REGELS

Bestemmingsplan Leeuwarden - De Zuidlanden, plandeel Oost en Techum

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Bos

Artikel 5 Dienstverlening

Artikel 6 Groen

Artikel 7 Maatschappelijk

Artikel 8 Sport

Artikel 9 Tuin

Artikel 10 Verkeer

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied

Artikel 12 Water

Artikel 13 Water - Vaarweg

Artikel 14 Wonen

Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Artikel 16 Leiding - Water

Artikel 17 Waarde - Archeologie 1

Artikel 18 Waarde - Archeologie 2

Artikel 19 Waarde - Archeologie 3

Artikel 20 Waarde - Cultuurhistorie 1

Artikel 21 Waarde - Cultuurhistorie 2

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Artikel 23 Algemene bouwregels

Artikel 24 Algemene gebruiksregels

Artikel 25 Algemene aanduidingsregels

Artikel 26 Algemene afwijkingsregels

Artikel 27 Algemene wijzigingsregels

Artikel 28 Overige regels

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 29 : Overgangsrecht

Artikel 30 : Slotregel

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 het plan

het bestemmingsplan Leeuwarden - De Zuidlanden, plandeel Oost en Techum met identificatienummer NL.IMRO.0080.06015BP00-VG01 van de gemeente Leeuwarden;

 

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

 

1.3 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps*)- of bedrijfsactiviteit waarvan de activiteiten niet onevenredig publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

*) betreft de (voormalige) vrije beroepen;

 

1.4 aan- en uitbouw:

een gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting c.q. uitbreiding van het hoofdgebouw vormt die in directe verbinding staat met dat hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

 

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

 

1.8 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

 

1.9 archeologisch waardevol gebied

een gebied waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

 

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.11 bebouwingsbeeld

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

 

1.12 bebouwingspercentage

de oppervlakte van bouwwerken uitgedrukt in procenten van de nader aangegeven gronden;

 

1.13 bed and breakfast

het tegen betaling aanbieden van tijdelijke logies en ontbijt in een woning;

 

1.14 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren,

inzamelen en verhandelen van goederen, niet zijnde detailhandel;

 

1.15 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

 

1.16 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroeps c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten, en dergelijke;

 

1.17 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

 

1.18 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening gehouden moet worden;

 

1.19 bestaand

  1. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet en/of Wabo aanwezige bouwwerken en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;

  2. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;

 

1.20 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.21 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.22 bijgebouw

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw zonder directe verbinding met het hoofdgebouw, dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

 

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

 

1.25 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de zolder;

 

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.27 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

 

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

1.29 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

 

1.30 bruto vloeroppervlak

de totale beschikbare vloeroppervlakte inclusief magazijn- of opslagruimte, loopruimte, sanitaire voorzieningen, kantoorruimte en verblijfsruimte voor personeel, buitenwerks gemeten;

 

1.31 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;

 

1.32 culturele doeleinden

musea, (muziek)theaters, expositieruimten/galerieën en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

 

1.33 cultuurhistorische waarden

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

 

1.34 dagrecreatief medegebruik

een dagrecreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit dagrecreatieve gebruik is toegestaan;

 

1.35 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

 

1.36 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

1.37 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

een onderneming waarbij het accent ligt op het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

 

1.38 duurzame elektriciteit

elektriciteit, opgewekt in productie-installaties die uitsluitend gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen, alsmede elektriciteit die is opgewekt met hernieuwbare energiebronnen in hybride productie-installaties die ook met conventionele energiebronnen werken, met inbegrip van elektriciteit die is opgewekt met hernieuwbare energiebronnen en die wordt gebruikt voor accumulatiesystemen, en met uitzondering van elektriciteit die afkomstig is van accumulatiesystemen;

 

1.39 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

 

1.40 erf

de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;

 

1.41 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

 

1.42 extensieve (dag)recreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

 

1.43 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.44 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;

 

1.45 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, zowel ruimtelijk als functioneel als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

 

1.46 horecabedrijf en/of -instelling

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

 

1.52 hospitaregeling

het verhuren van maximaal 2 wooneenheden aan maximaal 1 persoon per wooneenheid, waarbij de eigenaar de hoofdbewoner van de woning is en minimaal 50% van de woonoppervlakte van de woning zelf bewoont onder exclusief gebruiksrecht;

 

 

1.48 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 4.2 en 4.3 lid 1 en 2 van de Wet natuurbescherming;

 

1.49 intensief veehouderijbedrijf

een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

 

1.53 kamerverhuur en kamerverkoop

de verhuur of verkoop van een wooneenheid ten behoeve van bewoning aan personen voor welke bewoning inschrijving in de Basis Registratie Personen noodzakelijk is;

 

1.54 kamerverhuurpand en kamerverkooppand

gebouw of een deel van een gebouw met drie of meer wooneenheden, niet vallende onder het begrip logiesgebouw en/of logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit en niet vallende onder de hospitaregeling, die als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden bewoond door niet in een gezinsverband levende personen;

 

1.52 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

 

1.53 kampeerterrein

een terrein dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor de plaatsing van kampeermiddelen;

 

1.54 kap

een dak met een zekere helling;

 

1.55 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;

 

1.56 kleine windturbine

een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind:

- met een horizontale as en waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van maximaal 40 m2 (een maximale wiek van ongeveer 3,5 m);

- met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde

niet-wiekturbines;

- met een verticale as;

 

1.57 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

 

 

 

1.58 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald die in acht genomen moet worden;

 

1.59 landschappelijke waarden

de cultuurhistorische en visuele waarden van het landschap;

 

1.60 ligplaats

een ruimte voor het afmeren en doen laten liggen van een drijvend object of vaartuig;

 

1.61 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

 

1.62 maatvoeringsgrens

de grens van een maatvoeringsvlak;

 

1.63 maatvoeringsvlak

een aangegeven vlak, voorzien van een maatvoeringsaanduiding;

 

1.64 milieusituatie

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

 

1.65 natuurlijke waarden

de abiotische en biotische waarden van een gebied;

 

1.66 neventak

niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die ten hoogste 50% van de productieomvang van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering bedraagt;

 

1.67 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel;

 

1.68 normaal onderhoud en beheer

het onderhoud dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en bouwwerken, die tot de betreffende bestemming of aanduiding behoren;

 

1.69 ondergeschikte detailhandel

een niet zelfstandige detailhandelsfunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie, welke binnen de bestemming is toegestaan;

 

1.70 ondergeschikt dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

een niet zelfstandige onderneming, die gericht is op het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, en ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie, die binnen de bestemming is toegestaan;

 

1.71 ondergeschikte horeca

een niet zelfstandige horecafunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie, welke binnen de bestemming is toegestaan;

 

1.72 ondergronds

beneden peil;

 

1.73 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

 

1.74 peil

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:

  1. voor het bouwen van een bouwwerk in, op of over het water:

 

1.75 permanente bewoning

bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;

 

1.76 procesmodel Nije Pleats

een integrale methode met deskundigen op het gebied van welstand, milieu, planologie en landschap, waarbij een nieuwe ontwikkeling op een zorgvuldige manier, ruimtelijk en landschappelijk wordt ingepast in samenspraak met de initiatiefnemer;

 

1.77 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden gekweekt, vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is aan de productiefunctie;

 

1.78 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

1.79 publiekgerichte dienstverlening

aan detailhandel verwante dienstverlening, zoals reis- en uitzendbureaus, videotheken, kap- en schoonheidssalons, zonnestudio's, hypotheekwinkels, baliefuncties van banken en van andere kantoren, en andere vormen van dienstverlening met overwegend een baliefunctie;

 

1.80 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

 

1.81 risicogevoelig bouwwerk

een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;

 

1.82 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

 

1.83 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.84 silo

een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;

 

1.85 sociale veiligheid

de waarde van een gebied die wordt bepaald door de mate van sociale controleerbaarheid, overzichtelijkheid en herkenbaarheid van een ruimtelijke situatie;

 

1.86 torensilo

een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;

 

1.87 verkeersveiligheid

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

 

1.88 voorkeursgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

 

1.89 watergang

een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

 

1.90 watersituatie

de waarde van een gebied in waterhuishoudkundige zin die wordt bepaald door de waterkwaliteit en waterkwantiteit in een gebied;

 

1.91 windturbine

een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektronisch of thermisch vermogen uit wind, niet zijnde een kleine windturbine;

 

1.92 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

 

1.93 wooneenheid

een tot bewoning bestemd gebouw of onderdeel van een gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning, voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen, behalve aan het hebben van een keuken en/of een toilet en/of een douche, waarbij de aan de wooneenheid ontbrekende voorzieningen wel als gemeenschappelijke voorzieningen ter compensatie moeten zijn gelegen in hetzelfde gebouw.

 

1.94 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

 

1.95 woonsituatie

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen en beperken van hinder.

 

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

 

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. (agrarische) cultuurgrond;

  2. een molen in de vorm van een Amerikaanse windmotor, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - molen";

met daaraan ondergeschikt:

  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke hoofdstructuur;

  2. (dag)recreatief medegebruik;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. wegen, straten en paden;

  3. groenvoorzieningen;

  4. sloten, bermen en beplanting;

  5. waterlopen en waterpartijen;

  6. parkeervoorzieningen;

  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende

regels:

  1. Amerikaanse windmotoren mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - molen" worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van een Amerikaanse windmotor zal ten hoogste 20 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van een overige bouwwerk, geen gebouw zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 3.2.2 sub c en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot ten hoogste 15 m.

 

3.3.2 Toetsingscriteria

Een afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in lid 3.3.1 wordt uitsluitend toegepast, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het bebouwingsbeeld;

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  3. de cultuurhistorische waarden;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de milieusituatie;

  6. de natuurlijke waarden;

  7. de sociale veiligheid;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de watersituatie;

  10. de woonsituatie.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden ten behoeve van het houden van vee, zodanig dat er sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie, met uitzondering van:

  1. het bestaand gebruik, met dien verstande dat als referentiedatum voor het bestaand gebruik, in afwijking van het bepaalde in artikel 1, sub 20, wordt verstaan de referentiedata die zijn genoemd in bijlage 1 bij deze regels;

  2. het op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 vergunde gebruik;

  1. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;

  2. het gebruik van gronden ten behoeve van een intensief veehouderijbedrijf;

  3. het gebruik van gronden en behoeve van detailhandel;

  4. het gebruik van gronden ten behoeve van horeca en recreatie;

  5. het gebruik van gronden ten behoeve van voorzieningen ten behoeve van watertechnologie en duurzame energieopwekking;

  6. het gebruik van de gronden ten behoeve van houtteelt.

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.5.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

 

3.5.2 Toetsingscriteria

Een afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in lid 3.5.1wordt uitsluitend toegepast, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

 

  1. het bebouwingsbeeld;

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  3. de cultuurhistorische waarden;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de milieusituatie;

  6. de natuurlijke waarden;

  7. de sociale veiligheid;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de watersituatie;

  10. de woonsituatie.

 

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.6.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  1. het aanplanten van bomen en/of houtgewas over een oppervlakte van meer dan 100 m²;

  2. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingen buiten een bouwvlak, met een breedte van meer dan 4 m;

  3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 100 m²;

  4. het aanleggen van (half)verharde paden;

  5. het aanleggen van voorzieningen voor dagrecreatief medegebruik.

 

3.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

3.6.3 Toetsingscriteria

a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6.1 onder e waarbij voorzieningen voor dagrecreatief medegebruik worden aangelegd groter dan 5.000 m², wordt uitsluitend verleend indien er geen sprake is van strijd met het provinciaal weidevogelbeleid.

b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6.1onder a tot en met e wordt uitsluitend verleend mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1. het bebouwingsbeeld;

2. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

3. de cultuurhistorische waarden;

4. de landschappelijke waarden;

5. de milieusituatie;

6. de natuurlijke waarden;

7. de sociale veiligheid;

8. de verkeersveiligheid;

9. de watersituatie;

10. de woonsituatie.

 

 

Artikel 4 Bos

 

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen in de vorm van bospercelen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;

 

met de daarbij behorende:

  1. wegen, straten en paden;

  2. sloten, bermen, beplanting;

  3. waterlopen en waterpartijen;

  4. parkeervoorzieningen;

  5. speelvoorzieningen;

  6. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.

 

 

Artikel 5 Dienstverlening

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Dienstverlening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. wegen, straten en paden;

  3. groenvoorzieningen;

  4. parkeervoorzieningen;

  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen zal per bouwvlak niet meer dan 1000 m² bedragen;

  3. een gebouw zal zijn voorzien van een plat dak;

  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw en het verlengde daarvan, ten hoogste 1 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.

 

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van dienstverlening;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca.

 

 

 

 

Artikel 6 Groen

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. een tijdelijk parkeerterrein ten dienste van de sportvelden, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - tijdelijk parkeerterrein";

 

met de daarbij behorende:

  1. ontsluitingswegen ten behoeve van de aangrenzende bestemming(en);

  2. oevers en kaden;

  3. in- en uitritten;

  4. verhardingen;

  5. wegen, straten en paden;

  6. sloten, bermen, beplanting;

  7. waterlopen en waterpartijen;

  8. aanleggelegenheid;

  9. parkeervoorzieningen;

  10. speelvoorzieningen;

  11. nutsvoorzieningen;

  12. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 7 Maatschappelijk

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;

met de daarbij behorende:

d. tuinen, erven en terreinen;

e. wegen, straten en paden;

f. groenvoorzieningen;

g. sloten, bermen, beplanting;

h. waterlopen en waterpartijen;

i. parkeervoorzieningen;

l. speelvoorzieningen;

m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte.

 

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw en het verlengde daarvan, ten hoogste 1 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.

 

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van aan de maatschappelijke voorziening ondergeschikte detailhandel;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een horecabedrijf, met uitzondering van aan de maatschappelijke voorziening ondergeschikte horeca.

 

 

 

 

 

 

Artikel 8 Sport

 

8.1 Bestemmingsomshrijving

De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sport-, trainingsterreinen;

  2. gebouwen ten behoeve van binnensporten;

  3. gebouwen ten behoeve van sport- en trainingsterreinen, waaronder kleedruimtes, kantines, tribunes en onderhoud en beheer;

 

met de daarbij behorende:

  1. wegen, straten en paden;

  2. groenvoorzieningen;

  3. sloten, bermen en beplanting;

  4. waterlopen en waterpartijen;

  5. parkeervoorzieningen;

  6. parkeervoorzieningen en fietsenboxen, ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein";

  7. in- en uitritten;

  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten,antennes, ballenvangers en vlaggenmasten.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;

  3. in afwijking van het bepaalde onder a mogen fietsenboxen buiten het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.

 

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw en het verlengde daarvan, ten hoogste 1 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van lichtmasten, antennes en vlaggenmasten zal ten hoogste 18 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van ballenvangers zal ten hoogste 6 m bedragen;

  4. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 6,50 m bedragen;

  5. in afwijking van het bepaalde onder b en c mogen ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" geen antennes, vlaggenmasten en ballenvangers worden gebouwd.

 

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor zelfstandige horeca;

  2. het gebruik van de gronden en gebgouwen voor detailhandel.

 

 

 

 

Artikel 9 Tuin

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voortuinen en zijtuinen, geen erven zijnde, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonhuizen;

  2. toegangswegen tot (achter)erven;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.

 

9.3 Afwijken van de bouwregels

 

9.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 in die zin dat erkers bij woonhuizen mogen worden gebouwd, mits:

  1. de diepte van een erker ten hoogste 1,50 m zal bedragen, gemeten ten opzichte van de gevel van het woonhuis waaraan wordt gebouwd;

  2. de diepte van een erker ten hoogste 50% van de diepte van de tuin, waarin wordt gebouwd, zal bedragen, gemeten ten opzichte van de gevel van het woonhuis waaraan wordt gebouwd;

  3. een erker over ten hoogste 80% van de breedte van de gevel van het woonhuis waaraan wordt gebouwd, mag worden gebouwd;

  4. de bouwhoogte van een erker ten hoogste gelijk zal zijn aan de eerste bouwlaag van het woonhuis waaraan wordt gebouwd.

 

9.3.2 Toetsingscriteria

Een afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in lid 9.3.1 wordt uitsluitend toegepast, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het bebouwingsbeeld;

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  3. de cultuurhistorische waarden;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de milieusituatie;

  6. de natuurlijke waarden;

  7. de sociale veiligheid;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de watersituatie;

  10. de woonsituatie.

 

 

Artikel 10 Verkeer

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten;

  2. voet- en rijwielpaden;

waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer;

 

met de daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen;

  2. sloten, bermen en beplanting;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;

  5. kades;

  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van die bouwwerken, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 5 m zal bedragen.

 

 

 

 

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. (woon)straten, paden en pleinen;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. sloten, bermen, beplanting;

  4. waterlopen en waterpartijen;

  5. parkeervoorzieningen;

  6. speelvoorzieningen;

  7. kaden en oevers;

  8. aanleggelegenheid;

  9. een gebouw ten behoeve van opslag voor direct omwonenden, ter plaatse van de aanduiding "bijgebouw";

  10. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder dammen en/of duikers, overbeschoeiingen, bruggen, kaden, overige kunstwerken.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bijgebouw" worden gebouwd;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

11.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 5 m zal bedragen.

 

 

 

 

 

 

Artikel 12 Water

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterlopen en waterpartijen;

  2. sloten, bermen en beplanting;

  3. oevers en paden;

  4. groenvoorzieningen

  5. dagrecreatief medegebruik;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder dammen en/of duikers, overbeschoeiingen, bruggen, kaden, overige kunstwerken en voorzieningen ten behoeve van watertechnologie en duurzame energieopwekking, niet zijnde kleine windturbines.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. er mogen geen steigers, vlonders en plankieren worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van oeverbeschoeiingen zal ten hoogste 0,40 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer te water, mag niet meer dan 5 m bedragen.

 

12.3 Afwijken van de bouwregels

 

12.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 12.2.2 sub a en toestaan dat steigers, vlonders en plankieren worden gebouwd;

  2. het bepaalde in lid 12.2.2 sub b in die zin dat de hoogte van oeverbeschoeiingen wordt verhoogd tot ten hoogste 0,60 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterstructuur en de waterhuishoudkundige situatie.

 

12.3.2 Toetsingscriteria

Een afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in lid 12.3.1 wordt uitsluitend toegepast, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het bebouwingsbeeld;

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  3. de cultuurhistorische waarden;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de milieusituatie;

  6. de natuurlijke waarden;

  7. de sociale veiligheid;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de watersituatie;

  10. de woonsituatie.

 

 

12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden als ligplaats voor woonschepen.

 

 

Artikel 13 Water - Vaarweg

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water - Vaarweg’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. vaarwegen;

  2. oevers;

  3. dagrecreatief medegebruik;

 

met de daarbij behorende:

  1. gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder remmingswerken, oeverbeschoeiingen, kaden, overige kunstwerken en voorzieningen ten behoeve van watertechnologie en duurzame energieopwekking, niet zijnde kleine windturbines.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. er mogen geen steigers, vlonders en plankieren worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van oeverbeschoeiingen zal ten hoogste 0,40 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer te water, mag niet meer dan 5 m bedragen.

 

13.3 Afwijken van de bouwregels

 

13.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

 

13.3.2 Toetsingscriteria

Een afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in lid 13.3.1 wordt uitsluitend toegepast, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het bebouwingsbeeld;

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  3. de cultuurhistorische waarden;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de milieusituatie;

  6. de natuurlijke waarden;

  7. de sociale veiligheid;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de watersituatie;

  10. de woonsituatie.

 

13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden als permanente ligplaats voor vaartuigen en/of woonschepen.

 

 

Artikel 14 Wonen

 

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde bed and breakfast;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. wegen, straten en paden;

  3. groenvoorzieningen;

  4. sloten, bermen en beplanting;

  5. waterlopen en waterpartijen;

  6. parkeervoorzieningen;

  7. speelvoorzieningen;

  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte.

 

14.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen per hoofdgebouw zal ten hoogste 50 m2 bedragen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 50% van het erf zal bedragen;

  2. in afwijking van het gestelde onder a, mogen op een perceel voorzien van de aanduiding "bijgebouwen", aan- en uitbouwen en bijgebouwen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen", waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 115 m² per aanduiding bedraagt;

  3. de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw zal ten hoogste 3 m bedragen;

  4. de dakhelling van een aan- of uitbouw of bijgebouw zal ten hoogste 60° bedragen.

 

14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw en het verlengde daarvan, ten hoogste 1 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.

 

 

 

 

 

 

14.3 Afwijken van de bouwregels

 

14.3.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

 

14.3.2 Toetsingscriteria

Een afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in lid 14.3.1 wordt uitsluitend toegepast, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het bebouwingsbeeld;

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  3. de cultuurhistorische waarden;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de milieusituatie;

  6. de natuurlijke waarden;

  7. de sociale veiligheid;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de watersituatie;

  10. de woonsituatie.

 

14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit;

  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bed and breakfast;

  6. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit, zodanig dat:

  1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per bouwperceel ten hoogste 50 m2 mag bedragen;

  2. de activiteit niet (mede) wordt uitgeoefend door de eigenaar of één van de bewoners van de betreffende woning;

  3. het totale aantal werkenden bij een beroepsuitoefening meer dan drie bedraagt en bij een bedrijfsuitoefening meer dan twee;

  4. de activiteiten meldingsplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolg de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  5. er detailhandel plaatsvindt, tenzij er sprake is van de verkoop van ter plaatse vervaardigde non-food goederen of de verkoop van direct aan de activiteit verwante artikelen, met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de bedrijfsvloeroppervlakte mag bedragen;

  6. de activiteit leidt tot parkeer- en verkeersoverlast;

  7. de activiteit leidt tot overlast door een publiekaantrekkende werking;

  8. het uiterlijk aanzien van de woning wordt aangetast, waarbij uitsluitend reclame in de vorm van één naamsaanduiding of logo met een lengte van niet meer dan 1 m en een oppervlakte van niet meer dan 0.5 m2 in de vorm van niet uitstekende, niet verlichte reclameuitingen is toegestaan;

  9. de activiteit hinder voor het woonmilieu oplevert;

  1. het gebruik van woningen als kamerverhuurpand of kamerverkooppand.

 

 

14.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

14.5.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 14.4 sub e in die zin dat de gronden en bouwwerken, in combinatie met het wonen, worden gebruikt ten behoeve van bed and breakfast, mits:

  1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per bouwvlak ten hoogste 50 m² mag bedragen;

  2. er ten hoogste vier slaapplaatsen in ten hoogste twee van elkaar gescheiden ruimten voor nachtverblijf aanwezig zijn;

  3. de exploitant hoofdbewoner is en er daadwerkelijk woont;

  4. de kamers deel uitmaken van het hoofdgebouw of van een daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouw;

  5. het uiterlijk aanzien van de woning niet wordt aangetast, waarbij uitsluitend reclame in de vorm van één naamsaanduiding of logo met een lengte van niet meer dan 1 m en een oppervlakte van niet meer dan 0,5 m² in de vorm van niet uitstekende, niet verlichte reclameuitingen is toegestaan;

  6. de activiteit niet leidt tot parkeer- en verkeersoverlast;

  7. de activiteit geen hinder of overlast voor het woonmilieu oplevert, waarbij bij de beoordeling van de mate van overlast tevens het woningtype en het karakter van de omgeving betrokken dient te worden;

  8. het ruimtebeslag van de functie niet leidt tot te weinig bergruimte in of bij de woning

  1. het bepaalde in lid 14.4 lid g in die zin dat woningen als kamerverhuurpand of kamerverkooppand worden gebruikt, mits:

  1. aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels wordt vastgesteld dat er sprake is van het behoud van het woon- en leefklimaat.

 

 

 

 

Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding

 

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. een bovengrondse hoogspanningsleiding;

 

met de daarbijbehorende:

  1. veiligheidszones;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders ten behoeve van deze dubbelbestemming.

 

15.2.2 Gebouwen

Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte ten hoogste 60 m zal bedragen.

 

15.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. vooraf positief schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder is gekregen;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.

 

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

15.4.1 Vergunningplichtig

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  1. het aanbrengen en/of rooien van hoogopgaande beplanting en bomen;

  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

  3. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend, afgraven, woelen, mengen en egaliseren;

  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  6. het aanleggen van straatmeubilair zoals lantaarnpalen;

  7. het permanent opslaan van goederen of het tijdelijk opslaan van (zeer) brandbare goederen.

 

 

 

15.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 15.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;

  2. het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmerende strook bevatten;

  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.

 

15.4.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.4.1 wordt uitsluitend verleend;

  1. nadat voorafgaand schriftelijk positief advies van de betreffende leidingbeheerder is gekregen

  2. mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.

 

 

 

Artikel 16 Leiding - Water

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Leiding – Water’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:

  1. de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoofdwaterleiding met een belemmeringenstrook aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – water”,

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

16.2 Bouwregels

 

  1. In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming;

  2. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;

  3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 m.

 

 

16.3 Afwijken van de bouwregels

 

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 16.2 sub a en lid 16.2 sub b en toestaan dat op grond van de basisbestemming toelaatbare gebouwen worden gebouwd, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;

  2. het bepaalde in lid 16.2 sub a en lid 16.2 sub c en toestaan dat op grond van de basisbestemming toelaatbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

 

 

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

16.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

 

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;

  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.

 

 

16.4.2 Uitzondering

 

De in lid 16.4.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerking treden van het plan;

  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning of aanlegvergunning;

  4. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);

  5. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken.

 

 

16.4.3 Toetsingscriteria

 

De in lid 16.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend als het functioneren van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en nadat vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

 

 

Artikel 17 Waarde - Archeologie 1

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

 

17.2 Bouwregels

 

17.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2, waarbij de bodem op een grotere diepte dan 0,50 m wordt verstoord, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

17.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 17.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

17.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;

  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport,- en of communicatieleidingen.

 

17.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 17.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;

  4. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 50 m2 beslaan.

 

17.3.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 17.3.1 wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

 

17.3.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

17.3.5 Beoordelingscriteria

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

 

17.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 17.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring; te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

Artikel 18 Waarde - Archeologie 2

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

 

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2, waarbij de bodem op een grotere diepte dan 0,50 m wordt verstoord, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

18.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 18.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

18.3.1 Vergunningplichtig

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;

  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport,- en of communicatieleidingen.

 

18.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 18.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;

  4. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 100 m2 beslaan.

 

18.3.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 18.3.1wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

 

18.3.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

18.3.5 Beoordelingscriteria

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

 

18.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 18.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

Artikel 19 Waarde - Archeologie 3

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

 

19.2 Bouwregels

 

19.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2, waarbij de bodem op een grotere diepte dan 0,50 m wordt verstoord, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en;

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

19.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 19.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

19.3.1 Vergunningplichtig

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;

  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport,- en of communicatieleidingen.

 

19.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 19.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;

  4. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 500 m2 beslaan.

 

19.3.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.3.1 wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

 

19.3.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

19.3.5 Beoordelingscriteria

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

 

19.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 19.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

 

 

Artikel 20 Waarde - Cultuurhistorie 1

 

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Cultuurhistorie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de gronden.

 

20.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, mag op of in deze gronden niet worden gebouwd.

 

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2 in die zin dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. door de aanvrager door middel van een advies van een deskundige op het gebied van cultuurhistorie is aangetoond dat de cultuurhistorische waarden door het bouwen niet onevenredig worden verstoord, dan wel;

  2. er door de aanvrager maatregelen worden getroffen, waardoor de cultuurhistorische waarden kunnen worden behouden, tenzij er zwaarwegende belangen zijn die rechtvaardigen dat de cultuurhistorische waarden onevenredig worden verstoord.

 

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

20.4.1 Vergunningplichtig

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  1. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  2. het herprofileren van de gronden;

  3. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en communicatieleidingen;

  4. het veranderen van de loop van de weg;

  5. alle overige werken en werkzaamheden die de cultuurhistorische waarden kunnen aantasten.

 

20.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 20.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  1. die het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. waarvoor op grond van de Erfgoedverordening van de gemeente Leeuwarden ook al een vergunning vereist is met het oog op het beschermen van de cultuurhistorische waarden.

 

20.4.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.4.1 wordt uitsluitend verleend indien:

  1. een door de aanvrager door middel van een advies van een deskundige op het gebied van cultuurhistorie is aangetoond dat de cultuurhistorische waarden door de werkzaamheden niet onevenredig worden verstoord, danwel;

  2. er door de aanvrager maatregelen worden getroffen, waardoor de cultuurhistorische waarden kunnen worden behouden,tenzij er zwaarwegende belangen zijn die rechtvaardigen dat de cultuurhistorische waarden onevenredig worden verstoord.

Artikel 21 Waarde - Cultuurhistorie 2

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Cultuurhistorie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de gronden.

 

21.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, met uitzondering van walbeschoeiingen.

 

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 in die zin dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. door de aanvrager door middel van een advies van een deskundige op het gebied van cultuurhistorie is aangetoond dat de cultuurhistorische waarden door het bouwen niet onevenredig worden verstoord, dan wel;

  2. door de aanvrager maatregelen worden getroffen, waardoor de cultuurhistorische waarden kunnen worden behouden, tenzij er zwaarwegende belangen zijn die rechtvaardigen dat de cultuurhistorische waarden onevenredig worden verstoord.

 

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

21.4.1 Vergunningplichtig

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  1. het dempen dan wel verleggen van de waterloop;

  2. het verwijderen van de weg.

 

21.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 21.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  1. die het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. waarvoor op grond van de Erfgoedverordening van de gemeente Leeuwarden ook al een vergunning vereist is met het oog op het beschermen van de cultuurhistorische waarden.

 

21.4.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.4.1 wordt uitsluitend verleend indien:

  1. een door de aanvrager door middel van een advies van een deskundige op het gebied van cultuurhistorie is aangetoond dat de cultuurhistorische waarden door de werkzaamheden niet onevenredig worden verstoord, dan wel;

  2. er door de aanvrager maatregelen worden getroffen, waardoor de cultuurhistorische waarden kunnen worden behouden, tenzij er zwaarwegende belangen zijn die rechtvaardigen dat de cultuurhistorische waarden onevenreding worden verstoord.

 

 

 

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

 

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene bouwregels

 

23.1 Bouwregels

 

In afwijking van het bepaalde in de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Water' en 'Wonen ' gelden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten" de volgende regels:

  1. er mogen geen gebouwen worden gebouwd;

  2. bestaande gebouwen mogen worden vernieuwd of veranderd;

  3. bestaande gebouwen mogen met ten hoogste 10% worden vergroot.

 

23.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. het bebouwingsbeeld;

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  3. de cultuurhistorische waarden;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de milieusituatie;

  6. de natuurlijke waarden;

  7. de sociale veiligheid;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de watersituatie;

  10. de woonsituatie.

 

 

23.3 Bestaande afmetingen

Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:

  1. een grotere goothoogte;

  2. een grotere bouwhoogte;

  3. een grotere oppervlakte;

  4. een grotere dakhelling;

  5. een kleinere dakhelling;

 

heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan zal:

  1. de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte;

  2. de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte;

  3. de oppervlakte ten hoogste debestaande oppervlakte;

  4. de dakhelling ten hoogste de bestaande dakhelling;

  5. de dakhelling ten ministe de bestaande dakhelling,

bedragen.

 

 

23.4 Welstandscriteria

De in het bestemmingsplan geboden ruimte ten aanzien van de situering kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

 

Artikel 24 Algemene gebruiksregels

 

 

24.1 Gebruiksregels

 

24.1.1 Strijdig gebruik

  1. Het is op grond van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemmingen volgens de artikelen 3 tot en met 20;

  2. Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen, zoals bedoeld in lid a wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden voor de stallingen en opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken) voer-, vaar en/of vliegtuigen;

  2. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  4. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

 

24.1.2 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid a en b wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

 

Artikel 25 Algemene aanduidingsregels

 

25.1 overige zone - landschappelijke zichtzone

 

25.1.1 Aanduidingsomschrijving

De voor ‘overige zone - landschappelijke zichtzone’ aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van opgaande bebouwing en opgaande beplanting ter bescherming van de zichtzone.

25.1.2 Bouwregels

In afwijking van de bouwregels bij de onderliggende bestemmingen geldt dat op/in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.

 

25.1.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - landschappelijke zichtzone’ wordt als strijdig gebruik in ieder geval gerekend het aanbrengen van opgaande beplanting.

 

25.2 veiligheidszone - lpg

 

25.2.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'veiligheidszone - lpg' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van het bouwen en/of gebruiken van gebouwen als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object vanwege een lpg vulpunt.

 

25.2.2 Bouwregels

In afwijking van de bouwregels bij de onderliggende bestemmingen geldt dat op/in deze gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

 

25.2.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegdgezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.2.2in die zin dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

 

25.2.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone – lpg’ wordt als strijdig gebruik in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.

 

25.2.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.2.4 in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt als beperkt kwetsbaar object, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

 

25.2.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  1. de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone – lpg’ wordt verwijderd, mits de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëndigd;

  2. de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone – lpg’ voor een risicovolle inrichting wordt gewijzigd of toegevoegd, mits:

  1. voor de risicovolle inrichting een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is verleend of gewijzigd;

  2. de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende veiligheidsafstand ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

  1. zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bevinden.

 

 

25.3 Vrijwaringszone - molenbiotoop

 

25.3.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de functie van de in het gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.

 

25.3.2 Bouwregels

In afwijking van de bouwregels bij de onderliggende bestemming(en) geldt dat op of in deze gronden niet hoger mag worden gebouwd dan:

  1. binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de bouwhoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;

  2. binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen;

  3. deze regels niet van toepassing zijn op bestaande bouwwerken.

 

25.3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegdgezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.3.2 in die zin dat hogere in de daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de molen.

 

25.3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

25.3.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  1. het ophogen van gronden hoger dan de op grond van de in lid 25.3.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;

  2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting hoger dan de op grond van de in lid 25.3.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;

  3. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van de in lid 25.3.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken.

 

25.3.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 25.3.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

25.3.6 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en/of het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapselement, dan wel dat door het stellen van voorwaarden hieraan voldoende tegemoet gekomen kan worden. Voorafgaand moet advies worden ingewonnen bij de beheerder van de molen.

 

 

Artikel 26 Algemene afwijkingsregels

 

 

26.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;

  2. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of – intensiteit daartoe aanleiding geeft;

  3. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 12 m;

  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zendontvang – en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30 m;

  5. de bestemmingsregels ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, wordt vergroot tot ten hoogste 5 m gemeten vanaf de voet van de antenne-installatie;

  6. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien:

  1. dit wenselijk of noodzakelijk is in verband met een doelmatige verkaveling van de gronden dan wel een rationale uitvoering van het plan betreft en de afwijking niet meer bedraagt dan 3 m, voor zover het nieuwbouwplannen betreft;

  2. een meetverschil daartoe aanleiding geeft in andere gevallen;

  1. de bestemmingsregels in die zin dat gebouwen als toiletgebouwtjes, gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het trein- water- of wegverkeer, alsmede kleinschalige openbare voorzieningen ten behoeve van detailhandel, sport, recreatie of cultuur, zoals kleedgebouwtjes, dug-outs, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstobjecten worden gebouwd, mits:

  1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m2 bedraagt;

  2. een gebouw uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;

  3. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5 m bedraagt;

  1. de bestemmingsregels in die zin dat gebouwen ten behoeve van de openbare nutsvoorziening en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits;

  1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 100 m2 bedraagt;

  2. een gebouw uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;

  3. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5 m bedraagt;

  1. de bestemmingsregels in die zin dat mag worden afgeweken van de regels ten aanzien van de minimale of van de maximale dakhelling;

  2. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van de plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:

  1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;

  2. de hoogte leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;

  1. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak, bestemmingsvlak c.q. maatvoeringsvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak, bestemmingsvlak c.q. maatvoeringsvlak naar de buitenzijnde met ten hoogste 1,50 m worden overschreden door:

  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;

  2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

  3. erkers over maximaal 80% van de breedte van de gevel van het woonhuis waaraan wordt gebouwd;

  4. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.

 

 

26.2 Toetsingscriteria

De in lid 26.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de woonsituatie;

  3. de milieusituatie;

  4. de verkeerssituatie;

  5. de parkeercapaciteit;

  6. het waterbeheer;

  7. de sociale veiligheid;

  8. de verkeerssituatie;

  9. archeologie;

  10. cultuurhistorie;

  11. beschermd stadsgezicht;

  12. de externe veiligheid en brandveiligheid;

  13. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  14. de hoogtebeperkingen die voortvloeien uit de geldende luchtvaartwet- en regelgeving in verband met de vliegbasis Leeuwarden, of andere in het gebied aanwezige hoogtebeperkingen.

 

Artikel 27 Algemene wijzigingsregels

 

 

27.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  1. bouw- en/of bestemmingsgrenzen mogen worden gewijzigd, mits de bouw c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 5 meter wordt overschreden;

  2. een bouwvlak binnen een bestemmingsvlak wordt vergroot met maximaal 20% van de oppervlakte van het bouwvlak.

 

27.2 Toetsingscriteria

De in lid 27.1 genoemde wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast indien:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de woonsituatie;

  3. de milieusituatie;

  4. de verkeerssituatie;

  5. de parkeercapaciteit;

  6. het waterbeheer;

  7. de sociale veiligheid;

  8. de externe veiligheid en de brandveiligheid;

  9. archeologie;

  10. cultuurhistorie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  12. de hoogtebeperkingen die voortvloeien uit de geldende luchtvaartwet- en regelgeving in verband met de vliegbasis Leeuwarden of andere in het gebied aanwezige hoogte beperkingen.

 

 

Artikel 28 Overige regels

 

28.1 Parkeren

  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.

  2. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

  3. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaald in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan:

1. het bebouwingsbeeld;

2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

3. de cultuurhistorische waarden;

4. de landschappelijke waarden;

5. de milieusituatie;

6. de natuurlijke waarden;

7. de sociale veiligheid;

8. de verkeersveiligheid;

9. de watersituatie;

10. de woonsituatie.

 

28.2 Van toepassing verklaring

 

De regels en bijbehorende bijlagen van het bestemmingsplan "Leeuwarden – Partiële herziening Plan voor de zon” (NL.IMRO.0080.00002BP00-VG02), zoals dat is vastgesteld op 13 februari 2017 zijn onverminderd van toepassing op dit plan.

 

 

 

 

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 29 : Overgangsrecht

 

 

29.1 Overgangsrecht bouwwerken

 

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%;

  2. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

29.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en afwijking wordt verkleind;

  3. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

 

 

 

Artikel 30 : Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

regels van het Bestemmingsplan "Leeuwarden - De Zuidlanden, plandeel Oost en Techum" met identificatienummer NL.IMRO.0080.06015BP00-VG01 van de gemeente Leeuwarden.