direct naar inhoud van 5.1 Algemeen
Plan: Bûtengebiet en doarpen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0081.04BP0002-VA02

5.1 Algemeen

In de beschrijving van de bestemmingen (hoofdstuk 5) wordt per bestemming (bijvoorbeeld 5.2 Agrarisch) een toelichting op de regels van het bestemmingsplan (5.2.1 Toelichting op de bestemming) gegeven en worden de uitgangspunten (5.2.2 Uitgangspunten) besproken die van toepassing zijn op de betreffende bestemming. De uitgangspunten komen voort uit de bescherming van de huidige waarden (beschreven in Hoofdstuk 2 Huidige situatie), de beleidsmatige keuzes (beschreven in Hoofdstuk 3 Beleidskader) of volgen uit de toets op sectorale wet- en regelgeving (beschreven in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten). Naast deze hoofdstukken bestaat de toelichting nog uit de hoofdstukken 1 Inleiding en 6 Uitvoerbaarheid.

De relatie tussen de regels en de toelichting is digitaal waarneembaar door middel van linken tussen de toelichting op de bestemming (beschrijving van de bestemmingen) en de uitgangspunten die zijn gerangschikt op onderwerp. In de digitale versie is de link naar de regels, of naar de uitgangspunten zichtbaar. Analoog is deze relatie niet zichtbaar.

5.1.1 opbouw van de bestemmingen

De toelichting op de bestemmingen volgt de opbouw van de regels. Deze zijn als volgt opgebouwd:

Bestemmingsomschrijving

Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Door middel van aanduidingen worden op enkele specifieke locaties extra functiemogelijkheden geboden.

Bouwregels

Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

Afwijking van de bouw- en gebruiksregels

In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende blijken te zijn. In deze gevallen kan door het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.

Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

Voor een aantal van de genoemde werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden (dit zijn de vroegere aanlegvergunningen). Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die ingrijpen in de aard van de gegeven bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud en/of beheer of het normaal agrarisch gebruik, is geen vergunning vereist.

Een algemene toestemming (waarbij meerdere werkzaamheden onder worden gebracht in één vergunning) kan worden verleend, als de plannen passen binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan. Alle werken en werkzaamheden kunnen dan in een keer worden toegestaan en voor afzonderlijke gevallen is geen vergunning meer nodig.

Specifieke gebruiksregels

In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn de gebruiksvormen genoemd die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt. Daarnaast zijn in de gebruiksregels ook objectief bepaalbare grenzen gesteld aan de omvang van bij recht toegelaten gebruik.

Wijzigingsbevoegdheden

Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de regels aangegeven grenzen. Voor zo'n wijziging bestaan aparte procedureregels. Voor zover het een wijziging binnen de bestemming zelf betreft, bijvoorbeeld het verwijderen van een aanduiding, staat deze in het betreffende artikel genoemd. Voor zover het een wijziging naar een andere bestemming betreft, kan deze in het betreffende artikel zijn opgenomen of in een algemeen artikel.

Overgangsbepaling

Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik worden met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

Algemene toetsingscriteria

In de regels wordt verwezen naar algemene toetsingscriteria. Dit speelt ten aanzien van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie, landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Hieronder volgt een toelichting op deze criteria.

  • Het bebouwingsbeeld

Er moet worden gestreefd naar een in stedenbouwkundig opzicht samenhangend bebouwingsbeeld. Dit betekent dat bij bebouwing wordt gestreefd naar:

    • 1. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
    • 2. een goede bouwhoogte- / breedte-verhouding tussen de bebouwing onderling;
    • 3. een samenhang in bouwvorm / architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd.

  • De woonsituatie

Er moet rekening worden gehouden met het in stand houden en garanderen van een redelijke lichttoetreding, een redelijk uitzicht, de aanwezigheid van voldoende privacy en een goed woon- en leefmilieu.

  • De verkeersveiligheid

Verkeersveiligheid in het buitengebied staat onder druk door de toename van zwaarder verkeer (vrachtverkeer) op de kleinere wegen in het buitengebied. Deze wegen worden ook gebruikt voor toeristisch verkeer. Bij functies waarbij het verkeer toeneemt moet een zorgvuldige afweging plaatsvinden. In een verkeersveilige situatie worden vrije uitzichthoeken bij kruisingen van wegen en uitritten gegarandeerd.

  • Milieusituatie

Hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking moet worden voorkomen. Bij de situering en omvang van milieubelastende functies moet erop worden gelet dat bestaande milieugevoelige functies niet in het functioneren worden beperkt. Omgekeerd moet er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op worden gelet dat bestaande milieubelastende functies niet in het functioneren worden beperkt. Voor de afweging worden de afstanden van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd.

  • Landschappelijke en cultuurhistorische waarden

De landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals onder andere de verkaveling en de kenmerkende terpdorpen maakt deel uit van de identiteit van Leeuwarderadeel. Bij de afweging van het begrip landschappelijke en cultuurhistorische waarden is het in stand houden van deze waarden steeds onderdeel van het toetsingskader.

  • Natuurlijke waarden

De natuurlijke waarden die aan het gebied worden toegekend, zijn de waarden die een relatie hebben met de aanwezige geologische, bodemkundige en biologische elementen. De bescherming van de natuurlijke waarden is een afweging die bij iedere ontwikkeling wordt gemaakt. Bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zijn de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader.

  • Gebruiksmogelijkheden

In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Bij een nieuw gebruik moet altijd worden getoetst aan het huidige gebruik van de aangrenzende bestemmingen. Het aangrenzend gebruik mag niet onevenredig worden gehinderd door het nieuwe gebruik.

5.1.2 systematiek van de bestemmingen

Bij het formuleren van de uitgangspunten is gekozen voor een functionele benadering. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen de basisfuncties die een sterke relatie hebben met het buitengebied en de overige functies die 'gebruik maken' van het buitengebied. De basisfuncties zijn randvoorwaardenstellend voor ontwikkelingsmogelijkheden van de overige functies. De ontwikkeling van de overige functies mag niet ten koste gaan van de basisfuncties.

Tot de basisfuncties worden de functies landschap, landbouw, natuur en water gerekend. Dat betekent dat de functies zoals hobbymatige agrarische activiteiten, wonen, werken en recreatie behoren tot de toegevoegde functies.

Gezien het feit dat in het buitengebied meerdere functies een groot belang hebben, is het noodzakelijk om te komen tot een afweging van belangen; de ontwikkeling van de ene functie zou een andere functie nadelig kunnen beïnvloeden. Bij een dergelijke afweging mag de ontwikkeling van de toegevoegde functies niet ten koste gaan van de basisfuncties. Dit betekent dat toekomstige ontwikkelingen primair gericht, en afgestemd moeten worden op het behoud en versterking van de basisfuncties.

De basisfuncties vormen ook de grondslag voor de gebiedsbestemmingen. Het karakter van de basisfuncties is echter niet gelijk. Landbouw, natuur en water zijn gebiedsdekkende functies terwijl landschap betrekking heeft op de landschappelijke waarden die overal aanwezig zijn. De bestemming Agrarisch, Water en Natuur zijn de gebiedsbestemmingen. In deze gebiedsbestemmingen worden ook de landschappelijke waarden beschermd.