Plan: | Bercoperweg 18, Makkinga |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0085.OVBercoperweg18-VG01 |
De gemeente Ooststellingerf heeft op 26 juli 2021 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning op het perceel Bercoperweg 18 in Makkinga. De aanvraag ten behoeve van de verleende omgevingsvergunning d.d. 26 juli 2021 betrof zowel het hoofdgebouw als het bijgebouw. Gedurende de procedure is tot de conclusie gekomen dat de vergunning voor het bijgebouw niet kon worden verleend door middel van de reguliere procedure. Op dat moment is de aanvraag gesplitst en is voor het bijgebouw een andere procedure gestart. Stedenbouwkundig gezien is de positionering van het bijgebouw in de lengterichting wenselijk, daardoor past het bijgebouw echter niet meer binnen het bouwperceel zoals dat in de beheersverordening 'Overige dorpen 2014' is aangegeven. De gemeente heeft op 25 augustus 2021 een principebesluit genomen om medewerking te verlenen aan gedeeltelijke plaatsing van het bijgebouw buiten het bestaande stedelijk gebied. Om deze afwijking juridisch planologisch mogelijk te maken moet een aanvraag omgevingsvergunning worden ingediend Dit gebeurt middels een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure (conform artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de WABO). Voor deze WABO-procedure is een zogeheten 'goede ruimtelijke onderbouwing' noodzakelijk.
Voorliggende ruimtelijk onderbouwing voorziet daarin.
Figuur 1: huidige situatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het projectgebied wordt begrensd door de Bercoperweg in het zuiden. Ten oosten van de gronden staan enkele woningen en bebouwing die bij het plaatsje Makkinga horen. Ten noorden ligt voornamelijk weiland met nog een paar woningen ten het westen van het projectgebied.
De nieuwe woning valt geheel binnen het verordeningsgebied van de beheersverordening 'Overige dorpen 2014', vastgesteld op 20 mei 2014, en binnen de begrenzing van 'woningbouwlocatie 1' dat de bouw van de woning toestaat. Het bijhorende bijgebouw van de woning valt echter deels buiten de bestemming 'woningbouwlocatie 1' en deels in de bestemming 'landschappelijke en natuurlijke waarden'. Het bijgebouw is daardoor in strijd met de beheersverordening en zal er moeten worden afgeweken van de verordening.
In het volgende hoofdstuk is het ruimtelijk beleid van Rijk, provincie en gemeente beschreven. Hoofdstuk 3, de projectbeschrijving, gaat in op de huidige en toekomstige inrichting van het projectgebied. Het vierde hoofdstuk is gewijd aan onderzoeksaspecten. De laatste twee hoofdstukken hebben betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Conclusie
Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 Bro) mogelijk maakt.
Conclusie
In deze ruimtelijke motivering zal beargumenteerd worden waarom het initiatief niet strijdig is met de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit van de romte', dat is vastgesteld op 13 december 2006.
De provincie zet in op het versterking van stedelijke gebieden, onder andere door het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en een duurzaam ruimtegebruik. De ontwikkeling van een woning met bijgebouw in het stedelijk gebied past binnen deze ambitie. Het bijgebouw komt circa 115 m2 buiten de woningbouwlocatie. Hiermee veroorzaakt de bebouwing geen noemenswaardige afwijking van de ambitie.
Conclusie
Gezien het voorgaande is de conclusie dat het project in overeenstemming is met Streekplan Fryslân 2007.
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.
In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Bij recht kan er een woning worden toegevoegd. Alleen het bijgebouw valt gedeeltelijk buiten het bestaande stedelijke gebied. Hierbij wordt echter direct aangesloten op het stedelijke gebied en dit veroorzaakt geen significante verstoringen in de ruimtelijke ordening.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het project in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving in de provincie Friesland is opgenomen in de Omgevingsvisie die op 23 september 2020 door Provinciale Staten van Friesland is vastgesteld. Hierin is het beleid vastgelegd voor de inrichting en het beheer van de leefomgeving in de provincie. Voor een bijdrage aan een duurzame ontwikkeling in de provincie wordt naar een goede balans tussen leefbaarheid, milieu en economie gezocht. Daarbij zullen de volgende doelstellingen worden nagestreefd:
Bij de uitvoering van beide doelen staat duurzame ontwikkeling centraal. Opgave 1 van de Omgevingsvisie gaat over de leefbaarheid vitaliteit en bereikbaarheid van de provincie. De realisatie van een woning binnen reeds bebouwd gebied sluit hier goed bij aan.
Toekomstbestendig
In dit plan zal het bijgebouw voor een gedeelte buiten het daarvoor bestemde bestemming gebouwd worden. De bouw van een woning in het dorp Makkinga past binnen de ambitie om de omgeving veerkrachtig en vitaal te houden. De bouw van woningen in de dorpen is een manier om de dorpen leefbaar te houden. Het voornemen sluit dan ook aan op de ambitie om in Friesland een vitaal en samenhangend netwerk van steden en dorpen te creëren.
Karakteristiek
Een van de doelen van de omgevingsvisie is het herkenbaar houden van de ontstaansgeschiedenis en de landschapstypen. Het bijgebouw ligt bij het voornemen in de lijn met de bestaande bebouwing van het dorp Makkinga. De woning zelf sluit aan bij de bestaande bebouwing. Vanwege de ligging van de woning in het dorp zal de nieuwe bebouwing niet storend zijn voor de het karakteristieke beeld van de omgeving.
Conclusie
Gezien het voorgaande is de conclusie dat het project in overeenstemming is met het provinciale beleid.
Op 23 November 2021 heeft de gemeente Ooststellingwerf een omgevingsvisie vastgesteld. Deze visie geeft het toekomstbeeld en de ambities van de gemeente weer. In dit toekomstbeeld wordt er mede gesproken over de vitaliteit van Ooststellingwerf. Hierbij wordt verwezen naar de woonvisie van de gemeente die in paragraaf 2.3.2 wordt behandeld .
In de woonvisie zelf wordt gesproken over de ambitie om te voorzien in voldoende woningen en voldoende woningen op maat. De gemeente vindt het belangrijk dat er mogelijkheden zijn om in alle dorpen als starter een woning te vinden. En later als oudere te verhuizen naar een levensloopbestendige woning. Zodat jong en oud zo lang mogelijk in hun eigen dorp kunnen (blijven) wonen. De gemeente staat open voor nieuwe woonvormen zoals tiny houses, kangoeroewoningen of een knarrenhof, als daar vraag naar is. Ook biedt de gemeente ruimte aan mantelzorgwoningen.
De bouw van het bijgebouw is onderdeel van de bouw van een woning. Als onderdeel van de bouw van een woning draagt de bouw van het bijgebouw aan de ambitie van de omgevingsvisie Ooststellingwerf. Het bijgebouw staat voor een deel buiten de woningbouwlocatie. Wel sluit het aan op de bestaande bebouwing
Conclusie
Het initiatief is niet in strijd met de Omgevingsvisie Ooststellingswerf
Op 25 januari 2022 is de Woon(zorg)visiie Ooststellingwerf 2022-2026 vastgesteld.
De woonvisie beschrijft de visie van de gemeente Ooststellingwerf op degewenste ontwikkeling van de woningmarkt in de kernen. De gemeente wil een belangrijke sturende en regisserende rol spelen op de woningmarkt, zeker omdat zij op dit moment voor een aantal grote opgaven staan. Als gemeente betekent dit dat de gemeente op verschillende manieren invloed uitoefent: vaak regisserend en stimulerend, soms meer faciliterend (waarmee de gemeente aansluiten bij haar roldefinitie in de Visie op de samenleving). Deze inzetmoet eraan bijdragen dat Ooststellingwerf een fijne plek blijft om te wonen voor iedereen. Deze woon(zorg)visie geeft voor de komende jaren hiervoor de kaders aan.
Ten aanzien van woningbouw is de ambitie: "Het aantal huishoudens in Ooststellingwerf zal blijven groeien. Daarom werken we aan een versnelling van de woningbouw. Tot 2030 zetten we in op een groeiscenario van 520 woningen om de druk op de huidige markt te verlichten en kansen van economische voorspoed te verzilveren. We zoeken mogelijkheden voor versnelling in productie op korte termijn. Vervolgens voegen we woningen gefaseerd toe zodat we tijdig kunnen op- en afschalen, afhankelijk van de behoefte."
Planmatige nieuwbouw vindt vooral plaats in de kerndorpen (Oosterwolde, Appelscha, Haulerwijk), Donkerbroek en Oldeberkoop. Met de oveige dorpen zoekt de gemeente kansen voor toevoegingen aansluitend bij de ruimtelijke mogelijkheden en aard en schaal van het dorp.
In het principebesluit heeft de het college aangegeven dat het voorliggende initiatief om een woning toe te voegen, met een bijgebouw, een inbreidingslocatie betreft. De ruimtelijke kwaliteit zal bij de bouw behouden blijven, zodat de bouw hiermee binnen de ambitie van het college valt. In het vigerende beheersverordening is de bouw van de woning reeds mogelijk. Het enige onderdeel van het voornemen wat in strijd is met deze verordening is dat het bijgebouw voor een deel buiten de woningbouwlocatie valt. Als onderdeel van de ambitie om een woning te realiseren is het bijgebouw in overeenstemming met de woonvisie.
Conclusie
Het project is in overeenstemming met de Woon(zorg)visie Ooststellingwerf 2022-2026.
Het voornemen voldoet aan het landelijke, provinciale en gemeentelijke beleid.
Het projectgebied ligt westelijk van het centrum van Makkinga aan de Bercoperweg. Het perceel is bestemd voor woningbouw en heeft ter plaatse van een deel van het te bouwen bijgebouw een agrarische bestemming. Op dit moment wordt er een woning gebouwd (zie figuur 2). Het projectgebied is aan weerszijden omgeven door woningen.
Figuur 2 : afbeelding huidige situatie februari 2023 (bron: Streetview)
In de nieuwe situatie zal de bouwbestemming benut worden. Er komt één woning op het perceel. De bouw is reeds begonnen. Bij de woning wordt met deze omgevingsvergunning een vrijstaand bijgebouw toegevoegd op het perceel. Hieronder is een inrichtingsschets van de toekomstige situatie opgenomen. Het zwarte kader betreft het bijgebouw.
Figuur 3: inrichtingsschets nieuwe situatie (bron: initiatiefnemer)
De woning op het bovenstaande plaatje is al mogelijk onder de vigerende beheersverordening. Het bijgebouw valt grotendeels buiten de gronden waarop het gebouwd mag worden. Dit bijgebouw is wel een functioneel onderdeel van de te bouwen woning. Om het bijgebouw te realiseren hoeft er slechts voor een gedeelte van de vigerende verordening afgeweken te worden.
Landschappelijke inpassing
Het plangebied is onderdeel van het landschappelijke deelgebied 'Woudontginningen' (zie figuur 4). De karakteristieken van dit landschap zijn:
De woudontginningen hebben van oudsher een sterk besloten karakter. Maar door allerhande ontwikkelingen in de afgelopen decennia is dat kleinschalige, besloten beeld niet overal meer even sterk. De gemeente wil inzetten in een versterking van het landschapsbeeld en verbetering van de erfinpassing met houtsingels en bosstroken. Ook vindt de gemeente het belangrijk dat de doorzichten vanuit bebouwingslinten naar het achterland gewaarborgd blijven. Verder zijn de kenmerken van het landschap ook terug te zien in de erven. In de woudontginningen liggen de boerenerven meestal in de bebouwingslinten. De erven liggen direct aan de doorgaande weg. Ze hebben een langgrekte opzet en liggen in de opstrekkende verkavelingsstructuur, met het voorerf op de weg gericht en het achtererf grenzend aan de landerijen. Vroeger was er een duidelijk onderscheid tussen voorerf en achtererf, maar tegenwoordig is dat beeld vervaagd. De inzet van de gemeente is erop gericht om dit onderscheid tussen voor- en achtererf te accentueren.
De belangrijkste uitgangspunten bij aanpassingen aan erven in de woudontginningen zijn dan ook;
Figuur 4: Landschappelijke deelgebieden, Handleiding inpassing erven Ooststellingwerf (bron: Gemeente Ooststellingwerf)
Op figuur 5 zijn 4 kaartfragmenten opgenomen van de omgeving van het plangebied. Op de vier kaartfragmenten is te zien dat het plangebied tot nu altijd onbebouwd is gebleven en de structuur ter plaatse van het plangebied herkenbaar is gebleven. Het plangebied is nog altijd onderdeel van een langgerekte kavel. Vanaf de Bercoperweg is een doorzicht naar het achterliggende landschap aanwezig.
Figuur 5: Topografische kaarten uit 1900, 1950, 1980 en 2020 (bron: topotijdreis.nl)
Om de met het planvoornemen te realiseren bijgebouw goed in te passen is er een ruimtelijk inpassingsplan opgesteld, dat als Bijlage 2 is bijgevoegd. In figuur 6 is het ruimtelijk inpassingsplan ook weergegeven. In de toekomstige situatie wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het voorerf, waar de woning staat, en het achtererf, waar het bijgebouw achter de achtergevel van de woning wordt gesitueerd.
Verder wordt er in de toekomstige situatie aan de oostkant van het perceel in de lengterichting beplanting in de vorm van een heg, een houtsingel en een boomwal aangebracht. Vanaf de weg wordt een groene heg geplant die grenst aan het perceel van nr. 16). De houtsingel/boomwal loopt over de perceelsgrens door langs het erf en zal tevens dienen als afscheiding tussen het nieuwe bijgebouw en het aanliggende perceel.
Op het voorerf worden enkele bomen aangebracht, waarbij het doorzicht vanaf de weg naar het achterland wel deels behouden blijft.
Figuur 6: Ruimtelijk inrichtingsplan (bron: initiatiefnemer)
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting op 1 januari 2024 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in een projectgebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Afweging
Het voornemen voor de bouw van het bijgebouw leidt tot graafwerkzaamheden. Op grond van het gemeentelijke archeologiebeleid heeft het betreffende perceel een lage archeologische verwachtingswaarde, bij een lage archeologische verwachtingswaarde is een archeologische vooronderzoek volgens de Nota Archeologie niet vereist.
In de bijlagen van de toelichting beheersverordening 'Overige dorpen 2014' is aangegeven dat een archeologisch onderzoek pas nodig is vanaf een bebouwd oppervlak van meer dan 2.500 m2. Het te bouwen bijgebouw heeft een bebouwd oppervlak van 150 m2, waardoor een archeologisch onderzoek op voorhand niet nodig is.
Conclusie
Het project is in overeenstemming met het archeologiebeleid.
Wettelijk kader
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk project moet men de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk maken. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het projectgebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Afweging
De voorgenomen functie van eenis geen gevoelig object. Er hoeft voor de bouw van dit bijgebouw dan ook geen bodemonderzoek gedaan te worden. De beheersverordening verplicht ook niet tot het uitvoeren van een bodemonderzoek.
Conclusie
Een bodemonderzoek voor de bouw van het bijgebouw is niet noodzakelijk.
Wettelijk kader
De Erfgoedwet bundelt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Ten aanzien van cultuurhistorie hanteert de gemeente Ooststellingwerf de 'Archeologische Monumentenkaart gemeente Ooststellingwerf'. Ook wordt de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) van de provincie Fryslân gehanteerd. Van de gemeentelijke kaart is hieronder een uitsnede weergegeven met daarbij het plangebied in het rode kader. Uit de cultuurhistorische kaart volgt dat ter plaatse van het projectgebied geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.
Figuur 7. Uitsnede Cultuurhistorische kaart (bron: gemeente Ooststellingwerf)
Verder volgt uit de FAMKE dat in de omgeving van het projectgebied meerdere cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Dit voornemen voor de bouw van een bijgebouw heeft geen invloed op de aanwezig cultuurhistorische waarden. De verkaveling van het gebied blijft in tact.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan gesteld worden dat het milieuaspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor het voornemen. De ontwikkeling is immers van een zodanige aard dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast. Het project is dus voor het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar.
Inleiding
Voor het projectgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Toetsing
Vanwege de aard, omvang en locatie van de ingreep is geen Quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) uitgevoerd. Door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs is op basis van de beschikbare gegevens uit de NDFF en foto's en de kennis over leefgebieden van soorten een inschatting gemaakt van de natuurwaarden in het plangebied. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving.
Figuur 8. Locatie bijgebouw (bron: opdrachtgever)
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Conclusie
Gezien de inrichting en het gebruik van het gebied worden alleen enkele exemplaren van grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied verwacht.
Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën (zoals huisspitsmuis en bruine kikker) worden verstoord of verdwijnen, mogelijk kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. Deze soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht.
Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden opgestart, kunnen nesten van broedvogels in de directe omgeving worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Om een verbodsovertreding te voorkomen, dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels. De Wet natuurbescherming kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt echter dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli loopt.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig projectgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ca 2.5 km afstand.
Het bouwwerk krijgt een omvang van 16 x 9,375 meter. Het bouwwerk zal op een betonnen fundering gebouwd worden van 20 cm dik. De wanden zullen deels opgetrokken worden uit metselwerk en deels uit hout. Het dak zal gerealiseerd worden uit sandwichpanelen. Naar verwachting zal tijdens de bouw uitsluitend emissie van stikstofoxiden plaatsvinden als gevolg van verkeersbewegingen die materiaal voor de bouw aanvoeren naar uw locatie. Naar verwachting zullen de onderstaande verkeersbewegingen plaatsvinden:
- 2 x een betonauto;
- 1 x levering van sandwichpanelen;
- 5 x lichte verkeersbewegingen gerelateerd aan klein materiaal en metselspecie;
- De bakstenen ten behoeve van het metselwerk zijn reeds aanwezig.
De bouwwerkzaamheden worden door initiatiefnemer zelf uitgevoerd waarbij uitsluitend elektrische gereedschappen, waaronder een betonmolen voor het draaien van het cement, gebruikt zullen worden.
De provincie heeft aangegeven dat op grond van bovenstaande beschrijving en de locatie van het project ten opzichte van Natura-2000 gebieden met stikstof overbelastte habitattypen met zekerheid kan worden aangenomen dat het project geen significant negatieve effecten heeft op Natura-2000 gebieden. Derhalve geldt geen vergunningplicht gerelateerd aan de emissie van stikstof voor de Wet Natuurbescherming. Een AERIUS berekening is in dit geval ook niet noodzakelijk.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN – de voormalige Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor Fryslân uitgewerkt in de omgevingsverordening Romte 2014.
Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van weidevogels. Hiertoe zijn specifieke gebieden aangewezen.
Conclusie
Beschermde gebieden liggen op zodanige afstand van het projectgebied dat een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Wettelijk kader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Onderzoek
De berging bij de woning is een bijgebouw. Dit is op zich geen kwetsbaar object zoals wordt bedoeld in de Bevi. Onderzoek naar de externe veiligheid is daarom ook niet noodzakelijk. Zelfs als het bijgebouw beoordeeld zou worden als onderdeel van een samenhangend voornemen om een woonfunctie te realiseren is vormt het milieuaspect externe veiligheid geen obstakel.
Uit de risicokaart (riscokaart.nl), waarvan hieronder een uitsnede, blijkt dat in de omgeving geen risicobronnen aanwezig zijn. De meest nabijgelegen risicobron betreft de provinciale weg N351 op meer dan 800 m afstand. Zodoende bevindt de projectlocatie zich niet in het invloedsgebied van deze weg. Een andere risicobron betreft een inrichting op meer dan 900 meter afstand en vormt vanwege de afstand ook geen risico voor de planlocatie. Overige risicobronnen bevinden zich op dusdanige afstand dat er geen sprake is van enige vorm van risico.
Figuur 9. Uitsnede risicokaart met in de blauwe cirkel het projectgebied (bron: risicokaart.nl)
Conclusie
Gezien de bovenstaande analyse vormt het milieuaspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt dat een akoestisch onderzoek nodig is wanneer een geluidgevoelig gebouw, zoals een woning, gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone.
Afweging
Een bijgebouw is geen geluidsgevoelig object. Een geluidsonderzoek is voor dit project dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Het project is niet in strijd met het milieucriterium geluid.
Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's. De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Afweging
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De eerste vraag bij de Laddertoets is of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen"
Het project bevindt zich in de bebouwde kom van het dorp Makkinga. Conform het geldende planologische regime valt een deel van het bijgebouw buiten het stedelijk gebied. Uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt echter dat plannen voor niet meer dan elf woningen niet als woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Bro worden beschouwd. Omdat het project bestaat uit enkel de bouw van het bijgebouw is het niet van een zodanige omvang dat er gesproken kan worden van stedelijke ontwikkeling.
Hoewel deze eerste vraag van de Laddertoets ontkennend is, en het verder doorlopen van de Laddertoets niet noodzakelijk is, volgt ook uit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:2921) dat wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd zal moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Dat houdt onder andere in dat de behoefte moet worden aangetoond. Ten aanzien van die behoefte geldt dat in paragraaf 2.3.2 (Woon(zorg)visie Ooststellingwerf 2022 - 2026) hieraan reeds aandacht is besteed.
Conclusie
Gesteld kan worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omdat de eerste vraag van de Laddertoets ontkennend is, is het verder doorlopen van de Ladder niet noodzakelijk. De Ladder is dus niet van toepassing op het project. In het kader van een goede ruimtelijke ordening toont deze motivering aan dat de ontwikkeling wel leidt tot een zorgvuldige benutting van de ruimte en in die zin in overeenstemming is met de Ladder.
Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook plannen die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een plan sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een stijging van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".
Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen, bij minimaal één ontsluitingsweg, en 3.000 woningen, bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een ontwikkeling die kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'
Afweging
Het project gaat over de bouw van een bijgebouw bij een woning. Een bijgebouw is geen gevoelig object. Zelfs als het bijgebouw als onderdeel van de woning gerekend wordt voldoet het voornemen aan de luchtkwalitetiseisen. Het aantal (toegestane) woningen blijft hetzelfde. Hiermee valt het project ruimschoots onder de nibm-grens van 1.500 woningen en kan daarmee als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.
Conclusie
Het milieuaspect Luchtkwaliteit vormt geen obstakel voor het project.
Wettelijk kader
Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.
Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere richtafstand worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.
Afweging
In het project gaat het om de bouw van een bijgebouw bij een woning. Een bijgebouw is geen milieugevoelig object zoals bedoeld in VNG-brochure. De eisen van de milieuzonering vormen daarmee dan ook geen obstakel voor bouw van het bijgebouw bij de woning.
Conclusie
Het project in overeenstemming met de eisen van milieuzonering.
Het bijgebouw is een bijgebouw voor de woning en zal zelf geen verkeer of parkeerbehoefte genereren.
Omdat het project geen verandering teweeg brengt aan verkeersgeneratie en parkeerbehoefte is het project niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening in verband met het aspect verkeer en parkeren.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Het is verplicht plannen te toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Voor dit plan is daarom een watertoets uitgevoerd. Het resultaat van de watertoets is bijgevoegd als Bijlage 1 Watertoets . De locatie valt binnen het beheergebied van Wetterskip Fryslân. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard.
Het project voor het bouwen van een bijgebouw zal niet leiden tot het verharden van meer dan 200 m2 grond. Een watervergunning is dan ook niet noodzakelijk in dit geval.
Wel moet de toename van de verharding worden gecompenseerd. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Er kan in dit geval gebruik worden gemaakt van de bestaande sloot die langs het perceel loopt. Deze kan worden verbreed of verdiept.
Toets waterschap
Het Waterschap heeft per e-mail aangegeven geen opmerkingen te hebben over de waterparagraaf.
Conclusie
Het project is in overeenstemming met de watereisen.
Wettelijk kader
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning. In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.
Afweging
Het bouwen van een bijgebouw bij een woning staat niet beschreven in het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D. Er is voor dit project dan ook geen m.e.r. rapportage verplicht.
Conclusie
Het project is niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.
De ontwikkeling vindt plaats door een particuliere initiatiefnemer. De gemeente Ooststellingwerf heeft hier geen financiële bemoeienis mee. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt een planschadeovereenkomst gesloten. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en wordt het voornemen uitvoerbaar geacht.
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp aan de belanghebbende instanties worden voorgelegd voor een reactie.
De ingekomen reactie van de provincie Fryslân van 17 maart 2022 is in Bijlage 3 bij de toelichting opgenomen. De provincie heeft geen opmerkingen.
De brandweer Fryslân heeft op 2 maart 2022 gereageerd op de ruimtelijke onderbouwing. De reactie is te vinden in Bijlage 3. In zijn reactie geeft de brandweer advies over de risico’s en brandweerzorg. In dit advies komen aspecten aan bod die van belang zijn voor de basisbrandweerzorg.
De vooroverlegreacties leiden niet tot aanpassing van de ruimtelijke onderbouwing.
De ontwerp-omgevingsvergunning met bijlagen en de ontwerp-verklaring van geen bedenkingen hebben vanaf 31 mei tot en met 11 juli 2023 ter inzage gelegen. Burgers en maatschappelijke instanties konden tijdens de termijn van terinzagelegging hun zienswijze kenbaar te maken.