direct naar inhoud van Artikel 11 Wonen - 2
Plan: Gorredijk - Loevestein Fase 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0086.05BPLoevestein4-0301

Artikel 11 Wonen - 2

 

11. 1.    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;

b.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

en mede bestemd:

c.    de bescherming van het doelma­tig en veilig functioneren van de nabijgelegen vaarweg, ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - vaarweg”;

met daaraan ondergeschikt:

d.    woonstraten;

e.    voet- en rijwielpaden;

f.     parkeervoorzieningen;

g.    speelvoorzieningen;

h.    groenvoorzieningen;

i.      aanleggelegenheid;

j.      waterhuishoudkundige voorzieningen;

k.    waterlopen en waterpartijen;

met de daarbijbehorende:

l.      tuinen, erven en terreinen;

m.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers.

11. 2.    Bouwregels

11. 2. 1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.    als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

b.    een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

c.    het aantal hoofdgebouwen zal ten hoogste één per bouwvlak bedragen, tenzij in het bouwvlak de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven, in welk geval het in de aanduiding aangegeven aantal te bouwen hoofdgebouwen als maximum geldt;

d.    een hoofdgebouw zal vrijstaand worden gebouwd, tenzij in het bouwvlak de aanduiding ‘maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden’ is aangegeven, in welk geval het in het bouwvlak aangegeven aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen als maximum geldt;

e.    de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens zal ten minste 3,00 m bedragen;

f.     de oppervlakte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 120 m² bedragen, tenzij ter plaatse de aanduiding ‘maximum oppervlakte (BVO) (m²)’ van toepassing is, in welk geval de oppervlakte van een hoofdgebouw ten hoogste de aanduiding aangegeven oppervlakte bedraagt;

g.    de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 7,00 m bedragen;

h.    de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 20° bedragen;

i.      de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen.

11. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.    de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

b.    indien een bouwperceel aan het water grenst, zal de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de aan het water grenzende bouwperceelsgrens ten minste 3,00 m bedragen, tenzij ter plaatse de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afstandsregel tot water niet van toepassing’ van toepassing is, in welk geval aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de aan het water grenzende bouwperceelsgrens mogen worden gebouwd;

c.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 70 m² bedragen, met inachtneming van de volgende regel:

-       de gezamenlijke oppervlakte zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, bedragen;

d.    de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 m;

e.    de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen.

 

11. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouw­hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m zal bedragen;

b.    de bouwhoogte van oeverbeschoeiingen zal ten hoogste 0,80 m bedragen;

c.    de bouwhoogte van steigers en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 1,50 m bedragen;

d.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

11. 3.    Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.    de woonsituatie;

b.    de milieusituatie;

c.    de verkeersveiligheid;

d.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

11. 4.    Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.    het bepaalde in lid 11.2.1. sub b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:

-       de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

b.    het bepaalde in lid 11.2.1. sub c in die zin dat het maximaal aantal te bouwen hoofdgebouwen per bouwvlak wordt vergroot, mits:

-       de mogelijke toename van woningen in overeenstemming is met een door de provincie geaccordeerd woningbouwprogramma dat voor de gemeente Opsterland geldt. In het geval dat de woningbouwaantallen worden overschreden, kunnen Burgemeester en Wethouders besluiten hieraan medewerking te verlenen, mits de provincie hiermee instemt;

c.    het bepaalde in lid 11.2.1. sub d in die zin dat het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen wordt vergroot;

d.    het bepaalde in lid 11.2.1. sub e in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens wordt verkleind;

e.    het bepaalde in lid 11.2.1. sub f in die zin dat de oppervlakte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 150 m²;

f.     het bepaalde in lid 11.2.1. sub h in die zin dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verlaagd c.q. dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;

g.    het bepaalde in lid 11.2.1. sub i in die zin dat de dakhelling van hoofdgebouwen wordt verhoogd tot ten hoogste 80°;

h.    het bepaalde in lid 11.2.2. sub a in die zin dat een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping minder dan 1,00 m achter dan wel vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan wordt gebouwd;

i.      het bepaalde in lid 11.2.2. sub b in die zin dat de afstand van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping tot de aan het water grenzende bouwperceelsgrens wordt verkleind;

j.      het bepaalde in lid 11.2.2. sub c in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 150 m², mits:

1.    de oppervlakte van het bouwperceel ten minste 1.000 m² zal bedragen;

2.    ten aanzien van het gebruik van gebouwen het bepaalde in lid 9.5. sub c en lid 11.6. sub b onverminderd van toepassing blijft;

k.    het bepaalde in lid 11.2.2. sub d in die zin dat de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aangebouwde overkapping wordt verhoogd, mits:

-       dit voor een hoofdgebouw vanuit architectonische overwegingen aanvaardbaar is en de verhoging bijdraagt tot een ruimtelijke versterking van een straat of straatwand.

11. 5.    Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

b.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;

c.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:

1.    meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;

2.    meer bedraagt dan 50 m²;

d.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horeca of detailhandel;

e.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horeca.

11. 6.    Afwijken van de gebruiksregels

Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.    het bepaalde in lid 11.5. sub a in die zin dat vrijstaande bijgebouwen worden gebruikt als woning, mits:

1.    er aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte, welke tijdelijk van aard is;

2.    er sprake blijft van één huishouden;

3.    het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte geen onevenredige afbreuk doet aan de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

b.    het bepaalde in lid 11.5. sub c in die zin dat de gebouwen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die zijn genoemd in bijlage 1, mits:

1.    de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;

2.    de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;

3.    het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;

4.    er voldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;

5.    het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval de hoofdbewoner(s) van de woning. Ten behoeve van ondersteuning (o.a. administratie) mogen maximaal 2 personen in dienst zijn. De bedrijfstechnische of -economische nood­zaak hiertoe moet worden aangetoond;

6.    het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;

7.    het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;

8.    de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt.