direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bakkeveensterweg 13 Waskemeer
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.Bakkeveensterweg-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie aan de Bakkeveensterweg 13 en een perceel tussen de percelen Bakkeveensterweg 11 en 13 in Waskemeer is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen op het weiland tussen Bakkeveensterweg 11 en 13 woningbouw realiseren, in de vorm van 7 levensloopbestendige woningen en aan de noordzijde een volume met daarin vier rijtjeshuizen.
Onderdeel van deze ontwikkeling is het wijzigen van de agrarische bestemming van het perceel Bakkeveensterweg 13 in een woonbestemming en de sloop van leegstaande agrarische bedrijfsbebouwing op het voormalige agrarische erf.

Deze totaalontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit het agrarische perceel Bakkeveensterweg 13 in Waskemeer en het perceel (weiland) tussen de nummers 11 en 13 aan deze weg.
Het plangebied grenst aan de noordrand van de kern Waskemeer. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Donkerbroek, sectie B, perceelnummers 11376 en 11377 (gedeeltelijk). In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.Bakkeveensterweg-ON01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron:PDOKviewer)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de planlocatie aan de Bakkeveensterweg te zien is. In het plangebied is het agrarisch bedrijf (inclusief bouwvlak) meegenomen en de gronden waarop de woningbouw is gepland.
Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.Bakkeveensterweg-ON01_0002.png"
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOKviewer)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016'. Het bestemmingplan 'Buitengebied 2016' is door de gemeenteraad van Ooststellingwerf op 22 maart 2016 vastgesteld. Tevens is het bestemmingsplan "Buitengebied, Veegplan 2018" van toepassing (vastgesteld op 26 maart 2019) waarin een aantal aanpassingen zijn ondergebracht.
Op www.ruimtelijkeplannen.nl is een geconsolideerde versie van de geldende bestemmingsplan te zien. Deze heeft geen juridische status, maar levert een goede leesbaarheid van de bestemmingsplannen op.
In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.Bakkeveensterweg-ON01_0003.png"
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied' (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)

Bakkeveensterweg 13
Ter plaatse van het perceel Bakkeveensterweg 13 geldt een agrarische bestemming en is een bouwvlak toegekend. Daarnaast geldt de dubbelbestemming waarde- Cultuurhistorie 2 (westelijk gedeelte perceel), 'Waarde- Archeologie 5' en de gebiedsaanduiding 'overige zone-recreatieve zone'.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische cultuurgronden, behoud en herstel van landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, een grondgebonden agrarisch bedrijf, al dan niet met een bestaande neventak intensieve veehouderij, aan het agrarisch bedrijf ondergeschikte glastuinbouw, dagrecreatief medegebruik, in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen'.

Daaraan ondergeschikt zijn toegestaan: het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten, een bed & brochje, bestaande nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf. Er is één bedrijfswoning toegestaan, met een oppervlakte van maximaal 175 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.

Tevens zijn bestaande wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en landbouwontsluitingswegen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer, groenvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen en paardenbakken toegestaan.

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

  • bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 2.500 m² wordt uitgebreid;
  • bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 2.500 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.

Middels omgevingsvergunning kan van bovenstaande worden afgeweken, onder meer als middels een archeologisch onderzoek wordt aangetoond welke waarden aanwezig zijn en op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard of gedocumenteerd.

Binnen de 'overige zone-recreatieve zone' worden, met omgevingsvergunning, mogelijkheden geven voor kleinschalige verblijfsrecreatie (campingplaatsen en trekkershutten).

Perceel weiland
Voor de andere gronden geldt een agrarische bestemming (geen bouwvlak). Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde-cultuurhistorie 2' voor een gedeelte van het perceel (westelijk gedeelte).
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Er is een vergunningenstelsel opgenomen voor de activiteit aanleggen: het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning sloten te dempen en te verleggen.
Daarnaast kennen de gronden de gebiedsaanduiding 'overige zone-recreatieve zone'.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om deze woningbouwontiwkkeling te realiseren. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Bakkeveensterweg 13 Waskemeer' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0085.Bakkeveensterweg-ON01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Bakkeveensterweg in Waskemeer, aan de noordkant van het dorp op de overgang van de bebouwde kom naar het buitengebied. Een groot gedeelte van het plangebied ligt in de bebouwde kom, een gedeelte (het erf van Bakkeveensterweg 13) ligt buiten de bebouwde kom. Aan de overzijde en aan de zuidzijde van het plangebied bevinden zich woningen (een vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen).
De Bakkeveensterweg is een belangrijke ontsluitingsweg in noordelijke richting.

Het plangebied bestaat uit het erf van het agrarische bedrijf op perceel Bakkeveensterweg 13, dat bestaat uit een (bedrijfs)woning met enkele agrarische schuren en bijbehorende voorzieningen zoals een mestsilo. Daarnaast is er een paardenbak aanwezig. Het plangebied is omgeven door watergangen met daarlangs een aantal bomen. Aan de westzijde van het plangebied bevindt (in de winter) een ijsbaan en meer grasland.

Aan de noordkant van het agrarische bedrijf loopt een pad vanaf de Bakkeveensterweg in westelijke richting, om de achterliggende gronden te kunnen bereiken. Hiervoor is een recht van overpad gevestigd (niet beschreven in het kadaster).
In de figuren 2.1 en 2.2 zijn foto's van het agarische bedrijf te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.Bakkeveensterweg-ON01_0004.png"
Figuur 2.1: Zicht op (bedrijfs)woning Bakkeveensterweg 13 (bron: GoogleMaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.Bakkeveensterweg-ON01_0005.png"
Figuur 2.2: Zicht op het agrarische bedrijf vanaf Bakkeveensterweg (bron: GoogleMaps)

Ten zuiden van het plangebied, achter de bossingel op de zuidelijke perceelgrens worden in de nabije toekomst een twee-onder-een-kapwoning en één vrijstaande woning gerealiseerd. Dat is planologisch inmiddels geregeld.

De Bakkeveensterweg kenmerkt zich door enkele vooroorlogse boerderijen en naoorlogse woningbouw met voornamelijk vrijstaande woningen. De bebouwing aan de oostzijde van het plangebied heeft de nokrichting vooral haaks op de weg liggen. Verder naar het zuiden is de nokrichting ook wel parallel op de weg.

De nieuwe woningbouw is gepland tussen het agrarische bedrijf van Bakkeveensterweg 13 en de bestaande woningbouw aan de zuidkant. Dit gebied bestaat uit agrarische gronden. In figuur 2.3 zijn deze weilanden te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.Bakkeveensterweg-ON01_0006.png"
Figuur 2.3: Zicht vanaf Bakkeveensterweg op de weilanden (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

De beoogde planontwikkeling voorziet in elf nieuwe woningen, waarvan het voormalig agrarische erf onderdeel uitmaakt. De tien woningen bestaan uit zes twee-onder-een- kapwoningen en vier rijwoningen. De twee-onder-een-kapwoningen zijn gericht op de Bakkeveensterweg. De rijwoningen vormen één volume, waarvan de oostelijke wooneenheid op de weg is georiënteerd en worden op het voormalig agrarisch erf wordt gesitueerd.
Onderdeel van deze ontwikkeling is de sloop van 1.160 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.

De onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.Bakkeveensterweg-ON01_0007.png"
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Ad Fontem)

Ontwerp
Het ontwerp bestaat uit een mix van verschillende woningbouwtypes en omvat 11 nieuwe woningen en de bestaande woning die deel uitmaakte van het voormalige agrarische erf.

Het noordelijke deel van het plan bestaat uit één bouwvolume bestaande uit vier rijtjeswoningen, waarvan de oostelijke wooneenheid is gericht op de Bakkeveensterweg. De bergingen zijn aan de noordzijde gepland en krijgen gezamenlijk de vorm van een kapschuur.
Er zijn vier parkeerplaatsen in de berging gesitueerd en tevens drie parkeerplaatsen ernaast. Verder is er extra ruimte langs de weg voor parkeren op grasbetonblokken. De tuinen zijn via een achterpad bereikbaar. De rijtjeswoningen worden ontworpen met een uiterlijk dat doet denken aan een schuur met een voorhuis (op het voormalige agrarische erf).

De woningen in het zuidelijke deel van het plan hebben directe toegang door een lange oprit tot en vanaf de Bakkeveensterweg. De aanwezige sloten en een nieuwe aan te leggen watergang achter de woningen, zullen dienen voor waterberging. De groenstrook tussen de nieuw te realiseren woningen en de rijbaan zal worden ingericht als wadi. Naast de te graven watergang aan de westzijde van het plan deze wadi een waterbergende functie vervullen.

Het ontwerp is in lijn met het bescheiden dorpskarakter van Waskemeer, met een focus op woningen met een lage dakrand en ruime dakvormen. Een grondige analyse van het gebied is uitgevoerd en heeft geleid tot een schetsontwerp met specificaties over het woningtype, de locatie, parkeervoorzieningen en toegankelijkheid.

Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Daarin is een ruimtelijke analyse van het gebied uitgevoerd. Aan de hand daarvan is een schetsontwerp gemaakt met een toelichting op het type woning, de situering, hoe het parkeren en de ontsluiting is ontworpen.
In dit stedenbouwkundige plan is eveneens een analyse van het landschap weergegeven en deze is als basis gebruikt voor de landschappelijke inpassing van het gebied om op deze wijze te zorgen dat de woningen op een bij het landschap passende wijze wordt ingepast. In figuur 2.4 is de schets van de landschappelijke inpassing te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.Bakkeveensterweg-ON01_0008.png"
Figuur 2.4 Landschappelijke inpassing (bron: Ad Fontem)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generatie.

Toets
De voorgenomen ontwikkeling past binnen sterke en gezonde steden en regio's. Het voorliggende plan biedt de mogelijkheid om het woon- en leefklimaat te verbeteren. Daarnaast biedt de woningbouw de ruimte om te voorzien in de landelijke behoefte aan woningen.
Het plan raakt verder geen nationale belangen en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Het plangebied ligt aan de rand van kern Waskemeer en voorziet in de woningbouw van 11 nieuwe woningen waarvan één woning ter compensatie van de sloop van landschapsontsierende bebouwing.
In de jurisprudentie zijn diverse uitspraken gedaan over wanneer een ontwikkeling als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gezien, en dus de Ladder van toepassing is, en wanneer niet. Voor woningbouwontwikkeling is uitgesproken dat het realiseren van 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Het ontwikkelen van een plan met 12 woningen wordt wel gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Echter is ook bepaald dat wanneer de Ladder niet van toepassing is, er gemotiveerd zal moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

Dit plan valt met het realiseren van 11(extra) woningen onder de grens van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daaruit volgt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. In de toelichting wordt ingegaan op het feit dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat het plan uitvoerbaar is.

3.2 Provinciaal beleid Fryslân

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân

De provincie Fryslân heeft op 23 september 2020 de Omgevingsvisie vastgesteld (genaamd: de romte diele). De hoofdambitie van de provincie is brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân voor de Friese leefomgeving. Dit is vertaald in vier ambities (tekst vanuit de Provincie geschreven):
1. Vitaal betekent dat we streven naar brede welvaart door slimme economische groei: dat is groei die een positieve bijdrage levert aan de ambities. Een sterke, groene economie genereert de middelen om te investeren in omgevingskwaliteiten. Het zorgt ervoor dat de steden, de dorpen en het platteland leefbaar zijn en blijven. Dat er voldoende woningen, voorzieningen en bedrijvigheid zijn. Dat de bereikbaarheid goed is. En dat leegstand en verpaupering van bebouwing zijn teruggedrongen.

2. Veerkrachtig betekent dat we in Fryslân ingrijpende ontwikkelingen kunnen opvangen. Veranderingen in het klimaat bijvoorbeeld, waardoor we het energiegebruik moeten terugdringen. We willen dat de Friese steden, dorpen en landschappen robuust zijn en tegen een stootje kunnen. We willen dat onze economie circulair en veelzijdig is zodat economische kansen ten volle benut kunnen worden en eventuele tegenvallers goed opgevangen kunnen worden.
3. Karakteristiek betekent dat we onze identiteit willen behouden. De Friese ruimte heeft een eigen karakter met onder andere terpen, de Wadden, het coulisselandschap. Die herkenbaarheid willen we behouden en gebruiken bij nieuwe plannen.

4. Gezond betekent een goede kwaliteit van de bodem, het water en de lucht. We willen de provincie ook in een goede staat doorgeven aan toekomstige generaties. We willen vruchtbare landbouwgronden, kenmerkende natuurgebieden en veel verschillende soorten planten en dieren. We beschermen de rust, de stilte en het donker in delen van de provincie Fryslân.

De opbouw van de Omgevingsvisie is in onderstaande figuur weergegeven:
afbeelding "i_NL.IMRO.0085.Bakkeveensterweg-ON01_0009.png"
Figuur 3.1: Opbouw Omgevingsvisie (bron: provincie Fryslân)

De provinciale verordening "Verordening Romte Fryslân 2014" is vastgesteld op 25 juni 2014. Daarna zijn er nog enkele wijzigingen geweest en die zijn gezamenlijk vastgelegd in de geconsolideerde versie van deze verordening. Met de komst van de Omgevingswet wordt de Verordening Romte vervangen door de Omgevingsverordening. Deze heeft als ontwerp ter inzage gelegen en zal in het tweede kwartaal 2022 worden vastgesteld. Ook de nieuwe verordening biedt ruimte voor woningbouw als de aantallen passen binnen de woningbouwafspraken.

Ten aanzien van de locatie van de woningbouw geldt dat er, alhoewel de locatie gelegen is binnen de bebouwde kom, niet van bestaand bebouwd gebied kan worden gesproken. Onder bebouwd gebied wordt in de visie verstaan: het gebied dat de bestaande of toegelaten en voorziene woon- of bedrijfsbebouwing van een kern (stad of dorp) bevat, waaronder mede begrepen de daarbij behorende openbare voorzieningen en verkeersinfrastructuur. In de Omgevingsvisie is aangegeven dat eerst naar mogelijkheden in bestaand bebouwd gebied moet worden onderzocht, voordat een uitbreidingslocatie wordt ontwikkeld (dit in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking).

In de verordening stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten naar ruimtelijke plannen worden vertaald.
Plannen voor woningbouw zijn mogelijk indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat instemming heeft van gedeputeerde staten. Hiervan mag worden afgeweken als het project niet meer dan 11 woningen bevat en ligt in bestaand stedelijk gebied.

Op grond van artikel 1.1.1, tweede lid kan woonuitbreiding aansluitend op het bestaand stedelijk gebied. Daarmee kan je de keuze maken om aansluitend aan het BSG van Waskemeer het bebouwingslint naar het noorden toe uit te breiden.

Dit moet blijken uit de motvering dat er in Waskemeer behoefte is aan de bouw van 10 woningen. Indien de woningen niet in het woonprogramma zitten, dan is het uitwisselen met een andere uitbreidingslocatie een goede optie (artikel 3.1.1, tweede lid VRF).

Verder gelden de volgende uitgangspunten voor medewerking:

  • De voorzetting van het bebouwingslint.
  • Er moet aansluitend aan het BSG met de woningbouw worden gestart. Alle woningen tegelijk bouwen kan uiteraard ook.
  • Er moet een goed stedenbouwkundig plan worden gemaakt.

Toets
Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling is van belang dat door woningbouw wordt bijgedragen aan een aantrekkelijk dorp, met voldoende passende woningen voor verschillende doelgroepen waaronder senioren en starters. Bestaande bebouwde ruimte wordt gebruikt door transformatie van een vrijkomend agrarisch bedrijf naar wonen.
Door deze transformatie verdwijnt 1.160 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.

Realisatie van de andere woningen vindt plaats op een perceel grenzend aan de bestaande woonbebouwing van Waskemeer. Daarmee is sprake van een uitbreiding buiten bestaand bebouwd gebied (gezien de huidige bestemming en daarbij horende bouw- en gebruiksmogelijkheden), maar wel van ontwikkeling van een locatie (grotendeels) binnen de bebouwde kom. Het is niet mogelijk om op korte termijn andere locaties binnen Waskemeer te gaan benutten voor woningbouw. De benodigde ruimte voor de ontwikkeling is niet elders in Waskemeer te vinden.
Daarbij geldt ook dat gezamenlijke ontwikkeling met Bakkeveensterweg meerwaarde biedt voor de ruimtelijke kwaliteit en een goede samenhang.

De bebouwing is zodanig gepositioneerd dat er sprake is van doorzetting van het bebouwingslint langs de Bakkeveensterweg (zie ook figuur 2.3).

Met de woningbouwontwikkeling wordt op compacte wijze invulling gegeven aan de woningbouwbehoefte in Waskemeer. Bij de uitwerking van het plan is/wordt rekening gehouden met de kwaliteiten en uitgangspunten van het landschap ter plaatse. Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen de uitgangspunten van het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Ooststellingwerf

Op 23 november 2021 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Ooststellingwerf vastgesteld. De Omgevingsvisie is de visie van de gemeente op de leefomgeving. De Omgevingsvisie vervangt de gemeentelijke structuurvisie. De Omgevingsvisie laat zien wat het toekomstbeeld is voor de gemeente. In het toekomstbeeld kijken we ver vooruit, een jaar of 15. De visie geeft ook aan welke ambities we hebben en met welke opgaven aan de slag wordt gegaan. Deze opgaven zijn de eerste stappen in de komende jaren. De opgaven helpen om de ambities te realiseren. Voor Waskemeer is het volgende opgenomen in de visie:

Waskemeer is vooral een woondorp. Goed wonen in een groene omgeving staat hier voorop. In dit dorp wil de gemeente zorgen dat er passende woningen zijn voor jong en oud. Lokale initiatieven voor woningbouw voor jongeren en ouderen worden van harte ondersteund. Het liefst zelfs in combinatie zodat zorgen voor en 'omtinke foar elkoar' meer natuurlijk wordt. Daarbij wordt eerst ruimte gezocht in het omvormen van bestaande panden en erven of het beperkt toevoegen van nieuwe woningen in de bestaande linten. Daarna wordt naar uitbreiding op kleine schaal bij het dorp gekeken.

Toets
Het plan heeft betrekking op woningbouw, waarbij levensloopbestendige woningen worden gerealiseerd. Zowel voor starters als senioren zijn deze woningen passend. Omkijken naar elkaar wordt hierdoor gestimuleerd. Met de bouw van rijwoningen, twee-onder-een-kap woningen en een vrijstaande woning wordt een samenhangende buurt in gevarieerde typen gerealiseerd. Het gaat daarbij om een kleinschalige uitbreiding van het dorp.

De omzetting van het agrarische erf naar een woonbestemming past binnen de uitgangspunten van de visie, waarin het omvormen van bestaande erven genoemd is als eerste keus. Onderdeel van deze ontwikkeling is naast het omzetting van de agrarische bestemming naar een woonbestemming, het slopen van de leegstaande agrarische bebouwing, hetgeen een kwaliteitsslag betekent.

3.3.2 Woon(zorg)visie 2022-2026

De Woon(zorg)visie beschrijft de visie van de gemeente Ooststellingwerf op de gewenste ontwikkeling van de woningmarkt in de kernen. De gemeente wil een belangrijke sturende en regisserende rol spelen op de woningmarkt, zeker omdat zij op dit moment voor een aantal grote opgaven staan. Als gemeente betekent dit dat zij op verschillende manieren invloed uitoefenen. Dat zal vaak regisserend en stimulerend zijn, soms meer faciliterend (waarmee wordt aangesloten op de roldefinitie in de Visie op de samenleving). Deze inzet moet eraan bijdragen dat Ooststellingwerf een fijne plek blijft om te wonen voor iedereen. Deze woon(zorg)visie geeft voor de komende jaren hiervoor de kaders aan. De noodzaak en urgentie om deze rol op te pakken, komt terug onder een viertal thema's met prioriteit (de tekst is geschreven in 'wij' vorm, waarmee de gemeente wordt bedoeld:


Thema 1: Inzetten op een passend groeiscenario
Het aantal huishoudens in Ooststellingwerf zal blijven groeien. Daarom werken we aan een versnelling van de woningbouw. Tot 2030 zetten we in op een groeiscenario om de druk op de huidige markt te verlichten en kansen van economische voorspoed te verzilveren. We zoeken mogelijkheden voor versnelling in productie op korte termijn. Vervolgens voegen we woningen gefaseerd toe zodat we tijdig kunnen op- en afschalen, afhankelijk van de behoefte. In de getekende Regionale Woondeal april 2023 is het aantal te realiseren woningen verhoogd naar 700 woningen, evenredig te verdelen over de gemeente.

Planmatige nieuwbouw vindt vooral plaats in de kerndorpen (Oosterwolde, Appelscha, Haulerwijk), Donkerbroek en Oldeberkoop. Met de overige dorpen zoeken we kansen voor toevoegingen aansluitend bij de ruimtelijke mogelijkheden en aard en schaal van het dorp.

Thema 2: Mismatch tussen vraag en aanbod
De prijzen van woningen zijn de afgelopen jaren flink gestegen. Hierdoor zijn woningen voor mensen met een laag of middeninkomen soms te duur. Woningzoekenden uit Ooststellingwerf hebben hier extra last van, door de gemiddeld lage sociaal-economische status van inwoners van Ooststellingwerf. Wij willen voorkomen dat zij niet in onze gemeente kunnen wonen. Met name (koop)starters komen in de knel, maar ook jonge gezinnen die uit hun starterswoning zijn gegroeid. Voor ouderen is er beperkt aanbod aan levensloopgeschikte woningen waar zij naartoe kunnen doorstromen. We zien een verschuiving in de vraag van traditionele gezinswoningen naar kleinere levensloopgeschikte woningen. De komende jaren stimuleren we een betere afstemming van het woningaanbod op de vraag; ook door realisatie van betaalbaar woningaanbod. Daarbij bieden we ruimte aan innovatieve woonvormen die deze afstemming dichterbij brengt.
We zetten in op de ontbrekende schakels op de woningmarkt. Zo stimuleren we doorstroom en benutten we de huidige voorraad optimaal. Dit betekent dat we nieuwbouw vooral inzetten om doorstroom op gang te krijgen. Denk hierbij aan het toevoegen van koopwoningen tot de NHG grens (deze wordt in 2023 €405.000), middenhuur tot €1.000 en woningen voor senioren.
Aanvullend op het inspelen op de behoefte vanuit vooral starters en doorstromers, voegen we kleinschalig woonmilieus toe die in trek zijn bij vestigers (landschappelijk wonen in een groene omgeving), zodat er meer variatie komt in het woningaanbod in de gemeente en we een kapitaalkrachtige groep aan Ooststellingwerf binden. Om snel in te kunnen spelen op de veranderende woningvraag stimuleren en ondersteunen we initiatieven uit de gemeenschap, vanuit het principe 'ja mits'. We gaan experimenteren met versnelling in ruimtelijke procedures en het actief begeleiden van initiatieven.

Het toevoegen van sociale huurwoningen richten we vooral op de kerndorpen (Oosterwolde, Appelscha en Haulerwijk). In de overige dorpen zetten we in op minimaal behoud van de huidige omvang van de sociale huurvoorraad en werken we mee aan kleinschalige initiatieven als deze worden aangedragen vanuit corporaties, ontwikkelaars of de samenleving.

Om te zorgen voor voldoende betaalbare woningen en het op gang brengen van doorstroming, nemen we een regisserende rol bij nieuwbouw en sturen we op het netto toevoegen van 25% (levensloopgeschikte) woningen in het sociale huursegment, 5% middenhuur en 40% koop tot de NHG grens. Hierbij streven we in het koopsegment naar een grote spreiding in prijsklassen zodat ook woningen met een prijs van €250.000 of lager worden toegevoegd. De overige 30% van het programma is vrij invulbaar, waarbij een deel in de vorm van kleinschalige landschappelijke woonmilieus.

Naast nieuwbouw voor doorstroming bieden we in beperkte mate ruimte voor nieuwbouw van kleinschalige woonmilieus in het duurdere segment (€300.000+) in een landschappelijke en groene omgeving. Het gaat hierbij om initiatieven van maximaal enkele tientallen woningen. Dit soort woningen is in trek bij vestigers. Zo blijven we ook in de toekomst een aantrekkelijke gemeente voor nieuwkomers en brengen we variatie aan in het nieuwbouwprogramma.

Thema 3: Organiseren van wonen en zorg
We willen dat mensen met een zorg- of ondersteuningsvraag wonen in een 'gewone woning' in een 'gewone woonwijk' kunnen wonen. In onze woonzorgvisie geven we hier aandacht aan; vanwege de groeiende opgave door de vergrijzing enerzijds, en het weer thuis wonen van mensen die nu in instellingen wonen anderzijds. Vanuit deze woonzorgvisie bevorderen we aanbod toegankelijke woningen, met in nabijheid burenhulp, ontmoeting, en / of ondersteuning en zorg. Dat alles liefst zo dicht mogelijk in de vertrouwde omgeving bij mensen thuis, zodat mensen ook met een zorgvraag prettig en veilig thuis kunnen (blijven) wonen. En als dit door de intensiteit niet meer in de vertrouwde omgeving kan, zo dichtbij mogelijk elders in Ooststellingwerf. De gemeente faciliteert planologisch de realisatie van concepten als hofjeswoningen zoals "knarrenhoven" of meergeneratiewoningen, zodat jongeren en ouderen elkaar makkelijk kunnen helpen, en mantelzorg mogelijk blijft.


Thema 4: Werken aan leefbaarheid en duurzaamheid|
Ooststellingwerf is een landelijke gemeente waar landschappelijke kwaliteiten, gemeenschapszin en duurzaamheid belangrijk zijn. Wij stimuleren prettig wonen in Ooststellingwerf door mee te werken aan een leefbare omgeving en verduurzaamde woningen. Let op: bij de uitwerking van deze thema's benoemen we oplossingen die bij het schrijven van deze woonvisie actueel zijn en aansluiten bij de vraagstukken die spelen in Ooststellingwerf. Denk bijvoorbeeld aan "tiny houses", "demontabel bouwen" of "knarrenhoven". Initiatieven op de woningmarkt volgen elkaar snel op. Nieuwe ideeën dienen zich constant aan.

In de visie is benoemd dat planmatige nieuwbouw vooral plaatsvindt in de kerndorpen van de gemeente. In de andere dorpen dan de kerndorpen worden kansen gezocht voor toevoegingen aansluitend bij de ruimtelijke mogelijkheden en aard en schaal van het dorp.

Toets
Waskemeer betreft een overig dorp binnen Ooststellingwerf. Voor dit dorp geldt dat daarom het uitgangspunt dat er kansen zijn voor toevoegingen die passen bij de ruimtelijke mogelijkheden en aard en schaal van het dorp.

Er zijn binnen Waskemeer op korte termijn geen locaties aanwezig voor de ontwikkeling van woningbouw op de korte termijn. Deze locatie, die gelegen is in de bebouwde kom qua verkeersregime, maar wel gelegen is in het buitengebied volgens het bestemmingsplan en in samenhang met een stoppend agrarisch bedrijf wordt ontwikkeld, biedt voldoende ruimte om woningbouw te realiseren die past bij de aard en schaal van het dorp.

De toevoeging van 11 woningen is gezien op de schaal van het dorp Waskemeer een passend aantal. Het toevoegen van een gevarieerd programma is logisch aan de rand van het dorp. Het aantal woningen past ook binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Ooststellingwerf, waarin is aangegeven dat tot 2030 520 woningen worden gerealiseerd en voor Waskemeer uitgegaan wordt van 11 woningen. Daarbij geldt overigens dat het toe te voegen aantal woningen per dorp niet strikt wordt gehanteerd.

Met de bouw van levensloopbestendige woningen wordt voorzien in een behoefte van zowel starters als senioren. Dit zijn doelgroepen die in de Woon(zorg)visie benoemd zijn als de groepen waarvoor toevoegingen in de woningvoorraad in Ooststellingwerf en Waskemeer kunnen en moeten plaatsvinden de komende jaren. Door de toevoeging zal doorstroming in de woningmarkt gestimuleerd worden.

Doordat naast de levensloopbestendige woningen ook twee-onder-een-kapwoningen en een vrijstaande woning, worden gerealiseerd wordt er een mix aan woningen gerealiseerd, waardoor een gevarieerd aanbod wordt toegevoegd in het dorp Waskemeer. Deze woningen, die in een duurder segment zullen vallen dan de levensloopbestendige woningen, passen programmatisch binnen de Woon(zorg)visie, waarin ruimte wordt geboden voor bouw in het duurdere segment. Door een dergelijke toevoeging wordt bijgedragen aan aantrekkelijk zijn van Waskemeer voor nieuwkomers. Daarnaast draagt het bij aan een gevarieerd woonmilieu.


Afwegingskader woningbouw
In het afwegingskader woningbouw zijn criteria opgenomen voor toevoeging van woningen aan de voorraad. Hierbij dient te worden getoetst aan 'overige dorpen' Ambitie is om woningen passend bij de kwalitatieve behoefte toe te voegen. Het gaat om grondgebonden koopwoningen tot €300.000 en ruimte voor initiatief vanuit de dorpen. Op programmaniveau gaat het om 70% tot NGH-grens met variatie in prijsklassen, met maximaal 30% koopwoningen boven de €300.000 (prijsindexatie is van toepassing op de bouwkosten, dus bedrag past zich aan). Er is met name behoefte aan betaalbare grondgebonden woningen in de 'overige dorpen'. Onder 'betaalbaar' wordt verstaan dat dit woningen onder de NHG-grens betreffen.

Toets
De NHG-grens wordt voor 2023 vastgesteld op € 405.000. Het plan voor woningbouw betreft grondgebonden woningen, waarbij het uitgangspunt is om betaalbare levensloopbestendige koopwoningen toe te voegen. De rijwoningen vallen in ieder geval onder deze NHG-grens.

Daarnaast worden ook zes twee-onder-een-kapwoningen gerealiseerd. In het toetsingskader is ruimte voor het toevoegen van koopwoningen boven de €300.000 (de bouwkostenindex moet hier nog bij op worden geteld). Dit geldt ook voor de vrijstaande woning.


Geconcludeerd kan worden dat de planontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid.

3.3.3 Welstand

Voor het grondgebied van de gemeente Ooststellingwerf geldt de Welstandsnota juni 2009. Voor deze herontwikekling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld om de uitstraling van de bebouwing in het plangebied en de aansluiting op de omgeving te borgen, zie Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan. Dit beeldkwaliteitsplan zal separaat van dit bestemmingsplan worden vastgesteld. Op basis van het beeldkwaliteitsplan kan de welstandstoets plaatsvinden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt een woningbouwontwikkeling voor 11 woningen mogelijk gemaakt. Daarbij wordt beeldverstorende bedrijfsbebouwing gesloopt en daarvoor één woning gerealiseerd. Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. De transformatie van een bestaand agrarische erf en de woningbouwontwikkeling van in totaal 11 woningen wordt niet expliciet benoemd in het Besluit milieueffectrapportage, maar de meest logische aansluiting kan worden gemaakt bij: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De genoemde maximum oppervlakken en aantallen gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het plan is niet binnen kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

Per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan.

Voor onderhavige ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. De aanmeldnotitie m.e.r. is als bijlage opgenomen, zie Bijlage 3 Aanmeldnotitie m.e.r. van dit bestemmingsplan opgenomen.
Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.Bakkeveensterweg-ON01_0010.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

In de voorliggende situatie is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied', vanwege de ligging tussen de woningen en het agrarische gebied.

Zoals hiervoor genoemd dient bij de realisatie van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen een rol:
1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De gewenste woonfunctie betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden, als gevolg van dit plan, is dan ook geen sprake.

Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of bestaande functies in de omgeving door de ontwikkeling worden belemmerd in de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden. Nabij het plangebied bevinden zich agrarisch gronden, woonbestemmingen en een ijsbaan.
Aan de overzijde van de Bakkeveensterweg geldt de beheersverordening "Overige dorpen 2014". Dat betekent dat de binnen dat gebied de gelegen gronden en bestaande bouwwerken gebruikt mogen worden overeenkomstig het bestaand gebruik. De dichtstbijzijnde woningen aan de Bakkeveensterweg betreffen woningen en deze kunnen dus als woning in gebruik blijven. Tussen woningen onderling is geen minimale afstand vereist.

Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een ijsbaan. De ijsbaan betreft een buitenbaan die alleen wordt gebruikt indien de weersomstandigheden zodanig zijn dat er op deze buitenbaan in de winter kan worden geschaatst. Het betreft een weiland dat in de winterperiode onder water wordt gezet.
Deze ijsbaan is niet te vergelijken met een ijsbaan zoals deze in de VNG-brochure worden aangehaald vallend onder de categorie 'Stadions en openluchtijsbanen'. Dit betreft banen met kunstijs die het grootste deel van het jaar geopend zijn. Voor deze banen geldt een minimale richtafstand van minimaal 300 m. Het zal duidelijk zijn dat hiervan geen sprake is van dergelijke omvang en het niet reëel is om deze richtlijn te hanteren.
In deze situatie betreft het een weiland dat in gebruik is als natuurijsbaan, mits de winter streng genoeg is. Dat is de afgelopen jaren weinig het geval geweest. Door het beperkte gebruik van de ijsbaan wordt de bijbehorende verlichting ook beperkt gebruikt.
De afstand tot de ijsbaan is circa 30 meter. Gezien de mate waarin de ijsbaan wordt gebruikt, kan worden gesteld dat deze afstand acceptabel is.

De toegang tot de ijsbaan is via De Kromten langs nr. 4 Het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op de bereikbaarheid van de ijsbaan. De bezoekers zullen op de fiets komen en de automobilisten zullen veelal parkeren langs De Kromten.
Voor onderhoud kan groot materieel via het perceel sectie B nummer 11377, ten noorden van het plangebied.

Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt op een afstand van circa 190 meter (Bakkeveensterweg 28). Dit perceel heeft een agrarische bestemming. Ter plaatse is op grond van het geldende bestemmingsplan een grondgebonden bedrijfsvoering met neventak intensieve veehouderij toegestaan. Op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' bedraagt bijvoorbeeld de indicatieve richtafstand tussen een gevoelig object en een rundveehouderij 100 meter, voor houden van paarden bedraagt deze afstand 50 meter. Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij geldt een specifieke vaste afstand voor dieren zonder geuremissiefactor (zoals rundvee of paarden). Deze specifieke afstand bedraagt 50 meter als gevoelige objecten buiten de bebouwde kom liggen. Voor het houden van varkens geldt een richtafstand van 200 m.
Tussen het plangebied en dit agrarisch bedrijf liggen overigens ook reeds verschillende woningen. Dit agrarische bedrijf zal niet belemmerd worden door de bouw van de nieuwe woningen, maar wordt reeds beperkt door bestaande woningen.

In paragraaf 4.3 wordt nader op het geuraspect ingegaan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Ooststellingwerf

De gemeente Ooststellingwerf heeft een eigen geurbeleid, vastgelegd in de Verordening geurhinder en veehouderij (in werking getreden op 01-10-2010). In afwijking van de Wet hanteert de gemeente eigen afstandsnormen voor veehouderijen met dieren met een geuremissiefactor:

  • binnen de bebouwde kom: 8,0 ouE/m³
  • buiten de bebouwde kom: 20,0 ouE/m³.


De afstandsnormen voor dieren zonder geuremissiefactor zijn gehalveerd, in de bebouwde kom bedraagt de minimale afstand derhalve 50 meter, buiten de bebouwde kom geldt een afstand van ten minste 25 meter.

Toets

Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf (Bakkeveensterweg 28) ligt op een afstand van circa 190 m ten opzichte van de rijwoningen op perceel Bakkeveensterweg 13. Dat is ruim boven de vereiste afstand van 50 m buiten de bebouwde kom bij uitsluitend veehouderij.
Dit agrarische bedrijf wordt niet beperkt door de nieuwe woningen indien er andere dieren zouden worden gehouden, er bevinden zich een aantal reguliere woningen op een kortere afstand van het bedrijf.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Kruse Milieu BV heeft een verkennend (asbest)bodemonderzoek (d.d. 10 januari 2023, projectcode 22074316) uitgevoerd voor het plangebied, om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen, zie Bijlage 5 Verkennend (asbest)bodemonderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd conform de NEN5740 en NEN5707.

Naar aanleiding van het vooronderzoek (NEN5725) worden de locaties van een druppelzone en van een voormalige bovengrondse gasolietank als 'verdacht' beschouwd. De bovengrond wordt ter plekke van het erf beschouwd als verdacht voor de aanwezigheid van asbest. De onderzoekslocatie is als onverdacht beschouwd voor chemische componenten.


Conclusies en aanbevelingen uit het rapport
In het grondwater (PB 1 en PB 2) zijn enkele licht tot matig verhoogde concentraties
aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de
paragrafen 4.3 en 4.4. In de bovengrond (BG I - Erf, BG II - Erf, BG III - Weiland, BG IV- Weiland), de ondergrond (OG I - Klei en OG II - Zand) en het grondwater (PB A1) zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Gesteld wordt dat de matig verhoogde barium- en zinkgehalten zijn toe te schrijven aan natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden, daarom is besloten af te zien van een nader onderzoek.

In de mengmonsters van fijne fractie MM FF - 01 en MM FF - 03 is geen asbest aangetoond. In het mengmonster van de fijne fractie MM FF - 02 is asbest aangetoond, maar is het gewogen asbestgehalte ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

In het mengmonster van de fijne fractie MM FF - B is asbest aangetoond in een gehalte hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Een nader asbestonderzoek ter plekke van de druppelzone B kan meer inzicht in de omvang van de verontreiniging geven.

Het asbestgehalte is hoger dan de interventiewaarde. De druppelzone heeft een lengte van circa 45 meter. De omvang van de verontreiniging wordt geschat op 45 m x 1 m x 0.5 = circa 25 m³.

Sanering van de verontreiniging is noodzakelijk voor mogelijke herontwikkeling van het terrein.
Er dient voorkomen te worden dat er vermenging ontstaat met de schone grond. De sterk verontreinigde grond mag niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van het bevoegd gezag (provincie Friesland). Voorafgaande aan de sanering dient een BUS-melding of saneringsplan opgesteld te worden en goedgekeurd te worden door het bevoegd gezag. Een sanering mag alleen door hiervoor erkende bedrijven worden uitgevoerd

Slotconclusie uit rapport
De vastgestelde verontreiniging ter plekke van de druppelzone heeft invloed op de financiële waardering van het terrein. Bij verkoop van het terrein heeft de verkopende partij informatieplicht tegenover de koper over de verontreinigingssituatie. De asbestverontreiniging ter plekke van de druppelzone dient te worden gesaneerd wanneer het terrein wordt herontwikkeld en een andere (gevoeliger)bestemming krijgt. De verontreiniging ter plekke van de druppelzone mag niet zonder toestemming van het bevoegd gezag worden verminderd of verplaatst. De bodem wordt, na eventuele sanering, geschikt geacht voor het toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

De woningen ontsluiten op de Bakkeveensterweg. Langs het plangebied ligt de weg grotendeels in de bebouwde kom, waar een snelheidsregime geldt van maximaal 30 km/uur en een deel buiten de bebouwde kom waar een maximumsnelheid van 60 km/uur geldt.

Voor het bepalen van de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen ten gevolge van het wegverkeerslawaai is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Munsterhuis geluidsadvies heeft dit onderzoek uitgevoerd door middel van de Standaard Rekenmethode II, zoals beschreven in het 'Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012' (d.d. 24 november 2023, projectnummer 23.098), zie Bijlage 8 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. De wettelijke voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeerslawaai, per weg, ligt op 48 dB voor geluidgevoelige bestemmingen. Het uitgangspunt van de Wet geluidhinder (Wgh) is dat in nieuwe situaties zo veel mogelijk dient te worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Uit het onderhavig onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken.

Uit de resultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Bakkeveensterweg wordt overschreden op woning 8 en 9. De maximale geluidbelasting bedraagt 53 dB. Daarmee wordt voor deze woningen niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

  • Voor de overige woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
  • Maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen tot aan de voorkeursgrenswaarde
    stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en financiële aard;
  • Er kan een hogere waarde aangevraagd worden van 53 dB voor woning 8 en 49 dB voor woning 9;
  • Het blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer ter plaatse van meerdere gevels de 53 dB overschrijdt, zie tabel 5 in de rapportage. Daarmee wordt voor deze gevels niet voldaan aande eisen uit het Bouwbesluit. Extra geluidwerende voorzieningen zijn voor deze gevels noodzakelijk. Dit zal in een gevelweringsonderzoek moeten worden aangetoond. Voor de overige gevels wordt voldaan aan de maximale waarde van 53 dB.

Het ontwerpbesluit voor een hogere waarde (Wgh) is als bijlage opgenomen, zie Bijlage 6 Ontwerp besluit hogere waarde Wgh.

In de regels wordt een bepaling opgenomen dat de karakterstieke geluidwering van uitwendige scheidingsconstructie van de woningen van minimaal 25 dB moet bedragen.

Met inachtneming van de voorgestelde maatregelen en vaststelling van de hogere grenswaarden, vormt de Wet geluidhinder geen belemmering voor het realiseren van de voorgenomen plannen en is er sprake van een aanvaardbaar 'woon- en leefklimaat'.

Railverkeerslawaai en industrielawaai zijn hier niet aan de orde.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Deze planontwikkeling voorziet in de bouw van 11 extra woningen en behoud van de bestaande (bedrijfs)woning. De voormalig agrarische bedrijfsgebouwen worden verwijderd.
Deze extra woningen zullen extra verkeersbewegingen opleveren. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 89 per dag gesteld worden. Er zal gemiddeld één vrachtwagen per week langs komen, waardoor het percentage vrachtverkeer op 1% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 89 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.Bakkeveensterweg-ON01_0011.png"
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Tevens zullen er in de praktijk per saldo minder verkeersbewegingen zijn, vanwege het feit dat het bedrijfsmatige verkeer dat hoort bij het agrarische bedrijf ook verdwijnt. Daar zal gemiddeld meer vrachtverkeer bij zijn, dan bij woningen.

Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de planontwikkeling.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.3 is een uitsnede van de risicokaart te zien, met daarop het plangebied rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.Bakkeveensterweg-ON01_0012.png"
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Toets

De dichtstbijzijnde risicobron is een opslagtank (propaan/propeen) op een afstand van minimaal 488 meter van het plangebied. Rondom de tank geldt brand- en explosieaandachtsgebied (de cirkels). Deze gebieden liggen op ruim voldoende afstand van het plangebied.

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 488 m van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2027 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerplan 2022-2027 "En wat doen we morgen met water?".
Het Wetterskip heeft drie hoofdtaken:

  • zorg voor veilgheid achter de dijken;
  • zorg voor voldoende water;
  • zorg voor schoon water.

Toets
Op 25 april 2023 is de digitale watertoets voor dit plan uitgevoerd, zie Bijlage 9 Watertoets. Hieruit volgt dat de normale procedure moet worden doorlopen. Voor het beoordelen van ruimtelijke plannen werkt het Wetterskip met de Leidraad Watertoets. Daarin staan voor alle wateraspecten de uitgangspunten omschreven en hieronder opgenomen.

Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies.
De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteren wij de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%,
  • Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.

Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan hier vermeld. Zie de ‘Leidraad watertoets’ voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met ons. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij bovenstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming
plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

Er is een gescheiden rioolstelstel, waarbij het hemelwater en vuilwater gescheiden worden afgevoerd. Uitgangspunt voor de nieuwe woningbouw is dat het hemelwater wordt geïnfiltreerd op eigen terrein. Mocht dat niet mogelijk zijn, dan via wadi's. Het vuilwater zal via het rioolstelsel worden afgevoerd. De watergang langs de Bakkeveensterweg (gemeentelijk eigendom) blijft behouden.

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor realiseren van de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden die is uitgevoerd door Natuurbank Overijssel, zie Bijlage 4 Quickscan natuurwaarden. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Het plangebied ligt ten oosten van op een afstand minimaal 290 meter van gronden die tot NNN behoren. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking. Omdat het plangebied buiten Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciaal beleid t.a.v. Natuurnetwerk Nederland.

Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, (Bakkeveense Duinen), ligt op 2,1 km ten noorden van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden. Andere negatieve effecten op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, worden wél uitgesloten.

Stikstofberekening

Voor dit bestemmingsplan zijn twee stikstofberekeningen (AERIUS) uitgevoerd, één voor de aanlegfase en één voor de gebruiksfase. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 7 Stikstofberekening. Stikstofberekening bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieronder worden de resultaten/conlcusies besproken. Voor de concrete inhoud wordt verwezen naar de bijlage.

De AERIUS-berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2023.0.1. Voor de aanlegfase is gerekend voor het rekenjaar 2024, omdat het woningbouwplan naar verwachting pas in dat jaar kan worden uitgevoerd i.v.m. het doorlopen van de ruimtelijke procedure. Voor de gebruiksfase van de woningen is gerekend voor het rekenjaar 2025, omdat uit is gegaan van een doorlooptijd van 1 jaar voor de bouw van de woningen. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. In de bijlage van de rapportage is een uitdraai van de resultaten van de AERIUS Calculator opgenomen.

De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. In de bijlage is een uitdraai van de resultaten van de AERIUS Calculator opgenomen.

Aanleg- en gebruiksfase
De totale NOx-emissie in de aanleg- en gebruiksfase bedraagt voor het rekenjaar 2024 in totaal 41,4 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 1,2 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Conclusie
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS-berekening is aangetoond dat dit zowel in de aanlegfase van de ontwikkeling als in de gebruiksfase niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In de aanleg- en gebruiksfase is er dan ook geen sprake van een meetbare depositie.

Gelet op het vorenstaande wordt een nader onderzoek derhalve niet noodzakelijk geacht. De AERIUS Calculator 2022 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura-2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. In de aanleg- en gebruiksfase is er dan ook geen sprake van een meetbare depositie. Gelet op het vorenstaande wordt een nader onderzoek derhalve niet noodzakelijk geacht. De AERIUS Calculator 2023.0.1 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura-2000- gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator 2023.0.1 zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.
De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.


Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien beplanting wordt verwijderd en de stallen worden gesloopt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.


Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën die een vaste (winter)rust en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'doden' en `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voorplantingsplaats'. Initiatiefnemer dient in het kader van de zorgplicht echter alles in het werk te stellen om het onnodig doden van beschermde dieren te voorkomen. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden, dient gepoogd te worden de dieren weg te jagen of om ze te vangen (om elders los te laten). Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het onderzoeksgebied als foerageergebied voor verschillende voorkomende diersoorten tijdelijk af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor deze planontwikkeling.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het bodemarchief is door de provincie in kaart gebracht op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Deze bestaat uit twee advieskaarten: één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr) en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr - 1500 n Chr). Op basis van FAMKE is voor de eerstgenoemde periode geen onderzoek nodig, voor de perode ijzertijd - middeleeuwen wordt een archeologische quickscan geadviseerd bij ingrepen groter dan 5.000 m².

Toets
In het bestemmingsplan Buitengebied heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. De onderstaande afbeelding geeft een uitsnede weer van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Ooststellingwerf. Het plangebied heeft middelhoge archeologische verwachting. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 centimeter onder het maaiveld. De omvang van de totale bodemverstoring in het plangebied dieper dan 40 cm zal minder dan 2.500 m² bedragen. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

In het vigerende bestemmingsplan heeft onderhavig plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' en een gedeelte "Waarde - Cultuurhistorie 1". De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' richt zich op het beschermen van delen van het landschap van de hoogveenontginningen waar het wijkenpatroon als drager van de landschappelijke hoofdopzet nog sterk aanwezig is. Ook de concentratie van bebouwing in lange linten is een van de cultuurhistorische waarden van het hoogveenontginningslandschap. Deze concentratie van bebouwing leidt tot visueel meer open gebieden tussen de bebouwingslinten.
De dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie 1" richt zich op het besschermen van delen van de landschappen: essenlandschap, heideontginningen, woudontginningen. Van deze landschappen zij de landschappelijke en cultuurhistoriesche kenmerken in onderlinge samenhang nog duidelijk aanwezig.

Het plangebied betreft in de huidige situatie een weiland en een agrarisch erf. In het plangebied en in de directe omgeving zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig waar het initiatief een effect op kan hebben. De bebouwing vindt plaats als lintbebouwing langs de Bakkeveensterweg. Aan de westzijde blijft een deel van het bestaande weiland behouden en zal de perceelsgrens aan de westzijde worden versterkt door beplanting met bomen.
Het plan is van een dermate schaalniveau dat het geen invloed heeft op de bovengenoemde cultuurhistorische waarden. De dubbelbestemming is in het plan overgenomen.

4.11 Verkeer / parkeren

Verkeer
De woningen in het zuidelijke gedeelte van het plangebied ontsluiten via drie aan te leggen inritten op de Bakkeveensterweg. De rijwoningen zullenl via een aan te leggen inrit van het ontsluiten op de weg.
Het grootste gedeelte van het plangebied ligt in de bebouwden kom en kent de weg een maximumsnelheid van 30 km/uur (asfalt). Voor het gedeelte in het buitengebied geldt een maximumsnelheid van 60 km/uur (asfalt).

Verkeer
In de CROW-richtlijn 381 'Toekomstbestendig parkeren (van parkeerkencijfers naar parkeernormen) staan kengetallen die als richtlijn worden gehanteerd voor het berekenen van de parkeerbehoefte en de aantallen verkeersbewegingen die het plan met zich meebrengt. Het plangebied valt op basis van deze richtlijn in het gebied 'niet stedelijk' en 'rest bebouwde kom'.

In de tabel van figuur 4.4 zijn de kengetallen voor de nieuw te bouwen woningen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.Bakkeveensterweg-ON01_0013.png"
Figuur 4.4: verwachte verkeersgeneratie (bron: Ad Fontem)

Voor dit plan betekent dit een verwachte verkeersgeneratie van maximaal 90 verkeersbewegingen. Er is voldoende zicht en ruimte voor het verkeer bij het verlaten van het plangebied, waardoor op een veilige wijze het extra verkeer kan worden afgewikkeld. De weg heeft voldoende capaciteit om het verkeer van deze 11 woningen af te wikkelen.

Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

De gemeente Ooststellingwerf hanteert haar eigen parkeerkencijfers, zie Bijlage 10 Parkeercijfers gemeente Oostellingwerf. Daaruit volgt de volgende parkeerbehoefte, zie figuur 4.5

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.Bakkeveensterweg-ON01_0014.png"
Figuur 4.5: parkeerbehoefte (bron: Ad Fontem)

Voor de meest noordelijke woningen (rijwoningen) is op het voormalige agrarische erf ruimte ingericht voor vier parkeerplaatsen. Verder is er langs de eigen ontsluitingsweg ruimte voor parkeren ingericht, op de grasbetonblokken.
Voorlangs de twee-onder-een-kapwoningen (langs de Bakkeveensterweg) is eveneens parkeren mogelijk op de aan te leggen grasbetonblokken.

Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Bedrijfsvloeroppervlak (bvo)
Bij het bepalen van het bedrijfsvloeroppervlak (bvo) gaat het om ruimten die voor het publiek toegankelijk zijn alsmede ruimten die alleen voor personeel te bereiken is. Het bedrijfsvloeroppervlak betreft het oppervlak dat ligt binnen de uitwendige scheidingsconstructie, dus exclusief balkons, buitenmuren en scheidingswanden. Technische ruimten zijn ruimten waarin zich de technische apparaten bevinden die nodig zijn om onder andere het gebouw te verwarmen of te koelen en die alleen bereikbaar hoeven te zijn voor monteurs die onderhoud plegen aan de desbetreffende apparaten.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
  • Nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven dat met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via deze afwijkingsmogelijkheid kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid.
5.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels: deze bepaling bevat algemene regels omtrent bouwhoogtes en ondergronds bouwen;
  • Algemene gebruiksregels: In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan en is een regeling ten aanzien van evenementen opgenomen.
  • Algemene aanduidingsregels: dit artikel bevat bepalingen ten aanzien van de op de verbeelding opgenomen geluidszones en veiligheidszones;
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een afwijkings- en een wijzigingsbevoegdheid.
  • Overige regels: in dit artikel zijn onder meer voorwaarden opgenomen ten aanzien van de aspecten parkeren en laden en lossen.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro; Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

Het plan kent verschillende bestemmingen, evenals dubbelbestemmingen. Deze worden hierna kort toegelicht. Een dubbelbestemming geldt naast de regeling die is verbonden aan de overige bestemmingen ter plekke, aan beide moet worden getoetst.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden.

Agrarisch
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische cultuurgronden, behoud en herstel van landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, een grondgebonden agrarisch bedrijf, al dan niet met een bestaande neventak intensieve veehouderij.
Hierbij is aangesloten bij de bestaande agrarische bestemming.

Groen
De gronden binnen deze bestemming zijn bedoeld voor groenvoorzieningen. Daarbinnen zijn ondergeschikt ook parkeren, voet-/fietspaden, speelvoorzieningen en water toegestaan. Gebouwen en overkappingen zijn uitgesloten.

Waarde - Archeologie 5
Voor de gronden binnen deze dubbelbestemming geldt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor elke ingreep groter dan 2.500 m² of dieper dan 40 cm is in principe een vergunning noodzakelijk.

Waarde - Cultuurhistorie 1
Voor de gronden binnen deze dubbelbestemming mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Op basis van een omgevingsvergunning is het mogelijk af te wijken voor verharden van zandpaden en aanleggen van verhardingen met meer dan 100 m².

Waarde - Cultuurhistorie 2
Voor de gronden binnen deze dubbelbestemming mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Er is een vergunningenstelsel opgenomen voor de activiteit aanleggen.

Wonen
Binnen deze bestemming is een vrijstaande woning toegestaan, voor de andere woningen is op de verbeelding aangeduid hoeveel woningen er maximaal aaneen mogen worden gebouwd. De woning mag uitsluitend binnen de bestemming worden opgericht met de voorgevel in de gevellijn of maximaal 2 m erachter.
Voor bijbehoreden bouwwerken geldt dat de toegestane maximale oppervlakte van bijgebouwen is afhankelijk van de perceelsomvang.
Voor de bijgebouwen bij de rijwoningen is een specifieke aanduiding opgenomen, zodat op die plek alleen bijgebouwen zijn toegestaan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiervoor is een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer.
Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Fryslân

Conform het door de provincie Fryslân gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie.

Wetterskip Fryslân
Op 25 april 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het wetterskip Fryslân. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

Participatie

Vanuit de gemeente Ooststellingwerf is contact geweest met het bestuur van de ijsbaan en zijn er afspraken gemaakt over de bereikbaarheid.

Op 18 juli 2023 heeft er een inloopbijeenkomst plaatsgevonden met de buurt. Daaruit kwam naar voren dat de bewoners geen bebouwing tegenover de woning willen en het een te stedelijk plan vonden.
Het plan is daarop aangepast: de rijenwoningen zijn verplaatst naar de noordzijde op de plek waar de agrarische bedrijfsbebouwing stond en haaks op de weg voor meer ruimte. Het zuidelijk deel bestaat uit twee-onder-een-kappers en een vrijstaande woning.
In december 2023/januari 2024 volgt een tweede bijeenkomst voor de buurt over de gewijzigde plannen met aansluitend een bijeenkomst voor iedereen.

7.2 Zienswijzen

PM