitbreiding geen onaanvaardbare visuele hinder oplevert voor de omgeving;
    • 3. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast volgens een vooraf in te dienen inrichtingsplan;
  • b. lid 9.2.1 sub e ten behoeve van het situeren van (een deel van) een bedrijfswoning op een andere dan de bestaande locatie op een bouwperceel, met dien verstande dat de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • c. lid 9.2.1 sub g tot een goothoogte van niet meer dan 6,5 m;
  • d. lid 9.2.1 sub h ten behoeve van een kleinere dakhelling;
  • e. lid 9.2.2 sub b ten behoeve van de vergroting van de goothoogte onder de voorwaarde dat dit voor de bedrijfswoning vanuit architectonische overwegingen aanvaardbaar is;
  • f. lid 9.2.2 sub e voor het bouwen op een kleinere afstand dan wel op of voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;
  • g. lid 9.2.3 sub a voor het bouwen van paardrijbakken, mits:
    • 1. tevens de tevens de in lid 9.6 sub e bedoelde vergunning is verleend;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6 m bedraagt, met dien verstande dat eventuele lichtmasten onderdeel uitmaken van een inrichtingsplan als genoemd in lid 9.6 sub e;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van een paardrijbak ten hoogste 2 m bedraagt.
9.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
    • 1. meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het bouwperceel;
    • 2. meer bedraagt dan 50 m².
9.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 9.1 ten behoeve van:

  • a. het toestaan van horeca van categorie 2 dan wel 3 op gronden ter plaatse nader aangeduid met 'horeca van categorie 1';
  • b. het toestaan van horeca van categorie 3 op gronden ter plaatse nader aangeduid met 'horeca van categorie 2'.
  • c. recreatieappartementen (inpandig) met dien verstande dat:
    • 1. de vloeroppervlakte per appartement ten hoogste 100 m² bedraagt;
    • 2. per hoofdgebouw ten hoogste 5 appartementen gerealiseerd mogen worden;
    • 3. de appartementen uitsluitend mogen worden geëxploiteerd als nevenactiviteit bij de bedrijfsfunctie;
    • 4. recreatieappartementen uitsluitend zijn toegestaan in bestaande hoofdgebouwen;
    • 5. ten hoogste 1/3 deel van het hoofdgebouw, voor recreatieappartementen mag worden gebruikt;
    • 6. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor gebouwen die in bijlage 4 zijn aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
  • d. maatschappelijke en/of recreatieve activiteiten, waarbij als voorbeeld kan worden gedacht aan een zorgboerderij, met dien verstande dat:
    • 1. de omgevingsvergunning betrekking heeft op ten hoogste 1/3 deel van de bestaande bedrijfsbebouwing en de maatschappelijke of recreatieve functie ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie;
    • 2. het parkeren ten behoeve van de functie op het erf behorende bij de hoofdfunctie dient plaats te vinden;
    • 3. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer het verzoek betrekking heeft op een 'oorspronkelijke boerderij' als bedoeld in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels;
  • e. de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    • 1. de afstand van de paardrijbak tot de dichtstbijzijnde woning ten minste 50 m bedraagt;
    • 2. voorafgaand een inrichtingsplan wordt ingediend;
    • 3. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens).
9.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op voormalige agrarische bebouwing met bijbehorend erf voor zover deze in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels is aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
    • 2. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien de horeca-activiteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd en de woonfunctie wordt ondergebracht in de oorspronkelijke bedrijfswoning of het boerderijpand;
    • 3. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' (artikel 21) van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat:
    • 1. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien de horeca-activiteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd en de woonfunctie wordt ondergebracht in de oorspronkelijke bedrijfswoning of het boerderijpand;
    • 2. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Wonen' (artikel 19) van overeenkomstige toepassing zijn;
  • c. de bestemming wordt gewijzigd in 'Maatschappelijk' ten behoeve van een zorgboerderij met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op voormalige agrarische bebouwing met bijbehorend erf voor zover deze in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels is aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
    • 2. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien voormalige agrarische bedrijfsbebouwing anders dan behorende tot of passend bij de 'oorspronkelijke boerderij' wordt gesloopt en voorafgaand aan de wijziging een inrichtingsplan wordt opgesteld, waarbij aan gebouwen ten behoeve van de maatschappelijke functie ten hoogste 70% van de oppervlakte aan te slopen agrarische bedrijfsgebouwen mag worden gebouwd;
    • 3. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    • 4. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 10) van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'begraafplaats', specifiek bestemd zijn voor een begraafplaats met bijbehorende voorzieningen;
    • 2. 'dierenasiel', specifiek bestemd zijn voor een dierenasiel;
    • 3. 'zorgboerderij', specifiek bestemd zijn voor een zorgboerderij met bijbehorende voorzieningen;
    • 4. 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalige camping', tevens voor een kleinschalige camping;
    • 5. 'specifieke vorm van maatschappelijk - vogelopvang', specifiek zijn bestemd voor het opvangen van vogels;
    • 6. 'specifieke vorm van recreatie - logiesverstrekking', voor verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalige logiesverstrekking;
  • b. het wonen ten behoeve van de maatschappelijke voorzieningen al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat deze:
    • 1. ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
    • 2. wordt uitgeoefend door een bewoner van de bedrijfswoning;
  • c. de instandhouding van de in bijlage 4 opgenomen 'oorspronkelijke boerderijen';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. water;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone';
  • b. de oppervlakte aan bouwwerken mag niet meer dan 60% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak verminderd met de oppervlakte van het aanduidingsvlak 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone' bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt voor de gronden die ter plaatse nader zijn aangeduid met 'begraafplaats' dat de oppervlakte aan gebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte te vermeerderen met ten hoogste 10%.
10.2.2 Gebouwen en overkappingen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen al dan niet met inpandige bedrijfswoningen mogen niet meer dan respectievelijk 4,5 en 13 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • b. de dakhelling van bedrijfsgebouwen al dan niet met inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 15° bedragen, met uitzondering van een oppervlakte van maximaal 100 m², dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
  • c. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd op een bouwperceel waar die aanwezig zijn ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan, met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen niet meer dan 1 per bedrijf bedraagt, dan wel ten hoogste het bestaande aantal indien dat meer bedraagt;
  • d. bedrijfswoningen dienen te worden gesitueerd op de plek op het bouwperceel waar die bestaan ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • e. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m², dan wel de bestaande oppervlakte wanneer deze meer bedraagt, bedragen;
  • f. de goot- en bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mogen niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande hoogte indien deze meer is;
  • g. de dakhelling van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 30° bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
  • h. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3,50 m bedragen.
10.2.3 Aan- en uitbouwen bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • b. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,30 m;
  • c. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • d. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, zal de dakhelling ten hoogste de dakhelling van de bedrijfswoning bedragen;
  • e. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • f. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is.
10.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen paardrijbakken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van masten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in:

  • a. lid 10.2.1 sub b en toestaan dat het bebouwingspercentage wordt verhoogd tot ten hoogste 80%, met dien verstande dat een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer:
    • 1. realisering van een grotere oppervlakte aan bebouwing noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
    • 2. de uitbreiding geen onaanvaardbare visuele hinder oplevert voor de omgeving;
    • 3. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast volgens een vooraf in te dienen inrichtingsplan;
  • b. lid 10.2.2 sub c ten behoeve van het situeren van (een deel van) een bedrijfswoning op een andere dan de bestaande locatie op een bouwperceel, met dien verstande dat de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • c. lid 10.2.2 sub f tot een goothoogte van niet meer dan 6,5 m;
  • d. lid 10.2.2 sub g ten behoeve van een kleinere dakhelling;
  • e. lid 10.2.3 sub b ten behoeve van de vergroting van de goothoogte onder de voorwaarde dat dit voor de bedrijfswoning vanuit architectonische overwegingen aanvaardbaar is;
  • f. lid 10.2.3 sub e voor het bouwen op een kleinere afstand dan wel op of voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;
  • g. lid 10.2.4 sub a voor het bouwen van paardrijbakken, mits:
    • 1. tevens de tevens de in lid 10.5 sub e bedoelde vergunning is verleend;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6 m bedraagt, met dien verstande dat eventuele lichtmasten onderdeel uitmaken van een inrichtingsplan als genoemd in lid 10.5 sub e;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van een paardrijbak ten hoogste 2 m bedraagt.
10.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
    • 1. meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het bouwperceel;
    • 2. meer bedraagt dan 50 m²;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kleinschalige logiesverstrekking zodanig dat:
    • 1. het aantal verblijfseenheden meer dan 15 per bouwperceel bedraagt;
    • 2. de oppervlakte per verblijfseenheid meer dan 50 m² bedraagt;
    • 3. het gebruik in bijgebouwen plaatsvindt, tenzij het bijgebouw op minder dan 25 m afstand van het hoofdgebouw staat en de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw wordt gebruikt voor de betreffende functie minder dan 50 m² bedraagt.
10.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 10.1 ten behoeve van:

  • a. recreatieappartementen (inpandig) met dien verstande dat:
    • 1. de vloeroppervlakte per appartement ten hoogste 100 m² bedraagt;
    • 2. per hoofdgebouw ten hoogste 5 appartementen gerealiseerd mogen worden;
    • 3. de appartementen uitsluitend mogen worden geëxploiteerd als nevenactiviteit bij de maatschappelijke functie;
    • 4. recreatieappartementen uitsluitend zijn toegestaan in bestaande hoofdgebouwen;
    • 5. ten hoogste 1/3 deel van het hoofdgebouw, voor recreatieappartementen mag worden gebruikt;
    • 6. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor gebouwen die in bijlage 4 zijn aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
  • b. lichte horeca-activiteiten in horeca categorie I met dien verstande dat:
    • 1. de omgevingsvergunning betrekking heeft op een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
    • 2. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor gebouwen die in bijlage 4 zijn aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
    • 3. het parkeren ten behoeve van de functie op het erf behorende bij de hoofdfunctie dient plaats te vinden;
  • c. recreatieve activiteiten, met dien verstande dat:
    • 1. de omgevingsvergunning betrekking heeft op ten hoogste 1/3 deel van de bestaande bedrijfsbebouwing en de recreatieve functie ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie;
    • 2. het parkeren ten behoeve van de functie op het erf behorende bij de hoofdfunctie dient plaats te vinden;
    • 3. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer het verzoek betrekking heeft op een 'oorspronkelijke boerderij' als bedoeld in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels;
  • d. kleinschalige logiesverstrekking buiten de ter plaatse aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - logiesverstrekking' met dien verstande dat:
    • 1. het parkeren ten behoeve van deze functie op het eigen erf plaats dient te vinden;
    • 2. omgevingsvergunning voor kleinschalige logiesverstrekking in het hoofdgebouw uitsluitend wordt verleend wanneer het verzoek betrekking heeft op een 'oorspronkelijke boerderij' als bedoeld in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels;
    • 3. indien de functie in een (vrijstaand) bijgebouw plaatsvindt, de volgende regels gelden:
      • het bijgebouw dient op minder dan 25 m afstand van de bedrijfswoning te staan;
      • de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw mag worden gebruikt voor de betreffende functie maximaal 50 m² bedraagt;
  • e. de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    • 1. de afstand van de paardrijbak tot de dichtstbijzijnde woning ten minste 50 m bedraagt;
    • 2. voorafgaand een inrichtingsplan wordt ingediend;
    • 3. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens).
10.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op voormalige agrarische bebouwing met bijbehorend erf voor zover deze in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels is aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
    • 2. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien de horeca-activiteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd en de woonfunctie wordt ondergebracht in de oorspronkelijke bedrijfswoning of het boerderijpand;
    • 3. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' (artikel 21) van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat:
    • 1. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien de maatschappelijke activiteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd en de woonfunctie wordt ondergebracht in de oorspronkelijke bedrijfswoning of het boerderijpand;
    • 2. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Wonen' (artikel 19) van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 11 Natuur

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn, bestemd voor:

  • a. het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke waarden alsmede voor het behoud en herstel van landschappelijke waarden;
  • b. agrarisch gebruik voor bestaande weidepercelen;
  • c. het instandhouden van waterlopen met een landschappelijke waarde ter plaatse van de aanduiding 'water';
  • d. een ijsbaan ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. voet-, fiets- en ruiterpaden en mountainbikeroutes;
  • f. recreatieve vaarroutes;
  • g. dagrecreatieve en educatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer-, en picknickvoorzieningen, visplaatsen, recreatieve aanlegplaatsen, bebording, vogelkijkhutten en naar de aard daaraan gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. als gebouw mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het onderhoud en beheer van de natuurfunctie worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een gebouw of overkapping mag ten hoogste 50 m² bedragen;
  • c. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3,50 m bedragen.
11.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. er mogen geen steigers en walbeschoeiingen worden gebouwd.
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de natuurwaarden die de bestemming beoogt te beschermen;
  • b. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • d. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de natuurwaarden die de bestemming beoogt te beschermen;
  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:

  • a. het bepaalde in lid 11.2.1 sub a, c, d en e en lid 11.2.2 sub b voor het bouwen van overkappingen of overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het beheer van natuurgebieden en de dagrecreatie (zoals vogelkijkhutten) tot een bouwhoogte van ten hoogste 12 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van masten ten hoogste 6 m mag bedragen;
  • b. het bepaalde in lid 11.2.1 sub a voor het bouwen van een gebouw of overkapping ten dienste van de ijsbaan al dan niet in combinatie ten dienste van een overige dagrecreatieve voorzieningen, met dien verstande dat:
    • 1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' mag worden gebouwd;
    • 2. er ten hoogste één gebouw of overkapping mag worden gebouwd;
    • 3. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 4. de goothoogte van een gebouw of overkapping niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 5. de bouwhoogte van een gebouw of overkapping niet meer dan 5 m bedraagt;
  • c. het bepaalde in lid 11.2.2 onder c voor het bouwen van steigers en walbeschoeiingen.
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het graven, verbreden en/of dempen van watergangen;
  • b. het aanleggen van voet- en fiets-, en ruiterpaden en mountainbikeroutes;
  • c. het realiseren van recreatieve aanlegplaatsen;
  • d. het aanleggen van verhardingen groter dan 100 m²;
  • e. het ontgraven van gronden tot een diepte van ten hoogste 2 m;
  • f. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, voorzover de Boswet en de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is.
11.5.2 Uitzondering

De in lid 11.5.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
11.5.3 Toetsingscriteria

De in lid 11.5.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de natuurwaarden die dit bestemmingsplan beoogt te beschermen;
  • b. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • c. de archeologische waarden;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 12 Recreatie - Dagrecreatie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie - Dagrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatie, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'specifieke vorm van recreatie - hondendressuurterrein' de gronden specifiek bestemd zijn voor het africhten en trainen van honden;
    • 2. 'volkstuin' de gronden specifiek bestemd zijn voor het bewerken, beheren en/of onderhouden van volkstuinen;
    • 3. 'congrescentrum' de gronden specifiek bestemd zijn voor een congrescentrum;

en tevens voor:

  • a. horecabedrijven in categorie 1 ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1', met dien verstande dat de horecavloeroppervlakte van deze functie ten hoogste 150 m² bedraagt;
  • b. ondergeschikte horeca-activiteiten in categorie 1, met dien verstande dat:
    • 1. deze functie alleen mag worden uitgeoefend binnen bestaande gebouwen;
    • 2. de horecavloeroppervlakte voor deze functie ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 3. het parkeren ten behoeve van deze functie op het erf behorende bij de hoofdfunctie dient plaats te vinden;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. wegen en paden ten behoeve van de bestemming;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte aan gebouwen en overkappingen ten behoeve van de dagrecreatieve functie mag ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 50% bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – hondendressuurterrein' dat de oppervlakte aan gebouwen ten hoogste 100 m² mag bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 13 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande hoogte indien deze meer is;
  • e. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder dan 15° bedragen, met uitzondering van een oppervlakte van maximaal 100 m², dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
  • f. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3,50 m bedragen.
12.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van masten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde mag ten hoogste 3 m bedragen.
12.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 12.2.1 sub f en lid 12.2.2 sub c ten behoeve van overkappingen en bouwwerken geen gebouw zijnde en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1' een klim- of uitkijktoren wordt gebouwd tot een hoogte van ten hoogste 20 m.

Artikel 13 Recreatie - Kampeerterrein

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie - Kampeerterrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. standplaatsen voor kampeermiddelen met bijbehorende gebouwen ten behoeve van de bestemming, waaronder sanitaire voorzieningen en beheer, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - volwaardige camping' het aantal standplaatsen ten hoogste 200 mag bedragen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - volwaardige camping' mobiele, vaste kampeermiddelen en trekkershutten zijn toegestaan;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - natuurcamping' het aantal standplaatsen van de betreffende natuurcampings ten hoogste het in onderstaande tabel aangegeven aantal mag bedragen:

Camping   Adres   max. aantal
standplaatsen  
It Kroese Beamke   Nije Drintse Wei 6, Bakkeveen   65  
Ikenhiem   Ald Duerswâld 16, Wijnjewoude   50  
De Sieghorst   Binnenwei 40, Siegerswoude   65  
Beekdalhoeve Koningsdiep   De Mersken 2, Siegerswoude   50  

    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - natuurcamping' uitsluitend mobiele kampeermiddelen zijn toegestaan;
  • b. het wonen ten behoeve van de verblijfsrecreatieve functie al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat deze:
    • 1. ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
    • 2. wordt uitgeoefend door een bewoner van de bedrijfswoning;

en tevens voor:

  • c. ondergeschikte horeca-activiteiten in horeca categorie 1, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte ten behoeve van horeca-activiteiten ten hoogste 50 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is mag bedragen;
    • 2. deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in bestaande gebouwen;
  • d. ondergeschikte grondgebonden agrarische nevenactiviteiten in de vorm van het houden van dieren, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch';
  • e. groepsaccommodaties ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie';
  • f. kleinschalige logiesverstrekking ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – logiesverstrekking';

met daaraan ondergeschikt:

  • g. wegen en paden ten behoeve van de bestemming;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • l. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte aan bouwwerken mag ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10% bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - volwaardige camping' dat de oppervlakte van gebouwen en overkappingen ten behoeve van sanitaire voorzieningen, onderhoud en beheer ten hoogste 200 m² per gebouw of overkapping mag bedragen.
13.2.2 Gebouwen en overkappingen ten behoeve van voorzieningen voor de verblijfsrecreatie

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van voorzieningen voor de verblijfsrecreatie gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen al dan niet met inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan respectievelijk 4,5 en 13 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor gebouwen en overkappingen ten behoeve van sanitaire voorzieningen, onderhoud en beheer dat de bouwhoogte ten hoogste 4,5 m mag bedragen;
  • c. de dakhelling van bedrijfsgebouwen al dan niet met inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 15° bedragen;
  • d. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd op een bouwperceel waar die aanwezig zijn ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan, met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen niet meer dan 1 per bedrijf bedraagt, dan wel ten hoogste het bestaande aantal indien dat meer bedraagt;
  • e. bedrijfswoningen dienen te worden gesitueerd op de plek op het bouwperceel waar die bestaan ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • f. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag ten hoogste 150 m² bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • g. de goot- en bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 10 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande hoogte indien deze meer is;
  • h. de dakhelling van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 30° bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
  • i. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3,50 m bedragen.
13.2.3 Aan- en uitbouwen bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • b. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,30 m;
  • c. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • d. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, zal de dakhelling ten hoogste de dakhelling van de bedrijfswoning bedragen;
  • e. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • f. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is.
13.2.4 Trekkershutten

Voor het bouwen van trekkershutten gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een trekkershut zal ten hoogste 40 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een trekkershut zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • c. een trekkershut zal zijn voorzien van een kap.
13.2.5 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van masten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
13.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in:

  • a. lid 13.2.2 sub e ten behoeve van het situeren van (een deel van) een bedrijfswoning op een andere dan de bestaande locatie op een bouwperceel, met dien verstande dat de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. lid 13.2.2 sub g tot een goothoogte van niet meer dan 6,5 m;
  • c. lid 13.2.2 sub h ten behoeve van een kleinere dakhelling;
  • d. lid 13.2.3 sub b ten behoeve van de vergroting van de goothoogte onder de voorwaarde dat dit voor de bedrijfswoning vanuit architectonische overwegingen aanvaardbaar is;
  • e. lid 13.2.3 sub e voor het bouwen op een kleinere afstand dan wel op of voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning.
13.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • b. het gebruik van gebouwen voor permanente bewoning, met uitzondering van bedrijfswoningen;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
    • 1. meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het bouwperceel;
    • 2. meer bedraagt dan 50 m;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kleinschalige logiesverstrekking zodanig dat:
    • 1. het aantal verblijfseenheden meer dan 15 per bouwperceel bedraagt;
    • 2. de oppervlakte per verblijfseenheid meer dan 50 m² bedraagt;
    • 3. het gebruik in bijgebouwen plaatsvindt, tenzij het bijgebouw op minder dan 25 m afstand van het hoofdgebouw staat en de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw wordt gebruikt voor de betreffende functie minder dan 50 m² bedraagt.
13.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 13.5 sub d voor kleinschalige logiesverstrekking buiten de ter plaatse aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - logiesverstrekking' met dien verstande dat:

  • a. het parkeren ten behoeve van deze functie op het eigen erf plaats dient te vinden;
  • b. indien de functie in een (vrijstaand) bijgebouw plaatsvindt, de volgende regels gelden:
    • 1. het bijgebouw dient op minder dan 25 m afstand van de bedrijfswoning te staan;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw mag worden gebruikt voor de betreffende functie maximaal 50 m² bedraagt.

Artikel 14 Recreatie - Recreatiewoning

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie - Recreatiewoning’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatiewoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. wegen en paden ten behoeve van de bestemming;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Recreatiewoningen

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' gelden de volgende regels:

  • a. per vlak aangeduid voor recreatiewoningen mag ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen' aangegeven aantal recreatiewoningen worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een recreatiewoning mag ten hoogste 75 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  • c. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste 3 m respectievelijk 7 m bedragen, dan wel de bestaande goot- of bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. indien in het bestemmingsvlak ter plaatse is voorzien van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bij een recreatiewoning uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van het betreffende aanduidingsvlak;
  • e. per recreatiewoning mag ten hoogste 15 m² aan aan-, uit-, en bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 3 m.
14.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van masten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
14.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning, met dien verstande dat op dit punt een uitzondering geldt voor de recreatiewoningen gelegen aan 'De Stripe' met de huisnummers De Stripe 2 tot en met 42, waarin wel permanent mag worden gewoond;

Artikel 15 Recreatie - Verblijfsaccommodatie

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie - Verblijfsaccommodatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kampeerboerderijen en daarmee vergelijkbare groepsaccommodaties al dan niet in combinatie met een kleinschalige camping;
  • b. het wonen ten behoeve van de verblijfsrecreatieve functie al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat deze:
    • 1. ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
    • 2. wordt uitgeoefend door een bewoner van de bedrijfswoning;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – logiesverstrekking' zijn de gronden tevens bestemd voor kleinschalige logiesverstrekking;

en tevens voor:

  • d. ondergeschikte horeca-activiteiten in horeca categorie 1, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte ten behoeve van horeca-activiteiten ten hoogste 50 m² mag bedragen, dan wel:
      • de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
      • de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding 'horeca van categorie 2', in welk geval tevens horeca-activiteiten in horeca categorie 2 zijn toegestaan met dien verstande dat de oppervlakte van horeca-activiteiten ten hoogste 110 m² mag bedragen;
    • 2. deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in bestaande gebouwen,
  • e. ondergeschikte grondgebonden agrarische nevenactiviteiten in de vorm van het houden van dieren, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch';
  • f. de instandhouding van de in bijlage 4 opgenomen 'oorspronkelijke boerderijen';

met daaraan ondergeschikt:

  • g. wegen en paden ten behoeve van de bestemming;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • l. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen en overkappingen ten behoeve van voorzieningen voor de verblijfsrecreatie

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van voorzieningen voor de verblijfsrecreatie gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone';de oppervlakte aan gebouwen en overkappingen ten behoeve van voorzieningen voor de verblijfsrecreatie mag ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10% bedragen;
  • b. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen al dan niet met inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan respectievelijk 4,5 en 13 m bedragen;
  • c. de dakhelling van bedrijfsgebouwen al dan niet met inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 15° bedragen;
  • d. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd op een bouwperceel waar die aanwezig zijn ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan, met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen niet meer dan 1 per bedrijf bedraagt, dan wel ten hoogste het bestaande aantal indien dat meer bedraagt;
  • e. bedrijfswoningen dienen te worden gesitueerd op de plek op het bouwperceel waar die bestaan ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • f. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag ten hoogste 150 m² bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • g. de goot- en bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 10 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande hoogte indien deze meer is;
  • h. de dakhelling van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 30° bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij' zijn geen vrijstaande gebouwen en overkappingen toegestaan ten behoeve van sanitaire voorzieningen;
  • j. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3,50 m bedragen.
15.2.2 Aan- en uitbouwen bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • b. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,30 m;
  • c. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • d. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, zal de dakhelling ten hoogste de dakhelling van de bedrijfswoning bedragen;
  • e. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • f. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is.
15.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van masten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
15.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in:

  • a. lid 15.2.1 sub e ten behoeve van het situeren van (een deel van) een bedrijfswoning op een andere dan de bestaande locatie op een bouwperceel, met dien verstande dat de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. lid 15.2.1 sub g tot een goothoogte van niet meer dan 6,5 m;
  • c. lid 15.2.1 sub h ten behoeve van een kleinere dakhelling;
  • d. lid 15.2.2 sub b ten behoeve van de vergroting van de goothoogte onder de voorwaarde dat dit voor de bedrijfswoning vanuit architectonische overwegingen aanvaardbaar is;
  • e. lid 15.2.2 sub e voor het bouwen op een kleinere afstand dan wel op of voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;
15.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • b. het gebruik van recreatiewoningen of andere recreatieve bebouwing voor permanente bewoning, met dien verstande dat op dit punt een uitzondering geldt voor de recreatiewoningen gelegen aan 'De Stripe' met de huisnummers De Stripe 2 tot en met 42, waarin wel permanent mag worden gewoond;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
    • 1. meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het bouwperceel;
    • 2. meer bedraagt dan 50 m;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kleinschalige logiesverstrekking zodanig dat:
    • 1. het aantal verblijfseenheden meer dan 15 per bouwperceel bedraagt;
    • 2. de oppervlakte per verblijfseenheid meer dan 50 m² bedraagt;
    • 3. het gebruik in bijgebouwen plaatsvindt, tenzij het bijgebouw op minder dan 25 m afstand van het hoofdgebouw staat en de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw wordt gebruikt voor de betreffende functie minder dan 50 m² bedraagt.
15.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 15.5 sub d voor kleinschalige logiesverstrekking buiten de ter plaatse aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - logiesverstrekking' met dien verstande dat:

  • a. het parkeren ten behoeve van deze functie op het eigen erf plaats dient te vinden;
  • b. indien de functie in een (vrijstaand) bijgebouw plaatsvindt, de volgende regels gelden:
    • 1. het bijgebouw dient op minder dan 25 m afstand van de bedrijfswoning te staan;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw mag worden gebruikt voor de betreffende functie maximaal 50 m² bedraagt.

Artikel 16 Sport

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een zwembad ter plaatse van de aanduiding 'zwembad';
  • b. een ijsbaan ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
  • c. een golfbaan in combinatie met natuurlijke en landschappelijke waarden ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan';
  • d. een speelvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening';

en tevens voor:

  • e. ondergeschikte horeca-activiteiten in de horeca categorie 1 voor zover behorend tot en uitgeoefend ten dienste van de onder a tot en met c genoemde functies;

met daarbij behorende:

  • f. groenvoorzieningen;
  • g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • k. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • b. de gronden ter plaatse van de aanduiding 'zwembad' mogen voor ten hoogste 20% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak worden bebouwd met gebouwen en overkappingen ten behoeve van de functie;
  • c. de gronden ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' mogen voor ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak worden bebouwd met gebouwen en overkappingen ten behoeve van de functie;
  • d. ten behoeve van het gebruik en beheer van een golfbaan dienen op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan' gebouwen en overkappingen te worden gebouwd binnen daartoe aangegeven bouwvlakken;
  • e. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 9 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3,5 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder d mogen gebouwen en overkappingen ten behoeve van de golfbaan buiten de daartoe aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte per gebouw of overkapping ten hoogste 10 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van de buiten een bouwvlak gelegen gebouw of overkapping ten hoogste 3,5 m mag bedragen.
16.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van masten mag niet meer dan 8 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
16.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 17 Verkeer

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. paden;
  • c. bermen en beplanting;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. waterlopen en waterpartijen;
  • f. geluidwerende voorzieningen;
  • g. verlaadplaatsen voor landbouwproducten;
  • h. parkeer- en picknickplaatsen;
  • i. camperparkeerplaatsen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. veetunnels;
  • l. de inrichting en het beheer van vaarwegen voor zover de gronden zijn gelegen binnen de in artikel 32.1.2 aangegeven beheersgrenzen;
  • m. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, alsmede de natuurlijke waarden;

alsmede voor:

  • n. verkooppunten van motorbrandstoffen met LPG al dan niet in combinatie met oplaadvoorzieningen voor elektrische motorvoertuigen en de daarbijbehorende detailhandel in weggebonden artikelen, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met LPG';
  • o. een afleverzuil voor lpg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg';
  • p. een opslag voor lpg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg';
  • q. een vulpunt voor lpg, ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg';
  • r. het instandhouden van waterlopen met een landschappelijke waarde ter plaatse van de aanduiding 'water';
  • s. parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

met daaraan ondergeschikt:

  • t. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • u. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

met dien verstande dat behoudens verbeteringen met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast het wegprofiel wat betreft de ligging, de breedte van rijbanen en het aantal rijstroken zoals bestaand gehandhaafd blijft.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen al dan niet in combinatie met oplaadvoorzieningen voor elektrische motorvoertuigen worden gebouwd;
  • b. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met LPG';
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag per aanduidingsvlak niet meer dan 200 m² bedragen exclusief luifels en overkappingen;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer dan 7 m bedragen.
17.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van masten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 10 m bedragen.
17.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats en bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

17.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • het gebruik van de gronden en bouwwerken als afleverzuil, opslagpunt of vulpunt voor lpg, met uitzondering van de gronden ter plaatse voorzien van respectievelijk de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg', 'specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg' en 'vulpunt lpg'.
17.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;
  • het verlichtingsniveau tijdens avond- en nachturen;

het plan wijzigen in die zin dat de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch', 'Bos', 'Groen', 'Natuur' en/of 'Water' met dien verstande dat:

  • a. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied N381';
  • b. de wijziging uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de uitvoering van de reconstructie van de N381;
  • c. voor het overige na wijziging de regels van respectievelijk de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3), 'Bos' (artikel 7), 'Groen' (artikel 8), 'Natuur' (artikel 11) en/of 'Water' (artikel 18) van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 18 Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en oeverstroken, met een functie voor het scheepvaartverkeer, de waterrecreatie, de natuur en de waterhuishouding;
  • b. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer-, en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
  • c. nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en het scheepvaartverkeer;
  • d. zandwinning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – zandwinning';
  • e. agrarisch medegebruik;
  • f. de inrichting en het beheer van vaarwegen voor zover de gronden zijn gelegen binnen de in artikel 32.1.2 aangegeven beheersgrenzen, met dien verstande dat de bestaande indeling voor wat betreft de waterlijn, kaden en oevers uitgangspunt is;
  • g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, alsmede de natuurlijke waarden;

en daaraan ondergeschikt:

  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. voet- en fietspaden;
  • j. wegen;

met de daarbij behorende:

  • k. kunstwerken.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

18.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen steigers en walbeschoeiingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen;
18.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • d. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

18.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 18.2.2 sub a voor het bouwen van steigers en walbeschoeiingen.

18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van Burgemeester en Wethouders, voor de hierna onderscheiden gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • het realiseren van aanleggelegenheid.
18.5.2 Uitzondering

De in lid 18.5.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan dan wel mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
18.5.3 Toetsingscriteria

De in lid 18.5.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • d. de verkeersveiligheid.

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met:
    • 1. aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat deze:
      • ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
      • wordt uitgeoefend door een bewoner van de woning;
    • 2. het hobbymatig houden van vee (waaronder paarden);

met daaraan ondergeschikt:

  • b. tuinen en erven;
  • c. bos;
  • d. agrarisch medegebruik;
  • e. water;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

en ter plaatse van de aanduiding:

  • i. 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalige camping', tevens voor verblijfsrecreatie in de vorm van een kleinschalige camping, met dien verstande dat parkeren plaats dient te vinden op het erf behorende bij de woning waarvan de recreatieve functie onderdeel uitmaakt;
  • j. 'specifieke vorm van recreatie – logiesverstrekking' tevens voor kleinschalige logiesverstrekking;
  • k. 'specifieke vorm van wonen – tevens recreatiewoning' tevens voor het gebruik van een woning voor recreatieve bewoning.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. het aantal hoofdgebouwen per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedragen of het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • c. hoofdgebouwen dienen vrijstaand te worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' maximaal het ter plaatse van die aanduiding aangegeven aantal hoofdgebouwen aaneen gebouwd mag worden;
  • d. hoofdgebouwen dienen te worden gesitueerd op de plek op het bouwperceel waar die bestaan ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • e. de oppervlakte per hoofdgebouw mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  • f. de goothoogte mag niet meer dan 4,5 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze meer is;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • h. de dakhelling mag niet minder dan 30° bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is.
19.2.2 Aan- en uitbouwen bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m², met dien verstande dat ten hoogste 50% van het achtererf mag worden bebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd tot een oppervlakte van ten hoogste 150 m² indien de oppervlakte van het bestemmingsvlak tenminste 1000 m² bedraagt;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 m;
  • d. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • e. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, zal de dakhelling ten hoogste de dakhelling van het hoofdgebouw bedragen;
  • f. bijgebouwen dienen binnen een afstand van 25 m van het hoofdgebouw te worden gesitueerd;
  • g. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • h. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is.
19.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen paardrijbakken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
19.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • de goothoogte en bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen met het oog op de ondergeschiktheid van de maatvoering aan het hoofdgebouw.
19.4 Afwijken van de bouwregels
19.4.1 Bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het ruimtelijk beeld waarvoor de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen landschapskaart met bijbehorende tabel 'wijze van bestemmen en beschermen van de verschillende landschapselementen' een indicatie geven;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaald in:

  • a. lid 19.2.1 ten behoeve van de bouw van hoofdgebouwen met een bijzondere kwalitatief hoogwaardige architectonische vorm, voor zover de niet past binnen de regels van lid 19.2.1, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 300 m² mag bedragen. De maximale oppervlakte van 300 m² is niet van toepassing, indien er sprake is van herbouw van een gesloopte 'oorspronkelijke boerderij' die ingevolge de sloop met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid is bestemd als 'Wonen';
    • 2. de bouwhoogte van het hoofdgebouw ten hoogste 13 m mag bedragen;
    • 3. voor de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen de regels van lid 19.2.2 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. lid 19.2.1 sub d ten behoeve van het situeren van (een deel van) een hoofdgebouw op een andere dan de bestaande locatie op een bouwperceel, met dien verstande dat de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • c. lid 19.2.1 sub f tot een goothoogte van niet meer dan 6,5 m;
  • d. lid 19.2.1 sub h ten behoeve van een kleinere dakhelling;
  • e. lid 19.2.2 sub b tot niet meer dan 200 m² voor zover de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten minste 1.500 m² bedraagt;
  • f. lid 19.2.2 sub b tot niet meer dan 300 m² voor zover de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten minste 5.000 m² bedraagt;
  • g. lid 19.2.2 sub c ten behoeve van de vergroting van de goothoogte onder de voorwaarde dat dit voor een hoofdgebouw vanuit architectonische overwegingen aanvaardbaar is;
  • h. lid 19.2.2 sub f tot een afstand van niet meer dan 50 m, onder de voorwaarde dat er een aantoonbare noodzaak is om een grotere afstand te houden, zoals het hobbymatig houden van landbouwhuisdieren;
  • i. lid 19.2.2 sub g voor het bouwen op een kleinere afstand dan wel op of voor de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
  • j. lid 19.2.2 sub h voor het bouwen tot op de perceelsgrens;
  • k. lid 19.2.3 sub a voor het bouwen van paardrijbakken, mits:
    • 1. tevens de tevens de in lid 19.6 sub f bedoelde vergunning is verleend;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6 m bedraagt, met dien verstande dat eventuele lichtmasten onderdeel uitmaken van een inrichtingsplan als genoemd in lid 19.6 sub f;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van een paardrijbak ten hoogste 2 m bedraagt.
19.4.2 Saneringsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 19.2.2 onder a in die zin dat, indien de gezamenlijke bestaande oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen meer is dan 200 m² , per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen plaats mag vinden tot een maximum oppervlak van 70% van de bestaande oppervlakte boven de 100 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met dien verstande dat de oppervlakte ten minste 200 m² mag blijven;
  • b. het bepaalde in 19.2.2 onder b in die zin dat, indien de gezamenlijke bestaande oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen meer is dan 300 m² , per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen plaats mag vinden tot een maximum oppervlak van 70% van de bestaande oppervlakte boven de 150 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met dien verstande dat de oppervlakte ten minste 300 m² mag blijven;

met dien verstande dat:

    • 1. het verlenen van deze vergunning tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing bij woonhuizen plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
19.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven anders dan aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
    • 1. meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het bouwperceel;
    • 2. meer bedraagt dan 50 m²;
  • d. het gebruik van woningen voor recreatieve bewoning, met uitzondering van woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – tevens recreatiewoning';
  • e. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • f. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kleinschalige logiesverstrekking zodanig dat:
    • 1. het aantal verblijfseenheden meer dan 15 per bouwperceel bedraagt;
    • 2. de oppervlakte per verblijfseenheid meer dan 50 m² bedraagt;
    • 3. het gebruik in bijgebouwen plaatsvindt, tenzij het bijgebouw op minder dan 25 m afstand van het hoofdgebouw staat en de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw wordt gebruikt voor de betreffende functie minder dan 50 m² bedraagt.
19.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van :

  • a. afwijking van het bepaalde in lid 19.5 sub b voor bedrijven die zijn opgenomen in categorie 1 of 2 van de in bijlage 2 opgenomen bedrijvenlijst, alsmede bedrijven die niet in deze lijst worden genoemd, maar naar aard en schaal vergelijkbaar zijn met in deze lijst genoemde bedrijven in categorie 1 of 2, mits:
    • 1. de bedrijven geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
    • 2. de bedrijvigheid niet gepaard gaat met opslag en/of stalling buiten gebouwen;
    • 3. de bedrijvigheid uitsluitend plaatsvindt in vrijstaande bijgebouwen op een perceel waar de bestaande gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen groter is dan de in lid 19.2.2 genoemde oppervlaktematen nadat sanering ingevolge lid 19.4.2 heeft plaatsgevonden;
    • 4. deze afwijking uitsluitend wordt verleend in combinatie met lid 19.4.2;
  • b. afwijking van het bepaalde in lid 19.5 sub b voor bedrijfsmatige stalling en/of opslag in gebouwen, mits de stalling en/of opslag uitsluitend plaatsvindt in vrijstaande bijgebouwen op een perceel waar de bestaande gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen groter is dan de in lid 19.2.2 genoemde oppervlaktematen nadat sanering ingevolge lid 19.4.2 heeft plaatsgevonden;
  • c. afwijking van het bepaalde in lid 19.1 sub i voor kleinschalige campings op andere dan aangeduide locaties, met dien verstande dat:
    • 1. deze dient te worden gesitueerd op het erf van een woning;
    • 2. de afstand tot de bebouwde kom van een dorp tenminste 100 m dient te bedragen;
    • 3. ten behoeve van deze functie geen afzonderlijke gebouwen mogen worden gebouwd;
    • 4. parkeren plaatsvindt op het erf behorende bij de woning waar de recreatieve functie toe behoort;
  • d. afwijking van het bepaalde in lid 19.5 sub g ten behoeve van kleinschalige logiesverstrekking buiten de ter plaatse aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - logiesverstrekking' in een (vrijstaand) bijgebouw met dien verstande dat:
    • 1. het parkeren ten behoeve van deze functie op het eigen erf plaats dient te vinden;
    • 2. het bijgebouw dient op minder dan 25 m afstand van het hoofdgebouw te staan;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw mag worden gebruikt voor de betreffende functie maximaal 50 m² bedraagt;
  • e. afwijking van het bepaalde in lid 19.5 sub e ten behoeve van het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, met dien verstande dat:
    • 1. aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte die tijdelijk van aard is (mantelzorg);
    • 2. er sprake blijft van één huishouden;
  • f. de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    • 1. de afstand van de paardrijbak tot de dichtstbijzijnde woning ten minste 50 m bedraagt;
    • 2. voorafgaand een inrichtingsplan wordt ingediend;
    • 3. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens).

Artikel 20 Wonen - Molen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Molen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een molen in combinatie met het wonen al dan niet in combinatie met:
    • 1. aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat deze:
      • ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
      • wordt uitgeoefend door een bewoner van de woning;
    • 2. bedrijfsmatige, culturele, educatieve en/of maatschappelijke doeleinden;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van de molens;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. tuinen en erven;
  • d. water;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
20.2 Bouwregels
20.2.1 Molens

Voor het bouwen van een molen gelden de volgende regels:

  • a. er zal ten hoogste één molen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een molen zal ten hoogste 20,00 m bedragen.
20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen overkappingen en paardrijbakken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
20.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 50 m²;
  • b. het gebruik van de molen voor recreatieve bewoning.

Artikel 21 Wonen - Woonboerderij

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - Woonboerderij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met:
    • 1. aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat deze:
      • ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
      • wordt uitgeoefend door een bewoner van de woning;
    • 2. het hobbymatig houden van vee (waaronder paarden);
  • b. 'specifieke vorm van recreatie – logiesverstrekking' tevens voor kleinschalige logiesverstrekking;
  • c. de instandhouding van de in bijlage 4 opgenomen 'oorspronkelijke boerderijen';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. tuinen en erven;
  • e. bos;
  • f. agrarisch medegebruik;
  • g. water;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • j. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

en voor zover het gronden betreft die ter plaatse zijn aangeduid met:

  • k. 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalige camping', tevens voor verblijfsrecreatie in de vorm van een kleinschalige camping, met dien verstande dat:
  • l. parkeren plaats dient te vinden op het erf behorende bij de oorspronkelijke boerderij waarvan de recreatieve functie onderdeel uitmaakt.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. het aantal hoofdgebouwen per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedragen dan wel niet meer dan het bestaande aantal, met dien verstande dat woningen uitsluitend in het hoofdgebouw gerealiseerd mogen worden;
  • c. hoofdgebouwen dienen te worden gesitueerd op de plek op het bouwperceel waar die bestaan ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • d. de oppervlakte van een hoofdgebouw mag ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
  • e. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 4,5 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze hoger is;
  • f. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 13 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande hoogte indien deze meer is;
  • g. de dakhelling van het hoofdgebouw mag niet minder dan 30° bedragen, met uitzondering van een oppervlakte van maximaal 100 m², dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is.
21.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m², met dien verstande dat ten hoogste 50% van het achtererf mag worden bebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd tot een oppervlakte van ten hoogste 150 m² indien de oppervlakte van het bestemmingsvlak tenminste 1.000 m² bedraagt;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 m;
  • d. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • e. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, zal de dakhelling ten hoogste de dakhelling van het hoofdgebouw bedragen;
  • f. bijgebouwen dienen binnen een afstand van 25 m van het hoofdgebouw te worden gesitueerd;
  • g. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • h. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is.
21.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen paardrijbakken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
21.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • de goothoogte en bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen met het oog op de ondergeschiktheid van de maatvoering aan het hoofdgebouw.
21.4 Afwijken van de bouwregels
21.4.1 Bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in:

  • a. lid 21.2.1 sub c ten behoeve van het situeren van (een deel van) een hoofdgebouw op een andere dan de bestaande locatie op een bouwperceel, met dien verstande dat de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. lid 21.2.1 sub e tot een goothoogte van niet meer dan 6,5 m;
  • c. lid 21.2.1 sub g ten behoeve van een kleinere dakhelling;
  • d. lid 21.2.2 sub b tot niet meer dan 200 m² voor zover de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten minste 1.500 m² bedraagt;
  • e. lid 21.2.2 sub b tot niet meer dan 300 m² voor zover de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten minste 5.000 m² bedraagt;
  • f. lid 21.2.2 sub c ten behoeve van de vergroting van de goothoogte onder de voorwaarde dat dit voor een hoofdgebouw vanuit architectonische overwegingen aanvaardbaar is;
  • g. lid 19.2.2 sub f tot een afstand van niet meer dan 50 m, onder de voorwaarde dat er een aantoonbare noodzaak is om een grotere afstand te houden, zoals het hobbymatig houden van landbouwhuisdieren;
  • h. lid 21.2.2 sub g voor het bouwen op een kleinere afstand dan wel op of voor de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
  • i. lid 21.2.2 sub h voor het bouwen tot op de perceelsgrens;
  • j. lid 21.2.3 sub a voor het bouwen van paardrijbakken, mits:
    • 1. tevens de in lid 21.6 sub i bedoelde vergunning is verleend;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6 m bedraagt, met dien verstande dat eventuele lichtmasten onderdeel uitmaken van een inrichtingsplan als genoemd in lid 21.6 sub i;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van een paardrijbak ten hoogste 2 m bedraagt.
21.4.2 Saneringsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 21.2.2 onder a in die zin dat, indien de gezamenlijke bestaande oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen meer is dan 200 m² , per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen plaats mag vinden tot een maximum oppervlak van 70% van de bestaande oppervlakte boven de 100 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met dien verstande dat de oppervlakte ten minste 200 m² mag blijven;
  • b. het bepaalde in 21.2.2 onder b in die zin dat, indien de bestaande oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen meer is dan 300 m² , per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen plaats mag vinden tot een maximum oppervlak van 70% van de bestaande oppervlakte boven de 150 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met dien verstande dat de oppervlakte ten minste 300 m² mag blijven;

met dien verstande dat:

    • 1. het verlenen van deze vergunning tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing bij woonhuizen plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
21.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
    • 1. meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het bouwperceel;
    • 2. meer bedraagt dan 50 m²;
  • d. het gebruik van woningen voor recreatieve bewoning;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kleinschalige logiesverstrekking zodanig dat:
    • 1. het aantal verblijfseenheden meer dan 15 per bouwperceel bedraagt;
    • 2. de oppervlakte per verblijfseenheid minder dan 20 m² en meer dan 50 m² bedraagt;
    • 3. het gebruik in bijgebouwen plaatsvindt, tenzij het bijgebouw op minder dan 25 m afstand van het hoofdgebouw staat en de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw wordt gebruikt voor de betreffende functie minder dan 50 m² bedraagt;
  • f. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.
21.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van:

  • a. het realiseren van ten hoogste 4 woningen per hoofdgebouw met dien verstande dat:
    • 1. de woningen binnen het bouwvolume van de oorspronkelijke boerderij moeten worden gerealiseerd;
    • 2. per woning een inhoud van ten minste 500 m³ beschikbaar moet zijn in de oorspronkelijke boerderij;
    • 3. de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft;
    • 4. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. bedrijvigheid, mits:
    • 1. de bedrijven zijn opgenomen in categorie 1 of 2 van de in bijlage 2 opgenomen bedrijvenlijst, alsmede bedrijven die niet in deze lijst worden genoemd, maar naar aard en schaal vergelijkbaar zijn met in deze lijst genoemde bedrijven in categorie 1 of 2;
    • 2. de bedrijven geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
    • 3. de bedrijvigheid niet gepaard gaat met opslag en/of stalling buiten gebouwen;
  • c. stalling en/of opslag in gebouwen;
  • d. recreatieappartementen (inpandig) met dien verstande dat:
    • 1. de vloeroppervlakte per appartement ten hoogste 100 m² bedraagt;
    • 2. per hoofdgebouw ten hoogste 5 appartementen gerealiseerd mogen worden;
    • 3. de appartementen uitsluitend mogen worden geëxploiteerd als nevenactiviteit bij de woonfunctie;
    • 4. recreatieappartementen uitsluitend zijn toegestaan in bestaande hoofdgebouwen;
    • 5. ten hoogste 1/3 deel van het hoofdgebouw, voor recreatieappartementen mag worden gebruikt;
  • e. lichte horeca-activiteiten in horeca categorie 1 met dien verstande dat:
    • 1. de omgevingsvergunning betrekking heeft op een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
    • 2. het parkeren ten behoeve van de functie op het erf behorende bij de hoofdfunctie dient plaats te vinden;
  • f. kleinschalige logiesverstrekking buiten de ter plaatse aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - logiesverstrekking' met dien verstande dat:
    • 1. het parkeren ten behoeve van deze functie op het eigen erf plaats dient te vinden;
    • 2. omgevingsvergunning voor kleinschalige logiesverstrekking in het hoofdgebouw uitsluitend wordt verleend wanneer het verzoek betrekking heeft op een 'oorspronkelijke boerderij' als bedoeld in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels;
    • 3. indien de functie in een (vrijstaand) bijgebouw plaatsvindt, de volgende regels gelden:
      • het bijgebouw dient op minder dan 25 m afstand van het hoofdgebouw te staan;
      • de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw mag worden gebruikt voor de betreffende functie maximaal 50 m² bedraagt;
  • g. afwijking van het bepaalde in lid 21.5 sub f ten behoeve van het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, met dien verstande dat:
    • 1. aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte die tijdelijk van aard is (mantelzorg);
    • 2. er sprake blijft van één huishouden;
  • h. de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    • 1. de afstand van de paardrijbak tot de dichtstbijzijnde woning ten minste 50 m bedraagt;
    • 2. voorafgaand een inrichtingsplan wordt ingediend;
    • 3. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens).
21.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat:
    • 1. aan wijziging moet worden meegewerkt indien het als oorspronkelijke boerderij aangeduide pand teniet is gegaan;
    • 2. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Wonen' (artikel 19) van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de bestemming wordt gewijzigd in 'Maatschappelijk' ten behoeve van een zorgboerderij met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op voormalige agrarische bebouwing met bijbehorend erf voor zover deze in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels is aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
    • 2. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien voormalige agrarische bedrijfsbebouwing anders dan behorende tot of passend bij de 'oorspronkelijke boerderij' wordt gesloopt en voorafgaand aan de wijziging een inrichtingsplan wordt opgesteld, waarbij aan gebouwen ten behoeve van de maatschappelijke functie ten hoogste 70% van de oppervlakte aan te slopen agrarische bedrijfsgebouwen mag worden gebouwd;
    • 3. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    • 4. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 10) van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 22 Wonen - Woonwagenstandplaats

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - Woonwagenstandplaats’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonwagens, met dien verstande dat ten hoogste 7 woonwagens zijn toegestaan;
  • b. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. erven;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. kleinschalige duurzame energiewinning.
22.2 Bouwregels
22.2.1 Woonwagens

Voor woonwagens gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een woonwagen mag ten hoogste 60 m² bedragen;
  • b. de hoogte van een woonwagen mag ten hoogste 4 m bedragen.
22.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. per woonwagen mag ten hoogste 15 m² aan aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag ten hoogste 3 m bedragen.
22.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van masten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
22.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken.

22.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
    • 1. meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de woonwagen en de daarbijbehorende bijgebouwen op de standplaats;
    • 2. meer bedraagt dan 50 m²;
  • b. het gebruik van de gronden voor detailhandel, overige bedrijfsactiviteiten anders dan in de sfeer van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • c. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van risicovolle inrichtingen.

Artikel 23 Leiding - Gas

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor:

  • a. een aardgastransportleiding;

met de daarbij behorende:

  • b. veiligheidszones.
23.2 Bouwregels
23.2.1 Bouwwerken

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

23.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

23.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen overkappingen worden gebouwd;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
23.3 Afwijken van de bouwregels

Mits de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 23.2.1 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. met een vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de bouw mogelijk is;
  • b. een positief advies van de brandweer is verkregen.
23.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • het permanent opslaan van goederen
23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • d. het in de grond brengen van voorwerpen;
  • e. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het planten en of rooien van bomen en andere beplantingen die diep wortelen of diep kunnen wortelen.
23.5.2 Uitzondering

De in lid 23.5.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
23.5.3 Toetsingscriteria

De in lid 23.5.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. met een vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de werken of werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd;
  • b. er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leidingen.

Artikel 24 Leiding - Hoogspanningsverbinding

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor bovengrondse hoogspanningsleidingen.

24.2 Bouwregels
24.2.1 Bouwwerken

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

24.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

24.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen overkappingen worden gebouwd;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 50 m bedragen.
24.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de desbetreffende leiding, een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 24.2.1 en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits met een vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de werken of werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.

Artikel 25 Waarde - Archeologie

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

25.2 Bouwregels
25.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
25.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 25.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
25.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 25.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 50 m² beslaan.
25.3.3 Voorwaarden

De in lid 25.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

25.3.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
25.3.5 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

25.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 25.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 26 Waarde - Cultuurhistorie

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden met reliëf.
26.2 Specifieke gebruiksregels
26.2.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het diepploegen, egaliseren, afgraven, afschuiven en/of ophogen van gronden;
  • b. het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen.
26.2.2 Uitzondering op het strijdig gebruik

Het bepaalde in lid 26.2.1 is niet van toepassing op de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' voorzover voorzien van de aanduiding 'bouwvlak', 'Agrarisch - Kwekerij', 'Bedrijf', 'Bedrijf - Nutsvoorziening', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie - Dagrecreatie', 'Recreatie - Kampeerterrein', 'Recreatie - Recreatiewoning', 'Recreatie - Verblijfsaccommodatie', 'Sport' met uitzondering van de gronden ter plaatse voorzien van de aanduiding ''golfbaan', 'Wonen', 'Wonen - Molen', 'Wonen - Woonboerderij', 'Wonen - Woonwagenstandplaats', 'Verkeer' en 'Water'.

26.3 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 26.2.1 in die zin dat gronden worden afgegraven en/of worden opgehoogd, dan wel dat sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen worden gedempt en/of gegraven, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gaafheid van het gebied zoals dat is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 27 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 28 Algemene gebruiksregels

28.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met enige bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en/of bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • b. het storten van puin en/of afvalstoffen;
  • c. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • d. het kennelijk ten verkoop stallen en opslaan van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten verkoop;
  • e. gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de bestaande stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden;
  • f. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen.
28.2 Uitzonderingen

Niet tot een strijdig gebruik wordt gerekend:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de bestaande stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden, indien:
    • 1. dit niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en); of
    • 2. toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) niet leidt tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde van de habitats; of
    • 3. toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) wordt gesaldeerd door een in ieder geval gelijkwaardige afname van depositie uit andere bronnen;
    • 4. van het bevoegd gezag een natuurbeschermingswetvergunning is verkregen waarbinnen een toename is toegelaten, dan wel van het bevoegd gezag een schriftelijke bevestiging is ontvangen dat voor de toename geen natuurbeschermingswetvergunning is vereist;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor evenementen.
28.3 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor kleinschalige campings op andere dan ter plaatse aangeduide locaties, met dien verstande dat:

  • a. deze dienen te worden gesitueerd binnen of aansluitend op het bouwblok van een (agrarisch) bedrijf of woonperceel;
  • b. de afstand tot de bebouwde kom van een dorp tenminste 100 m dient te bedragen;
  • c. het parkeren ten behoeve van deze functie op het bedrijfs- of woonperceel plaats dient te vinden;
  • d. voorafgaand een inrichtingsplan wordt ingediend.

Artikel 29 Algemene aanduidingsregels

29.1 geluidzone - industrie
29.1.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'geluidzone - industrie' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten vanwege de geluidszoneringsplichtige inrichtingen op het industrieterrein Overtoom te Gorredijk.

29.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt voor het bouwen van gebouwen de volgende aanvullende regel:

  • een op grond van de daar voorkomende bestemmingen toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig object, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
29.1.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' wordt als strijdig gebruik in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelig object.
29.2 luchtvaartverkeerzone
29.2.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'luchtvaartverkeerzone' aangeduide gronden zijn mede aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een zone voor de luchtvaart in het luchtruim.

29.2.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone' geldt ten behoeve van een invliegstrook dan wel laagvliegroute voor de luchtvaart de volgende aanvullende regel:

  • op de met 'luchtvaartverkeerzone' aangegeven gronden mag de bouwhoogte van bouwwerken ten dienste van de aangegeven andere bestemming, ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedragen.
29.3 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
29.3.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden naast de aangegeven andere bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.

29.3.2 Afstemmingsinstructie

Voor de grondwaterbescherming is de Provinciale Milieuverordening van toepassing. De verordening bevat regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in bij de verordening aangewezen gebieden.

29.4 veiligheidszone - lpg
29.4.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'veiligheidszone - lpg' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van de bouw van risicogevoelige bouwwerken en objecten.

29.4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op of in deze gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

Afwijken van de bouwregels

29.4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 29.4.2 in die zin dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits:

  • a. er sprake is van een gewichtige reden;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
29.4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.

29.4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 29.4.4 in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt als beperkt kwetsbaar object, mits:

  • a. er sprake is van een gewichtige reden;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
29.5 vrijwaringszone - molenbiotoop
29.5.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - molenbiotoop' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.

29.5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) mag op of in deze gronden niet hoger worden gebouwd dan:

  • 1. binnen een afstand van 100 m van de molen: 3 m;
  • 2. binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.
29.5.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • het bepaalde in 29.5.2 in die zin dat de in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd.
29.5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • 1. het ophogen van gronden hoger dan de op grond van de in 29.5.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
  • 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting hoger dan de op grond van de in 29.5.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
  • 3. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van de in 29.5.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken.
b Uitzondering

Het bepaalde in a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • 1. het normale onderhoud betreffen;
  • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
c Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en/of het toekomstig functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapselement, dan wel dat door het stellen van voorwaarden hieraan voldoende tegemoet gekomen kan worden.

29.6 vrijwaringszone - straalpad
29.6.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - straalpad' mede aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden een straalpad.

29.6.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' geldt de volgende aanvullende regel:

  • op de met 'vrijwaringszone - straalpad' aangegeven gronden mag de bouwhoogte van bouwwerken ten dienste van de aangegeven andere bestemming, ten hoogste 18 m bedragen.
29.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de zones als bedoeld onder 29.1 tot en met 29.6 kunnen worden gewijzigd wanneer uit nieuwe informatie en/of ontwikkelingen blijkt dat dit voor een goede ruimtelijke ordening wenselijk is.

Artikel 30 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid,

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:

  • a. de op de verbeelding aangeduide en/of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 10 m;
  • e. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 40 m;
  • f. het bepaalde in het plan en toestaan dat wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, toiletgebouwtjes, en naar de aard daaraan gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 15 m bedraagt.

Artikel 31 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid,

de bestemming wijzigen:

  • a. in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daaraan gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd;
  • b. in 'Wonen' ten behoeve van het verplaatsen van bestaande woningen met dien verstande dat:
    • 1. aan een dergelijke wijziging alleen wordt meegewerkt wanneer dit wenselijk en/of noodzakelijk is om te voldoen aan milieuregelgeving, dan wel om een verbetering van de ruimtelijke of milieusituatie te bewerkstelligen;
    • 2. de afstand tussen de te verplaatsen woning de gronden waarnaar de woning verplaatst wordt ten hoogste 100 m bedraagt;
    • 3. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
    • 4. de oude bebouwing wordt gesloopt en de oorspronkelijke bestemming 'Wonen' wordt gewijzigd in een passende onbebouwde bestemming 'Agrarisch', 'Bos', 'Groen' en/of 'Natuur';
    • 5. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op bestaande opgaande landschapselementen en/of geclusterde, dicht bij elkaar staande bebouwing;
    • 6. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Wonen' artikel 19) van overeenkomstige toepassing zijn op de gronden waar de woningen worden gerealiseerd;
  • c. in die zin dat de in het plan opgenomen verwijzing naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke wordt geactualiseerd; de wijziging wordt uitsluitend toegepast indien het handhaven van de in de regels opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden leidt; een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen;
  • d. in die zin dat de bestemmingen 'Agrarisch' en/of 'Water' worden gewijzigd in de bestemming 'Natuur' en/of de situering van de bestemming 'Water' wordt gewijzigd, met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsbevoegdheid Koningsdiep' dan wel op percelen die in het kader van de herijking van de EHS (Natuurnetwerk Nederland) voor natuurgebied in aanmerking komen;
    • 2. de wijziging niet eerder wordt toegepast dan nadat de gronden zijn verworven door een instantie, organisatie voor duurzaam natuurbeheer of (particuliere) eigenaar, dan wel nadat bindende afspraken zijn gemaakt over het toekomstige beheer met het oog op de natuurwaarden;
    • 3. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Natuur' (artikel 11) van overeenkomstige toepassing zijn;
  • e. in die zin dat aan gronden een archeologische dubbelbestemming wordt toegekend, indien uit onderzoek is gebleken dat er mogelijk archeologische waarden te verwachten zijn, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. indien er sprake is van terreinen, waarvan bekend is dat zij archeologische waarden bevatten, de bestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied' wordt toegekend, waarbij voor alle grondroerende werkzaamheden voor bouwen en gebruik een omgevingsvergunning nodig is;
    • 2. indien er sprake is van terreinen, waar mogelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn, de bestemming 'Waarde - Archeologie' wordt toegekend, waarbij voor grondroerende werkzaamheden voor bouwen en gebruik over een oppervlakte van meer dan 50 m² en dieper dan 30 cm een omgevingsvergunning nodig is;
  • f. in die zin dat een archeologische dubbelbestemming (deels) wordt verwijderd of aangepast, met dien verstande dat:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel uit onderzoek blijkt dat het gebied, gelet op de ter plaatse aangetroffen archeologische waarden, een aangepaste regeling behoeft;
    • 2. de provinciaal archeoloog vooraf om advies wordt gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast;
  • g. in die zin dat deze wordt gewijzigd ten behoeve van de realisatie van nieuwe woningen ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met dien verstande dat:
    • 1. op een voormalig agrarisch bouwperceel ten hoogste 1 woning mag worden gebouwd wanneer:
    • 2. op de betreffende voormalige bedrijfskavel ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en/of kassen worden gesloopt;
    • 3. deze wijzigingsbevoegdheid alleen wordt toegepast indien op het bouwperceel ten minste 1.000 m² aan agrarische bedrijfsgebouwen of 3.000 m² aan kassen aanwezig zijn die kunnen worden gesloopt, dan wel gezamenlijk op meerdere voormalige bouwpercelen ten minste 1.000 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig zijn die kunnen worden gesloopt, waarbij per bedrijfskavel minimaal 250 m² moet worden gesloopt;
    • 4. overige bebouwing zoals voer- of mestplaten, erfverhardingen en kavelpaden, sleufsilo’s, mestsilo’s en dergelijke worden verwijderd;
    • 5. de woning wordt ingepast volgens een vooraf in te dienen inrichtingsplan;
    • 6. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
    • 7. aan wijziging alleen medewerking wordt verleend wanneer de sloop van bebouwing als bedoeld onder 1 of 2 betrekking heeft op percelen met de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch - Kwekerij', 'Bedrijf', 'Maatschappelijk', 'Wonen' en 'Wonen - Woonboerderij';
    • 8. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Wonen' (artikel 19) van overeenkomstige toepassing zijn op de gronden waar de woningen worden gerealiseerd;
  • h. ten behoeve van de vestiging van ten hoogste 1 seksinrichting in het in bijlage 5 daarvoor aangewezen gebied, met dien verstande dat:
    • 1. er geen uitbreiding van de bestaande bebouwde oppervlakte plaats vindt;
    • 2. er voldoende parkeercapaciteit aanwezig dient te zijn;
    • 3. er een goede verkeersontsluiting aanwezig dient te zijn;
    • 4. het gebruik van lichtreclames niet is toegestaan.
  • i. in die zin dat de bestemming wordt gewijzigd in 'Bedrijf', nader aangeduid met 'manege' ten behoeve van de vestiging van een manege, met dien verstande dat aan een dergelijke wijziging wordt meegewerkt onder de volgende voorwaarden:
    • 1. deze wijzigingsbevoegdheid wordt in principe alleen verleend bij omzetting van een agrarisch bedrijf naar een manege. Het omzetten van een woonbestemming komt uitsluitend in aanmerking als een locatieafweging heeft plaatsgevonden waar vast is komen te staan dat er geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand (agrarisch) bedrijfsperceel;
    • 2. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op een perceel waarop zich een 'oorspronkelijke boerderij' als genoemd in bijlage 4 bevindt;
    • 3. de afstand van het perceel tot een bebouwde kom tenminste 100 meter bedraagt;
    • 4. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op bestaande opgaande landschapselementen en/of geclusterde, dicht bij elkaar staande bebouwing.
    • 5. de locatie gelegen is aan een ontsluitingsweg;
    • 6. de manege wordt ingepast volgens een vooraf in te dienen inrichtingsplan;
    • 7. het bouwvlak ten behoeve van de manege een oppervlakte krijgt van ten hoogste 2 hectare, waarvan ten hoogste 60% mag worden bebouwd;
    • 8. het toe te kennen bouwvlak aansluit bij het bestaande bebouwde erf;
    • 9. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Bedrijf' (artikel 5) van overeenkomstige toepassing zijn;
  • j. in die zin dat deze wordt gewijzigd in 'Recreatie - Verblijfsaccommodatie' ten behoeve van de uitbreiding van een bestaande camping, met dien verstande dat:
    • 1. de uitbreiding van een bestaande camping op of in aansluiting bij het bestaande perceel wordt gerealiseerd;
    • 2. de uitbreiding leidt tot een kwaliteitsverbetering van het bestaande verblijfsrecreatieve aanbod op de betreffende camping;
    • 3. het aantal standplaatsen voor vaste en mobiele kampeermiddelen op een volwaardige camping ten hoogste 200 mag bedragen;
    • 4. parkeren op het eigen erf wordt opgelost;
    • 5. uitbreiding bij voorkeur plaatsvindt in combinatie met verbreding van het aanbod en/of gericht op specifieke doelgroepen al gehandicapten, welness of paardensport gerelateerde activiteiten;
    • 6. het uit te breiden perceel wordt ingericht volgens een vooraf in te dienen inrichtingsplan;
    • 7. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsaccommodatie' (artikel 15) van overeenkomstige toepassing zijn;
  • k. in die zin dat ter plaatse de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone' wordt aangebracht, indien dit vanuit de milieusituatie of landschappelijke overwegingen noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 32 Overige regels

32.1 Afstemmingsregels
32.1.1 Algemene plaatselijke verordening

Met de bepaling omtrent het kappen van beplantingen in de Algemene Plaatselijke Verordening wordt gestreefd naar het behoud van landschappelijk waardevolle beplantingen, waarvoor de in de bijlage 1 opgenomen landschapskaart een indicatie geeft.

32.1.2 Vaarwegenverordening Friesland

Ingevolge de Vaarwegenverordening Friesland is binnen een zone van 10 m uit de oever van de Opsterlânske Kompanjonsfeart en Nije Feart afstemming nodig voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

32.1.3 Verordeningen ten aanzien van aanleggen en ligplaats innemen van vaartuigen

De aanwezigheid van aanlegplaatsen en ligplaatsen is in algemene zin in de daarvoor in aanmerking komende bestemmingen begrepen; de regeling ten aanzien van plaats, tijdsduur en dergelijke wordt nader bepaald in gemeentelijke verordeningen.

32.1.4 Waterschap

Bij activiteiten waarbij ook belangen van het waterschap een rol spelen, vindt overleg plaats met het waterschap. De keur van het waterschap is onverminderd van toepassing.

32.1.5 Welstand

De toetsing van bouwplannen, in het kader van het omgevingsvergunningenbeleid, dient plaats te vinden op basis van voor dit gebied geldende welstandscriteria zoals die door de raad zijn vastgesteld.

32.2 Overschrijding bouwgrenzen

bij de toepassing ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken en ten aanzien van het berekenen van de bouwhoogte worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

32.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • b. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • c. de ruimte tussen bouwwerken. 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 33 Overgangsrecht

33.1 Overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen geschiedt binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
33.2 Overgangsbepalingen ten aanzien van het gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 34 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied'.

Behorend bij besluit van 30 juni 2014.