direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuideinde 6 Fochteloo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BPZuideinde6-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Een initiatiefnemer heeft bij de gemeente Ooststellingwerf een principeverzoek ingediend voor de bouw van een woning tussen Zuideinde 6 en 10 te Fochteloo. De locatie is op dit moment in gebruik als schapenweide. Afbeelding 1.1 geeft een indruk van de ligging van het plangebied. Het gaat om een open plek in het bebouwingslint, dat kadastraal bij Zuideinde 6 hoort. Op 16 november 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf aangegeven in principe medewerking te verlenen aan het toevoegen van een woning op deze plek. De nieuwe woning kan echter niet gerealiseerd worden op grond van de ter plaatse geldende beheersverordening 'Overige dorpen 2014' (zie 1.3). Er is een nieuw planologisch-juridisch kader voor de woningbouw nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin.


afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde6-VG01_0001.jpg"
Afbeelding 1.1. Huidige situatie (ondergrond: perceelloep.nl)

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt, zoals gezegd, binnen het bebouwingslint van het Zuideinde te Fochteloo. Aan de noord- en zuidkant liggen woonpercelen (huisnummers 6 en 10). De oostzijde grenst aan het Zuideinde. Aan de westzijde van het plangebied ligt een agrarisch perceel (zie verder 3.1). Afbeelding 1.1 geeft de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer. Het gaat om het zuidelijke deel van kadastraal perceel: gemeente Oosterwolde, sectie F, nummer 76. Dit deel heeft een oppervlakte van circa
1.100 m2.

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied maakt deel uit van de beheersverordening 'Overige Dorpen 2014', dat op 20 mei 2014 is vastgesteld door de raad van de gemeente Ooststellingwerf. Zie afbeelding 1.2 voor een screenshot van ruimtelijkeplannen.nl. Aan de rechterzijde van deze afbeelding is te zien dat het besluitvlak 'Bestaand' van toepassing is. Binnen dit besluitvlak mogen alleen nieuwe huizen gebouwd worden als daarvoor het besluitsubvlak 'bouwvlak' is opgenomen. Dit is voor het plangebied niet het geval. Om een extra woning te kunnen bouwen moet een ruimtelijke procedure doorlopen worden. Dat kan een bestemmingsplanprocedure zijn óf een omgevingsvergunningprocedure waarbij wordt afgeweken van de beheersverordening. De initiatiefnemer kiest voor een bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde6-VG01_0002.jpg"
Afbeelding 1.2. Beheersverordening 'Oosterwolde 2014' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk gaat in op het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige situatie binnen het plangebied en laat zien hoe deze in de toekomst wordt ingericht. Ook de juridische vormgeving van het bestemmingsplan komt in dit hoofdstuk aan bod. In Hoofdstuk 4 is het plan getoetst aan diverse wet- en regelgeving, onder meer op het gebied van geluid, ecologie en water. Hoofdstuk 5 heeft betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door het (voormalige) ministerie van Infrastructuur en Milieu. De SVIR heeft betrekking op de periode tot 2040 en heeft als motto: 'Nederland concurrerend, leefbaar en veilig'. Om dit motto te kunnen bereiken zijn de volgende drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De bovengenoemde doelen zijn uitgewerkt in dertien nationale belangen. Nationaal belang dertien luidt: 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening, inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. "Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen." Om beide doelen te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Uit jurisprudentie blijkt dat voor 'kleinschalige woningbouw', dat wil zeggen nieuwbouwplannen van maximaal 11 woningen, de ladder niet doorlopen hoeft te worden (ABRvS, 28 juni 2017, 201608869/1/R3). Hoewel de laddertoets dus niet van toepassing is, is in deze toelichting wel ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed (zie Hoofdstuk 4). Tevens wordt aandacht geschonken aan de behoefte en uitvoerbaarheid (zie 2.3.2 en Hoofdstuk 5).

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) voorziet in de juridische borging van het beleid uit de SVIR. In het Barro zijn regels opgenomen die de beleidsruimte van andere overheden inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het gaat hier om de nationale belangen die in 2.1.1 genoemd zijn. Deze hebben geen inperkende werking voor dit planvoornemen.

2.1.3 Nationale Omgevingsvisie

In de 'Nationale Omgevingsvisie - Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' (NOVI, september 2020) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI gaat uit van 4 prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie; een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel; sterke en gezonde steden en regio’s; een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Naast deze prioriteiten zijn 21 nationale belangen geformuleerd, waaronder 'zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften'. De ambitie is om tussen 2020 en 2035 circa 1,1 miljoen woningen toe te voegen aan de woningvoorraad en een goede kwaliteit van de woningvoorraad in regio’s met bevolkingsdaling te behouden. De gebouwde omgeving moet in 2050 zoveel mogelijk CO2-arm, klimaatbestendig en natuurinclusief zijn ingericht.
Voor het maken van afwegingen met betrekking tot de nationale belangen zijn 3 afwegingsprincipes geformuleerd: combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen.
Dit bestemmingsplan heeft geen direct raakvlak met de 21 nationale belangen uit de NOVI. In algemene zin wordt bijgedragen aan het verruimen van de woningvoorraad. Daarnaast worden de afwegingsprincipes in acht genomen. Zo wordt bij de inrichting van het plangebied rekening gehouden met de karakteristieken van het plaatselijke landschap (zie Hoofdstuk 3). Tevens wordt afwenteling van hemelwater voorkomen (zie 4.7).

2.1.4 Conclusie

De woningbouw binnen het plangebied past binnen de regels voor duurzaam ruimtegebruik uit de SVIR, zoals vertaald in de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nationaal belang of van een inperkende werking op grond van het Barro. Tevens wordt aangesloten bij de opgave uit de NOVI voor een groter woningaanbod, in aansluiting bij de plaatselijke behoefte. Behoud van plaatselijke karakteristieken en een goede waterhuishouding staan daarbij voorop. Het bestemmingsplan past daarmee binnen het ruimtelijk beleid van het Rijk.

2.2 Provincie

2.2.1 Grutsk op 'e Romte!

In Grutsk op 'e Romte - Structuurvisie 2014 (vastgesteld d.d. 1 april 2014) worden de landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is: "behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren." De provincie hanteert voor de doorwerking van Grutsk op 'e Romte een tweesporenbeleid: bestuurlijke borging gebeurt via de Samenwerkingsagenda en juridische borging via de Verordening Romte Fryslân 2014 (zie 2.2.3). Gemeenten moeten in ruimtelijke plannen motiveren hoe ze met de provinciale belangen uit Grutsk zijn omgegaan.
Het plangebied is onderdeel van de gebiedseenheid 'Zuidelijke Wouden'. Van provinciaal belang binnen dit deelgebied is onder meer: "De samenhang tussen de hogere gronden (langgerekte ruggen) en de dalen, die wordt gevormd door de verkaveling, de rangschikking van de bebouwing (lineair) en de singels en houtwallen, tegenover de lager gelegen veelal redelijk open beekdalen (Lende, Tsjonger en Âlddjip)." Er is een visuele relatie tussen de bebouwing en het open landschap van het beekdal. Deze relatie wordt gedragen door de opstrekkende verkaveling en de veelal aanwezige singelbeplanting, houtwallen of bosstroken. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke inrichting van het plangebied. Daaruit blijkt dat de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van dit deelgebied gerespecteerd worden. Op dit punt wordt eveneens verwezen naar 4.9 waarin het planvoornemen getoetst is aan de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Deze geeft geen belemmeringen voor het planvoornemen aan.

2.2.2 Omgevingsvisie De romte diele

In de Omgevingsvisie De romte diele (vastgesteld d.d. 23 september 2020) wordt de inhoud van het beleid uit het Streekplan Fryslân 2007 en Grutsk op 'e Romte in grote lijnen voortgezet. De Omgevingsvisie geeft richting aan het handelen van de provincie (en is voor andere overheden, burgers of bedrijven niet bindend). Als hoofdambitie is geformuleerd: "brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân". Er staan negen principes in voor de manier waarop de provincie te werk wil gaan en die richting geven bij het maken van keuzes. Dit zijn:

  • Zuinig ruimtegebruik;
  • Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis;
  • Koppelen van ambities;
  • Gezond en veilig;
  • Rolbewust;
  • Decentraal wat kan;
  • Ja, mits;
  • Aansluiting zoeken;
  • Sturen op proces, ruimer op inhoud.

Met de Omgevingsvisie zet de provincie onder andere in op een "vitaal en samenhangend netwerk van steden en dorpen met een variatie aan woningen, bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen, werkgelegenheid en voorzieningen." Dit vormt een fundament voor de 'brede welvaart'. Vanuit de wettelijke verantwoordelijkheid voor zorgvuldig en verantwoord gebruik van de schaarse ruimte, zorgt de provincie voor regionale afstemming van plannen voor woningbouw. Met gemeenten worden in regioverband meerjarige programmeringsafspraken over een passend aanbod gemaakt (zie 2.3.2). "Via flexibele programmering kan worden ingespeeld op veranderingen in de markt. Hiervoor voert de provincie periodiek prognoses uit", aldus de Omgevingsvisie.
Van belang bij nieuwe stedelijke functies, zoals woningbouw, is dat deze naar aard en schaal passen bij de plaatselijke kerngebieden, en daarop aansluiten. Ook een goede ontsluiting is van belang. Vervoersknooppunten moeten zoveel mogelijk benut worden. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling van woningbouw over de kerngebieden.
De Omgevingsvisie bevat geen directe aanknopingspunten of belemmeringen voor het plangebied.

2.2.3 Verordening Romte Fryslân

De Verordening Romte Fryslân 2014 (gewijzigd vastgesteld d.d. 8 augustus 2018) bevat instructies op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) over de inhoud van gemeentelijke ruimtelijke plannen en over de onderbouwing en motivering in de plantoelichting. Kort gezegd geeft de Verordening weer wat in een ruimtelijk plan wel (toestemming) of niet (verbod) is toegestaan. Bij een verbodsbepaling geeft de Verordening vaak ook afwijkingsbepalingen. Daaruit blijkt onder welke voorwaarden de ontwikkeling toch is toegestaan ('ja, mits'). De gemeente zal bij de toepassing van die afwijkingsbepaling afdoende moeten motiveren dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Bij het vooroverleg over ruimtelijke plannen kunnen gemeenten met de provincie afspraken maken over de invulling van de voorwaarden.

Sturingsfilosofie
De Verordening is gebaseerd op een tweesporenbenadering, met als uitgangspunt het beginsel van de Wro; 'lokaal wat kan, centraal wat moet'. Deze twee sporen zijn:

  • 1. Heldere, transparante rechtsgelijke afbakening van provinciale en gemeentelijke belangen;
  • 2. Ontwikkelingsgerichte samenwerking gebaseerd op gezamenlijke belangen die bij voorkeur vorm worden gegeven in een planologische samenwerkingsagenda en daarop gebaseerde afspraken en die, voor zover nodig, juridisch worden geborgd door middel van de Verordening.

De Verordening regelt de provinciale belangen die op voorhand door moeten werken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen (spoor 1). Het gaat dan om belangen die niet doelmatig of doeltreffend op gemeentelijk niveau kunnen worden afgewogen en behartigd, omdat de effecten het lokale niveau overstijgen. Uitgangspunt is dat niet meer geregeld wordt dan noodzakelijk is. Dubbele regelgeving wordt ook vermeden. Verder is rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen kwantitatieve en kwalitatieve randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk. In het ontwikkelingsgerichte spoor levert de provincie actief haar bijdrage met kennis en inzicht, investeringen, programma's en projecten, organisatie- en regiekracht (spoor 2). Voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt nadrukkelijk ingezet op vooroverleg met gemeenten en afstemming tussen gemeenten.

Verbetering bebouwingslinten in het landelijk gebied
Het plangebied ligt grotendeels buiten bestaand bebouwd gebied (zie afbeelding 2.1). In artikel 1.3.1a van de Verordening is bepaald dat woningbouw in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint kan worden toegestaan als dit leidt tot "een landschappelijk aanvaardbare afronding of verdichting van een bebouwingslint [...] en geen afbreuk doet aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten". Op dit punt wordt verwezen naar het ruimtelijk inrichtingsplan in Hoofdstuk 3, die uitgaat van een versterking van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Artikel 1.3.1d bepaalt dat het bij lintverbetering moet gaan om "één of enkele woningen, waarvan de oppervlakte per woning inclusief bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m², of de maat die het bestemmingsplan buitengebied als algemene regel hanteert voor bestaande burgerwoningen." In de bestemming 'Wonen' is uitgegaan van de maat die in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018' voor burgerwoningen is opgenomen (maximaal 325 m2). Tenslotte is artikel 3.1.1 van toepassing. Hierin is aangegeven dat nieuwe woningen binnen bebouwingslinten moeten passen binnen een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hierna wordt op het gemeentelijk woonbeleid ingegaan. Daaruit blijkt dat de beoogde woningbouw binnen de 'woon(zorg)visie 2022-2026' en nadere woningbouwafspraken past (zie 2.3.2).
Op de kaarten die als bijlage bij de Verordening zijn opgenomen, zijn geen specifieke waarden of belemmeringen voor het plangebied aangegeven.
Na vaststelling van het bestemmingsplan zal de kaart Begrenzing bestaand bebouwd gebied (zie afbeelding 2.1) worden aangepast, zodat het plangebied daarin opgenomen wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde6-VG01_0003.jpg"
Afbeelding 2.1. Begrenzing bestaand bebouwd gebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2.4 Conclusie

De structuurvisie Grutsk op 'e Romte!, de Omgevingsvisie De Romte Diele en de Verordening Romte Fryslân 2014 leggen geen specifieke belemmeringen aan het plangebied op. Zie ook Hoofdstuk 3 waaruit blijkt dat de toekomstige situatie binnen het plangebied geen afbreuk doet aan landschapswaarden die van provinciaal belang zijn, past bij de aard en schaal van de woonomgeving en op korte afstand van openbaar vervoer is gelegen. Het planvoornemen is aldus in overeenstemming met het provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie Ooststellingwerf

Op 23 november 2021 heeft de gemeenteraad de 'Omgevingsvisie Ooststellingwerf' vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie 2010-2020-2030 (15 september 2009). Het is een visie op de toekomst van de leefomgeving. Het toekomstbeeld is vertaald naar ambities. Eén van die ambities is 'Vitaal Ooststellingwerf'. Woningbouw draagt bij aan de vitaliteit van de dorpen. Daarom zoekt de gemeente naar mogelijkheden om nieuwe woningen toe te voegen. De insteek is dat er gebouwd wordt naar behoefte. Inbreiding gaat voor uitbreiding.
In de Omgevingsvisie zijn vier gebiedskompassen opgenomen. Het plangebied valt onder gebiedskompas 'Het Drentse Ooststellingwerf'. Fochteloo wordt getypeerd als een lintdorp op een zandrug tussen het veen. Kenmerkend is het besloten karakter van de bebouwingslinten, in contrast met het open landschap. Voor wat betreft woningbouw geeft de Omgevingsvisie aan: "We bieden in Fochteloo en Ravenswoud ruimte voor kleinschalige initiatieven van onderop. Initiatieven voor woningbouw voor jong en oud, zodat het gemakkelijker wordt om een leven lang te kunnen blijven wonen in je eigen dorp."
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking een kleinschalig woningbouwinitatief van een lokale bewoner. Het plan sluit hiermee aan bij de Omgevingsvisie.

2.3.2 Woon(zorg)visie Ooststellingwerf 2022-2026

Op 25 januari 2022 heeft de gemeenteraad de 'Woon(zorg)visie Ooststellingwerf 2022-2026' vastgesteld. In deze Woonvisie beschrijft de gemeente hoe de woningmarkt zich in de periode tot 2026 kan ontwikkelen. De Woonvisie is een uitwerking van de Omgevingsvisie Ooststellingwerf. De gemeente wil een sturende en regisserende rol spelen op de woningmarkt. Dit komt tot uitdrukking in de vier thema's die centraal staan: inzetten op een passend groeiscenario; mismatch tussen vraag en aanbod (verhelpen); organiseren van wonen en zorg; werken aan leefbaarheid en duurzaamheid.
Met de Woonvisie zet de gemeente in op het groeiscenario ‘trendmatig hoog’ van 520 woningen1. Planmatige nieuwbouw moet vooral in de drie kerndorpen (Oosterwolde, Appelscha, Haulerwijk) en in Donkerbroek en Oldeberkoop plaatsvinden. De behoefte in Fochteloo tot 2030 varieert van 0-10 nieuwe woningen, waarbij het scenario ‘trendmatig hoog’ uitgaat van 5 woningen. De woonvisie beschrijft dat er behoefte is aan verschillende woningtypes, vooral aan starterswoningen en levensloopbestendige woningen. Daarnaast is er ruimte voor luxere koopwoningen boven de €300.000 (tot maximaal 30% van het totale bouwprogramma). Dit planvoornemen heeft betrekking op de bouw van één luxe koopwoning. Dit past dus in de Woonvisie.

2.3.3 Huidig planologisch-juridisch kader

Het plangebied maakt deel uit van de beheersverordening 'Overige Dorpen 2014' (vastgesteld d.d. 20 mei 2014). Op deze beheersverordening is in 1.3 ingegaan. Geconcludeerd is dat alleen de bestaande situatie is toegestaan en dat de bouw van een woning vraagt om het doorlopen van een ruimtelijke procedure.

Voor het plangebied geldt tevens de 'Partiële herziening beheersverordening windturbines Ooststellingwerf' (vastgesteld d.d. 25 januari 2022). In dit bestemmingsplan heeft de gemeente - in navolging van gewijzigd provinciaal beleid - een regeling opgenomen voor windturbines op een agrarisch erf. Aangezien er binnen het plangebied geen sprake is van een agrarisch erf en van windturbines, hoeft er niet aan de regels van dit bestemmingsplan getoetst te worden.

2.3.4 Conclusie

Voor de woningbouw binnen het plangebied moet afgeweken worden van de geldende beheersverordening. Dit gebeurt in aansluiting bij de Omgevingsvisie en Woonvisie, die kleinschalige woningbouw 'van onderop' stimuleren. Het planvoornemen past daarmee binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt centraal binnen de bebouwde kom van Fochteloo. Aan de noord- en zuidkant zijn woonpercelen aanwezig (Zuideinde 6 en 10). De oostzijde grenst aan het Zuideinde en de ijsbaan. Aan de westkant is een agrarisch perceel gelegen.
Afbeelding 3.1 geeft een indruk van de huidige situatie binnen het plangebied. Het gaat om een perceel dat op dit moment in gebruik is als schapenweide en kadastraal onderdeel is van Zuideinde 6. Rondom het plangebied is een hekwerk aangebracht. Zowel langs de westrand als langs het Zuideinde staan solitaire bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde6-VG01_0004.jpg"
Afbeelding 3.1. Huidige situatie vanuit zuidoostzijde (bron: Google Street View)

3.2 Toekomstige situatie

Cultuurhistorie
Het plangebied is onderdeel van de 'Zuidelijke Wouden' en te karakteriseren als een 'Woudontginning'. In afbeelding 3.2 is de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied geïllustreerd aan de hand van vier topografische kaarten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde6-VG01_0005.jpg"
Afbeelding 3.2. Topografische kaarten uit 1900, 1935, 1975 en 2022 (bron: topotijdreis.nl)

Op de kaart van 1900 is te zien dat Fochteloo primair bestaat uit verspreid liggende (agrarische) bebouwing. Een deel van de gronden aan de oostzijde van het Zuideinde zijn op dat moment nog niet ontgonnen. Ten westen van het Zuideinde komen rond 1900 veel hooilanden voor. Ook zijn enkele akkers aangelegd. Het plangebied is deel van zo'n akker. Aan beide zijden van het Zuideinde komen rond 1900 diverse woudbossen voor, waarvan enkele bewaard zijn gebleven. De lintbebouwing langs het Zuideinde ontwikkelt zich pas vanaf het begin van de twintigste eeuw. Vanaf de jaren zestig treedt vervolgens een geleidelijke verdichting op. Het terrein tegenover het plangebied is op dat moment al in gebruik als ijsbaan. De plaatselijke ijsclub is in 1912 opgericht. De laatste schaatsdag die op het terrein georganiseerd is, dateert alweer van 2013 (bron: fochteloo.nl). De kaart van 2022 laat zien dat er na 1975 veel in- en uitbreiding binnen Fochteloo heeft plaatsgevonden. Opvallend is met name de schaalsprong van de agrarische bedrijfsbebouwing en de komvorming die rond de Stienekamp is ontstaan.

Stedenbouwkundig ontwerp
Het bebouwingslint van het Zuideinde in Fochteloo heeft een divers karakter. Er is sprake van een verspringende rooilijn en bebouwing van uiteenlopende omvang en architectuur.
Afbeelding 3.3 bevat het ruimtelijk inrichtingsplan. Zie Bijlage 1 voor de tekening in schaal 1: 500. De nieuwe woning voegt zich op logische wijze in de structuur van het lint. Het gaat om een hoofdvorm van één bouwlaag met kap, waarbij de nokrichting haaks op de weg staat. Ten noordwesten van de woning wordt een bijgebouw geplaatst. Dit bijgebouw schermt de achtertuin deels af van Zuideinde 6, hetgeen bijdraagt aan de privacy op beide percelen.
Er is gekozen voor een gevel in lijn met Zuideinde 6. Daardoor kan er op het hogere deel van het perceel gebouwd worden. Zie hiervoor afbeelding 3.4. Deze situering komt in de eerste plaats de waterhuishouding ten goede. De sloot langs de lagere zuidrand wordt verbreed. Door deze verbrede waterbuffer wordt het afstromend hemelwater zo lang mogelijk in het plangebied vastgehouden. Een alternatief voor de slootverbreding is het aanleggen van een wadi in het zuidoostelijke deel van het plangebied. Deze kan via een overstort op de sloot aan de zuidkant worden aangesloten. In de tweede plaats zorgt de gekozen situering voor een samenhangend bebouwingsbeeld. Het bouwen in de rooilijn met Zuideinde 10 kan ervoor zorgen dat Zuideinde 6 qua positie en beeld teveel wordt 'weggedrukt'. Zuideinde 6 is dan nog de enige woning in het lint die een flinke sprong (circa 12 m) achterwaarts maakt. Door te bouwen in lijn met Zuideinde 6 krijgt de 'tweede lijn' in het lint meer breedte, waardoor deze beter meedoet in het algehele bebouwingsbeeld. In de derde plaats leidt de terugligging van de nieuwe woning tot behoud van zicht in noorderlijke richting vanuit de woning aan Zuideinde 10. Door niet in deze zichtlijn te bouwen kan ook de privacy het best gewaarborgd worden.
De bestaande bomen blijven behouden. Deze zorgen voor een goede landschappelijke inpassing van het woonperceel. Aan de westzijde worden twee zachte berken toegevoegd. In de voortuin wordt een kleinbladige linde geplant. Daarmee wordt de landschappelijke inpassing versterkt. Op de grens met Zuideinde 6, waar de inrit komt, kan eventueel een beukenhaag worden aangelegd. Deze verzacht het beeld van de toe te voegen erfverharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde6-VG01_0006.jpg"
Afbeelding 3.3. Ruimtelijk inrichtingsplan (bron: Studio JK)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde6-VG01_0007.jpg"
Afbeelding 3.4. Hoogtekaart (bron: ahn.nl)

Verkeer en parkeren
Op basis van de CROW-publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (versie 2018) bedraagt de verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning binnen het buitengebied (niet stedelijk): 7,8-8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
De nieuwe bewoners kunnen gebruik maken van een directe ontsluiting op het Zuideinde. Er worden - mede gelet op de relatief beperkte verkeersgeneratie - geen knelpunten met het oog op de verkeersveiligheid en -doorstroming verwacht.
De gemeente gaat in haar parkeerkencijfers voor vrijstaande woningen uit van minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein. Uit afbeelding 3.3 blijkt er ruimte is voor minimaal twee auto's. Dit betekent dat er binnen het plangebied in de parkeerbehoefte kan worden voorzien.
Het plangebied is goed bereikbaar per openbaar vervoer. Op 1 minuut loopafstand is een bushalte gelegen. Vandaaruit is het busstation in Oosterwolde binnen circa 20 minuten bereikbaar.

3.3 Juridische vormgeving

3.3.1 Algemeen

In artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening zijn bepalingen omtrent de inhoud van het bestemmingsplan opgenomen. Het eerste lid van dit artikel schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast [stelt], waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven." Een bestemmingsplan bestaat - conform paragraaf 3.1 Besluit ruimtelijke ordening - uit drie delen:

  • Een verbeelding van het plangebied waarin de bestemmingen van alle gronden zijn aangewezen.
  • De regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming de doeleinden worden genoemd. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Beide zijn opgezet volgens de landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO 2012 en SVBP 2012).
  • Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting, waarin onder meer de keuze van de bestemmingen en de uitvoerbaarheid zijn verantwoord.

Het bestemmingsplan wordt langs elektronische weg via www.ruimtelijkeplannen.nl beschikbaar gesteld.

3.3.2 Bestemmingsregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs. Voor de regels is aansluiting gezocht bij de geldende beheersverordening en bij recente bestemmingsplannen voor het kerngebied van Donkerbroek.

Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.'


Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingsregels. Aan het plangebied is de bestemming 'Wonen' (Artikel 3) toegekend. Voor deze bestemming geldt dat de woning binnen het bouwvlak gebouwd moet worden. Er mag één vrijstaande woning gebouwd worden. Het oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 175 m2. Het oppervlakte aan bijgebouwen mag maximaal 150 m2 bedragen. De goot- en bouwhoogte van de woning zijn niet meer dan respectievelijk 3 m en 8 m.

Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.

ANTI-DUBBELTELREGEL
Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 4) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.


ALGEMENE BOUWREGELS
De algemene bouwregels (Artikel 5) bevatten de gemeentelijke parkeernormen (zie 3.2) en regels voor tijdelijke bouwwerken, waardoor gedurende de bouwfase bijvoorbeeld bouwketen geplaatst kunnen worden.


ALGEMENE GEBRUIKSREGELS
In de algemene gebruiksregels (Artikel 6) is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig is met de bestemming 'Wonen'.


ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
In de algemene afwijkingsregels (Artikel 7) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn en moet zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd worden.

ALGEMENE WIJZIGINGSREGELS
In de algemene wijzigingsregels (Artikel 8) is de bevoegdheid opgenomen dat het college het plan kan wijzigen, in die zin dat een archeologische dubbelbestemming wordt toegevoegd.


Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen (Artikel 9 en Artikel 10).
Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 m.e.r.-plicht

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van een ruimtelijk plan of besluit plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Het planvoornemen valt niet onder categorie D 16.1 van het Besluit m.e.r.: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (zie hiervoor 2.1.1). De drempelwaarde voor woningbouw (2000 woningen of 100 ha) wordt evenmin gehaald. Er wordt 1 woning gebouwd. Voor activiteiten die beneden de drempelwaarde van bijlage D blijven, bestaat de verplichting om een zogeheten 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' te doorlopen. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling betekent dat er géén MER wordt opgesteld, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Deze 'belangrijke nadelige gevolgen' moeten worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling (85/337/EEG en latere wijzigingen). Bijlage III noemt de volgende drie hoofdthema's:

  • de kenmerken van de activiteit;
  • de plaats van de activiteit;
  • de kenmerken van het potentiële effect.

De kenmerken en plaats van de activiteiten zijn in de voorgaande hoofdstukken aan bod geweest (zie met name Hoofdstuk 3). In het onderhavige hoofdstuk zijn de kenmerken van het potentiële effect beschreven. Hieruit volgt dat er voor de relevante omgevingsaspecten geen negatieve effecten te verwachten zijn. Gelet hierop wordt ervoor gekozen geen aanmeldnotitie op te stellen. Er is sprake van beperkte effecten en een aanvaardbaar project.

4.2 Wet geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van wegen die tot een woonerf behoren en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidzone wordt bepaald door het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Als een ruimtelijk plan voorziet in nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen de zone van een weg, kan akoestisch onderzoek nodig zijn.
Het plangebied grenst aan het Zuideinde, dat plaatselijk een 30 km/uur-regime heeft. Er is dus geen sprake van een geluidzone. Andere wegen die wel over een geluidzone beschikken, liggen op ruime afstand van het plangebied en worden daarvan afgeschermd door tussenliggende bebouwing. Mede gelet op de ruime afstand van de nieuwbouw tot het Zuideinde (minimaal 20 m) en de relatief beperkte verkeersintensiteiten op deze weg (circa 1.000 mvt/etmaal), wordt de binnenwaarde van 33 dB niet overschreden.
Indirecte hinder is redelijkerwijs uit te sluiten. In 3.2 is aangegeven dat de totale verkeersgeneratie van de woningen binnen het plangebied maximaal 8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedraagt. Dit leidt tot een verwaarloosbaar effect op de gevelbelasting van omliggende woningen.
Akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.3 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
In de omgeving van het plangebied liggen vier bedrijven en een ijsbaan. Hoewel sprake is van functiemening, is de woonfunctie dominant. De omgeving van het plangebied is daarom het best te typeren als 'rustige woonomgeving'. Dit betekent dat de richtafstanden uit de VNG-brochure onverkort gelden.
In tabel 4.1 is aangegeven welke richtafstanden voor de bedrijven rond het plangebied van toepassing zijn en wat de minimale afstand tot het plangebied is. Uitgegaan is van de afstand tussen de bestemmingsgrens van het desbetreffende bedrijf en het bouwvlak binnen het plangebied. Daaruit blijkt dat alleen de richtafstand voor het bedrijf aan Zuideinde 4 niet gehaald wordt. Deze kortere afstand van 28 m tot Zuideinde 4 wordt aanvaardbaar geacht omdat de feitelijke bedrijvigheid op meer dan 30 m plaatsvindt en bovendien gedeeltelijk van de nieuwe woning is afgeschermd door de tussenliggende bebouwing aan Zuideinde 6.
De ijsbaan langs de Zuideinde betreft een weiland die in de wintermaanden enkele dagen tot weken per jaar voor schaatsers wordt opengesteld. Voor een dergelijk type ijsbaan is geen richtafstand in de VNG-publicatie opgenomen. Het bouwvlak van de nieuwe woning ligt op circa 30 m van de ijsbaan. Gelet op het kleinschalige karakter van deze voorziening en het incidentele gebruik ervan (zie 3.2), wordt deze afstand van 30 m aanvaardbaar geacht. Overigens liggen er reeds op kortere afstand van de ijsbaan diverse woningen (circa 6-15 m). Deze zijn maatgevend voor het gebruik van het ijsbaanterrein.

Adres   Bedrijfsactiviteiten   Richtafstand   Afstand tot bouwvlak  
Zuideinde 1   Bedrijf - categorie 1/2   10-30 m   75 m  
Zuideinde 3   Café - categorie 1   10 m   60 m  
Zuideinde 4   Bedrijf - categorie 1/2   10-30 m   28 m  
Zuideinde ong.   IJsbaan   N.v.t.   30 m  
West 5   Pluimveehouderij - categorie 4.1   200 m   210 m  

Tabel 4.1 Richtafstanden i.r.t. het plangebied

4.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels met betrekking tot luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het planvoornemen leidt, zoals gezegd in 4.2, tot een beperkte verkeersaantrekkende werking. Het gaat om een toename van maximaal 8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Op grond van de Wet milieubeheer draagt het project daarmee 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit blijkt uit de doorlopen NIBM-toets, waarvan het resultaat is weergegeven in afbeelding 4.1. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde6-VG01_0008.jpg"
Afbeelding 4.1. NIBM-berekening (bron: infomil.nl)

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen hieronder. Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan één op de miljoen. Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Bij de berekening van het GR spelen twee factoren mee:

  • 1. de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen;
  • 2. het aantal potentiële slachtoffers. In een omgeving met veel inwoners is dit aantal bijvoorbeeld groter dan in een dunbevolkt gebied.

Het plangebied ligt buiten de invloedzones van bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, van overige gevaarlijke inrichtingen, van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en van aardgastransportleidingen. Zie afbeelding 4.2. De ligging van het plangebied is aangeduid met een rode contour. Onderzoek kan achterwege blijven.


afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde6-VG01_0009.jpg"
Afbeelding 4.2. Uitsnede Risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

4.6 Bodem

De Wet bodembescherming (Wbb) beoogt een effectieve bescherming te bieden voor de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Aan de ene kant bevat de wet bepalingen ter regulering van handelingen die een bedreiging vormen voor bodem en grondwater. In de tweede plaats is de wet gericht op de aanpak en sanering (of beheer) van bestaande verontreinigingen. Door bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' te toetsen aan de Wbb, kan voorkomen worden dat de woning gebouwd wordt op verontreinigde grond. De Wbb is de wettelijke grondslag voor enkele besluiten en regelingen. Eén daarvan is het Besluit Bodemkwaliteit.
Het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet de vraag worden beantwoord of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde 'stand still-beginsel'.

Ortageo Nederland B.V. heeft een bodemonderzoek binnen het plangebied uitgevoerd. Daarbij is het volgende geconcludeerd:

"Er zijn geen verhoogde gehalten in de boven- en ondergrond aangetoond. Het grondwater bevat (zeer) licht verhoogde concentraties aan enkele zware metalen (kobalt, nikkel, koper, zink en cadmium). Zware metalen in het grondwater kunnen van nature in verhoogde concentraties voorkomen. Omdat er geen bron valt aan te wijzen is hier waarschijnlijk ook sprake van nature verhoogde concentraties. Het uitvoeren van een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht"

Voor de details van het onderzoek wordt verwezen naar het rapport 'Verkennend bodemonderzoek Zuideinde 6 in Fochteloo', dat als Bijlage 1 is opgenomen.

4.7 Water

Beleid
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Deze paragraaf laat zien op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het plangebied ligt in het beheergebied van Wetterskip Fryslân. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in Waterbeheerplan 2022-2027.


Plangebied
De huidige en toekomstige inrichting van het plangebied is toegelicht in Hoofdstuk 3 Daaruit blijkt dat er een woning gebouwd wordt binnen een tuin. Het plangebied bevindt zich op een hoogte van circa +6,5 NAP. De ondergrond bestaat uit leemarm en zwak lemig fijn zand (bron: Bodemkaart van Nederland).
Door de woningbouw neemt het bebouwd oppervlak met maximaal 325 m2 toe. Daarnaast zal er opritverharding worden toegepast. In totaal neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied toe met maximaal 400 m2. Aangezien daarmee de drempel voor compensatie van oppervlakteverharding (1.500 m2 binnen het buitengebied) niet overschreden wordt, is er geen noodzaak om waterberging aan te leggen.
De initiatiefnemer kiest ervoor om de sloot langs de zuidrand van het plangebied te verbreden of om een wadi aan de zuidrand aan te leggen (zie afbeelding 3.3). Door deze waterbuffer wordt het afstromend hemelwater zo lang mogelijk in het plangebied vastgehouden. Uitgaande van de stelregel dat 10% van de toename in verharding wordt teruggebracht als waterbuffer, gaat het hier dus om een oppervlakte van circa 40 m2. Dit grondverzet valt niet onder de Ontgrondingenverordening Friesland. Voor de waterbuffer wordt, afhankelijk van de terreinhoogte, circa 0,5 tot 0,75 m grond afgegraven. Het gaat dus om een volume van maximaal 30 m3. De vergunningcriteria uit artikel 2 van de Ontgrondingenverordening worden daarmee niet gehaald.2 
Voor de nieuwbouw wordt gebruik gemaakt van duurzame en niet-uitlogende bouwmaterialen. Uitspoeling van verontreinigende stoffen naar het grond- of oppervlaktewater wordt zo voorkomen.


Watertoetsprocedure
Op 13 juli 2023 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen. Daaruit volgt dat voor het plan de normale procedure van toepassing is (zie het 'watertoetsdocument' in Bijlage 2). Op 19 juli 2023 heeft het waterschap een aanvullend wateradvies afgegeven. Dit advies is opgenomen als Bijlage 3. Het waterschap geeft hierin aan dat er welliswaar formeel geen verplichting tot compensatie van de toename in oppervlakteverharding bestaat, maar dat de aanleg van een waterbuffer wel wordt aanbevolen. Dit vanwege mogelijke wateroverlast aan de zuidoostkant van het plangebied en het gebiedskarakter dat eerder 'stedelijk' dan 'landelijk' van aard is. De initiatiefnemer geeft hieraan gehoor door aan de zuidoostkant een wadi of slootverbreding te realiseren.

4.8 Ecologie

Onderzoek natuurwaarden
In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen te beoordelen in hoeverre er natuurwaarden in het geding zijn. Het plangebied is bezocht door een ecoloog van Alecedo Natuurprojecten en beoordeeld op het voorkomen van natuurwaarden. Daarbij is zowel naar soortbescherming als gebiedsbescherming gekeken. De resultaten van het onderzoek zijn samengevat in het rapport 'Quickscan Flora & Fauna Zuideinde 6 8428 HE, Fochteloo' (zie Bijlage 4). De volgende conclusies worden getrokken:

  • "Er zijn op de onderzochte locatie geen aanwijzingen gevonden die duiden op de aanwezigheid van via de Wnb beschermde planten- of diersoorten.
  • De geplande ingreep heeft geen impact op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten.
  • Er worden bij uitvoer van de voorgenomen plannen geen verbodsbepalingen van de Wnb overtreden.
  • Zijn er op voorhand mogelijkheden om negatieve effecten op beschermde planten- en diersoorten te voorkomen? Conclusie: Ja, door middel van het werken buiten het broedseizoen van vogels en kwetsbare periode van kleine marterachtigen.
  • Aanvullend onderzoek op basis van het vleermuisprotocol, kennisdocumenten of handreiking kleine marterachtigen is niet noodzakelijk.
  • Wat zijn te verwachten gevolgen/effecten van de voorgenomen plannen of de voorgenomen ingreep op NNN of N2000. Conclusie: Dit is niet van toepassing."

Geconcludeerd kan worden dat de aanwezige natuurwaarden geen belemmering vormen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Stikstof
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, de zogeheten 'bouwvrijstelling'. De Raad van State heeft geoordeeld dat deze bouwvrijstelling niet voldoet aan het Europees natuurbeschermingsrecht (ABRvS, 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3159). Dit betekent dat zowel voor de realisatie- als gebruiksfase de stikstofbelasting in kaart moet worden gebracht.

Realisatiefase
Er hoeft geen bebouwing gesloopt te worden. Er wordt een graafmachine ingezet om het terrein bouwrijp te maken. Tijdens de bouwfase wordt een mobiele kraan en een betonpomp ingezet. Tenslotte wordt qua bouwverkeer rekening gehouden met vervoer van bouwmaterialen en personeel. Uit het Aeriusrapport in Bijlage 5 blijkt dat de realisatiefase niet leidt tot een stikstofdepositie van > 0,00 mol/ha/jaar binnen Natura 2000-gebieden.

Gebruiksfase
Aangezien de woning binnen het plangebied geen gasaansluiting krijgt, hoeft voor de gebruiksfase alleen rekening te worden gehouden met de stikstofuitstoot vanwege de toename in verkeersbewegingen. Gerekend is met 9 motorvoertuigen per weekdagetmaal (zie 3.2). Uit het Aeriusrapport in Bijlage 6 blijkt dat de gebruiksfase niet leidt tot een stikstofdepositie van > 0,00 mol/ha/jaar binnen Natura 2000-gebieden.

Het voorgaande betekent dat het aspect 'stikstof' geen rol speelt bij de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Op de Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart van de gemeente Ooststellingwerf is aangegeven dat voor het plangebied een 'hoge verwachting' geldt (zie afbeelding 4.4). In de Nota archeologie gemeente Ooststellingwerf is voor deze verwachtingswaarde aangegeven dat bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm beneden maaiveld archeologisch vooronderzoek dient plaats te vinden. De bodemingrepen binnen het plangebied blijven beperkt tot woningbouw en het aanleggen van nutsvoorzieningen en een waterberging. Er mag maximaal 325 m2 aan bebouwing gerealiseerd worden (zie 3.3). Daarnaast wordt erfverharding met een oppervlak van maximaal 75 m2 aangelegd, maar daarvoor wordt de ontgravingsdiepte van 40 cm niet overschreden. Voor het aanleggen van riolering en nutsvoorzieningen wordt rekening gehouden met een royale strook van 20 m (afstand woning tot weg) bij 3 m. Dat betekent een bodemverstoring van 60 m2. Daarnaast worden 3 bomen aangeplant, waarvan 2 in een bestaande houtsingel staan (zie afbeelding 3.3). Er wordt rekening gehouden met een bodemverstoring van circa 15 m2. Tenslotte wordt ongeveer 10% van de toename in verhard oppervlak gecompenseerd door de aanleg van een waterberging (slootverbreding of wadi). Dit komt neer op een oppervlak van circa 40 m2. De bodemingrepen binnen het plangebied bedragen daarmee maximaal 440 m2. De drempel voor archeologisch vooronderzoek wordt niet gehaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde6-VG01_0010.jpg"
Afbeelding 4.4. Uitsnede Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart (bron: gemeente Ooststellingwerf)

Cultuurhistorie
Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) bepaald dat overheden verplicht zijn cultuurhistorie integraal mee te wegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Dit is gebeurd door het uitvoeren van een cultuurhistorische analyse (zie 3.2) en het raadplegen van provinciale en gemeentelijke beleidsnota's (zie Hoofdstuk 2) en van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2). Uit laatstgenoemde bron blijkt dat het plangebied de kwalificatie 'grondmorene' en 'opstrekkende verkaveling' heeft. Voorliggend bestemmingsplan heeft geen (negatieve) invloed op deze aspecten. Zie hiervoor Hoofdstuk 3. Het cultuurhistorisch belang is afdoende geborgd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor realisatie van dit planvoornemen komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dat geldt ook voor eventuele planschadekosten, die daarmee dus 'anderszins verzekerd' zijn. Er zal een planschadeovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer worden afgesloten.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorafgaand aan de planvorming heeft overleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer en de eigenaren van de direct aangrenzende woonpercelen. Daarbij is het planvoornemen en het ruimtelijk inrichtingsplan besproken. Het plan is positief ontvangen.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht (Bor) verplichten om bij de voorbereiding van een wijzigingsplan vooroverleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Dit vooroverleg heeft voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan plaatsgevonden. Alleen Provincie Fryslân heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om een vooroverlegreactie in te dienen. Deze is opgenomen als Bijlage 7. De provincie verzoekt om met betrekking tot de aan te leggen waterbuffer aan te geven hoe diep de ontgronding is en hoeveel grond er wordt afgevoerd. Dit is opgenomen in 4.7.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 oktober 2023 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend. Provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân hebben aangegeven dat de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het indienen van een zienswijze. De Brandweer Fryslân geeft aan dat het plan geen aanleiding heeft tot het maken van opmerkingen omdat er geen risicovolle activiteiten zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) op het plangebied van invloed zijn. Daarnaast zijn er geen gevolgen voor de basisbrandweerzorg voor wat betreft de bereikbaarheid, de beschikbaarheid van bluswater en de opkomsttijden (zie Bijlage 8).