direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Beslingadyk 5, Friens
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.20001WP01-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Voor de kern Friens geldt het bestemmingsplan Lytse Doarpen (vastgesteld op 8 december 2009). Het perceel Beslingadyk 5 heeft in dit bestemmingsplan de bestemming Agrarisch. In het bestemmingsplan is echter al een wijzigingsbevoegdheid voor de locatie opgenomen die het mogelijk maakt op de locatie (onder voorwaarden) een tuinaanleg en hoveniersbedrijf te vestigen. Om van deze wijzigingsbevoegheid gebruik te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Voorliggend bestemmingsplan vervangt daarmee het voor het plangebied vigerende bestemmingsplan.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Beslingadyk 5, Friens" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding/ plankaart en bijhorende verklaring (tek. nr. NL.IMRO.0080.20001WP01-VG01);
  • planregels;
  • deze toelichting.

Op de plankaart zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels en bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Het plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het in Bijlage 1 opgenomen plangebied.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren beleid dient een gemeente rekening te houden met het opgestelde beleid op diverse overheidsniveaus. In dit hoofdstuk wordt hieraan de nodige aandacht besteed.

2.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007, Om de kwaliteit fan de romte'

Het beleid inzake de ruimtelijke inrichting van Friesland is in grote lijnen neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007, Om de kwaliteit fan de romte'. Provinciale Staten van Fryslân hebben op 13 december 2006 het Streekplan voor Fryslân vastgesteld.

Het streekplan is de schakel tussen het abstracte rijksbeleid en het concrete gemeentelijke beleid. Het bovenlokaal belang wordt benadrukt bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Stad en platteland hebben elkaar nodig en ondersteunen elkaar. Het doel is een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Friesland.

Er moet zorgvuldig worden omgegaan met de ruimte. Dit houdt in dat nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk in het bestaande bebouwde gebied moeten worden gerealiseerd. Door het bestaande bebouwde gebied zoveel mogelijk te benutten wordt bijgedragen aan een efficiënt gebruik van de ruimte. Voorliggend plan betreft een bestemmingswijziging waarbij het gebruik van de locatie wijzigt en een bedrijfswoning wordt toegevoegd. Dit past hiermee binnen de kaders van het streekplan.

Verordening Romte Fryslân

Op 15 juni 2011 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. Op 1 augustus 2011 is de Verordening Romte Fryslân in werking getreden. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Het gaat met name om beleid in het Streekplan Fryslân 2007, het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in de AMvB Ruimte of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet over te worden gedaan. Verder is bij de wijze van regeling rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk.

Friens in de Verordening

De kern Friens is aangemerkt als bestaand stedelijk gebied (BSG).

Bestaand stedelijk gebied

Onder het BSG (AMvB Ruimte) wordt verstaan: “een krachtens artikel 2.4 (AMvB Ruimte) door het provinciebestuur aangewezen gebied dat de bestaande, onderscheidenlijk bij bestemmingsplan toegelaten en voorziene woon- of bedrijfsbebouwing, waaronder mede begrepen de daarbij behorende openbare voorzieningen en verkeersinfrastructuur, van een stad, dorp of kern bevat.” Dit is inclusief uitbreidingslocaties. Het doel van de begrenzing van het BSG wordt aangegeven in artikel 2.5 (AMvB Ruimte). De provincie moet algemene regels formuleren gericht op bundeling van nieuwe bebouwing en zorgvuldig ruimtegebruik.

Zorgvuldig ruimtegebruik

Voor zowel bedrijfsruimte/ terrein als voor woningen geldt dat uitbreiding alleen is toegestaan indien de behoefte hieraan is aangetoond én inbreiding / herstructurering geen opties zijn. Het wijzigen van de agrarische in de bedrijfsbestemming past binnen de kaders van de verordening.

2.3 Gemeentelijk beleid

Onderstaand beschreven beleid is van de gemeente Boarnsterhim waar Friens tot 1-1-2014 onderdeel van uitmaakte.

Structuurvisie Boarnsterhim 2018

Op 9 februari 2010 is de “Structuurvisie Boarnsterhim 2018” vastgesteld. De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen aan, welke ruimtelijke ontwikkelingen gewenst zijn binnen de gemeente tot 2018.

In de Structuurvisie wordt niet concreet op alle kernen ingegaan. Wel worden voor een aantal kernen uitbreidingsrichtingen aangegeven. Dit is voor Friens niet het geval, omdat hier binnen de planperiode niet uitgebreid zal worden.

Het gebied rondom Friens is kerngebied landbouw. Er is geen specifiek beleid voor Friens. In het algemeen is het beleid ten aanzien van 'werken' dat binnen kernen zonder bedrijventerrein ontwikkelingen mogelijk zijn passend bij de locatie. Voorgenomen functiewijziging van Agrarisch naar bedrijf voor tuinaanleg/ hovenier past binnen het landelijk karakter van de locatie.

Structuurvisie Wonen (2010)

De Structuurvisie Wonen gemeente Boarnsterhim, die door de raad is vastgesteld op 9 februari 2010, gaat over het wonen in de gemeente in de periode tot het jaar 2018. Het plan sluit aan op het rijks-, provinciaal en regionaal beleid en is afgestemd met de in het gebied werkzame corporatie. Het Woonplan gaat in op de aantallen te bouwen woningen en de te realiseren kwaliteit, met als doel het laten aansluiten van het aanbod op de vraag. De doelstelling is in de visie als volgt geformuleerd:

"Het blijvend zorg dragen voor voldoende en kwalitatief goede woningen voor de inwoners van Boarnsterhim in een woonomgeving die afgestemd is op de behoeften en op de ruimtelijke esthetische waarden in een plezierige woonomgeving".

Herstructurering heeft in de visie van de gemeente voorrang boven nieuwbouw. Op invullocaties binnen de bebouwde kom mag plafondloos (contingent vrij) gebouwd worden.

Met dit bestemmingsplan wordt naast een bedrijf tevens een bedrijfswoning binnen de kern Friens mogelijk gemaakt. Dit past binnen het gemeentelijk beleid zoals verwoord in de Structuurvisie Wonen.

Welstandsnota

Het doel van het welstandsbeleid van de voormalige gemeente Boarnsterhim (vastgelegd in de welstandsnota van 19 maart 2004) is een effectief, controleerbaar en klantvriendelijk welstandstoezicht, waarbij particulieren, opdrachtgevers en architecten zich in een vroeg stadium op de hoogte kunnen stellen over de van toepassing zijnde welstandscriteria.

Bij de welstandsbeoordeling van bouwplannen wordt onderscheid gemaakt in: gebiedsgerichte criteria, sneltoetscriteria en algemene principes. De gebiedsgerichte criteria zijn specifiek afgestemd op de kenmerken van een bepaald gebied of wijk. Sneltoetscriteria gelden voor veel voorkomende kleine licht vergunningplichtige bouwwerken. Bij algemene principes gaat het om een aantal vakkundige beoordelingsaspecten, die gezamenlijk het algemene denk- en motiveringskader bij de beoordeling van bouwplannen vormen.

Friens is ingedeeld in welstandsgebied 2: Oude kern. Over Friens (Daersum, Eagum , Idaerd en Warstiens) wordt het volgende in de Welstandsnota vermeld:

Specifiek voor deze kernen is de oorspronkelijke ruimtelijke structuur. In tegenstelling tot de gebruikelijk gesloten bebouwingswanden in overige kernen, is de bebouwingsstructuur hier duidelijk opener en landelijker van karakter. De bebouwing bestaat uit losse, individuele panden met doorgaans een van oorsprong agrarische functie (boerderijen en arbeiderswoningen). De panden zijn functioneel op het perceel geplaatst.

Het beleid is in het algemeen gericht op de instandhouding van het ruimtelijk beeld in de oudere dorpskernen. Bij de dorpskernen die niet zijn aangewezen als beschermd dorpsgezicht is de implicatie van dit beleid dat de aanwezige bebouwingskenmerken

moeten worden gerespecteerd, met behoud van karakteristieke elementen.

Bij verbouwing, vervanging, of nieuwbouw van individuele gebouwen in de oudere dorpskernen in de gemeente Boarnsterhim gelden de algemene welstandscriteria ten aanzien van onder andere ruimte, plaatsing, hoofdvorm, aanzichten en opmaak.

Naast de genoemde welstandscriteria gelden voor Friens nog aanvullend de volgende welstandscriteria:

  • de bebouwing bestaat uit losse, individuele panden met doorgaans een van oorsprong agrarische functie (boerderijen en arbeiderswoningen).
  • de panden zijn functioneel op het perceel geplaatst.

Het bouwplan is door de Welstandscommissie getoetst en accoord bevonden.

Hoofdstuk 3 De locatie

Ligging en gebruik

Het dorp Friens ligt tussen de waterlopen It Zwin en de Muzel. De Frienzer Opfeart

loopt tot aan het dorp. Over de weg is Friens bereikbaar via de Overijsselsestraatweg. In het dorp dat nu circa 80 inwoners kent zijn de panden gelegen aan de Beslingadyk en de Sytzamawei.

Op dit moment wordt Beslingadyk 5 gebruikt als agrarische grond. op het perceel zijn enkele gebouwen aanwezig. De Beslingadyk is een smalle weg die uitkomt op de Overijsselsestraatweg. Tegenover Beslingadyk 5 zijn woningen en een bedrijf voor het leveren en monteren van stalinrichting en melktechniek gevestigd (Beslingadyk 2-4). Onderstaande foto's geven een beeld van de locatie en de omgeving (bron: Google Earth).

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.20001WP01-VG01_0001.png"

Ligging locatie in Friens

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.20001WP01-VG01_0002.png"

Beslingadyk 5 Friens

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.20001WP01-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.20001WP01-VG01_0004.png"

De locatie Beslingadyk 5 vanaf de weg gezien

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.20001WP01-VG01_0005.png"

De Beslingadyk met links nummer 5

Vigerende bestemming

Voor de kern Friens geldt het bestemmingsplan Lytse Doarpen (vastgesteld op 8 december 2009). Het perceel Beslingadyk 5 heeft in dit bestemmingsplan de bestemming Agrarisch. Voor het perceel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt op de locatie een tuinaanleg- en hoveniersbedrijf met eventuele bedrijfswoning te vestigen. Voor de bedrijfswoning moeten de volgende regels in acht worden genomen:

  • 1. voor de bedrijfswoning moet woningcontingent beschikbaar zijn of komen;
  • 2. de ondernemer moet in een bedrijfsplan aantonen dat het niet gaat om een hobbymatig bedrijf en dat het bedrijf op langere termijn levensvatbaar is;
  • 3. de bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn in verband met de aard van de producten die worden geproduceerd of verwerkt (levende, bederfelijke, kostbare goederen, goederen met een specifiek productieproces) of de diensten die worden geleverd (verblijfsaccommodaties, verhuur van roerende zaken);
  • 4. de gevels en daken moeten zodanig worden geïsoleerd dat binnen de woning in elk geval een binnenniveau van 35 dB(A) wordt bereikt. Deze voorwaarde is niet van toepassing indien in de directe omgeving alleen bedrijven uit de bedrijfscategorieën 1 en 2 zijn toegestaan;
  • 5. de bedrijfswoning moet voldoen aan de eisen voortvloeiende uit de Wet geluidhinder voor wat betreft wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai;
  • 6. de bedrijfswoning mag niet leiden tot beperking van de ontplooiingsmogelijkheden van andere bedrijven;
  • 7. de realisatie van een bedrijfswoning mag geen negatieve gevolgen hebben voor de toekomstige verkaveling van een bedrijventerrein of mogelijke toekomstige uitbreidingen daarvan;
  • 8. de oppervlakte van de bedrijfswoning niet meer dan 120 m2 mag bedragen en voor de daarbij horende aan-, uit- en bijgebouwen de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
  • 9. de bouwhoogte van de bedrijfswoning niet meer dan 9 m mag bedragen.

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de genoemde wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder in het bijzonder begrepen de milieutechnische toelaatbaarheid (inhoudende dat voldaan dien te worden aan een aantal vastgestelde eisen met betrekking tot de invloed van het plan op de kwaliteit van het milieu, bodem, water en lucht en de potentiële invloed op de natuur), en verder de waterhuishoudkundige toelaatbaarheid, de archeologische toelaatbaarheid, de ecologische toelaatbaarheid, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. indien de waarden en/of belangen als genoemd onder a,b of c onevenredig worden geschaad en/of de uitvoerbaarheid niet is aangetoond vinden de genoemde wijzigingsbevoegdheden geen toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.20001WP01-VG01_0006.png"

Uitsnede plankaart Friens - Lytse Dorpen

De gronden tegenover het plangebied Beslingadyk 5 hebben de bestemming Wonen met Tuin en Bedrijf. In het algemeen zijn binnen de bestemming Bedrijf bedrijven toegestaan in de milieucategorie 1 en 2. Tevens is ter plaatse van Beslingadyk 2-4 een machinefabriek mogelijk. Op dit moment is ter plaatse van laatstgenoemde adres een bedrijf voor het leveren en monteren van stalinrichting en melktechniek gevestigd.

Nieuwbouw op de locatie

De bestaande schuren op de locatie worden gesloopt en vervangen door een grote loods met een inpandige bedrijfswoning. De bebouwing wordt op dezelfde afstand tot de weg geplaatst als de huidige bebouwing. In aansluiting met de bebouwing in de omgeving is aan de straatzijde is de goothoogte lager dan aan de achterzijde. In Bijlage 2 is in een plattegrond de te slopen bebouwing en nieuw te bouwen bebouwing weergegeven. Bijlage 3 geeft een beeld van de nieuwbouw. Onderstaande schetsen geeft een weergave van de geplande nieuwbouw ter plaatse.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.20001WP01-VG01_0007.png"

Zijgevel nieuwbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.20001WP01-VG01_0008.png"

Gevelzijde aan de Beslingadyk

Nieuwe bestemming

Om de nieuwe bedrijvigheid en bouwplannen voor de locatie mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. Dit kan door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid. Binnen dit bestemmingsplan wordt het perceel als "Bedrijf" bestemd en hiermee het gebruik als tuinaanleg en hoveniersbedrijf mogelijk gemaakt. Ook de bedrijfswoning wordt aangeduid en hiermee mogelijk gemaakt.

De toets aan de voorwaarden is gedaan in Hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

4.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. De nieuwe wet bestaat uit een herziening en aanvulling van de genoemde Monumentenwet 1988. De essentie van de Wet op de archeologische monumentenzorg is dat waardevolle archeologische resten in de bodem behouden blijven. Van gemeenten wordt verlangd dat zij de bescherming van archeologische waarden vroegtijdig en op een passende wijze bij de voorbereiding van hun ruimtelijk beleid betrekken.

Gegevens over mogelijke archeologische waarden kunnen worden herleid uit de provinciale FAMKE-kaarten: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE is in de eerste plaats gebaseerd op twee bestaande landelijke kaarten: de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Daarnaast houdt de FAMKE rekening met de kans dat de mogelijk aanwezige archeologische resten verstoord zijn. Aan de andere kant houdt de FAMKE ook rekening met de omvang van de bodemingreep. Dit alles bij elkaar is vertaald in provinciedekkende kaarten die aangeven hoe er het beste met het bodemarchief kan worden omgegaan. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr - 1500 n Chr). Voor deze indeling in twee perioden is gekozen omdat de adviezen voor mogelijke vindplaatsen uit de steentijd vaak verschillen van die voor mogelijke jongere vindplaatsen. De adviezen die voor de verschillende zones in Fryslân gegeven worden variëren van ‘streven naar behoud' tot ‘geen nader onderzoek nodig'. Onderstaand zijn voor het plangebied van dit bestemmingsplan beide kaarten opgenomen, alsmede de bijhorende adviezen.

Periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr)

Uit bijgevoegde kaart blijkt dat vanuit deze periode voor het plangebied geen aanvullend onderzoek wordt geadviseerd (licht groen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.20001WP01-VG01_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0080.20001WP01-VG01_0010.png"

Periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr - 1500 n Chr)

Wat betreft de IJzertijd en de Middeleeuwen wordt ‘Karterend onderzoek 1’ voorgeschreven (oranje). Dit betekent dat bij ingrepen van meer dan 500 m² karterend archeologisch onderzoek moet plaatsvinden (6 boringen per hectare). Het te bebouwen oppervlakte is kleiner dan 500 m2. Het huidige plan levert geen bezwaar op ten aanzien van de eventueel aanwezige archeologische waarden. Er is geen archeologisch onderzoek nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.20001WP01-VG01_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0080.20001WP01-VG01_0012.png"

4.3 Ecologie

In Nederland is het rijksbeleid voor natuur vormgegeven via de Ecologische Hoofdstructuur. Het beleid van de Europese Unie (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn), heeft echter grote invloed op dit nationale natuurbeleid. Veel Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, ook wel aangeduid als speciale beschermingszones) liggen dan ook binnen de Ecologische Hoofdstructuur.

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De op 1 oktober 2005 vastgestelde gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000).

Door Ecogroen is een onderzoek uitgevoerd, welke als Bijlage 4 is toegevoegd.

Er kan een tweedeling worden gemaakt in gebieds- en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is een gemeente verplicht om te onderzoeken of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast.

Op basis van de aard van de ruimtelijke ingrepen en de afstand tot beschermde natuurgebieden wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten of Ecologische hoofdstructuur.

Volgens de natuuroverzichtskaart van provincie Fryslân behoort het plangebied wel tot een gebied dat is aangewezen als weidvogelgebied. In het streekplan Fryslân 2007 staat het volgende vermeld over weidevogelgebieden: 'Handhaving van voldoende openheid en rust in de voor weidevogels geschikte gebieden is van belang. Verdichting door beplanting en bebouwing is hier niet gewenst; het gaat daarbij om niet-agrarische ontwikkelingen, zoals stads- en dorpsuitbreidingen, wegenaanleg en de meer grootschalige nutsvoorzieningen. Bij noodzakelijke ruimtelijke ingrepen van openbaar belang, kan hiervan worden afgeweken. Bij dergelijke ruimtelijke ontwikkelingen dienen weidevogelbelangen als zelfstandig belang in de afweging te worden betrokken. Wanneer na afweging aantasting van de aanwezige weidevogelstand onvermijdelijk blijkt, dragen gemeenten en/of initiatiefnemers zorg voor compensatie van de verloren weidevogelbiotoop.'

Het plangebied zelf vormt gezien het huidige gebruik (verstoring) en de besloten ligging door bomen en bebouwing geen geschikt biotoop voor weidevogels. Naar verwachting komen in de omgeving (open karakter) van het plangebied wel weidevogels voor. In de huidige situatie zullen weidevogels (en ganzen) zich, als gevolg van verstoring door menselijke activiteiten, reeds op enige afstand van de planlocatie ophouden. Een eventuele toename van verstoring als gevolg van de beoogde plannen valt weg tegen de reeds aanwezige verstoring. Negatieve effecten op het weidevogelgebied zijn dan ook niet te verwachten.

Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de "Flora- en faunawet" de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Er is een veldbezoek gedaan. De conclusies ten aanzien van aangetroffen en te verwachten soorten op basis van een veldbezoek zijn de volgende:

  • Beschermde en bedreigde plantensoorten zijn niet aangetroffen in het plangebied en deze worden ook niet verwacht;
  • De bebouwing en de aanwezige bomen herbergen geen potentiële vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen. De beoogde plannen hebben geen nadelige gevolgen op mogelijk aanwezige vlieg- en/of jachtroutes en op belangrijk foerageergebied van vleermuizen;
  • In het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten zoals Bosmuis, Veldmuis, Huisspitsmuis en Mol aangetroffen en/of te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen en te verwachten binnen de invloedsfeer van de plannen;
  • In de te slopen bebouwing en eventueel te kappen bomen zijn geen sporen (exemplaren, nesten, braakballen et cetera) die duiden op de aanwezigheid van broedvogels met jaarrond beschermde nesten aangetroffen. In de bomen zijn enkele oude nesten van Houtduif aangetroffen en verder is broedgelegenheid aanwezig voor soorten als Merel, Vink en Winterkoning;
  • Permanent oppervlaktewater ontbreekt in het plangebied waardoor aanwezigheid van vissen en voortplanting van amfibieën kunnen worden uitgesloten. In de sloot grenzend aan het plangebied is alleen de niet beschermde vissoort Tiendoornige stekelbaars aangetroffen en voortplanting van een laag beschermde amfibie als Gewone pad, Bruine kikker, Bastaard kikker en Kleine watersalamander (Ff-wet tabel 1) te verwachten. In het plangebied is onder strooisel en opgeslagen goederen beperkt overwintering te verwachten van enkele algemene laag beschermde amfibieën als Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander. Zwaar beschermde vissen en amfibieën zijn wegens het ontbreken van geschikt biotoop niet te verwachten;
  • Verblijfplaatsen van reptielen, beschermde libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.

Geadviseerd wordt om bij de werkzaamheden rekening te houden met broedseizoen van aanwezige vogels en voortplantings- en overwinteringsperiode van enkele algemene en laag beschermde kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën.

4.4 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke inrichting wordt van gemeenten een sterke betrokkenheid met water bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De watertoets is een verplicht onderdeel in bestemmingsplannen geworden. De initiatiefnemer heeft Wetterskip Fryslân geïnformeerd over het plan via de Digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). Uit de watertoets volgt dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Hierdoor kan de

korte procedure worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen. De watertoets is hiermee voor Wetterskip Fryslân afgerond. De standaardmaatregelen zijn opgenomen in Bijlage 5.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op grond van de wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen een akoestisch onderzoek te worden ingesteld naar geluidbelastingen op de gevels van woningen afkomstig van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en lawaai vanwege industrie. Spoorweglawaai is niet aan de orde in (de nabijheid van) het plangebied.

Onderzoek naar wegverkeerslawaai en spoorweglawaai kan achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg of spoorweg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidsgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Bovendien kan het onderzoek binnen het gebied waar een maximale snelheid van 30 km/uur geldt zonder meer achterwege blijven. Er is geen spoorweg in de directe nabijheid van het plangebied.

Wegverkeerslawaai

Op de Beslingadyk ter hoogte van het plangebied geldt een snelheidsbeperking van 30 km per uur. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient ook binnen drukke 30 km gebieden het geluidsaspect beoordeeld te worden. De weg is geasfalteerd en de woning ligt op ongeveer 22 meter van de wegas. Dit betekent dat er ruim 4000 motorvoertuigen over de weg mogen rijden voordat de voorkeurswaarde wordt overschreden. Aangenomen mag worden dat de verkeersintensiteiten op deze weg minder dan 4000 motorvoertuigen per etmaal bedragen. Het is daarom aannemelijk dat de voorkeurswaarde niet wordt overschreden. Verkeerslawaai van de Beslingadyk is geen beperkende factor.

Het plangebied ligt meer dan 500 meter van de Overijsselsestraatweg en hiermee buiten de onderzoekszone van deze weg.

Industrielawaai

In Bijlage 9 is het akoestisch onderzoek opgenomen voor deze locatie. Het onderzoek heeft zich gericht op het bepalen van de geluidbelasting ter plaatse van woningen van derden. Uit het onderzoek blijkt dat het bedrijf op basis van de representatieve bedrijfssituatie inpasbaar is in een landelijke omgeving.

De maximaal optredende geluidsniveaus zijn lager of gelijk aan de maximale grenswaarde.

Ten gevolgen van de aantrekkende verkeersbewegingen (indirecte hinder) de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van de woningen niet wordt overschreden.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

In de ruimtelijke ordening wordt rekening gehouden hindercirkels en toepassing gegeven aan de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering". Rond bedrijven liggen hindercirkels waarvan de minimale afstanden ten opzichte van gevoelige functies (zoals woningen) bepaald worden aan de hand van onder andere het bedrijfstype en de omvang van het bedrijf. Voor het bepalen van de minimale afstanden worden de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" en de "Wet geurhinder en veehouderij (2006)/ Besluit landbouw milieubeheer (2006)" gebruikt, evenals de Verordening als gevolg van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij van de gemeente Boarnsterhim. In de directe omgeving van het plangebied zijn op circa 700 meter afstand twee melkveehouderijen gevestigd. Dit is geen belemmering voor de nieuwbouw.

Het waar nodig scheiden van milieubelastend activiteiten en milieu gevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Bestaande functies rondom het plangebied

Tegenover het plangebied bestaat de mogelijkheid tot vestiging van een milieucategorie 1 en 2 bedrijf. De richtafstand voor milieucategorie 2 is 30 meter. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd (volgens de VNG-brochure). De richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied kunnen met 1 stap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Dit betekent dat de aan te houden afstand 10 meter bedraagt.

De afstand tussen de bestaande bedrijfsbestemming en het bouwvlak van de nieuwe bedrijfsbestemming met bedrijfswoning bedraagt ruim 25 meter en is hiermee ruim voldoende.

Nieuwe functies in het plangebied

Ook de nieuwe bestemming moet geen belemmeringen opleveren voor de omgeving. Een tuinaanleg- en hoveniersbedrijf (bedrijfsoppervlak > 500 m2) betreft een bedrijf met milieucategorie 3.1. De richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied kunnen met 1 stap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Dit betekent dat de aan te houden afstand 30 meter bedraagt. De dichtstbijzijnde woning ligt op een afstand van circa 35 meter. Dit is dus voldoende om het woon- en leefklimaat van bestaande woningen te garanderen.

4.7 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Er is bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusie van het onderzoek is dat boven- en ondergrond voldoen aan de kwaliteit ' Achtergrondwaarde'. Deze grond is in principe vrij toepasbaar op de locatie. Bij toepassing in een werk buiten het beheersgebied van de gemeente dient deze partij gekeurd te worden. Het totale onderzoek is als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Op de locatie is een verhardingslaag aanwezig. De kwaliteit van dit materiaal is voor gebruik als 'niet-vormgegeven bouwstof'gekeurd conform Besluit Bodemkwaliteit. Uit de toetsing van de analyseresultaten aan de Regeling bodemkwaliteit is geconcludeerd dat de onderzochte partij een 'toepasbare bouwstof' betrof. De rapportage van deze partijkeuring alsmede het product certificaat BRL2506 zijn bijgevoegd als respectievelijk Bijlage 7 en Bijlage 8.

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

2. Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS)

De circulaire is van toepassing op bestemmingsplannen die liggen binnen de invloedsgebieden van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen.

3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, Bevb en de circulaire is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen een wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord voor het externe veiligheidsaspect door het bevoegd gezag.

Risicobronnen

Uit de professionele Risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het bestemmingsplan geen risicobronnen zijn gelegen (zie figuur 1). Dit betreft een aardgasleiding, aangegeven met een rode stippellijn. De buisleiding 53RWD2-8-S-3100-1 ligt op een afstand van ruim 670 meter aan de zuidzijde van het plangebied is in eigendom van Vermilion en heeft een invloedsgebied van 130 meter (bron: risicokaart). Het invloedsgebied van de buisleiding ligt niet over het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.20001WP01-VG01_0013.png"

Figuur 1: risicobronnen

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van voorliggend plan.

4.9 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Dit bestemmingsplan betreft een ontwikkeling van een tuinaanleg- en hoveniersbedrijf met bedrijfswoning. In het akoestisch onderzoek wordt uitgegaan van het toevoegen van 16 bewegingen per etmaal hierdoor in de vorm van:

  • 5 personenwagens (10 bewegingen)
  • 1 tractor, (2 bewegingen)
  • 1 vrachtwagen (2 bewegingen)
  • 1 Heftruck (2 bewegingen).

Het aantal toegevoegde verkeersbewegingen is ingevoerd in het NIMB-tool (Infomil) (worst case, 100 voertuigenbewegingen per werkweek met 50% vrachtverkeer) . Hieruit volgt dat de ontwikkeling de luchtkwaliteit in het zeer landelijk gelegen Friens niet "in betekende mate" zal doen verslechteren. In Bijlage 10 is de berekening toegevoegd.

Hoofdstuk 5 Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid

In het geldende bestemmingsplan 'Lytse Doarpen' is in artikel 3.4 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het wijzigen van de bestemming Agrarisch ten behoeve van een Tuinaanleg- en hoveniersbedrijf met eventuele bedrijfswoning mogelijk maakt. Voor de bedrijfswoning moeten een aantal regels in acht worden genomen. Hieronder is nader op deze regels ingegaan.

Toets aan regels

  • 1. voor de bedrijfswoning moet woningcontingent beschikbaar zijn of komen;

Herstructurering heeft in de Structuurvisie Wonen van de gemeente voorrang boven nieuwbouw. Op invullocaties binnen de bebouwde kom mag plafondloos (contingent vrij) gebouwd worden.

  • 2. de ondernemer moet in een bedrijfsplan aantonen dat het niet gaat om een hobbymatig bedrijf en dat het bedrijf op langere termijn levensvatbaar is;

Het bedrijf bestaat al 20 jaar en is al 5 jaar in Friens gevestigd. De investering die het bedrijf bereid is te doen laat zien dat het een economisch gezond bedrijf betreft.

  • 3. de bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn in verband met de aard van de producten die worden geproduceerd of verwerkt (levende, bederfelijke, kostbare goederen, goederen met een specifiek productieproces) of de diensten die worden geleverd (verblijfsaccommodaties, verhuur van roerende zaken);

De gemeente heeft in 2010 zelf voorgesteld om na sloop van aanwezige bebouwing een bedrijfswoning bij het bedrijf te realiseren omdat dit de bedrijfsvoering vergemakkelijkt.

  • 4. de gevels en daken moeten zodanig worden geïsoleerd dat binnen de woning in elk geval een binnenniveau van 35 dB(A) wordt bereikt. Deze voorwaarde is niet van toepassing indien in de directe omgeving alleen bedrijven uit de bedrijfscategorieën 1 en 2 zijn toegestaan;

In de directe omgeving van het plan zijn alleen agrarische gronden, woningen en een bedrijf met maximaal milieucategorie 2 gelegen.

  • 5. de bedrijfswoning moet voldoen aan de eisen voortvloeiende uit de Wet geluidhinder voor wat betreft wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai;

Beslingadyk 5 betreft een zeer lokale doodlopende weg waar alleen lokaal verkeer en eventueel landbouwverkeer gebruik van maakt. Er geldt een breedtebeperking van 2,20 meter en een aslastbeperking van 4,8 ton. Het wegdek is van beton. De maximaal toegestane snelheid is 30 km per uur. De nieuw te realiseren loods met inpandige bedrijfswoning komen op een afstand van meer dan 20 meter van de weg te liggen. Rekening houdende met bovenstaande uitgangspunten is aannemelijk dat de bedrijfswoning voldoet aan de eisen voortvloeiende uit de Wet geluidhinder. In de directe omgeving van de bedrijfswoning ligt geen spoor.

  • 6. de bedrijfswoning mag niet leiden tot beperking van de ontplooiingsmogelijkheden van andere bedrijven;

In paragraaf 4.6 wordt ingegaan op de bedrijvigheid in de omgeving van het plan.

  • 7. de realisatie van een bedrijfswoning mag geen negatieve gevolgen hebben voor de toekomstige verkaveling van een bedrijventerrein of mogelijke toekomstige uitbreidingen daarvan;

In de nabijheid van het plangebied ligt geen bedrijventerrein.

  • 8. de oppervlakte van de bedrijfswoning niet meer dan 120 m2 mag bedragen en voor de daarbij horende aan-, uit- en bijgebouwen de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 50 m2 mag bedragen;

De oppervlakte van de bedrijfswoning circa 100 m2. De aan-, uit- en bijgebouwen bij de bedrijfswoning is in de regels begrenst op 50 m2. Deze regeling is conform de bestaande bouwregeling zoals opgenomen binnen de bestemming "Bedrijf" van het bestemmingsplan "Lytse Doarpen".

  • 9. de bouwhoogte van de bedrijfswoning niet meer dan 9 m mag bedragen.

De bouwhoogte van de bedrijfswoning is begrenst op 9 m.

Belangenafweging

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de genoemde wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;

In Hoofdstuk 4 zijn waarden en milieuaspecten getoetst. Er zijn geen waarden die met voorliggend plan worden geschaad.

  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;

Voor zover nu te overzien worden geen belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad.

  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder in het bijzonder begrepen de milieutechnische toelaatbaarheid (inhoudende dat voldaan dien te worden aan een aantal vastgestelde eisen met betrekking tot de invloed van het plan op de kwaliteit van het milieu, bodem, water en lucht en de potentiële invloed op de natuur), en verder de waterhuishoudkundige toelaatbaarheid, de archeologische toelaatbaarheid, de ecologische toelaatbaarheid, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond;

In voorliggend bestemmingsplan is het plan zowel het beleidsmatig (Hoofdstuk 2), als ruimtelijk (Hoofdstuk 3) als milieutechnisch (Hoofdstuk 4) getoetst. Er zijn geen belemmeringen ten aanzien van voorgenomen ontwikkeling geconstateerd.

  • d. indien de waarden en/of belangen als genoemd onder a,b of c onevenredig worden geschaad en/of de uitvoerbaarheid niet is aangetoond vinden de genoemde wijzigingsbevoegdheden geen toepassing.

Waarden en belangen worden met voorgenomen functiewijziging niet geschaad.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de regels

6.1 De regels

De regels vormen het juridisch bindend element van het bestemmingsplan.

De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het kan in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsbepalingen opgenomen, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dienen burgemeester en wethouders bij vergunningverlening de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de belangen zorgvuldig af te wegen.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen en conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) in een afzonderlijke is ondergebracht. In hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht aan de orde en de slotregel.

6.2 Nadere toelichting op de regels

Voor zover nodig worden de afzonderlijke bestemmingen van een toelichting voorzien. Niet alle bestemmingen worden daarom toegelicht.

Bedrijf

De bestemming Bedrijf betreft uitsluitend een tuin- en hoveniersbedrijf. De maximaal toegestane oppervlakte van de bedrijfsgebouwen is 350 m2 in totaal. Er is één bedrijfswoning toegestaan op de locatie zoals aangeduid met een maximale oppervlakte van 120 m2. Bij voorkeur wordt de bedrijfswoning inpandig gebouwd.

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene gebruiksregels

In algemene zin is bepaald dat onder een gebruik, strijdig met de bestemming in ieder geval wordt verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in het plan aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Deze regels zijn in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning mag geen automatisme zijn. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van die vergunning zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.

Overgangsregels

In het Besluit ruimtelijk ordening is bepaald hoe het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan.

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Dit wijzigingsplan regelt het wijzigen van een agrarische bestemming in een bedrijfsbestemming. De kosten die verbonden zijn aan de bestemmingsplanwijziging en de uitvoering van het wijzigingsplan zijn voor rekening van initiatiefnemer. Een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt derhalve achterwege gelaten.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan 'Beslingadyk 5, Friens' is conform artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voorbereid met de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat er van 5 juni tot en met 16 juli 2014 gelegenheid is gegeven voor het indienen van zienswijzen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen reacties ingediend.

augustus 2014.