Plan: | Drie Tolhekken Drogerij te Oosterwolde |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0085.BPDrieTolhekken-ON01 |
Op adres Drie Tolhekken 3 te Oosterwolde is gevestigd de voormalige Groenvoerdrogerij Oosterwolde. De groenvoerdrogerij werd tot begin 2012 geëxploiteerd door een coöperatieve vereniging van aangesloten landbouwers. Medio 2012 is de inrichting overgenomen door Wijntjes-Eijbergen BV. Doelstelling van de verkoop/overname is het garanderen van de continuïteit van de groenvoerdrogerij voor de tot op dat moment aangesloten landbouwers.
Hiervoor is het noodzakelijk de inrichting uit te breiden met vergelijkbare activiteiten gedurende de periode buiten het groeiseizoen. Mogelijkheden hiervoor liggen in het toevoegen van aanverwante agrarische activiteiten (agrarisch loonwerk), landbouwmechanisatie en het drogen van andere met groenvoeder vergelijkbare producten en producten in de diervoedersector. De technische installaties van de groenvoerdrogerij lenen zich uitstekend hiervoor en behoeven geen noemenswaardige aanpassingen.
Voor de veranderingen dient een revisievergunning te worden aangevraagd en is een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
De locatie ligt aan de doorgaande weg tussen Makkinga en Oosterwolde (Nanningaweg) nabij de aansluiting op de provinciale weg N381. De afstand tot de bebouwde kom van Oosterwolde is circa 1.200 meter, de afstand tot het dorp Makkinga circa 2.600 meter. De ligging is weergegeven in onderstaande afbeelding. De begrenzing van het plan wordt in paragraaf 1.3 nader beschreven.
Fig.1a. Ligging Groenvoerdrogerij Oosterwolde (bron: pdokviewer.pdok.nl, d.d. 06-06-2019)
De Groenvoerdrogerij Oosterwolde was geregeld in het bestemmingsplan “Grasdrogerij Oosterwolde' van 14 november 1995. De locatie Drie Tolhekken 3 had de bestemming grasdrogerij en omvatte het gebied van de inrichting op adres Drie Tolhekken 3, twee bedrijfswoningen op Drie Tolhekken 2 en 4, het parkeerterrein ten noorden van de grasdrogerij met adres Drie Tolhekken 6 en het gezoneerde industrieterrein “Grasdrogerij Oosterwolde G.A.”.
Fig.1b. Begrenzing industrieterrein 'Grasdrogerij Oosterwolde GA' (bron: ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 06-06-2019)
Op 17 september 2013 is het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen" vastgesteld. In dit plan mogen bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 zich hier vestigen. Een uitzondering is gemaakt voor de al aanwezige grasdrogerij, deze activiteit is met een aanduiding geregeld. De bedoeling hiervan is geweest om bij verandering van bedrijvigheid niet bij recht toe te staan dat alle bedrijven van categorie 5.2 zich op deze locatie konden vestigen.
Om het planvoornemen mogelijk te maken dienen de agrarische activiteiten (agrarisch loonwerk), landbouwmechanisatie en het drogen van andere met groenvoeder vergelijkbare producten (waaronder bermgras) en producten in de diervoedersector te worden toegevoegd aan de huidige bestemming.
De grasdrogerij betreft een inrichting in de milieucategorie 5.2 en is een geluidszoneringsplichtige inrichting. De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. In het plangebied is momenteel een geluidszone ex artikel 41 van de Wgh vastgesteld voor de geluidszoneringsplichtige inrichting op het industrieterrein Grasdrogerij Oosterwolde.
De geluidszone van 1995 is tevens nog van toepassing overeenkomstig art. 182 wet geluidhinder:
Artikel 182
De ligging van de inrichting is hieronder weergegeven. Het terrein ligt aan Drie Tolhekken tussen Makkinga en Oosterwolde (aansluiting N381-Nanningaweg).
Fig. 2a. Ligging en inrichting plangebied (bron: google.nl/maps)
De inrichting ligt in landelijk gebied op 3 km afstand van het natura 2000 gebied nabij Langedijke en op 5 km afstand van het Nationaal Park Drents-Friese Wold.
Voor het garanderen van de continuïteit van de groenvoerdrogerij is het noodzakelijk de grasdrogerijactiviteiten in de inrichting uit te breiden met vergelijkbare activiteiten gedurende de periode buiten het groeiseizoen. Hiertoe worden de activiteiten uitgebreid met aanverwante agrarische activiteiten (agrarisch loonwerk), landbouwmechanisatie en het drogen van andere met groenvoeder vergelijkbare producten en producten in de diervoedersector. Het agrarisch loonwerk en landbouwmechanisatie kunnen hierbij als nevenactiviteit worden beschouwd. Voor de voorgenomen wijzigingen kan gebruik worden gemaakt van de bestaande inrichting en faciliteiten zonder dat daarvoor aanmerkelijke investeringen en veranderingen nodig zijn.
In de periode buiten het groeiseizoen worden de installaties van de grasdrogerij niet gebruikt en staat de inrichting stil en is het personeel (seizoensafhankelijk) tijdelijk werkloos. Uitbreiding van activiteiten in deze periode past in het doelmatig gebruik van de installatie/inrichting en versterkt de economische situatie in de regio (directe werkgelegenheid minimaal 10 fte).
De kantoren, bedrijfsmiddelen en gebouwen lenen zich verder zonder aanpassing voor de functie van uitvalsbasis voor de uitvoering van agrarisch loonwerk. Daarvoor worden de bestaande beschikbare bedrijfsmiddelen (tractoren, dumpers) gebruikt, zo nodig aangevuld met extra capaciteit van het moederbedrijf uit Dwingeloo.
Het benutten van de aanwezige werkplaats voor het aanbieden van diensten op het gebied van landbouwmechanisatie past hier ook in. Het gebruik van de werkplaats zal hoofdzakelijk gericht zijn op onderhoud en reparatie van eigen bedrijfsmiddelen en het in stand houden, ontwikkelen en verbeteren van de technische installatie/procesvoering binnen de inrichting. Werkzaamheden voor derden zullen dan ook slechts incidenteel en in beperkte omvang als nevenactiviteit plaats (kunnen) vinden.
De beoogde veranderingen en wijzigingen kunnen plaatsvinden zonder ingrepen in landschap en ruimte en zonder verandering van het aanzicht van grond en gebouwen.
Verandering van gebruik is in strijd met het bestemmingsplan Grasdrogerij Oosterwolde van 14 november 1995 en het vigerende bestemmingsplan; op basis van artikel 28.2 Overgangsregels gebruik onder a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, is gebruik van de grasdrogerij zoals bestemd in het bestemmingsplan van 14 november 1995 nog geldig. De agrarische activiteiten (agrarisch loonwerk), landbouwmechanisatie en het drogen van andere met groenvoeder vergelijkbare producten (waaronder bermgras) en producten in de diervoedersector is niet opgenomen in de omschrijving van het bestemmingsplan en de beschrijving van toegestane activiteiten. Ten noorden van de inrichting geldt de bestemming parkeren; dit blijft in de toekomst ook zo.
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels.
Het gaat met name om beleid in het Streekplan Fryslân 2007, het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in de AMvB Ruimte of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet over te worden gedaan. Verder is bij de wijze van regeling rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk. De verordening is alleen van toepassing op nieuwe bestemmingsplannen. De beoogde verandering past in het provinciaal beleid zoals verwoord in de Verordening Romte; volgens art 7.1.1 lid 3 kunnen als nevenactiviteiten die bedrijfsactiviteiten worden toegestaan, mits die niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur. De beoogde verandering/uitbreiding past binnen de techniek van de inrichting en leidt niet tot toename in emissies naar bodem, lucht en water. Er is geen sprake van aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur.
Volgens bijlage B Provincie Fryslân 25-11-2014 (Toepassing Bro, art. 3.1.1, onder 2 Gevallen waarin wel /geen vooroverleg is vereist) behoeven gevallen met uitbreiding van activiteiten minder dan 15% van de capaciteit van de inrichting, niet te worden voorgelegd voor vooroverleg. De uitbreiding betreft het drogen van 3.000 ton aardappelen/aardappelpuree/aardappelproduct op een vergunde capaciteit van 23.040 ton groenvoeder. Dit is een uitbreiding van 13 % en behoeft derhalve geen vooroverleg met provincie Fryslân plaats te vinden.
In het milieubeleidsplan staat de duurzaamheid in de gemeente de komende jaren voorop. Energiezuinige woningbouw en een duurzame leefomgeving zijn hierin belangrijke aandachtspunten. De visie van dit milieubeleidsplan is: een duurzaam Ooststellingwerf in 2030. De gemeente wil zich inzetten voor de bescherming en verbetering van het leefmilieu.
Samenwerking met de inwoners en bedrijven staat daarbij centraal. Prioriteit ligt bij het ontwikkelen van duurzame vormen van energie en energiebesparing en het realiseren van een duurzame leefomgeving. Voor deze specifieke activiteit is geen gemeentelijk beleid voorzien.
Met de Structuurvisie Ooststellingwerf 2010-2020-2030 geeft het gemeentebestuur op hoofdlijnen en op structuurniveau richting aan de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling van gemeente Ooststellingwerf. Grenzeloos in de betekenis van over de grenzen van de dorpen en de gemeente heenkijken, samen grensverleggende ideeën maken en grensoverschrijdende belangen behartigen. Ooststellingwerf heeft niet alleen veel projecten in uitvoering, maar staat in de komende tien jaar voor een aantal bijzonder stevige beslissingen en nieuwe en ambitieuze transformatieopgaven die stuk voor stuk complex zijn, integraal aangepakt moeten worden, die een grensoverschrijdend karakter hebben en die geen uitstel dulden. De periode 2010-2020 staat meer in het teken van verandering en transformatie dan voor uitbreiding en ontwikkeling en de periode 2020-2030 staat in het teken van een vitale, veerkrachtige en duurzame samenleving. De huidige maatschappelijke en economische ontwikkelingen, zoals de vergrijzing en de kredietcrisis, dwingen de lokale overheden om de vinger goed aan de pols te houden en tijdig te reageren op het gebied van de volkshuisvesting, de werkgelegenheid en de detailhandel. Verder moet de gemeente Ooststellingwerf zich ook beraden op innovatieve werkwijzen. In het licht van de economische vooruitzichten doet de gemeente Ooststellingwerf er bijvoorbeeld goed aan om zich meer te richten op actief parkmanagement, het uitgeven van bedrijfspercelen in erfpacht, het herstructureren en zo nodig uitbreiden van de bestaande bedrijventerreinen dan op het ontwikkelen van bedrijventerreinen op nieuwe locaties. Voor de periode 2010-2030 moet de gemeente Ooststellingwerf nieuw beleid op nieuwe beleidsvelden ontwikkelen.
Zo moet de gemeente zich voorbereiden op de gevolgen van de klimaatsverandering en samen met de ondernemers van Ooststellingwerf innovatieve projecten gaan initiëren op het gebied van een duurzame energievoorziening met zonne-energie, bodemwarmte en biomassa. De periode 2010-2030 staat daarmee in het teken van duurzame ontwikkeling en duurzame samenleving. Ondernemers in de landbouw, de recreatie en het midden- en kleinbedrijf worden gestimuleerd om in hun bedrijfsvoering een omslag te maken naar duurzaam ondernemen en duurzame landbouw. Van belang is het uitbuiten van bestaande sterke punten en kansen die in dit verband genoemd kunnen worden: de centrale ligging in Noord Nederland: de bereikbaarheid en de bedrijvigheid via de korte afstand tot de N381, een goede arbeidsmoraal, ondernemersnetwerk, onderlinge betrokkenheid en lokale hulpvaardigheid.
Het initiatief voor de uitbreiding van de activiteiten van de grasdrogerij met het drogen van met groenvoeder vergelijkbare producten binnen de beschikbare capaciteit van de inrichting benut de sterke punten zoals hierboven aangegeven, vergroot de lokale werkgelegenheid en versterkt de lokale economie en draagt bij aan het behoud van het “traditioneel” karakter van het platteland: “wonen” en “werken” vinden in hetzelfde dorp plaats.
Het gebiedsgerichte beoordelingskader vormt een gereedschap dat de gemeente in staat stelt om aan de hand van een methodiek, door Hûs en Hiem ontwikkeld, zowel de bestaande visueel ruimtelijke kwaliteit te beschrijven en te waarderen, als de gewenste ontwikkeling ervan aan te geven en ook, op basis daarvan, richtlijnen of criteria vast te stellen voor het te voeren welstandsbeleid. De gemeente streeft naar een optimaal ruimtegebruik binnen het dorpsgebied. Eventuele niet-waardevolle open ruimten, vrijkomende bedrijfslocaties e.d. worden bij voorkeur gebruikt voor woondoeleinden, milieuvriendelijke bedrijfsvormen en kantoren.
Wat betreft de cultuurhistorische en landschappelijke waarden dient rekening te worden gehouden met:
Voor de locatie zijn geen specifieke beoordelingsaspecten benoemd. Invulling van dit initiatief draagt bij tot optimaal gebruik van capaciteiten en beschikbare ruimte. De beoogde verandering omvat geen ruimtelijke en/of bouwkundige ingrepen. De opstallen en met name de 50 meter hoge schoorsteen vormen een vertrouwd herkenningspunt in het landschap en de plaatselijke omgeving.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. In het beheersgebied is momenteel een geluidszone ex artikel 41 van de Wgh vastgesteld voor geluidzoneringsplichtige inrichting op industrieterrein Grasdrogerij Oosterwolde. In een akoestisch onderzoek is getoetst of de veranderingen passen binnen de vastgestelde zone. Dit akoestisch onderzoek is als bijlage 1 opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat de inrichting niet meer geluid veroorzaakt dan de grenswaarden uit de vergunning van 4 februari 1994. De veranderingen passen binnen het vastgestelde zonebesluit en leggen de voorgenomen veranderingen geen beperkingen op.
Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig bestemmingsplan.
Ten behoeve van de milieuzonering is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem "Bedrijven en milieuzonering" ontwikkeld, in de vorm van een bedrijvenlijst, waarin de bedrijven zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie) kunnen veroorzaken, kent de lijst aan de bedrijven een milieucategorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6, met bijbehorende richtafstanden.
De omgeving van de grasdrogerij betreft landelijk gebied/buitengebied met verspreid liggende agrarische bebouwing. De bestaande milieucategorie van de grasdrogerij betreft 5.2 met richtafstanden voor geur, stof en geluid respectievelijk 700, 200 en 300 meter. De afstand tot Drie Tolhekken 4-5 bedraagt ca. 250 meter, deze ligt binnen de vastgestelde geluidszone welke zich op een afstand van 315 tot 380 meter van de grens van de inrichting bevindt. De uitbreiding van de droog-activiteiten betreffen met groenvoeder vergelijkbare producten die in alle gevallen vallen onder de bepalingen van de Wet Dieren. De waterverdampingscapaciteit verandert niet; de milieucategorie blijft 5.2. op basis van de Milieuzonering VNG:
Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand | Categorie | |
- drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. >= 10 t/u water | 700 | 200 | 300 C T | 50 | 700 | 5.2 |
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect milieuzonering geen belemmeringen oplevert voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig bestemmingsplan.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Bij het droogproces binnen de inrichting is de emissie van fijnstof, stikstof en geur een relevante parameter.
Ten behoeve van dit project is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd met behulp van ISL3a Versie 2012-1. Dit onderzoek is als bijlage 2 opgenomen. Hierin is de invloed van de emissie van fijnstof op basis van de meetgegevens van het onderzoek van 2003 beoordeeld en in de nieuwe situatie op de luchtkwaliteit bepaald. Als te beschermen objecten zijn de nabijgelegen woning van Drie Tolhekken 5 (afstand 250 meter) en de grens van de bebouwde kom van Oosterwolde (afstand > 1000 m) opgenomen. Ten aanzien van fijnstof wordt voldaan aan de grenswaarden.
Het aspect lucht levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig bestemmingsplan.
Het landelijke geurbeleid, dat wordt beschreven in Artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit, en nader wordt toegelicht in het informatiedocument “Handleiding geur: bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen)”, is gericht op het voorkomen van nieuwe geurhinder dan wel het beperken van geurhinder tot een aanvaardbaar niveau.
De optredende geursituatie (geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten) dient (indien het redelijk vermoeden bestaat dat geurhinder niet wordt voorkomen) inzichtelijk te worden gemaakt zodat het bevoegd gezag de voorgenomen situatie aan de zelf vastgestelde beleidslijn kan toetsen.
De drogerij bevindt zich in de provincie Friesland. De Gedeputeerde Staten van provincie Friesland voorzien niet in een algemeen, lokaal geurbeleid, waardoor automatisch de lijn van het Nederlandse geurbeleid gevolgd wordt. Daarbij bepaalt het bevoegd gezag welk hinderniveau aanvaardbaar is. Conform de vigerende vergunning van de drogerij is een geurnormering van 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel aangehouden.
Uit het uitgevoerde geuronderzoek (Royal HaskoningDHV, referentie I&BBF8221R001F01 van 2 februari 2018) volgt dat in de onderzochte jaren ter hoogte van de te beschermen objecten wordt voldaan aan de grenswaarden. Dit onderzoek is als bijlage 3 opgenomen. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met de Wet milieubeheer voor wat betreft luchtkwaliteitseisen.
Het aspect geur levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. De grasdrogerij heeft geen explosieve stoffen en er gaat vanuit de aard van de activiteiten geen extern risico van het bedrijf uit.
Voor een inzicht in de externe risico's in de omgeving van het plangebied is de risicokaart Fryslân geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedsfeer van risicobronnen ligt. De ligging van de grasdrogerij is aangegeven met een pijl.
Fig. 4a. Risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig bestemmingsplan.
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Aangezien het perceel al jaren als drogerij wordt gebruikt, kan er vanuit worden gegaan dat de kwaliteit van de bodem overeenkomstig het huidig gebruik is.
Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Uitgangspunt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat het hemelwater wordt afgekoppeld van het vuilwater en wordt afgevoerd op de bestaande sloten rond het plangebied. Hiernaast dient bij een extra verhard oppervlak van 1.500 m2 te worden gecompenseerd.
Het voornemen voorziet in een functiewijziging van het bestaande perceel, derhalve wordt er geen extra verhard oppervlak toegevoegd. Compenserende maatregelen worden dan ook niet nodig geacht.
Op 14 juni 2019 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen (zie bijlage 4). Hieruit blijkt dat er geen waterschapsbelangen met dit plan gemoeid zijn en dat de korte procedure van toepassing is. De standaard waterparagraaf van Wetterskip Fryslân is opgenomen in bijlage 4.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventuele ecologische waarden in of nabij het plangebied. Op dit aspect is de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid van toepassing.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde ‘lijst met vrijstellingen’ opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Het gebied betreft in de huidige situatie een vrijwel volledig verhard bedrijfsterrein. Het terrein vormt daarom geen geschikt habitat voor beschermde soorten. Wel is het mogelijk dat in de bebossingen langs het terrein vogels broeden. Echter, aangezien de ruimtelijke ontwikkeling alleen een functie wijziging betreft, is het planvoornemen op dit punt uitvoerbaar. Er vindt geen verbouw of nieuwbouw plaats.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en het provinciale Streekplan en de verordening.
WET NATUURBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
NATUURNETWERK NEDERLAND
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Fryslân uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte Fryslân 2014. De NNN wordt jaarlijks geactualiseerd in het Natuurbeheerplan Fryslân.
De omgeving van het plangebied betreft open agrarisch gebied enerzijds en bedrijventerreinen anderzijds. De locatie DrieTolhekken maakt geen onderdeel uit van het NNN. Ten oosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied `Het Fochteloërveen” en ten zuiden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied 'Drents- Friese Wold & Leggelderveld'.Op een grotere afstand liggen ten noorden van het plangebebied de Natura 2000-gebieden 'Bakkeveense Duinen en 'Norgerholt'. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied 'Drents- Friese Wold & Leggelderveld' ligt op een afstand van circa 2,9 kilometer.
Fig. 4b. Natura 2000-gebieden (bron: provincie Fryslân)
Uit de Aerius-berekeningen (zie bijlage 5) blijkt dat de invloed van de grasdrogerij op de dichtst bij liggende Natura-2000-gebieden verbetert. In alle gevallen neemt, in vergelijking met de huidige situatie, de stokstofdepositie af.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande en de Aerius-berekeningen is gezien de aard van de ontwikkeling een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor beschermde gebieden in het kader van de Wnb (Natura 2000 gebieden). Ook zijn er geen effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN. De plannen zijn daarmee niet strijdig met het Provinciaal ruimtelijk beleid van Fryslân.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Met deze inwerkingtreding werd het Verdrag van Malta, dat op 16 april 1992 onder andere door Nederland is ondertekend, in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt. Het Verdrag van Malta is gericht op het behouden van archeologische waarden in de bodem. Uitgangspunt hierbij is onder andere het uitvoeren van een onderzoek naar archeologische waarden in het plangebied voor het vaststellen van een ruimtelijk plan. Ook het zogenoemde veroorzakerprincipe is een uitgangspunt van het Verdrag van Malta.
Dit betekent dat diegene die mogelijke archeologische waarden in de bodem verstoort, financieel verantwoordelijk is voor voldoende onderzoek naar en het behoud van die archeologische waarden. Met de inwerkingtreding van de Wamz werd ook de Monumentwet 1988 gewijzigd. Op grond van de Monumentenwet moet in een ruimtelijk plan (mogelijke) archeologische waarden in de bodem van het plangebied overwogen worden.
In Nederland dient op basis van het verdrag van Malta in alle ruimtelijke plannen een archeologische paragraaf te worden opgenomen. Als handreiking hiertoe heeft de Provincie Fryslân een cultuurhistorische waardenkaart opgezet. Op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE), welke een onderdeel is van de cultuurhistorische waardenkaart, is informatie opgenomen over archeologische waarden. Op deze kaart is voor vrijwel de gehele provincie per locatie aangegeven wat de archeologische verwachtingswaarden zijn.
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De informatie uit FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr - 1500 n Chr). Voor deze indeling in twee perioden is gekozen omdat de adviezen voor mogelijke vindplaatsen uit de steentijd vaak verschillen van die voor mogelijke jongere vindplaatsen. De adviezen die voor de verschillende zones in Fryslân gegeven worden variëren van 'streven naar behoud' tot 'geen nader onderzoek nodig'. Deze adviezen geven aan welke vervolgstappen noodzakelijk zijn om op een verantwoorde manier om te gaan met het bodemarchief in een nieuw te maken bestemmingsplan, een bestemmingsplanwijziging, een ontgronding of een sanering.
Fig. 4c. FAMKE, Advies ijzertijd-middeleeuwen
Zoals uit bovenstaand figuur 4c blijkt, geeft FAMKE aan dat voor het plangebied voor de ijzertijd-middeleeuwen geen onderzoek noodzakelijk is. Daar het gaat om een nieuwe invulling van bestaande bebouwing, er geen werkzaamheden in de bodem zullen plaatsvinden, is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek ter plaatse uitgesloten.
Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de periode midden-bronstijd - vroege Middeleeuwen op gefundeerde gronden zodanig laag is dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is.
De veranderingen gaan niet gepaard met ruimtelijke ingrepen. Het is daarom niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te voeren.
Fig. 4d. FAMKE, Advies steentijd-bronstijd
Bovenstaande figuur geeft een advies voor de steentijd-bronstijd aan. Uit deze figuren blijkt dat bij ingrepen van meer dan 5000m² karterend onderzoek/ quickscan wordt aanbevolen.
Voor het uitvoeren van de voorgenomen veranderingen aan de Drie Tolhekken 3 vinden geen ingrepen in de bodem plaats. Het is daarom niet noodzakelijk om op basis van het advies steentijd-bronstijd een archeologisch onderzoek uit te voeren.
Bovenstaande betekent dan ook dat voor het plangebied geen karterend onderzoek nodig is. Het aspect archeologie levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig bestemmingsplan.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Binnen het plangebied gaan de veranderingen niet gepaard met ruimtelijke ingrepen. Derhalve kan worden geconcludeerd dat cultuurhistorische waarden niet worden aangetast.
Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig bestemmingsplan.
Per 1 april 2011 is de wetgeving rondom de milieueffectrapportage (m.e.r.) gewijzigd. Naast de m.e.r.-plicht (op grond van drempelwaarden C-lijst) en de m.e.r.-beoordeling of plan-m.e.r. (op grond van drempelwaarden D-lijst) is een nieuw element in de m.e.r.-regelgeving toegevoegd.
Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen.
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:
In de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet met betrekking tot de inhoud aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in de zogenaamde Bijlage III behorende bij de milieubeoordeling van projecten. Indien het bouwplan en de daarin opgenomen activiteit voorkomen op de c-lijst dan is een MER onderzoek niet van toepassing.
De uitbreiding van de activiteiten met het drogen van andere met groenvoeder vergelijkbare producten en producten in de diervoedersector met een capaciteit van maximaal 208 ton per dag valt onder de titel van het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van voedingsmiddelen voor dieren of grondstoffen daarvoor. Deze activiteiten worden niet genoemd als categorie waarvoor een milieueffectrapport dient te worden uitgewerkt. Daarbij komt dat de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken hebben waardoor er een verwaarloosbare kans is op belangrijke nadelige effecten. Er is geen sprake van een uitbreiding, of vergroting van een bedrijventerrein.
Het initiatief verhoudt zich goed met de uitgangspunten van het Milieubeleidsplan Ooststellingwerf 2010-2016 en past in de visie zoals verwoord in de Structuurvisie 2010-2020-2030; Ooststellingwerf; De grenzeloze toekomst.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is dit uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat in ieder geval uit de volgende onderdelen:
Bij het bestemmingsplan hoort ook een toelichting, waarin de belangrijkste afwegingen zijn verwoord die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. De regels en verbeelding volgen de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). SVBP zorgt voor een uniforme regeling en verbeelding die goed met andere bestemmingsplannen kan worden vergeleken. Tevens sluit het bestemmingsplan aan bij de eisen en terminologie van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Planvorm
Dit bestemmingsplan sluit aan bij de regels van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen (vastgesteld op 17 september 2013). Voor het gebruik van de bebouwing ten behoeve van het drogen van andere met groenvoeder vergelijkbare producten en producten in de diervoedersector, agrarisch loonwerk en landbouwmechanisatie zijn specifieke regels opgenomen.
Bestemming
Op grond van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen is de bestemming Bedrijventerrein overgenomen. Verder zijn er een aantal aanduiding op de percelen van toepassing:
De regels van deze bestemming en de meeste aanduidingen zijn ongewijzigd ten opzichte van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen. De aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - fabricage diervoeder' en 'specifieke vorm van bedrijf - loon- en mechanisatiebedrijf' zijn toegevoegd ten opzichte van dat plan.
Het project betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen financiële bemoeienis heeft. Uitbreiding van activiteiten in deze periode past in het doelmatig gebruik van de installatie/inrichting en versterkt de economische situatie in de regio (directe werkgelegenheid minimaal 10 fte). De kosten zijn voor rekening van de aanvrager, die hiervoor de benodigde gelden heeft gereserveerd. Het project is hiermee economisch uitvoerbaar.
Dit bestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd en ter beoordeling voorgelegd aan de 'overlegpartners' (art. 3.1.1 Bro). De resultaten van inspraak en overleg zullen te zijner tijd in dit hoofdstuk worden verwerkt.