Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: woongebied Wrongel Oosterwolde
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0085.BPWrongel-VG01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
  1. plan: het Bestemmingsplan woongebied Wrongel Oosterwolde met identificatienummer NL.IMRO.0085.BPWrongel-VG01 van de gemeente Ooststellingwerf;
  2. bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
  3. aanduiding: Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
  4. aanduidingsgrens: De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
  5. aan- of uitbouw: een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
  6. aan-huis-verbonden bedrijf: het beroepsmatig verlenen van diensten, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk - niet zijnde een aan-huis-verbonden beroep - waarvan de omvang in een woning met bijbehorende bouwwerken past en waarbij de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin behouden blijft. Onder een aan-huis-verbonden bedrijf valt wel internetverkoop, maar geen webwinkel;
  7. aan-huis-verbonden beroep: het uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op juridisch, medisch, therapeutisch, administratief, kunstzinnig of daaraan verwant gebied, als ondergeschikt onderdeel in een woning, waarbij de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin behouden blijft. Commerciële dienstverlening als bankfilialen, uitzendbureaus en reisbureaus, alsmede detailhandel en horeca worden niet begrepen onder aan-huis-verbonden beroep;
  8. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  9. Bed & Brochje: een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt binnen bestaande gebouwen. Een Bed & Brochje is gevestigd in een woonhuis of bijbehorend bouwwerk en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis;
  10. bestaand:
    1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
    2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
  11. bestemmingsgrens: De grens van een bestemmingsvlak;
  12. bestemmingsvlak: Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
  13. bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op het hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, niet zijnde een overkapping;
  14. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
  15. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
  16. bouwperceelgrens: de grens van een bouwperceel;
  17. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
  18. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct steun vindt in of op de grond;
  19. brutovloeroppervlakte: de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een gebouw gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie;
  20. cultuurhistorische waarden: de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar zijn of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van de leefomgeving van de mens en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling;
  21. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  22. erf: een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat blijkt uit de kadastrale gegevens;
  23. gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
  24. hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige functie van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de functie het belangrijkst is;
  25. milieusituatie: de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin, die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen, dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
  26. normaal onderhoud: het onderhoud, dat gelet op de functie regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende functie behoren;
  27. peil: de bovenkant van de afgewerkte vloer van de begane grond van de woning;
  28. seksinrichting: een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar;
  29. straat- en bebouwingsbeeld: de stedenbouwkundige waarde van een gebied, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing. De mate van samenhang wordt bepaald door de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, de onderlinge verhouding tussen bebouwing op het gebied van bouwhoogte en -breedte en de wijze waarop bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is zich tot elkaar verhoudt op het vlak van bouwvorm en ligging;
  30. verkeersveiligheid: de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
  31. voorgevel: de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
  32. woning: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
  33. woonsituatie: de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing. Bij de bepaling van de waarde wordt in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  1. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  2. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij het bepalen van de goothoogte van een bouwwerk worden ondergeschikte bouwonderdelen zoals wolfseinden en de goothoogte, voor zover deze niet meer dan 40% van de totale lengte van die gevel beslaat, buiten beschouwing gelaten;
  3. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  4. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  5. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  6. afstand tot de zijdelingse grens van een bouwperceel: de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van het gestelde in de regels niet meer dan 1 m bedraagt.
  
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, al dan niet in combinatie met:
    1. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, voor zover wordt voldaan aan de volgende criteria:
      1. de grondoppervlakte bedraagt niet meer dan 25% van de vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50 m²;
      2. er vindt geen detailhandel plaats.
    2. mantelzorg, waaronder tevens de hulpverlening in de vorm van kangoeroewonen wordt verstaan;
    3. Bed & Brochje, voor zover wordt voldaan aan de volgende criteria:
      1. maximaal twee kamers worden gebruikt voor Bed & Brochje;
      2. de brutovloeroppervlakte die wordt gebruikt voor Bed & Brochje bedraagt maximaal 50 m²;
      3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden niet gebruikt voor Bed & Brochje;
      4. in de slaapkamers wordt geen keukenblok gerealiseerd;
      5. ten behoeve van Bed & Brochje wordt geen extra inrit gerealiseerd;
      6. de ontsluiting van het perceel is kwantitatief en kwalitatief goed van aard;
met daaraan ondergeschikt:
  1. groenvoorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. tuinen, erven en terreinen;
  6. water;
  7. wegen en paden;
Voor alle vorengenoemde functies, of bij wijziging of verandering van het gebruik, geldt ten aanzien van het parkeren het bepaalde in de Overige regels van artikel 5 (Parkeren) waarbij het uitgangspunt is dat alle parkeergelegenheid op eigen terrein moet worden gerealiseerd en in stand moet worden gehouden.
 
3.2 Bouwregels
 
Er mogen maximaal 41 woningen worden gebouwd;
 
3.2.1 Woningen
3.2.1.1 Hoofdgebouwen
Voor hoofdgebouwen ten behoeve van het wonen gelden de volgende regels:
  1. de hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de hoofdgebouwen worden uitsluitend in de voorgevelrooilijn gebouwd, met dien verstande dat het hoofdgebouw ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - 1 (sba-1) maximaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn mag worden gebouwd en met dien verstande dat de hoofgebouwen ter plaatse van de specifieke bouwaanduidingen - 2 (sba-2) maximaal 6 meter achter de voorgevelrooilijn mogen worden gebouwd;
  3. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 150 m2:
  4. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt bij vrijstaande woningen ten minste 3 m, bij halfvrijstaande en bij hoekwoningen ten minste 3 m aan de niet-aangebouwde zijde;
  5. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6,5 m, bouwhoogte maximaal 10 m;
  6. de dakhelling bedraagt minimaal 30° en maximaal 60 o;
  7. de kap van de woningen aan de Nanningaweg dienen haaks op de Nanningaweg te worden gebouwd;
  8. bijbehorende bouwwerken dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder 3.2.3 (regeling bijbehorende bouwwerken).
3.2.1.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, gelden de volgende regels:
  1. per hoofdgebouw bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken maximaal:
    1. 75 m² bij een bouwperceel met een oppervlakte die niet groter is dan 500 m²;
    2. 100 m2 bij een bouwperceel met een oppervlakte die niet groter is dan 650 m²;
    3. 125 m² bij een bouwperceel met een oppervlakte groter dan 650 m²;
  2. de minimale afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt 1 m, tenzij in de bouwperceelgrens wordt gebouwd;
  3. bijbehorende bouwwerken worden ten minste 3 m achter de voorgevel of in het verlengde van het hoofdgebouw gebouwd;
  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 6 m, indien een bijbehorend bouwwerk plat afgedekt wordt, bedraagt de bouwhoogte maximaal 3,5 m;
  5. indien het bijbehorend bouwwerk met een kap wordt uitgevoerd dient de kap dezelfde helling te hebben dan die van het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
3.2.2 Woongebouw
  1. uitsluitend ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 2 (sba-2) mogen tevens woningen in de vorm van appartementen worden gebouwd;
  2. De woningen worden gestapeld gebouwd;
  3. De bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 10 m;
  4. Het hoofdgebouw wordt plat afgedekt, indien een dakhelling wordt toegepast mag de dakhelling minimaal 30 0 bedragen en maximaal 60 0;
  5. Het hoofdgebouw dient in de voorgevelrooilijn te worden gebouwd, dan wel maximaal 6 m achter de voorgevelrooilijn;
3.2.2.1 Bijbehorende bouwwerken bij woongebouw
  1. Per appartement bedraagt de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken maximaal 50 m2;
  2. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3,5 m, de bijbehorende bouwwerken worden plat afgedekt;
  3. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op het achtererfgebied worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand tot de voorgevel minimaal 3 m bedraagt;
3.2.3 Overkappingen
Voor overkappingen gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,5 m;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen per hoofdgebouw bedraagt maximaal 30 m².
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 5,5 m.
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van het straat- en bebouwingsbeeld, een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in elk geval gerekend:
  1. het gebruik van bouwwerken voor bewoning indien het een vrijstaand bijbehorend bouwwerk betreft;
  2. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning, met uitzondering het in artikel 2.2.2 bedoelde woongebouw.
3 Algemene regels
 
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 5 Algemene bouwregels
 
Parkeernormen
 
Een gebouw mag pas worden gebouwd als wordt voldaan aan de in bijlage 1 opgenomen parkeernormen.
  
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik met de bestemmingen wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder wordt begrepen:
  • het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting;
  • het gebruik voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen.   
 
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
  1.  Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
    1. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    2. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    3. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m mag bedragen;
    4. het bepaalde in het plan voor het bouwen van vlaggenmasten en naar de aard daarmee gelijk te stellen andere bouwwerken met een bouwhoogte van niet meer dan 8 m;
  2. De onder a bedoelde omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan:
    1. het milieu;
    2. de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
    3. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
    4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    5. het bebouwingsbeeld;
    6. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
    7. de verkeersveiligheid.
Artikel 8 Overige regels
  1. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Bij het bepalen van het aantal of de oppervlakte van de parkeerruimte dient te worden uitgegaan van gangbare maatvoering, zoals opgenomen in de tijdens de aanvraag van de omgevingsvergunning actuele publicaties van het CROW.
  2. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en sub b dienen na de realisatie in stand te worden gehouden.
  4. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en sub b of de bepalingen:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
 
A. Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid bij een omgevingsvergunning afwijken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B. Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: ‘Regels van het Bestemmingsplan woongebied Wrongel te Oosterwolde’.