Plan: | Stiens - Bregeleane (twee woningen) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0081.02BP0004-VA01 |
Bij de gemeente Leeuwarderadeel wordt regelmatig geïnformeerd naar woonkavels in Stiens. Dergelijke kavels zijn op dit moment niet beschikbaar. Aangezien de ontwikkeling van woningbouwlocatie De Steens stil ligt, is gezocht naar mogelijke invullocaties. Hieruit is een locatie aan de Brêgeleane gekomen. De gemeente wil hier twee woonkavels realiseren.
De locatie is in het geldende bestemmingsplan al bestemd als woongebied (zie paragraaf 1.3). Het bestemmingsplan voorziet echter niet in een toename van het aantal woningen. Daarom wordt voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarbinnen de bouw van twee woningen is toegestaan.
Het plangebied omvat de twee beoogde woonkavels. Deze liggen aan de zuidzijde van de Brêgeleane, aansluitend aan het perceel Brêgeleane 46. De ligging van het plangebied is op een luchtfoto weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 De ligging van het plangebied
Het plangebied is nu geregeld in het bestemmingsplan Stiens, dat is vastgesteld op 5 juli 2012. Het is hierin bestemd als 'Woongebied'. Binnen deze bestemming geldt dat het aantal woningen ten hoogste het bestaande aantal mag bedragen, tenzij op de verbeelding een bouwvlak is aangegeven. Aangezien op de locatie geen bouwvlakken zijn aangegeven is het oprichten van woonhuizen binnen het plangebied niet toegestaan.
Ook ligt op het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1'. Binnen deze bestemming is een beschermde regeling van de mogelijk aanwezige archeologische waarden opgenomen. Paragraaf 4.5 gaat hierop nader in.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Het plangebied ligt aan de rand van een in de jaren '90 ontwikkelde woonwijk aan de oostkant van Stiens. Deze wijk betreft de meest recente grootschalige woningbouwontwikkeling van de kern. Ten oosten van de wijk is het verder ontwikkelen van woningbouw (De Steens) gepland. Deze ontwikkeling ligt door de huidige omstandigheden op de woningmarkt stil.
De Brêgeleane is een belangrijke wijkontsluitingsweg voor de woonwijk. Deze weg ligt nu op de grens van het landelijk gebied. In het noordelijk deel van de wijk ligt langs de zuidzijde van de Brêgeleane een eenzijdig woonlint, bestaande uit vrijstaande en halfvrijstaande woonhuizen. Deze woonhuizen liggen aan het water.
Het plangebied ligt in het verlengde van het woonlint, eveneens aan het water. Het betreft nu een groenvoorziening. Het is voor een groot deel voorzien van struweel. De rest betreft een grasveld met enkele jonge bomen langs de weg. Een aanzicht op het plangebied is weergegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Aanzicht op het plangebied
Het plan voorziet in de realisatie van twee kavels voor vrijstaande woonhuizen. Deze woonkavels worden vrij uitgegeven en kunnen dus binnen een aantal randvoorwaarden worden ingevuld.
De westelijk gelegen kavel heeft een oppervlakte van 20 bij 30 meter en de andere 25 bij 30 meter. Aan de oostzijde moet een strook vrij blijven van bebouwing in verband met een zichtlijn, die in het verlengde van voorgevels van de woningen ten zuiden van het plangebied ligt. Hierdoor blijft ook het brede profiel en de openheid van de Brêgeleane behouden.
Op de percelen worden 15 meter diepe bouwvlakken gelegd, die op 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrenzen liggen. De voorgevelrooilijn is afgestemd op de bestaande woonhuizen. Buiten het bouwvlak is het, conform de regels uit het geldende bestemmingsplan, mogelijk om bijbehorende bouwwerken op te richten.
De beoogde kavels, met bouwvlakken en bebouwingsvrije zone zijn weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Nieuwe woonkavels met bouwvlakken en bebouwingsvrije zone
Stedenbouwkundige inpassing
De locatie betreft een 'invullocatie' binnen de bestaande bebouwingsstructuur van de woonwijk. Het betreft momenteel een groenvoorziening die niet als zodanig is bestemd. Er is dus geen sprake van structureel groen. De bouwmogelijkheden zijn zodanig geregeld dat de woningen met bijbehorende bouwwerken zich naadloos voegen in de stedenbouwkundige opzet van de wijk.
Verkeer en parkeren
De kavels worden direct ontsloten op de Brêgeleane, net als de andere woningen in het woonlint. Deze weg heeft voldoende capaciteit voor de verkeersafwikkeling. Bij het bepalen van de locatie van de inrit van de oostelijk gelegen woonkavel wordt rekening gehouden met de bocht in de Brêgeleane, om zodoende een onveilige verkeerssituatie te voorkomen. Het uitgangspunt is dat de kavels aan de westzijde worden ontsloten.
Voor parkeren is het uitgangspunt dat dit geheel op eigen terrein plaatsvindt. Op basis van de CROW parkeernormen geldt dat bij woningen uit het hogere segment ruimte moet zijn voor het parkeren van minimaal twee auto's. Hiervoor is op de kavels voldoende ruimte beschikbaar.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waarde ze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
Streekplan Fryslân 2007
In het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld door Provinciale Staten op 13 december 2006) wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie aangegeven. Centraal staan de relaties tussen stad en platteland, waarbij sprake is van een wisselwerking tussen beide gebieden. De provincie zet in op een concentratie van verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) in de stedelijke gebieden, zonder dat dit ten koste gaat van de vitaliteit van het omringende platteland.
Met dit plan wordt wonen geconcentreerd, er is sprake van inbreiding. Het plan past binnen het provinciaal beleid.
Verordening Romte Fryslân
Op 25 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
In de verordening is het bestaand stedelijk gebied aangeduid. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen de grenzen hiervan. Een plan kan hier stedelijke functies, waaronder wonen, mogelijk maken.
Voor het toevoegen van woningen geldt dat de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. In dit bestemmingsplan is sprake van een regeling voor twee woningen binnen een al bestaand stedelijk gebied. Deze past binnen het woonbeleid van de gemeente Leeuwarderadeel.
Dit plan is in overeenstemming met de regels van de verordening.
Woonvisie 2010-2014
De gemeente Leeuwarderadeel heeft op 29 september 2011 de Woonvisie 2010-2015 vastgesteld. In de visie staan beleidskeuzes voor het wonen in de gemeente voor de komende 5 jaar (2010-2015), met een doorkijk naar 2020.
De woonvisie gaat in op meer dan woningen alleen: er wordt breed gekeken naar het thema wonen, welzijn en zorg, leefbaarheid in de dorpen, betaalbaarheid van het wonen, duurzaamheid, samenwerkingskansen en sturingsmogelijkheden. Als belangrijk uitgangspunt is genomen dat het grootste gedeelte van de nieuwbouwwoningen de komende jaren in Stiens gerealiseerd wordt.
Het algemene beleid voor wonen is het afstemmen van nieuwe woningbouw op de behoefte. De aanleiding voor dit bestemmingsplan is een concrete vraag naar vrije kavels, met name nu De Steens stil ligt. Verder geldt dat inbreiding voor uitbreiding gaat.
Het ontwikkelen van twee woonkavels binnen bestaand stedelijk gebied is in overeenstemming met de Woonvisie.
Welstandsnota 2011
Het gemeentelijke welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota (2011). Deze welstandsnota is een geactualiseerde versie van de welstandsnota uit 2009. Vanwege de invoering van de Wabo bestond er de noodzaak om deze actualisering door te voeren. De hoofdlijnen van het beleid zijn onveranderd gebleven.
Het welstandsbeleid geeft de gemeente Leeuwarderadeel de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en archeologische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen.
Het plangebied ligt in het welstandsgebied 5 'Nieuwbouw individueel'. Het beleid is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Bijzondere ontwikkelingen worden voor deze gebieden niet verwacht. Voor deze gebieden is een regulier ambitieniveau van kracht. Incidentele veranderingen worden mogelijk geacht, mits deze respect tonen voor het reeds aanwezige bebouwingsbeeld.
De welstandscriteria voor dit welstandsgebied vormen een adequaat toetsingskader voor de twee nieuwe woonhuizen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Direct rondom het plangebied liggen uitsluitend woonhuizen. Het plangebied ligt bovendien niet in de milieucontouren van bedrijven in de omgeving. De voorgestelde woningbouw levert daardoor geen beperkingen voor bestaande bedrijfsactiviteiten op en er is ter plaatse van het plangebied een goed leef- en verblijfsklimaat te garanderen. Vanuit de milieuzonering bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
De bebouwde kom van Stiens is ingericht als 30 km/uur-zone. Voor wegen binnen deze zone geldt op grond van de Wgh geen geluidszone. Op de wijkontsluitingswegen, waaronder de Brêgeleane, geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur. Deze wegen hebben dus wel een geluidszone (200 meter) waarbinnen getoetst moet worden aan de Wgh.
In het kader van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Brêgeleane, aan de gevels van de nieuwe woningen, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Het aspect wegverkeerslawaai staat de realisatie van deze woningen dan ook niet in de weg. Tevens is ook op de bestaande woningen langs de Brêgeleane sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De watertoets is een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
Aspecten die van belang zijn voor de waterhuishouding zijn ingrepen in watergangen en waterkeringen, toename van verharding en wijzigingen in de afvoer van hemel- en afvalwater.
Compensatie verhardingstoename
Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat bij een verhardingstoename van meer dan 200 m2 compenserende maatregelen noodzakelijk zijn. In dit geval neemt het verhard oppervlak toe met meer dan 200 m2.
In dit geval is voor de ontwikkeling van de gehele woonwijk een groot oppervlak aan oppervlaktewater gerealiseerd. Hiermee is de verharding van de wijk ruimschoots gecompenseerd. De extra verharding als gevolg van dit plan is hiermee ook al gecompenseerd.
Afvoer hemel- en afvalwater
Hemelwater kan van de verhardingen afstromen op de waterpartij aan de zuidzijde van het plangebied. Afvalwater wordt afgevoerd op het rioleringssysteem van de woonwijk.
Proces
Het bestemmingsplan aan Wetterskip Fryslân kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Hieruit blijkt dat de effecten van het plan op de waterhuishouding beperkt zijn. Daarom kan de korte procedure voor de watertoets worden gevolgd. Volstaan wordt met het opnemen van een standaard waterparagraaf. Deze is opgenomen in Bijlage 2. Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met de adviezen. De watertoets is hiermee afgerond.
Voor het onderhavige project geldt als uitgangspunt dat de grond geschikt is voor de toekomstige functie. Verdachte plekken dienen te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. Waar nodig moeten saneringsmaatregelen worden aangegeven. Bij nieuwbouw waarborgt de Wet bodembescherming dat er geen risico's voor de volksgezondheid aanwezig zijn.
Het plangebied betreft een groenvoorziening in een recente woonwijk. Daarvoor werd het gebruikt als agrarisch gebied. Het is niet aannemelijk dat door het huidige en voormalige gebruik bodemverontreiniging is ontstaan. Omdat de gemeente de kavels als 'bouwklaar' wil verkopen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 3.
Uit het onderzoek blijkt binnen het plangebied sprake is van lichte verontreinigingen, maar dat deze geen belemmering vormen voor de beoogde nieuwbouw.
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze wet gewijzigd. De kern van de wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Zover hier sprake van is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.
Cultuurhistorische waarden
Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. De woonwijk waarin de ontwikkeling plaatsvindt is ontworpen met inachtneming van de landschappelijke kenmerken en structuren. De mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt voegen zich naadloos in de structuur van de wijk. Het is niet noodzakelijk om regels op te nemen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
Archeologie
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. Volgens deze kaart kunnen zich in het plangebied en in de omgeving archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen groter dan 500 m2 een archeologisch onderzoek uit te voeren. De waardering van de FAMKE is in het geldende bestemmingsplan vertaald naar de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1'.
De ingrepen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn kleiner dan 500 m2. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. De beschermende regeling is conform het geldende bestemmingsplan overgenomen. Indien bij bodemingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt op grond van artikel 53 van de Monumentenwet een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het beleid en de wetgeving voor de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Uitgangspunt is dat met beide geen strijdigheid ontstaat.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) negatieve effecten op de natuurwaarden binnen deze gebieden hebben, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid over de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).
Het aspect gebiedsbescherming is niet aan de orde. Het plangebied ligt binnen het bestaande stedelijk gebied en op grote afstand vanaf beschermde gebieden. Gelet op de plaats, aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen significante gevolgen voor beschermde natuurwaarden zijn.
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
Om aan te tonen dat de ontwikkelingen in het plangebied geen afbreuk doet aan eventueel aanwezige beschermde soorten is een quickscan natuurtoets uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 4.
Uit het onderzoek blijkt dat rekening gehouden met worden met de aanwezigheid van broedvogels. Conflicten met de Flora- en faunawet op dit punt kunnen voorkomen worden door beplantingen op het perceel buiten het broedseizoen te verwijderen. Voor de andere (potentieel) aanwezige soorten geldt de algemene zorgplicht. Dit betekent dat deze bij de uitvoering van de plannen in de gelegenheid moeten worden gesteld om zich te verplaatsen naar een nieuwe leefomgeving.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân bekeken. Hieruit blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan daarom geen belemmeringen voor het plan.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Kleine woningbouwlocaties, en daarmee dit initiatief, behoren daar ook bij. Dit bestemmingsplan maakt slechts twee woningen mogelijk en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Hiermee wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer.
In of nabij het projectgebied liggen geen kabels en leidingen die een beperking vormen voor dit project. Wel ligt over het gebied een beschermingszone ten gevolge van de vliegbasis Leeuwarden. Het gaat om een 'ILS verstoringsgebied'.
Een adequate werking van het ILS (instrument landing system) van de vliegbasis moet gewaarborgd zijn. Daarom geldt er in een zone rondom de vliegbasis een beperking in bouwhoogte. Voor het plangebied geldt een maximum van 30 meter. Dit bestemmingsplan maakt dergelijk hoge bouwwerken niet mogelijk. Het is daarom niet noodzakelijk om voor het ILS verstoringsgebied een regeling op te nemen.
Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.
Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Woongebied
De woonkavels zijn mogelijk binnen de bestemming 'Woongebied' die op het gehele plangebied van toepassing is. De bestemmingsregels zijn afgestemd op het bestemmingsplan Stiens. Binnen de bestemming is het wonen met in beperkte mate een aan huis verbonden beroep en mantelzorg mogelijk.
De woningen (hoofdgebouwen) moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. Deze bouwvlakken zijn afgestemd op de in paragraaf 2.2 beschreven randvoorwaarden. Voor de woningen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 6 en 9 meter. Dit vertaalt zich naar maximaal twee bouwlagen met kap. Bij de woningen is een maximale oppervlakte van 60 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Hier kan in geval van mantelzorg van worden afgeweken tot 100 m2. Wel geldt dat niet meer dan 50% van de kavels bebouwd mag worden.
De zone langs de oostzijde valt onder de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing'. Binnen deze aanduiding is het bouwen van bouwwerken niet toegestaan.
Waarde - Archeologische verwachting 1
Ter bescherming en het behoud van de archeologische (verwachtings)waarden is een dubbelbestemming opgenomen. Er is een afwijkingsmogelijkheid middels een omgevingsvergunning opgenomen om de bouw ten behoeve van de basisbestemmingen mogelijk te maken. Om sturing te geven aan werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Vooroverleg en inspraak
Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft het overleg plaatsgevonden met Provincie Fryslân, Wetterskip Fryslân en Brandweer Fryslân. Tevens is op basis van de Inspraakverordening inspraak verleend op het voorontwerpbestemmingsplan. Hierop zijn twee inspraakreacties ingediend.
De ingekomen overleg- en inspraakreacties zijn samengevat en voorzien van gemeentelijk commentaar in de reactienota vooroverleg en inspraak. Deze reactienota is opgenomen in Bijlage 5.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 10 december 2014 tot en met 27 januari 2015 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Er is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in de Reactienota zienswijzen, die is opgenomen bij de raadstukken. De zienswijze vormt geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
Vaststelling
Op 13 maart 2015 is het bestemmingsplan ongewijzigd vastgestelde door de gemeenteraad. De bij de vaststelling behorende stukken zijn als los onderdeel bij het (digitale) bestemmingsplan gevoegd. De indiener van de zienswijze is hiervan op de hoogte gesteld. Tegen het bestemmingsplan is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling wordt geïnitieerd door de gemeente. Deze maakt de gronden bouwklaar en verkoopt deze na de vaststelling van het bestemmingsplan. De kosten voor de uitvoering van het plan worden teruggehaald uit de uitgifte van de grond. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.
Grondexploitatie
Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
De gronden zijn geheel in eigendom van de gemeente. Er is dus geen sprake van te verhalen kosten. De gemeenteraad besluit bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.