direct naar inhoud van 4.4 Landbouw
Plan: Buitengebied 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0082.000300-0004

4.4 Landbouw

4.4.1 Visie provincie

Voor de hele provincie streeft de provincie naar een vitale en duurzame landbouw vanwege de belangrijke bijdrage aan de sociaal-economische vitaliteit van het platteland, het beheer van het landelijk gebied en de Friese economische structuur. De provincie streeft naar voldoende ruimte voor de ontwikkeling van agrarische bouwblokken en voor perceelsverruiming, zodanig dat een efficiënte agrarische bedrijfsvoering mogelijk is en rekening gehouden wordt met landschappelijke kernkwaliteiten. De provincie verwacht dat de schaalvergroting en specialisatie in de melkveehouderij doorzet en bedrijven in de streekplanperiode groeien naar 200 melkkoeien. Dit vertaalt zich een ruimtelijke inrichtingswens met bouwblokken van 1,5 tot 2 hectare. Voor de inpassing van grotere agrarische bouwblokken is vooral de landschappelijke situering van belang, met aandacht voor beplanting, erfelementen, de nokrichting, dak- en goothoogten van gebouwen en kleur- en materiaalgebruik. Een maximale maat voor de omvang van een agrarisch bouwblok is hierbij minder belangrijk dan het leveren van landschappelijk maatwerk. Initiatieven voor de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van de bouwblokken worden ondersteund.

Om de inkomensbasis voor agrariërs te vergroten biedt de provincie aa n agrarische bedrijven de ruimte om op het erf (inclusief bebouwing) nevenactiviteiten te ontwikkelen die aan de agrarische activiteiten gebonden zijn. Gedacht wordt aan kamperen bij de boer, agrarisch verwante detailhandel, andere agrarisch gerelateerde activiteiten zoals mestvergisting, zorgfuncties en ondergeschikte ambachtelijke bedrijfsfuncties.

4.4.2 Visie gemeente

Het bestemmingsplan biedt de landbouw mogelijkheden om zich aan te passen aan gewijzigde omstandigheden.

In Lemsterland gaat het voornamelijk om melkveehouderijbedrijven. In de gemeente zijn relatief veel grote bedrijven aanwezig. Ook in de gemeente Lemsterland is de trend dat het aantal agrarische bedrijven daalt en er schaalvergroting plaatsvindt.

Consumenten (en supermarktketens) stellen steeds hogere eisen aan de kwaliteit, veiligheid en productiewijze van agrarische producten (gezondheid, dierenwelzijn, natuur en milieu). Ook neemt de opbrengst van producten af door het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie. Agrariërs proberen hun inkomen te handhaven dan wel te vergroten door schaalvergroting of door te kiezen voor verdieping en/of verbreding van de bedrijfsvoering. De veranderingen in de vraag naar producten en de functies van het landelijk gebied (van productieruimte naar consumptieruimte) zal de landbouw steeds meer kansen bieden voor verdieping en/of verbreding van de bedrijfsvoering.

De gemeente wil daarom de landbouw zoveel mogelijk ruimte bieden om zich te kunnen ontwikkelen en aan te passen aan gewijzigde omstandigheden. Wel dient daarbij rekening te worden gehouden met natuur- en landschapswaarden. In deze paragraaf wordt toegelicht welke ruimte de gemeente de landbouw biedt.

Opgemerkt dient te worden dat een goede ruimtelijke ordening slechts één van de factoren is die bijdraagt aan een gezonde landbouwstructuur. Het beleid van de Europese Unie en het Rijk is in veel grotere mate bepalend voor de landbouw (markt- en prijsbeleid, milieubeleid). De beïnvloedingsruimte van de gemeente is dus beperkt.

Bestaande agrarische bedrijven zijn positief bestemd.

Algemeen

Agrarische bedrijven houden zich bedrijfsmatig bezig met agrarische productie door middel van het houden van dieren en/of het telen van gewassen. De agrarische sector kent verschillende bedrijfstypen. In de tabel 4.1. zijn de verschillende bedrijfstypen bij naam genoemd.

Tabel 4.1. Bedrijfstypen binnen de landbouw

Hoofdgroepen   Sectoren   Bedrijfstypen  
Akkerbouw   Akkerbouw   Akkerbouwbedrijf  
Veehouderij   Rundveehouderij   Melkrundveehouderij  
    Meststierenhouderij  
    Mestkalverenhouderij  
    Zoogkoeienhouderij  
  Varkenshouderij   Fokzeugenhouderij  
    Varkensmesterij  
    Gesloten varkensbedrijf  
  Pluimveehouderij   Leghennenhouderij  
    Vleeskuikenhouderij  
  Overige veehouderij   Schapenhouderij  
    Melkgeitenhouderij  
    Paardenhouderij  
    Nertsen en/of edelpelsdierenhouderij  
    Wormenkwekerij  
    Struisvogelhouderij  
    Viskwekerij en palingmesterij  
Tuinbouw   Vollegrondsgroenteteelt    
  Glastuinbouw    
  Bloembollen- en bloementeelt    
  Fruitteelt    
  Boomkwekerij    
  Champignonteelt en andere paddenstoelen    

Daarnaast kan binnen de agrarische sector onderscheid worden gemaakt in grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven. Niet-grondgebonden bedrijven zijn bedrijven die niet afhankelijk zijn van grond als productiemiddel. Ze komen voornamelijk voor binnen de hoofdgroep veehouderij en worden daarom ook vaak intensieve veehouderijen genoemd. Over het algemeen zijn de kenmerken van de intensieve veehouderij:

  • de dieren worden in stallen gehuisvest, zonder of nagenoeg zonder weidegang;
  • er worden grote hoeveelheden dieren gehouden (vaak honderden of duizenden);
  • de bedrijven bezitten weinig of geen grond;
  • het gaat vooral om de productie van vlees of eieren.

In tabel 4.1. zijn de bedrijfstypen binnen de intensieve veehouderij cursief weergegeven. De champignonteelt is een teelt, die plaatsvindt in gebouwen en wordt daarom ook beschouwd als niet-grondgebonden.

De paardenhouderij is een bedrijfstype, dat een nadere toelichting behoeft. Het begrip paardenhouderij is een verzamelnaam voor uiteenlopende soorten bedrijven, die zich bezig houden met paarden. Omdat agrarische bedrijven zich bezighouden met agrarische productie, kunnen alleen de zogenaamde productiegerichte paardenhouderijen (paardenfokkerijen) beschouwd worden als agrarische bedrijven. De definitie van een productiegerichte paardenhouderij is: "Een agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden (vermeerderen), die geschikt zijn voor een bepaalde taak. Hieronder worden verstaan: hengstenstations, opfokbedrijven en paarden- en ponyfokbedrijven (merriehouderijen of stoeterijen genaamd)".

Bij gebruiksgerichte paardenhouderijen staat het gebruik van paarden ten behoeve van recreatie en sport voorop. Onderscheiden kunnen worden:

  • a. bedrijven, die gericht zijn op training van paarden (africhtingsbedrijven, handels- en springstallen);
  • b. dienstverlenende paardenhouderijen (manegebedrijven, paardenverhuurbedrijven en -pensions); en
  • c. het houden van paarden en pony's voor eigen gebruik, als vrijetijdsbesteding (hieronder vallen ook oefenaccommodaties van rijverenigingen).

Dergelijke paardenhouderijen kunnen niet aangemerkt worden als agrarisch bedrijf.

In de praktijk komen binnen paardenhouderijbedrijven ook mengvormen van productiegerichte en/of gebruiksgerichte paardenhouderijactiviteiten voor. Bijvoorbeeld wanneer een stoeterij zich ook bezighoudt met het opleiden, trainen en verhandelen van paarden. Jurisprudentie wijst uit dat de niet-agrarische activiteit (de gebruiksgerichte activiteit) alleen beschouwd kan worden als nevenactiviteit van de paardenfokkerij, als deze activiteit voortvloeit uit de agrarische bedrijfsuitoefening en daaraan ondergeschikt is.

Agrarische bedrijven en het bestemmingsplan

Aan agrarische bedrijven is de bestemming "Agrarisch – Agrarisch bedrijf" toegekend. De bedrijven krijgen daarmee een agrarisch bouwperceel. Om in aanmerking te komen voor een agrarisch bouwperceel moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • a. het moet gaan om activiteiten die primair gericht zijn op dierlijke en/of plantaardige productie al dan niet in directe relatie tot de bodem (akkerbouw, veehouderij en tuinbouw);
  • b. de agrarische activiteiten moeten bedrijfsmatig worden uitgeoefend.

Teneinde te kunnen beoordelen of op een bepaald perceel sprake is van een agrarisch bedrijf is na overleg met de LTO een agrarische (bedrijfs)enquête uitgezet. Aan alle adressen, die op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1990 een agrarisch bouwperceel hadden, is een agrarische enquête gestuurd met het verzoek deze in te vullen. Diegenen, die geen enquête toegestuurd kregen en toch dachten voor een agrarische bedrijfsbestemming in aanmerking te kunnen komen, kregen ook de gelegenheid een enquête in te vullen.

Voor wat betreft de agrarische bedrijfsbestemming is een bestemmingsplan in principe gebonden aan wat verstaan wordt onder een agrarisch bedrijf. Daarnaast kan in het bestemmingsplan onderscheid worden gemaakt in ontwikkelingsmogelijkheden voor de verschillende bedrijfstypen. Aan dit onderscheid dienen ruimtelijke overwegingen ten grondslag te liggen.

De gemeente Lemsterland kiest ervoor boomkwekerijen, houtteeltbedrijven, glastuinbouwbedrijven, champignonkwekerijen en gebruiksgerichte paardenhouderijen uit te sluiten van de definitie van agrarisch bedrijf. Dit betekent dat deze bedrijfstypen niet zijn toegestaan binnen de bestemming "Agrarisch – Agrarisch bedrijf".

Boomkwekerijen en houtteeltbedrijven zijn vanwege de ruimtelijke uitstraling van de teelt uitgesloten van de definitie van agrarisch bedrijf. Bij boomkwekerijen gaat het om de teelt van bomen, struiken, heesters en vaste planten. Houtteelt is de teelt van snelgroeiend bos ten behoeve van de houtproductie. Bij beide teelten gaat het om hoogopgaande beplantingen, die in het open agrarisch gebied niet gewenst zijn vanwege de landschappelijke verdichting. Boomkwekerijen en houtteeltbedrijven komen binnen de gemeente Lemsterland niet voor.

Glastuinbouwbedrijven zijn bedrijven waarvan de gehele agrarische productie onder (verwarmd) glas plaatsvindt. Glastuinbouwbedrijven komen binnen de gemeente niet voor. De gemeente Lemsterland is van mening dat omschakeling naar glastuinbouw niet wenselijk is, omdat het gaat om grote kasoppervlakten. Ter illustratie: volwaardige glastuinbouwbedrijven telen hun gewassen onder minimaal 10.000 m2 glas.

Champignonkwekerijen zijn uitgesloten van de definitie van agrarisch bedrijf, omdat de teelt uitsluitend plaatsvindt binnen gebouwen. Gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn uitgesloten van de definitie, omdat deze bedrijven niet beschouwd kunnen worden als agrarisch bedrijf. Deze bedrijven zijn bestemd als "Agrarisch – Paardenhouderij" (zie ook paragraaf 4.10.).

Voor intensieve veehouderijen zijn de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt, omdat intensieve veehouderijen een grote oppervlakte aan bebouwing nodig hebben en dit afbreuk doet aan de kenmerkende openheid van het agrarisch gebied. Daartoe is voor de bestaande intensieve veehouderijen de aanduiding "intensieve veehouderij" opgenomen en is uitsluitend de bestaande bebouwing ten behoeve van de intensieve veehouderij positief bestemd. Overigens geldt de aanduiding "intensieve veehouderij" ook voor agrarische bedrijven met een intensieve veehouderijtak van tenminste 250 m2aan bedrijfsbebouwing. Op de volgende adressen binnen de gemeente Lemsterland is sprake van intensieve veehouderij:

  • Bandsloot 42 te Bantega;
  • De Kempenaersweg 15 te Echtenerbrug;
  • Doraweg 8 te Lemmer;
  • Doraweg 15 te Lemmer;
  • Herenweg 1 te Oosterzee;
  • Marwei 76 te Delfstrahuizen;
  • Marwei 96 te Delfstrahuizen;
  • Middenweg 150 te Bantega;
  • Westeind 2 te Oosterzee.

De oppervlakte aan bebouwing, die is aangegeven op de plankaart, is in het algemeen de totaal aanwezige bedrijfsbebouwing, inclusief de bedrijfswoning. Op het agrarisch bedrijf aan de Marwei 96 is sprake van een intensieve veehouderijtak (melkrundvee en pluimvee). De oppervlakte die voor dit bedrijf opgenomen is, is in afwijking van de andere adressen, enkel de oppervlakte van de stal, waarin het pluimvee is gehuisvest.

Aan bestaande agrarische bedrijven is een passend bouwperceel toegekend.

Bouwpercelen worden toegekend om recht te doen aan het concentratiebeginsel. Concentratie van bebouwing is vanuit bedrijfseconomisch en vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wenselijk. De bij een agrarisch bedrijf behorende bebouwing moet daarom binnen het agrarisch bouwperceel (met de bestemming "Agrarisch – Agrarisch bedrijf") worden opgericht. Hiermee wordt voorkomen dat het landschap wordt ontsierd met verspreid liggende bouwwerken. Bebouwing mag alleen worden opgericht indien deze ten dienste staat van het agrarisch bedrijf. Het gaat bijvoorbeeld om de bedrijfswoning, stallen en een werktuigenberging. Ook bouwwerken als kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestsilo's en paardenbakken dienen binnen het agrarisch bouwperceel te worden gerealiseerd.

Voor de toekenning van een agrarisch bouwperceel dient sprake te zijn van bedrijfsmatige agrarische productie (zie voorgaande). De grootte van de bouwpercelen is afgestemd op de bedrijfsomvang, die over het algemeen bepaald is aan de hand van de agrarische enquête. Uitgangspunt daarbij is dat een grotere bedrijfsomvang in het algemeen betekent dat er een grotere behoefte bestaat aan bedrijfsbebouwing. Daarbij is in principe de volgende indeling gehanteerd:

8 -32 nge   Bouwmogelijkheden tot een bouwperceel van maximaal 0,5 hectare  
32 - 70 nge   Bouwmogelijkheden tot een bouwperceel van maximaal 1,25 hectare  
> 70 nge   Bouwmogelijkheden tot een bouwperceel van maximaal 2 hectare  

LTO heeft in het kader van de voorinspraak (zie ook paragraaf 7.1.) een reactie gegeven op de door de gemeente gekozen indeling (in het conceptplan was gekozen voor de indeling 0,5, 1 en 1,5 hectare). Dit heeft geleid tot een heroverweging. Voor volwaardige agrarische bedrijven is namelijk een agrarisch bouwperceel van 2 hectare noodzakelijk, vanwege de volgende redenen:

  • Omdat oude gebouwen, die in de moderne veehouderijen niet benut kunnen worden, een groot beslag leggen op de aanwezige ruimte.
  • Bouwblokruimte hoeft niet per definitie benut te worden voor dierverblijven, en/of het uitbreiden van het aantal dierplaatsen. Er moet ook ruimte zijn voor wagenloodsen mestvergistingsinstallaties, de bedrijfswoning, tuinen en inritten. Verder is één van de doelen van het nieuwe bestemmingsplan om agrariers de ruimte te bieden om nevenactivtiteiten te ontplooien. Ook daarvoor is ruimte nodig.
  • Om verrommeling te voorkomen en de bebouwing te concentreren moeten kuilvoerplaten ook binnen het bouwblok worden gerealiseerd. Deze vragen ook behoorlijk wat ruimte en maneuvreerruimte.
  • In verband met hygiene kan een gescheiden oprit en uitrit noodzakelijk zijn.
  • Op het bouwblok is ook ruimte nodig voor de erfbeplanting en de landschappelijke inpassing. Landschappelijke inpassing is niet alleen het aanplanten van erfbeplanting of afschermende beplanting maar ook een goede positionering van gebouwen. In het onderzoek " de nije plaats" zijn aandachtspunten gegeven voor het ontwerpen van grootschalige boerenerven. Een van de belangrijkste conclusies uit het adviesboek (blz 82) komt neer op het volgende: neem de ruimte. Concrete adviezen zijn onder meer: scheid het voor- en achtererf en geef nieuwe stallen de ruimte. Nieuwe, grote stallen vallen minder op wanneer ze op voldoende afstand staan van andere bebouwing of de erfbeplanting. Ook is het mogelijk om zichtassen in stand te houden of te maken. Ook dit soort inpassingsmaatregelen vragen ruimte op het bouwblok. De situering van gebouwen kan worden afgedwongen via het stellen van nadere eisen.
  • Een aantal bouwblokken is bruto maximaal twee hectare groot. Omdat een minimale afstand uit de as van de weg of de waterweg moet worden aangehouden kan niet het gehele bouwblok worden benut. Netto zijn die bouwblokken dus kleiner dan twee hectare. Dit geldt in ieder geval voor alle bouwblokken die direct aan de weg of waterweg liggen, dit is voor een fors aantal bouwblokken het geval.
  • Tractoren en machines worden steeds groter. Loonwerkers, leveranciers en melkbedrijven komen met steeds groter materieel. Er is daarom meer (manoeuvreer)ruimte nodig op het erf. Zo kan worden voorkomen dat op de openbare weg gevaarlijke situaties ontstaan.

LTO heeft via een excursie naar agrarische bedrijven laten zien dat voor volwaardige agrarische bedrijven een agrarisch bouwperceel van twee hectare hedentendage daadwerkelijk noodzakelijk is.

Indien in de huidige situatie een grotere terreinoppervlakte aan bebouwing aanwezig is, dan de categorie waartoe het bedrijf behoort toestaat, en/of sprake is van een zeer groot agrarisch bedrijf, is een groter agrarisch bouwperceel toegekend.

De agrarische bouwpercelen zijn op de plankaart concreet begrensd. Het bouwperceel is als een bestemmingsvlak op de kaart aangegeven conform de categorie waarin het bedrijf kan worden ingedeeld. De vorm van het bouwperceel is bepaald aan de hand van de agrarische enquête en/of logische topografische grenzen (sloten,verkaveling). Ook is bij het intekenen rekening gehouden met omwonenden. Hierdoor5 kunnen de bouwpercelen onderling van vorm variëren. Bij het intekenen van de bouwpercelen is gebruik gemaakt van luchtfoto's.

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om te komen tot een goede landschappelijke inpassing van nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen

In Lemsterland zet de schaalvergroting in de landbouw door. Het gaat dan vooral om melkveehouderijen die doorgroeien naar een omvang van 200 melkkoeien of meer. Deze schaal van bedrijvigheid vraagt ook om een nieuwe manier van kijken naar agrarische bedrijfsgebouwen. Nieuwe melkveestallen zijn in vergelijking met veel bestaande stallen groot te noemen.

Uitgangspunt voor de gemeente is maatwerk. Elke locatie en bouwaanvraag is anders. Maatwerk verhoudt zich niet met het stellen van (strikte) eisen in de planregels over bijvoorbeeld nokrichtingen of kleurgebruik.

Belangrijke punten voor de landschappelijke inpassing zijn:

  • Goot- en nokhoogtes: deze zijn vastgelegd in de planregels.
  • Erfbeplanting, afschermende bomensingels: deze zijn meegenomen in de bestemmingsomschrijving.
  • In de regels is vastgelegd dat bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een beplantingsplan dient te worden overlegd waaruit blijkt dat door de aanleg en instandhouding van boomsingels en andere hoogopgaande beplanting de landschappelijke inpassing voldoende is gewaarborgd.
  • Kwaliteitseisen, zoals materiaal- en kleurgebruik: het bouwen van samengestelde ensembles van bedrijfsgebouwen, horen niet thuis in het bestemmingsplan, maar in het welstandsbeleid. In de gemeentelijke welstandsnota zijn deze eisen opgenomen. De eisen zijn toegespitst op zes verschillende deelgebieden en de bijbehorende gebiedskarakteristieken. De welstandsnota is een verplichte toets bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en biedt bij uitstek de mogelijkheid voor het leveren van maatwerk op locatieniveau.
  • In de nadere eisen in de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bouwblok" is een regeling die het mogelijk maakt om de eisen te stellen aan bijvoorbeeld de positionering van de gebouwen. Dit kan aansluiten op het welstandsadvies.
  • Ruimte op het bouwblok om bijvoorbeeld een goede afstand aan te houden tussen nieuwe en bestaande gebouwen of tussen een nieuw gebouw en de bestaande erfbeplanting. Als het bouwblok te krap is er vaak maar een plek voor een nieuw gebouw en dat is niet per definitie een goede plaats vanuit het oogpunt van landschappelijke inpassing.

Uitbreidingen van agrarische bedrijven waarbij sprake is van een toename van het aantal dieren moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswet.

Omdat het bestemmingsplan Buitengebied Plan-MERplichtig is, is een PlanMer opgesteld. Het PlanMER maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan en is opgenomen als Bijlage 12 Plan-MER bestemmingsplan Buitengebied gemeente Lemsterland. Een van de hoofdpunten uit het PlanMER is de verhouding tussen ammoniakuitstoot en Natura2000gebieden in en buiten de gemeentegrenzen.

Uitgangspunt voor de toets is geweest het bestemmingsplan Buitengebied met ruime bouwblokken tot twee hectare. in het PlanMER is gerekend met het scenario dat de melkveehouderijen in de gemeente met 50% zullen uitbreiden. De conclusie van het planMER en de passende beoordeling is dat de achtergrondwaarden voor de depositie van ammoniak al te hoog zijn in relatie tot de kritische depositiewaarden voor de meeste habitattypen. De maximale uitbreidingsmogelijkheden van het bestemmingsplan leiden mogelijk tot een significante toename van de ammoniakdepositie.

Concrete plannen zijn niet getoetst (want deze waren er niet), wel het algemene beleid van de gemeente. Conclusie van het planMER is dat de daadwerkelijke effecten van concrete uitbreidingen pas kunnen worden getoetst als die concrete uitbreidingsplannen er liggen. Ook is er nog geen concreet toetsingskader voor ammoniakdepositie, zoals beheerplannen voor de Natura2000 gebieden. In de beheerplannen of een provinciaal beleidsplan kunnen criteria voor de toegestane depositie worden opgenomen, of kan een compensatieregeling voor ammoniakemissie worden opgenomen.

Omdat er op dit moment nog te veel onduidelijkheid is over de precieze effecten en er nog geen toetsingskaders of beheerplannen zijn wil de gemeente niet op voorhand de ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische bedrijven gaan inperken. Ook omdat de uitbreidingsruimte benut mag worden voor gebouwen waar geen vee wordt gehouden. Concrete uitbreidingsplannen moeten te zijner tijd per geval worden getoetst aan de milieu- en natuurwetgeving. Omdat het beleid over de Natuurbeschermingswetvergunningen nog in beweging is, wil de gemeente in ieder geval de planologische ruimte bieden. Mochten er in de toekomst mogelijkheden in het vergunningentraject ontstaan (dat al een zwaar traject is), dan wil de gemeente in het planologische spoor vlot mee kunnen werken door een bouwvergunning te kunnen verlenen, zonder verdere afwijkings- of wijzigingsprocedures. Zonder een omgevings- en/of Nbwetvergunning kan de omgevingsvergunning voor bouwen overigens ook niet worden verleend. Het bestemmingsplan maakt daarmee feitelijk ook geen ongewenste ontwikkelingen (verdere toename van de ammoniakdepositie) mogelijk.

Flexibiliteit

Bij het indienen van een concrete bouwaanvraag kan het voorkomen dat het bouwplan net niet past binnen het ingetekende agrarisch bouwperceel. In het bestemmingsplan is daarom een afwijkingsbepaling opgenomen voor het overschrijden van de grens van het bouwperceel met maximaal 25 meter.

Daarnaast is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het wijzigen van de begrenzing van het agrarisch bouwperceel. Op deze manier is het mogelijk de vorm van het agrarisch bouwperceel via een binnenplanse regeling te wijzigen.

Bedrijfswoning(en)

Bedrijfswoning(en) zijn meegenomen binnen de agrarische bedrijfsbestemming. Een bedrijfswoning is in het algemeen noodzakelijk voor een goede agrarische bedrijfsvoering. Per agrarisch bouwperceel is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders op de plankaart is aangegeven. Een bedrijfswoning mag een inhoud hebben van 750 m3. Voor deze ruime inhoudsmaat is gekozen, omdat een agrarisch bedrijf ook vaak behoefte heeft aan een kantoorruimte.

De noodzaak voor een tweede bedrijfswoning is over het algemeen niet aanwezig. Door ontwikkelingen op het gebied van (tele-)communicatie, computergestuurde systemen en dergelijke, is het over het algemeen niet noodzakelijk dat een tweede arbeidskracht op het bedrijf woont. Bovendien kunnen tweede bedrijfswoningen (op termijn), wanneer de bedrijfswoning niet meer ten dienste staat van het agrarisch bedrijf, leiden tot een belemmering voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven. In het bestemmingsplan zijn daarom geen mogelijkheden opgenomen ten behoeve van de bouw van een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf.

Wel voorziet het bestemmingsplan in de huisvesting van twee gezinnen/huishoudens in de eerste bedrijfswoning (afwijkingsbepaling van de gebruiksregels). Voorwaarde daarbij is dat de noodzaak vanuit het oogpunt van de bedrijfsvoering (toezicht houden op levende have) is aangetoond. Bij bedrijfsopvolgingssituaties kan bijvoorbeeld van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt.

Wanneer bij een agrarisch bedrijf in het verleden een tweede bedrijfswoning is gerealiseerd en deze niet meer ten dienste staat van het agrarisch bedrijf, is deze woning - conform de feitelijke situatie - bestemd als "Wonen".

Nevenactiviteiten

Nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf worden steeds vaker ontplooid. Gedacht kan worden aan kamperen bij de boer, verkoop van agrarische producten aan huis en en recreatief-toeristische activiteiten op het agrarisch bedrijf, zoals boerengolf. De gemeente wil de landbouw mogelijkheden bieden dergelijke activiteiten te ontplooien.

In het bestemmingsplan is daarom bij recht een aantal nevenactiviteiten toegestaan, zoals 'bed & brochje', de verkoop van op het eigen bedrijf geproduceerde producten, zorgfuncties, ambachtelijke bedrijfsfuncties, agrarisch verwante activiteiten en voorzieningen ten behoeve van de dagrecreatie. Voorwaarde daarbij is dat deze nevenfuncties plaatsvinden binnen bestaande gebouwen ('bed en brochje' mag uitsluitend in de bedrijfswoning plaatsvinden) en een maximale oppervlakte gebruiken van 250 m2. Via afwijking is het mogelijk de oppervlakte te vergroten tot 500 m2. Ook is het via afwijking mogelijk zogenaamde boerderijkamers (eveneens met een maximale oppervlakte van 250 m2)te realiseren. Daarbij geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers en eventueel andere aanwezige nevenactiviteiten niet meer mag bedragen dan 250 m2. Voor wat betreft het kamperen bij de boer is in het bestemmingsplan aangesloten bij het gemeentelijk beleid voor kleinschalig kamperen (zie paragraaf 2.5.5. en 4.7.2.).

Wanneer op dit moment sprake is van een nevenactiviteit op het agrarisch bedrijf met een vloeroppervlakte die meer bedraagt dan 250 m2, dan is de door de nevenactiviteit in gebruik zijnde vloeroppervlakte (voor het betreffende perceel) op de plankaart aangeduid.

Mestvergisting

Mestvergisting staat bij agrariërs in de belangstelling. (Co-)vergisting van mest kan een belangrijke bijdrage leveren aan de nationale doelstelling op het gebied van duurzame energie en aan een duurzame ontwikkeling van het platteland. Ook in Lemsterland is er interesse in de bouw van mestvergistings- of biogasinstallaties. In het bestemmingsplan worden mogelijkheden opgenomen voor de bouw van deze installaties.

Voor wat betreft de regeling in het bestemmingsplan is aangesloten bij de handreiking van de provincie. Het oprichten van mestvergistings- of biogasinstallaties wordt binnen de agrarische bedrijfsbestemming - via afwijking - mogelijk gemaakt als er sprake is van een binding aan de agrarische bedrijfsvoering. Van een binding aan de agrarische bedrijfsvoering is sprake als er sprake is van een binding met de tot het bedrijf behorende agrarische activiteit en/of bedrijfsgronden: de aanvoer en/of de afvoer is 'van' of 'gaat naar' het eigen bedrijf.

Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor de verplaatsing van agrarische bedrijven. Vestiging op een bestaand agrarisch bouwperceel heeft altijd de voorkeur.

Onder verplaatsing van een agrarisch bedrijf wordt verstaan het geheel verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf naar een nieuwe onbebouwde locatie in het buitengebied. Bedrijfsverplaatsingen kunnen gewenst zijn bij een uitbreiding van een kern, natuurontwikkelingsplannen, landinrichtingsprojecten of als het betreffende agrarisch bedrijf op de huidige locatie geen uitbreidingsmogelijkheden heeft.

In het bestemmingsplan zijn mogelijkheden opgenomen voor dergelijke bedrijfsverplaatsingen. Wel dient daarbij bij concrete aanvragen eerst te worden aangetoond dat de vestiging op een bestaand agrarisch bouwperceel niet tot de mogelijkheden behoort. In veel gevallen zullen de wensen van het te vestigen bedrijf niet goed aansluiten bij de mogelijkheden op bestaande dan wel voormalige agrarische bedrijfscomplexen.

In bepaalde 'kwetsbare' gebieden wordt de realisatie van een nieuw agrarisch bouwperceel op voorhand uitgesloten. Deze gebieden zijn aangeduid als "agrarisch bedrijf uitgesloten" en/of "natuurwaarden" (zie ook paragraaf 4.5.2.). De bestemming van het bij bedrijfsverplaatsing vrijkomende perceel dient in principe gewijzigd te worden naar de bestemming "Wonen".

Het bestemmingsplan biedt ruimte voor verbetering van de externe productieomstandigheden.

Onder externe productieomstandigheden wordt verstaan: bodemgeschiktheid, verkaveling, ontsluiting en waterbeheersing. Het bestemmingsplan wil verbetering van deze aspecten zo min mogelijk in de weg staan. Wel dient rekening te worden gehouden met landschappelijke en/of natuurlijke waarden. Daartoe zijn, binnen de gebieden die aangeduid zijn als "agrarisch met waarden" en "natuurwaarden", gezien de kwaliteiten van deze gebieden, bepaalde ingrepen, niet zijnde normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden, aan een omgevingsvergunning gekoppeld.