direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voormalige sinnehiem terrein te Haulerwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BPSinnehiem2-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Ooststellingwerf is het verzoek binnengekomen voor de ontwikkeling van een woningbouwproject op het perceel gelegen aan de Berkenweg-Veenmosstraat in Haulerwijk. Het gaat om de bouw van 15 appartementen en 6 grondgebonden woningen. Het College van burgemeester en wethouders heeft op 9 mei 2017 besloten om in principe medewerking te willen verlenen aan de ontwikkeling.

Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past in de vigerende beheersverordening voor deze locatie, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Op de navolgende overzichtskaart is de globale ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven (zie ook de bijgevoegde verbeelding).

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van het dorp Haulerwijk. In de omgeving zijn met name woningen aanwezig. Het plangebied grenst aan de Ericastraat, De Splitting en de Veenmosstraat. Aan de westkant van het plangebied is het zorgcentrum Sinnehiem gevestigd. Ten zuiden van het plangebied staat een appartementencomplex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSinnehiem2-VG01_0001.png"

Ligging plangebied (bron: pdokviewer.nl)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Op dit moment maakt het plangebied deel uit van de beheersverordening Haulerwijk 2014 (vastgesteld dd. 20 mei 2014). Voor het plangebied is in 2010 het bestemmingsplan Sinnehiem te Haulerwijk vastgesteld (d.d. 16 november 2010) voor de bouw van een appartementencomplex met 37 appartementen. Dit bestemmingsplan is, samen met het bestemmingsplan Haulerwijk (vastgesteld dd. 21 september 1999), opgenomen in de vigerende beheersverordening.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moeten gemeenten bestemmingsplannen tien jaar na vaststelling herzien. De gemeente Ooststellingwerf heeft in 2013 voor de kernen in de gemeente beheersverordeningen vastgesteld in het kader van deze actualiseringsplicht. Een beheersverordening is een instrument om het bestaand gebruik vast te leggen. In de vigerende beheersverordening is ervoor gekozen het bestaand gebruik in ´ruime zin´ als uitgangspunt te nemen. Dit betekent dat niet het bestaande feitelijk gebruik is vastgelegd maar het bestaande gebruik dat is vastgelegd in bestemmingsplannen. Er wordt aangesloten bij de rechten uit de bestemmingsplannen.

Voor het plangebied is in de beheersverordening de bestemming Wonen opgenomen en is een bouwvlak voor het appartementencomplex ingetekend. Het aantal appartementen dat hier gerealiseerd mag worden, is niet opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSinnehiem2-VG01_0002.jpg"

Uitsnede verbeelding beheersverordening Haulerwijk 2014 met plangebied in rood kader weergegeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Hoewel op het plangebied de bestemming Wonen van toepassing is en het plangebied in de toekomstige situatie ook een woonfunctie krijgt, is voorliggend bouwplan toch strijdig met de beheersverordening. In de beheersverordening is namelijk een bebouwingsvlak opgenomen voor één appartementencomplex. Het voorliggende bouwplan past hier niet in. Het plan is daarom strijdig met de beheersverordening.

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk gaat in op de planbeschrijving. De huidige situatie en toekomstige situatie van het plangebied worden in hoofdlijnen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt verslag gedaan van de toets aan wet- en regelgeving voor wat betreft de verschillende omgevingsaspecten zoals geluid, water, ecologie en archeologie. Hoofdstuk 5 is een beschrijving van de juridische vormgeving van het plan. Het laatste hoofdstuk van deze toelichting heeft betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie plangebied

In het plangebied is op dit moment, op een fietsenberging van het woonzorgcomplex na, geen bebouwing aanwezig. Voorheen was wel bebouwing aanwezig: het woonzorgcentrum Sinnehiem was hier gevestigd. Deze bebouwing is gesloopt en ten westen van het plangebied is een nieuw complex gebouwd.

Het plangebied is nu grotendeels in gebruik als grasland. Aan de randen van het gebied komt beplanting voor en zijn een aantal parkeerplaatsen gesitueerd. Op onderstaande luchtfoto is het plangebied weergegeven met een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSinnehiem2-VG01_0003.jpg"

Luchtfoto (bron: pdokviewer.nl)

2.2 Toekomstige situatie plangebied

Indeling gebied

In de toekomstige situatie wordt het gebied ontwikkeld tot woongebied. Het plan is om 15 appartementen en 6 grondgebonden woningen te realiseren. De grondgebonden woningen worden aan de oostzijde gerealiseerd, gericht op de Veenmosstraat. De 15 appartementen worden aan de westzijde gerealiseerd en zijn ontsloten via de Ericastraat. Aan de westkant zijn 23 parkeerplaatsen gepland voor het appartementencomplex. De huidige fietsenberging van het woonzorgcomplex wordt in de nieuwe situatie verplaatst naar het zuidwesten van het plangebied.

In de huidige situatie zijn in het plangebied drie grotere bomen aanwezig. De bomen zijn tussen de 10 en 15 meter hoog. Het gaat om twee Amerikaanse eiken en een ruwe berk. Omdat de locaties van de bomen een efficiënte inrichting van het plangebied in de weg staan, worden deze bomen voor de toekomstige inrichting van het gebied gekapt. Er worden twee nieuwe bomen geplant tussen de parkeerplaatsen aan de westzijde van het plangebied.

Het bestaande riool dat onderdeel is van het rioolstelsel ten behoeve van het plangebied en omgeving is voorzien van de dubbelbestemming Artikel 4 Leiding - Riool. Dit om de riolering te beschermen.

Onderstaand is de indeling van het plangebied in de toekomstige situatie weergegeven en zijn enkele impressietekeningen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSinnehiem2-VG01_0004.png"

Indeling toekomstige situatie plangebied (bron: HJK architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSinnehiem2-VG01_0005.png"

Impressie toekomstige situatie, vanuit zuidwesten gezien met appartementencomplex op voorgrond (bron: HJK architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSinnehiem2-VG01_0006.png"

Impressie toekomstige situatie, vanuit noordoosten gezien met grondgebonden woningen op voorgrond (bron: HJK architecten)

Beeldkwaliteit

Bij de nieuw te ontwikkelen appartementen en bungalows is qua materialisatie en uitstraling aansluiting gezocht bij het nieuwe Sinnehiem zorgcentrum. In stedenbouwkundige opzet sluit het plan aan bij de aan oostzijde naastgelegen grondgebonden woningen. Er is gekozen voor rust en symmetrie in het profiel van de Veenmosstraat. De grondgebonden woningen corresponderen met één bouwlaag, groene omkaderde voortuinen en in architectuur met de bestaande woningen langs de Veenmosstraat.

Het appartementencomplex maakt met twee bouwlagen de schaalsprong naar het aangrenzende Sinnehiem Zorgcentrum met drie bouwlagen. Door de geringe bouwhoogte van één laag langs de Veenmosstraat en twee lagen in het gebied tussen Sinnehiem oogt het plan bescheiden.

Om een overwegend groen en samenhangend karakter te realiseren worden de randen van het gebied planmatig meegenomen. Het terrein Sinnehiem wordt omkaderd met hagen voor een verzorgde inrichting.

De entree van het appartementencomplex wordt ondersteund door een verruiming in het straatprofiel. De auto's worden langs de randen van het te ontwikkelen locatie geparkeerd, waarbij zoveel mogelijk gebruikt wordt gemaakt van de bestaande infrastructuur.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, maart 2012) haar ambities tot 2040 weergegeven. De ondertitel van het SVIR luidt ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Om dat te bewerkstelligen zijn – voor de middellange termijn (2028) - de volgende drie doelen aangegeven:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Deze drie doelen zijn uitgewerkt in dertien nationale belangen. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Voor het grondgebied van de gemeente Ooststellingwerf zijn geen concrete opgaven uitgewerkt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Eén van de dertien nationale belangen is “een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten”. Om dit nationaal belang concreet invulling te geven heeft het ministerie de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) laten opnemen.

De Ladder is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?


In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.


Ad 1. 

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Gelet op de omvang van het plan, het realiseren van 15 appartementen en 6 grondgebonden woningen, in relatie tot de omgeving is het plan aan te merken als een stedelijk ontwikkeling.


Ad 2.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen wordt met onderhavig plan niet meer bebouwing mogelijk gemaakt. In de vigerende beheersverordening is het immers al mogelijk om op deze locatie een appartementencomplex dan wel woningen binnen het bouwvlak te realiseren. Hoewel de bouwvlakken in de nieuwe situatie anders zijn gesitueerd dat het bouwvlak in de beheersverordening, wordt geconcludeerd dat het voorliggend plan geen nieuw beslag op de ruimte legt. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de vragen 3, 4 en 5 van de Ladder niet meer van toepassing. Ondanks dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond. In paragraaf 3.3, onder het kopje Woonvisie, wordt hier nader op ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

In het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld op 13 december 2007) zijn de provinciale kaders opgenomen waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Het centrale uitgangspunt is "een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit". 'Ondeelbaar' slaat op het feit dat stad en platteland elkaar nodig hebben en ondersteunen. 'Ruimtelijke kwaliteit' wordt bovenregionaal benaderd en heeft betrekking op de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Hier ligt de focus vooral op landschappelijke kwaliteit.

Het Streekplan is verder uitgewerkt in de Verordening Romte Fryslân (gewijzigd vastgesteld op 1 augustus 2014). Uit deze verordening blijkt dat het plangebied in het bestaand bebouwd gebied ligt. In de verordening is over woningbouw opgenomen dat een plan dat mogelijkheden voor woningbouw bevat, in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Als een woningbouwproject niet is opgenomen in een woonplan moet in de plantoelichting worden gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering in projecten.

Voorliggend plan is niet opgenomen in een woonplan. Daarom is een motivatie in de plantoelichting opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.3.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie

De raad van de gemeente Ooststellingwerf heeft op 15 september 2009 de "Structuurvisie 2010-2020-2030" vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente.

Voor de buurtschappen en dorpen van de gemeente is in de structuurvisie opgenomen dat hier een vraagstuk ligt van de herontwikkeling van naoorlogse woonbuurten en van vrijkomende terreinen van scholen en verouderde bedrijven. Anderzijds speelt het vraagstuk van de verdeling van nieuw te bouwen woningen voor specifieke doelgroepen en afstemming met voorzieningen.

Het is daarom zaak dat de gemeente Ooststellingwerf, samen met de omliggende gemeenten, er voor zorgt dat de woningvoorraad en de woningproductie na 2010 aansluit op de samenstelling van de bevolking.

Woonplan

In september 2009 is de “Structuurvisie 2010-2020-2030 Ooststellingwerf“ vastgesteld. Eén van de opdrachten uit de Structuurvisie is het actualiseren van het Woonplan. De uitkomst van die actualisering is het Woonplan 2011-2020 in die april 2011 is vastgesteld.

Dit Woonplan heeft als hoofddoelstelling het stabiliseren van het inwoneraantal tot 2020 en ruimte scheppen voor benodigde uitbreiding van de woningvoorraad. Aan dit Woonplan is een woningbouwprogramma gekoppeld (lees: uitvoeringsprogramma). Dit programma voorziet erin om in het voorliggende bestemmingsplangebied 37 woningen te bouwen.

Woonvisie

Op 23 mei 2017 is de Woonvisie Ooststellingwerf 2017-2022 vastgesteld. Deze woonvisie is vastgesteld naar aanleiding van een evaluatie van het uitvoeringsprogramma in 2014 door de raad. De conclusie hiervan was dat de hoofddoelstelling van het Woonplan niet wordt gehaald en dat er een nieuwe visie op wonen opgesteld moet worden.

Waar het Woonplan nog is opgesteld op basis van het groeimodel, het uitbreiden van de woningvoorraad, is het uitgangspunt van de woonvisie het afstemmen van de bestaande woningvoorraad op de behoefte van de inwoners.

Van belang bij nieuwbouwprojecten is de focus op inbreiding in plaats van uitbreiding, het concentreren van woningtoevoegingen in de drie kerndorpen Appelscha, Haulerwijk en Oosterwolde en incidenteel in andere dorpen, en het toevoegen van woningen waar ook in de toekomst behoefte aan is.

Het plangebied waar voorliggend bestemmingsplan betrekking op heeft is een inbreidingslocatie en is daarnaast gelegen in één van de drie kerndorpen.

Wat betreft het toevoegen van woningen waar ook in de toekomst behoefte aan is, sluit dit plan ook aan bij de Woonvisie. In de woonvisie zijn diverse trends in de woningmarkt opgenomen, zoals vergrijzing, maar ook de trend dat er toch behoefte is aan meer gezinswoningen omdat senioren langer in gezinswoningen blijven wonen. Daarnaast worden de behoeften van senioren als divers omschreven: van zorgwoningen en huurappartementen naar vrije kavels. Specifiek wordt benoemd dat grondgebonden wonen doorgaans gewild is maar beperkt beschikbaar.

Voorliggend plan voorziet hierin in een behoefte. Er worden 6 grondgebonden woningen gerealiseerd die gelijkvloers worden uitgevoerd. Daarnaast worden 15 appartementen gerealiseerd die ook gelijkvloers zijn en in het bijzonder geschikt voor senioren. De nabijheid van zorg- en winkelvoorzieningen maakt deze locatie een aantrekkelijke woonomgeving voor deze doelgroep.

Welstandsnota

In de Welstandsnota van de gemeente Ooststellingwerf (herziene versie, 23 juni 2009) is opgenomen dat voor het plan "Sinnehiem" projectgerichte criteria opgesteld moeten worden. Voor het plan zijn daarom projectgerichte welstandscriteria opgesteld. De criteria zijn als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Het bouwplan wordt hieraan getoetst.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen.

Om te bepalen of in het plangebied archeologische waarden aanwezig zijn, is door archeologisch onderzoeks- en adviesbureau De Steekproef een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanwijziging in 2010 voor het appartementencomplex.

Tijdens dit veldonderzoek bleek dat de bodem tot circa 90 cm onder het maaiveld is verstoord en dat hieronder nog een deels intact podzolprofiel is waar te nemen. Er zijn tijdens het veldwerk echter geen archeologische indicatoren of cultuurlagen waargenomen.

De conclusie van het onderzoek is dat de aanwezigheid van archeologische grondsporen en archeologisch materiaal binnen dit gedeelte van het plangebied niet is uit te sluiten, maar dat hiervoor tijdens het veldwerk geen bewijzen zijn gevonden. Beperkende of beschermende maatregelen zijn voor dit gedeelte van het plangebied dan ook niet wetenschappelijk te verdedigen en archeologisch vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.

Deze conclusie sluit ook aan op de Nota Archeologie van de gemeente Ooststellingwerf (dd. december 2014) en bijbehorende beleidskaart. Op de beleidskaart is voor het plangebied een 'lage verwachting' opgenomen. Dit betekent dat in dit gebied een lage kans is op het aantreffen van archeologische resten of structuren. Vanuit archeologisch oogpunt gelden geen beperkingen voor gebieden met een 'lage verwachting'. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is op basis van het gemeentelijk beleid niet noodzakelijk.

4.2 Bodem

In het kader van het bestemmingsplan moet aangetoond worden of er milieuhygiënische bezwaren zijn tegen de nieuwe functie op deze locatie ten aanzien van de bodemkwaliteit.

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het bestemmen van gronden voor appartementen en woningen die nu ook al voor een woonfunctie zijn bestemd. Voor het bestemmingsplan van 2010 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Omdat na uitvoering van dit onderzoek geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden zijn de conclusies van het verkennend bodemonderzoek voor dit plan van toepassing. Het bodemonderzoek is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

Het onderzoek is uitgevoerd door Eco Reest BV en had niet alleen betrekking op het plangebied, maar ook op het ten westen gelegen gebied waar nu het nieuwe complex van Sinnehiem is gevestigd.

Uit het onderzoek is gebleken dat er geen milieuhygiënische bezwaren zijn in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

4.3 Cultuurhistorie

Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorie mee te wegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Voor de provincie Fryslân is een cultuurhistorische kaart opgesteld, de CHK2. Hierop staan aardkundige, archeologische, historischgeografische en bouwhistorische zaken die een cultuurhistorische waarde hebben.

In de omgeving van het plangebied komen enkele cultuurhistorische waarden voor, maar in het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Een deel van de wijk is bijvoorbeeld een wederopbouwwijk. Verder zijn er een aantal karakteristieke bouwwerken in Haulerwijk aanwezig. De toekomstige indeling van het gebied heeft geen invloed op deze cultuurhistorische waarden in de omgeving of op de verkaveling van het gebied.

4.4 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van de plantonwikkeling te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De rapportage van de inventarisatie is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is, gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Een aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet nodig. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden niet nodig. De beoogde ontwikkelingen zijn op het punt van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân 2014.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkelingen niet in de weg staat.

4.5 Externe veiligheid

De wet- en regelgeving in het kader van externe veiligheid, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transport en het Besluit externe veiligheid buisleidingen, verplicht gemeenten en provincies die milieuvergunningen verlenen of ruimtelijke plannen maken, rekening te houden met externe veiligheid. Doel is burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen geeft grenswaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Deze grenswaarde wordt uitgedrukt in de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting.

Daarnaast gaat het Besluit in op het groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang slachtoffer wordt van een ongeval in een inrichting.


Inrichtingen

In de directe nabijheid van het plangebied is één inrichting gelegen die onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen valt. Het betreft het tankstation aan de Oosterwoldseweg 7. Dit tankstation beschikt over een lpg-installatie. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het tankstation weergegeven en zijn de risicocontouren zichtbaar. De ligging van het plangebied is met een kader weergegeven. De afstand van de dichtstbij gelegen risicocontour tot het plangebied is 200 meter. Op de ondergrondkaart is de bebouwing van het voormalig Sinnehiem complex in het plangebied nog zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSinnehiem2-VG01_0007.png"

Ligging lpg-tankstation en risicocontouren (bron: Risicokaart.nl)

Het invloedsgebied van deze inrichting waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico is vereist, is 150 meter. Omdat de risicocontouren niet zijn gelegen over het plangebied en het plangebied verder is gelegen dan 150 meter, is nader onderzoek naar de risico's van deze inrichting niet noodzakelijk.

Overige gevaarlijke inrichtingen liggen op meer dan 500 meter afstand (bron: Risicokaart).

Vervoer

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen (spoor)wegen gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Aardgasleidingen

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van aardgastransportleidingen (bron: Risicokaart). De dichtstbijzijnde leiding ligt op een afstand van 1,5 km.

4.6 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van deze zone wordt bepaald door het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Als een ruimtelijk plan voorziet in geluidgevoelige bebouwing binnen de zone, is akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Het plan voorziet in het oprichten van geluidgevoelige bebouwing (woningen en appartementen). In de omgeving van het plangebied liggen enkel wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur. Omdat het plangebied niet is gelegen binnen een geluidzone is akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder niet verplicht.

In het kader van goede ruimtelijke ordening moet wel beoordeeld worden of er sprake is van aanvaardbare woon- en leefomgeving ten aanzien van geluid. Gelet op de omgeving en het type wegen rondom het plangebied wordt geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaarbare woon- en leefomgeving. De appartementen en woningen zijn gelegen in een woonwijk. De wegen om het plangebied zijn wegen bedoeld voor bestemmingsverkeer. Er is geen sprake van doorgaand verkeer en het aantal verkeersbewegingen zal daarom ook beperkt zijn. Het aspect geluid leidt niet tot belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Plan

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van 21 woningen, waarvan 6 grondgebonden woningen en 15 appartementen. Op grond van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) is de gemiddelde verkeersgeneratie van dergelijke woningen bepaald op 7,7 ritten per etmaal voor de grondgebonden woningen en 6,3 ritten per etmaal voor de appartementen. Dit zijn de kencijfers die gelden voor koopwoningen ('tussen/hoek' en 'etage, midden') in niet stedelijk gebied. De toename van de totale verkeersgeneratie bedraagt afgerond derhalve 140 ritten.

Toetsing

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool april 2017 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSinnehiem2-VG01_0008.jpg"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

Binnen het 'Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit' worden PM2,5-metingen uitgevoerd. Dit leidt tot 'grootschalige concentratiekaarten' waarin zowel de huidige als toekomstige achtergrondconcentraties voor PM2,5 zijn opgenomen. Uit deze kaarten blijkt dat binnen Nederland geen overschrijdingen van de jaargemiddelde concentratie van PM2.5 bekend zijn. Aangenomen wordt dat wanneer voldaan wordt aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, ook kan worden voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2.5.

4.8 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (zoals woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. 

Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonwijk of buitengebied en gemengde gebieden. Bij laatstgenoemd gebiedstype kunnen de richtafstanden met één afstandsstap verkleind worden. Het plangebied maakt deel uit van gebiedstype ‘rustig buitengebied’.

Toetsing

Woonzorgcentrum Sinnehiem

Het plangebied grenst aan het woonzorgcentrum Sinnehiem. Voor verpleeghuizen is in de VNG-brochure een afstand opgenomen van 30 meter voor geluid en 10 meter voor geur. De afstand tussen de te realiseren appartementen en het zorgcentrum is circa 22 meter.

De VNG geeft in haar publicatie ook aan dat de gegeven richtafstanden in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen zijn. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn, wel wordt aanbevolen om deze afwijkingen te benoemen en te motiveren.

Eventuele milieuhinder vanwege geluid betreft vooral verkeersbewegingen van bezoek, personeel en eventueel laden en lossen van goederen. Hoewel de entree van het verzorgingstehuis wel aan de zijde van de appartementen is gesitueerd en hier dus wel verkeersbewegingen zijn, zijn de parkeervoorzieningen van het woonzorgcentrum niet gelegen binnen een afstand van 30 meter. Veel verkeersbewegingen zullen dus ook niet aan deze zijde plaatsvinden. In de huidige situatie is geen sprake van overlast van het zorgcentrum op de omgeving.

Op grond van bovenstaande overwegingen wordt het plan op het punt van de milieuzonering aanvaardbaar geacht voor wat betreft het zorgcentrum.

Andere functies

Op grotere afstand maar binnen een straal van circa 250 m rond het plangebied zijn diverse functies gelegen. Ten zuiden van het plangebied is een begraafplaats. De minimale afstand van een begraafplaats is 10 m. De begraafplaats ligt op circa 50 m van het plangebied, het plangebied valt dus niet binnen de milieuzonering van de begraafplaats.

Ten zuidoosten van het plangebied ligt op circa 100 m afstand een tennisbaan. Voor een tennisbaan, met verlichting, is de minimale afstand 50 m. De tennisbaan levert geen problemen op voor wat betreft de milieuzonering.

Verder zijn enkele detailhandel- en bedrijfsfuncties aanwezig ten noordwesten van het gebied in het centrum van Haulerwijk. Dit zijn bedrijven die vrijwel allemaal vallen in categorie 1 of 2 met bijbehorende richtafstand uit de VNG-brochure van 10 of 30 m. Uitzondering hierop is het LPG-tankstation met een richtafstand van 50 m. De afstand tot deze voorzieningen is in elk geval 175 meter.

Conclusie

Voorliggend plan is niet belemmerend voor de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven en in de nieuw te bouwen woningen en appartementen wordt geen hinder ondervonden als gevolg van de bedrijfsactiviteiten. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.9 Verkeer en parkeren

Verkeer

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de omliggende wegen in de woonwijk. Zoals ook in paragraaf 4.7 is opgenomen, is de verkeerstoename circa 140 ritten per etmaal. Deze hoeveelheid verkeer leidt niet tot een verminderde doorstroming in de omliggende woonwijk.

Parkeren

De parkeerbehoefte van het plangebied moet autonoom worden opgelost. De parkeerbehoefte wordt bepaald op basis van het gemeentelijk GVVP.

Veenmosstraat

In de gemeentelijke GVVP is aangegeven dat voor halfvrijstaande woningen 1 parkeerplaats per woning op eigen terrein en 0,5 parkeerplaats per woning in het openbaar gebied beschikbaar moet zijn. Hoewel de grondgebonden woningen geen halfvrijstaande woningen zijn maar rijwoningen, vallen deze woningen wel onder deze categorie in het gemeentelijk GVVP.

Er worden 6 grondgebonden woningen gerealiseerd waarvoor, op basis van de genoemde norm, 6 parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd en in totaal (6*0,5=) 3 parkeerplaatsen in het openbaar gebied beschikbaar moet zijn.

De woningen beschikken elk (op eigen terrein) over een oprit/opstelplaats waar 2 auto's geparkeerd kunnen worden. Zo wordt er voorzien in de parkeercapaciteit voor de grondgebonden woningen.

Er wordt op deze manier ook rekening gehouden met de parkeerbehoefte van de bestaande woningen aan de Veenmosstraat. Aan de Veenmosstraat staan 9 rijwoningen. In het GVVP is aangegeven dat een norm van 1,5 parkeerplaatsen per rijwoning geldt. Dit betekent dat de Veenmosstraat in elk geval ruimte moet geven aan (9*1,5=) 14 parkeerplaatsen. Doordat het parkeren voor de nieuw te realiseren woningen op eigen terrein wordt georganiseerd, is de parkeerruimte voor langsparkeren aan de oostzijde van de straat voldoende voor de bestaande rijwoningen.

Appartementen

Voor de 15 appartementen geldt op basis van de GVVP een parkeernorm van 1 parkeerplaats per appartement. De totale parkeerbehoefte is dus 15 parkeerplaatsen.

Aan de westzijde van het plangebied worden voor de appartementen 23 parkeerplaatsen gerealiseerd. Er wordt dus ruim aan de parkeernorm voldaan.


De 10 parkeerplaatsen aan de noordzijde van het plangebied worden qua aantal in de nieuwe situatie gehandhaafd. Deze parkeerplaatsen zijn voor openbaar gebruik.

Onderstaand is het aantal te realiseren parkeerplaatsen en het aantal benodigde parkeerplaatsen op basis van de GVVP weergegeven.

  Grondgebonden woningen   Appartementen  
Aantal woningen   6   15  
Aantal benodigde parkeerplaatsen (GVVP)   6 op eigen terrein
3 in openbaar gebied  
15 op eigen terrein  
Aantal te realiseren parkeerplaatsen   12 op eigen terrein   23 op eigen terrein  

4.10 Water

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. In deze waterparagraaf dient te worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.

Op 29 november 2017 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen (zie het watertoetsdocument in bijlage 4 en 5). Hieruit blijkt dat er een normale procedure van toepassing is. Dit betekent dat het Wetterskip binnen 8 weken een wateradvies aanlevert. Het toetsresultaat en de samenvatting van de watertoets is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Op 12 december 2017 heeft het Wetterskip een per e-mail een wateradvies aangeleverd. De e-mail is als bijlage 6 aan deze toelichting gevoegd. Het Wetterskip heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een toename aan verhard oppervlak ten opzichte van de huidige praktijksituatie. Het plangebied was voor de sloop van het zorgcentrum ook al grotendeels verhard. In plaats van een normale procedure is een korte watertoetsprocedure van toepassing. Het standaard wateradvies is opgenomen in de e-mail.

In het standaard wateradvies zijn drie maatregelen genoemd die het Wetterskip adviseert:

  • probeer regenwater langzaam weg te laten lopen;
  • regenwater niet op het riool lozen;
  • gebruik schone bouwmaterialen, gebruik geen chemische onkruidbestrijding.

Uitgangspunt voor de woningen is dat het hemelwater wordt afgekoppeld van het vuilwater en apart wordt afgevoerd. Voor de hemelwaterafvoer wordt aangesloten op het al aanwezige stelsel van hemelwaterafvoer. Voor de bouw zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van niet-uitlogende bouwmaterialen.

Vanuit de watertoets zijn er verder geen aandachtspunten naar voren gekomen die nader onderzoek of nadere maatregelen vragen. Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.11 M.e.r.-beoordeling

Het bevoegd gezag moet bij een activiteit die voorkomt in het Besluit milieueffectrapportage nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG).

Het plangebied is in de huidige situatie voor het grootste deel in gebruik als grasland. Door de ontwikkeling van de 21 woningen kan sprake zijn van nadelige gevolgen voor het milieu. Echter, omdat de ontwikkeling kleinschalig is en omdat het plangebied in de vigerende beheersverordening ook is aangewezen als gebied met woonfunctie, is hiervan geen sprake. Uit de verrichte onderzoeken kan eveneens geconcludeerd worden dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen op de omgeving. Het doorlopen van de m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • 1. een verbeelding van het plangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgesteld.

5.2 Bestemmingsregels

Het navolgende stelt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels aan de orde. Deze ziet er als volgt uit:

Dit wordt in het navolgende nader toegelicht.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen et cetera. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.

Per bestemming hanteert men de indeling volgens de SVBP 2012. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.

Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

  • enkelbestemming 'Wonen':

De enkelbestemming 'Wonen' is opgenomen in het plan ten behoeve van wonen met de bijvoorbeeld daarbij behorende verkeers- en verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en terreinen. Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag men de hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak bouwen. Daarbij wordt door middel van een aanduiding op de verbeelding aangegeven hoeveel woningen een hoofdgebouw mag omvatten en is met een aanduiding weergegeven hoe hoog de bouwhoogte mag zijn. Tot slot geldt dat bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan mits deze voldoen aan de gestelde regels.

De rioolleiding in het plangebied is voorzien van een dubbelbestemming. De dubbelbestemming bevat de leiding en een beschermingszone. Ten behoeve van de bescherming van de leiding is er tevens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen.

Binnen deze bestemmingen mag enkel worden gebouwd ten dienste van de bestemmingen. Door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning kunnen bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de woon bestemming. Voorafgaande aan de verlening van deze omgevingsvergunning dient advies gevraagd te worden aan de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel en de algemene afwijkingsregels.

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Zo regelen de algemene afwijkingsregels bijvoorbeeld dat men met ten hoogste 10% van de in dit bestemmingsplan gegeven maten, afmetingen en percentages mag afwijken.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het voornemen, worden door de initiatiefnemer gedragen. Hiervoor is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan betrokken instanties. Een samenvatting van de ingekomen reactie is opgenomen in Bijlage 7 Nota Overleg ontwerpbestemmingsplan Voormalig sinnehiem terrein te Haulerwijk. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De resultaten daarvan zullen te zijner tijd in dit hoofdstuk worden verwerkt.

Voor de omwonenden van het plangebied en belangstellenden uit de omgeving is op 29 november 2017 een inloopavond georganiseerd. Op deze avond zijn zij geïnformeerd over het plan en het proces. Na het vooroverleg is het plan gedurende een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegd.