Artikel 3 : Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
-
bedrijfswoningen, al dan niet combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde bed and breakfast;
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen;
-
(agrarische) cultuurgrond;
-
tuinbouw in de vorm van een dorpstuin voor zover de gronden zijn voorzien van de “specifieke vorm van agrarisch – dorpstuin”
waarbij, indien de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding “karakteristiek”, de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen wordt nagestreefd,
en mede bestemd voor:
-
het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een lpg-installatie, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone – lpg’
met daaraan ondergeschikt:
-
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke hoofdstructuur;
-
infrastructurele voorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
(dag)recreatief medegebruik;
-
tuinen en erven;
-
groenvoorzieningen;
-
paden;
-
water,
met de daarbij behorende:
-
kassen;
-
tunnelkassen, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – dorpstuin”;
-
torensilo’s;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat in afwijking hiervan binnen de gronden voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – schuur” een agrarische schuur is toegestaan;
-
de oppervlakte van de agrarische schuur binnen de gronden voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch–schuur” niet meer bedraagt dan de bestaande oppervlakte;
-
de hoogte van de agrarische schuur binnen de gronden voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – schuur” niet meer bedraagt dan de bestaande hoogte.
-
per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
-
het bebouwingspercentage per bouwvlak zal niet meer dan 70% bedragen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing nooit meer dan 10.000 m² zal bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen zal niet meer dan respectievelijk 4 m en 15 m bedragen;
-
de dakhelling van bedrijfsgebouwen zal niet minder dan 15° en niet meer dan 60° bedragen;
-
het aantal bedrijfswoningen zal niet meer dan 1 per agrarisch bedrijf bedragen;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning zal niet meer dan 150 m² bedragen;
-
de afstand van een bedrijfswoning tot de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ zal niet minder dan de bestaande afstand bedragen;
-
de goothoogte van bedrijfswoningen zal niet meer dan 4 m bedragen;
-
de dakhelling van bedrijfswoningen zal niet minder dan 20° en niet meer dan 60° bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen per bedrijfswoning zal niet meer dan 50 m² bedragen;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal niet meer dan 3 m bedragen;
-
de dakhelling van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal niet meer dan 60° bedragen;
-
het aantal torensilo’s zal niet meer dan 2 per agrarisch bedrijf bedragen;
-
de oppervlakte per torensilo zal niet meer dan 80 m² bedragen;
-
de bouwhoogte van torensilo’s zal niet meer dan 15 m bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte van kassen zal niet meer dan respectievelijk 4 m en 7 m bedragen;
-
de hoogte van een tunnelkas zal niet meer dan 3 meter bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de tunnelkassen zal niet meer dan 150 m² bedragen.
3.2.2 Bouwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
silo’s mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen, danwel het verlengde daarvan, niet meer dan 2 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen een bouwvlak mag niet meer dan 15 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten een bouwvlak mag niet meer dan 5 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 3.2.1 sub a en toestaan dat ten behoeve van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering een gebouw buiten een bouwvlak wordt gebouwd, met dien verstande dat:
-
de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 100 m² bedraagt;
-
de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt;
-
het aantal gebouwen buiten het bouwvlak per agrarisch bedrijf niet meer dan 1 bedraagt;
-
het bepaalde in lid 3.2.1 sub f en sub k en toestaan dat de goothoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen wordt verhoogd tot 7,5 m;
3.3.2 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1 wordt uitsluitend verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de milieusituatie;
-
de natuurlijke waarden;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten een bouwvlak;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van detailhandel als bedoeld in sub f onder 5;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca en ander dan recreatief medegebruik;
-
het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
-
het gebruik van gronden en gebouwen als intensief veehouderijbedrijf;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, zodanig dat:
-
de vloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen een bouwvlak, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per bouwvlak ten hoogste 50 m² mag bedragen;
-
de activiteit niet (mede) wordt uitgeoefend door de eigenaar of één van de bewoners van de betreffende bedrijfswoning;
-
het totale aantal werkenden bij een beroepsuitoefening meer dan 3 bedraagt en bij een bedrijfsuitoefening meer dan 2;
-
de activiteiten vergunning- of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
-
er detailhandel plaatsvindt, tenzij er sprake is van de verkoop van ter plaatse vervaardigde non-food goederen of de verkoop van direct aan de activiteit verwante artikelen, met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de bedrijfsvloer-oppervlakte mag bedragen;
-
de activiteit leidt tot parkeer- en verkeersoverlast;
-
de activiteit leidt tot overlast door een publiekaantrekkende werking;
-
het uiterlijk aanzien van de bedrijfswoning wordt aangetast. Uitsluitend reclame in de vorm van één naamsaanduiding of logo met een lengte van niet meer dan 1 m en een oppervlakte van niet meer dan 0,5 m² in de vorm van niet uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen is toegestaan;
-
de activiteit hinder voor het woonmilieu oplevert.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 3.4 sub a en toestaan dat gronden buiten een bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan van mest, mits de opslag plaatsvindt direct aansluitend aan het bouwvlak, dan wel, uitsluitend in verband met bedrijfstechnische noodzaak daartoe, op grotere afstand van het bouwvlak;
-
het bepaalde in lid 3.4 sub b en toestaan dat gronden en gebouwen worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel in agrarische bedrijfs-/streekeigen producten bij agrarische bedrijven, mits de productiegebieden detailhandel plaatsvindt in bestaande bebouwing;
-
het bepaalde in lid 3.4 sub c en f en toestaan dat bedrijfswoningen worden gebruikt ten behoeve van bed and breakfast, mits:
-
de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloerop-pervlakte per bouwvlak ten hoogste 50 m² mag bedragen;
-
er ten hoogste vier slaapplaatsen in ten hoogste twee van elkaar gescheiden ruimten voor nachtverblijf aanwezig zijn;
-
de exploitant hoofdbewoner is en er daadwerkelijk woont;
-
de kamers deel uitmaken van het hoofdgebouw of van een daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouw;
-
het uiterlijk aanzien van de bedrijfswoning niet wordt aangetast. Uitsluitend reclame in de vorm van één naamsaanduiding of logo met een lengte van niet meer dan 1 m en een oppervlakte van niet meer dan 0,5 m² in de vorm van niet uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen is toegestaan;
-
de activiteit niet leidt tot parkeer- en verkeersoverlast;
-
de activiteit geen hinder of overlast voor het woonmilieu oplevert, waarbij bij de beoordeling van de mate van overlast tevens het woningtype en het karakter van de omgeving betrokken dienen te worden;
-
het ruimtebeslag van de functie niet leidt tot te weinig bergruimte in of bij de bedrijfswoning.
3.5.2 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.5.1 wordt uitsluitend verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de milieusituatie;
-
de natuurlijke waarden;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningsplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
-
het aanplanten van bomen en/of houtgewas, al dan niet ten behoeve van houtteelt over een oppervlakte van meer dan 100 m², met dien verstande dat deze omgevingsvergunning niet wordt verleend voor de gronden ter plaatse van de aanduiding “luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebied”;
-
het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingen buiten een bouwvlak, met een breedte van meer dan 4 m;
-
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen buiten een bouwvlak, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
-
het aanleggen van (half)verharde paden;
-
het aanleggen van voorzieningen voor dagrecreatief medegebruik;
-
het (deels) slopen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”.
3.6.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.6.3 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6.1 onder a tot en met e wordt uitsluitend verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de milieusituatie;
-
de natuurlijke waarden
en voor zover het betreft de werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als genoemd onder lid 3.6.1 onder f ingeval:
-
de karakteristieke hoofdvorm niet meer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, dan wel ingeval ;
-
de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is, dan wel;
-
het delen van een pand of aan- of uitbouwen of bijgebouwen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door de sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijziging
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
-
binnen de gronden voorzien van de aanduiding “wro zone – wijzigingsgebied” de gronden worden gewijzigd ten behoeve van wonen, met dien verstande dat:
-
het totaal aantal te realiseren woningen niet meer mag bedragen dan 20;
-
het aantal aaneen te bouwen woningen niet meer dan 2 mag bedragen;
-
de minimale oppervlakte van een bij een woning behorend erf ten minste 750 m² bedraagt;
-
de oppervlakte van een woning ten hoogste 150 m² mag bedragen;
-
de hoogte van een woning ten hoogste 11 m mag bedragen;
-
bij iedere woning aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd, waarvan de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 150 m² mag bedragen;
-
de hoogte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de geluidsbelasting op de gevels van de woning niet meer mag bedragen dan krachtens de Wet geluidhinder is toegestaan ;
-
een zelfstandig woongebied (of bouwperceel) dient te worden omrand door een erfsingel met een breedte van minimaal 6 meter;
-
de bebouwingsvrije afstand ten opzichte van de erfsingel zal ten minste 4 meter bedragen;
-
een zelfstandig woongebiedje (of bouwperceel) voor ten hoogste 50% mag worden bebouwd;
-
de uitgangspunten zoals deze zijn opgenomen in de “Visie Duurzaamheid in de Zuidlanden” vastgesteld d.d. 2012 hierbij in acht genomen worden.
-
de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’, mits:
-
de agrarische bedrijfsfunctie ter plaatse is beëindigd;
-
de gronden zijn gelegen binnen een bouwvlak;
-
de woning wordt gerealiseerd in de oorspronkelijke bedrijfswoningen dan wel in het oorspronkelijke bedrijfsgebouw waarbinnen de oorspronkelijke bedrijfswoning aanwezig is.
-
de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Gemengd’, mits:
-
de agrarische bedrijfsfunctie ter plaatse is beëindigd;
-
de gronden zijn gelegen binnen een bouwvlak;
-
de activiteiten worden gerealiseerd in het oorspronkelijke bedrijfsgebouw.
3.7.2 Toetsingscriteria
Een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 3.7.1 wordt uitsluitend toegepast, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de milieusituatie;
-
de natuurlijke waarden;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie.
Artikel 4 : Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - nutsvoorzieningen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals een transformatorstation, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;
waarbij, indien de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding “karakteristiek”, de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen wordt nagestreefd;
met daaraan ondergeschikt:
-
terreinen;
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
-
de hoogte van een gebouw mag niet meer dan 4 m bedragen;
-
de dakhelling van een gebouw mag niet meer dan 60°bedragen.
4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 4 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
-
het (deels) slopen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”.
4.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.3.3 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 wordt uitsluitend verleend, mits:
-
de karakteristieke hoofdvorm niet meer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, dan wel ingeval ;
-
de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is, dan wel;
-
het delen van een pand of aan- of uitbouwen of bijgebouwen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door de sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
Artikel 5 : Gemengd
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
maatschappelijke voorzieningen;
-
dienstverlening;
-
kantoren;
-
sport- en gezondheidsvoorzieningen, waaronder een sauna, evenwel met uitzondering van geluidgevoelige functies;
-
aan huis verbonden beroepen;
-
een bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet bedoeld bed and breakfast;
-
wonen,
waarbij, indien de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding “karakteristiek”, de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen wordt nagestreefd,
met daaraan ondergeschikt:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
wegen en paden;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
-
de goot- en bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer dan respectievelijk 5 m en 15 m bedragen;
-
de dakhelling van de gebouwen mag niet minder dan 15° en niet meer dan 60° bedragen:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen per bedrijfswoning mag niet meer dan 50 m² bedragen;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
de dakhelling van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 60° bedragen.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen en de bedrijfswoning, danwel het verlengde daarvan, niet meer dan 2 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
-
het gebruik van de bedrijfswoning ten behoeve van bedrijfsdoeleinden anders dan in de vorm van een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
-
het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis- verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, zodanig dat:
-
de vloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen een bouwvlak, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per bouwvlak ten hoogste 50 m² mag bedragen;
-
de activiteit niet (mede) wordt uitgeoefend door de eigenaar of één van de bewoners van de betreffende bedrijfswoning;
-
het totaal aantal werkenden bij een beroepsuitoefening meer dan 3 bedraagt en bij een bedrijfsuitoefening meer dan 2;
-
de activiteiten vergunning- of meldingsplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
-
er detailhandel plaatsvindt, tenzij er sprake is van de verkoop van ter plaatse vervaardigde non-food goederen of de verkoop van direct aan de activiteit verwante artikelen, met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de bedrijfsvloeroppervlakte mag bedragen;
-
de activiteit leidt tot parkeer- en verkeersoverlast;
-
de activiteit leidt tot overlast door een publiek aantrekkende werking;
-
het uiterlijk aanzien van de bedrijfswoning wordt aangetast.
-
Uitsluitend reclame in de vorm van één naamsaanduiding of logo met een lengte van niet meer dan 1 m en een oppervlakte van niet meer dan 0,5 m² in de vorm van niet uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen is toegestaan;
-
de activiteit hinder voor het woonmilieu oplevert.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 5.3 onder c en e in die zin dat de bedrijfswoning, in combinatie met het wonen, wordt gebruikt ten behoeve van bed en breakfast, mits:
-
de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloerop-pervlakte per bouwperceel ten hoogste 50 m² mag bedragen;
-
er ten hoogste vier slaapplaatsen in ten hoogste twee van elkaar gescheiden ruimten voor nachtverblijf aanwezig zijn;
-
de exploitant hoofdbewoner is en er daadwerkelijk woont;
-
de kamers deel uitmaken van het hoofdgebouw of van een daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouw;
-
het uiterlijk aanzien van de bedrijfswoning niet wordt aangetast.
-
uitsluitend reclame in de vorm van één naamsaanduiding of logo met een lengte van niet meer dan 1 m en een oppervlakte van niet meer dan 0,5 m² in de vorm van niet uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen is toegestaan;
-
de activiteit niet leidt tot parkeer- en verkeersoverlast;
-
de activiteit geen hinder of overlast voor het woonmilieu oplevert; waarbij bij de beoordeling van de mate van overlast tevens het woningtype en het karakter van de omgeving betrokken dient te worden;
-
het ruimtebeslag van de functie niet leidt tot te weinig bergruimte in of bij de bedrijfswoning.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
-
het (deels) slopen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”.
5.5.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 5.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.5.3 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.5.1 wordt uitsluitend verleend indien:
-
de karakteristieke hoofdvorm niet meer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, dan wel;
-
de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is, dan wel;
-
het delen van een pand of aan- of uitbouwen of bijgebouwen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door de sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
Artikel 6 : Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen en straten;
-
voet- en fietspaden;
-
ter plaatste van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer- carpoolplaats”, een carpoolplaats;
-
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer –park en bike terrein”, een park en bike terrein;
-
gebouwen ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen, inclusief lpg, ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen met lpg”;
-
detailhandel, ten behoeve van het onder e genoemde verkooppunt in bijbehorende accessoires, benodigdheden voor motorvoertuigen, voedings- en genotmiddelen, kranten, tijdschriften, snijbloemen en dergelijke ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen”,
waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer, met dien verstande dat de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel van de hoofdrijbaan voorziet,
en mede bestemd voor:
-
het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een lpg-installatie, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone – lpg’
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen
-
bermen en beplanting;
-
sloten , bermen en beplanting;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer – park en bike terrein” uitsluitend een overdekte fietsenstalling c.q. fietsendispencer worden gebouwd;
-
de oppervlakte van de overdekte fietsenstalling c.q. fietsendispencer mag ten hoogste 100 m² bedragen;
-
de bouwhoogte van de fietsenstalling c.q. fietsendispencer mag ten hoogste 2,00 meter bedragen;
-
ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen” mag uitsluitend een verkooppunt voor motorbrandstoffen worden gebouwd;
-
de oppervlakte van het verkooppunt voor motorbrandstoffen mag niet meer dan 300 m² bedragen;
-
de bouwhoogte van het verkooppunt van motorbrandstoffen mag niet meer dan 4 m bedragen.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het railverkeer, mag niet meer dan 5 m bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
Het gebruik van de gronden als opslagpunt voor lpg, indien de gronden ter plaatse niet zijn voorzien van de aanduiding ‘opslag’;
-
Het gebruik van de gronden als vulpunt voor lpg, indien de gronden ter plaatse niet zijn voorzien van de aanduiding ‘vulpunt lpg’
-
Het gebruik van de gronden als afleverzuil voor lpg, indien de gronden ter plaatse niet zijn voorzien van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – afleverzuil.
Artikel 7 : Verkeer - Railverkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
spoorwegen;
-
paden;
-
bermen en beplanting;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
wegen,
met de daarbij behorende:
-
terreinen;
-
gebouwen, zoals seinhuisjes, transformatorstations en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken en geluidwerende voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van de gebouwen mag niet meer dan 225 m² bedragen;
-
de hoogte van de gebouwen mag niet meer dan 4 meter bedragen.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het railverkeer, mag niet meer dan 5 m bedragen.
Artikel 8 : Verkeer - Verblijfsgebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer- Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen en straten;
-
voet- en fietspaden;
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen
-
bermen en beplanting;
-
sloten;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 5 m bedragen.
Artikel 9 : Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
waterlopen en waterpartijen;
-
oevers en paden;
-
dagrecreatief medegebruik;,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder dammen en/of duikers, oeverbeschoeiingen en overige kunstwerken.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
er mogen geen steigers, vlonders en plankieren worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van oeverbeschoeiingen mag niet meer dan 0,75 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer te water, mag niet meer dan 2 m bedragen.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden als permanente ligplaats voor woonschepen.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
-
het wijzigen en/of dempen van waterlopen;
-
het vergraven van oevers.
9.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 9.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
9.4.3 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1 wordt uitsluitend verleend mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de waterstructuur;
-
de waterhuishoudkundige situatie.
Artikel 10 : Water - Vaarweg
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water - Vaarweg’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
vaarwegen;
-
oevers;
-
dagrecreatief medegebruik,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder remmingswerken, oeverbeschoeiingen en overige kunstwerken.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
er mogen geen steigers, vlonders en plankieren worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer te water, mag niet meer dan 5 m bedragen.
10.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden als permanente ligplaats voor woonschepen.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
-
het vergraven van oevers.
10.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 10.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.4.3 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.4.1 wordt uitsluitend verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de waterstructuur;
-
de waterhuishoudkundige situatie.
Artikel 11 : Wonen
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde bed and breakfast;
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woonhuizen;
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
water;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de afstand van een gebouw tot de perceelgrens mag niet minder dan 5 m bedragen;
-
de afstand van een gebouw tot het hart van de meest nabijgelegen rijstrook van een aangelegen weg mag niet minder dan 10 m bedragen;
-
de afstand van een woning tot de bestemming ‘Verkeer’ en ‘Verkeer – Railverkeer’ mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen.
11.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
-
het aantal woningen mag ten hoogste het bestaande aantal bedragen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Binnen deze aanduiding is het mogelijk in totaal 4 wooneenheden op te richten toegestaan.
-
een hoofdgebouw mag uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 150 m² bedragen;
-
de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 4 m bedragen;
-
de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen.
11.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de woning of in het verlengde daarvan te worden gebouwd;
-
de afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en een hoofdgebouw mag niet meer dan 25 m bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen per hoofdgebouw mag niet meer dan 50 m² bedragen;
-
de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag niet meer dan 3 m mag bedragen;
-
de dakhelling van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 60°.
11.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, danwel het verlengde daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 11.2.1 sub a en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de perceelgrens wordt verkleind;
-
het bepaalde in lid 11.2.1 sub c en toestaan dat een woning op een kortere afstand wordt gebouwd, mits wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde;
-
het bepaalde in lid 11.2.2 sub e en toestaan dat de goothoogte van hoofdgebouwen wordt verhoogd tot 6 m;
-
het bepaalde in lid 11.2.3 sub c en toestaan dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt vergroot tot 150 m², met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 50% van het erf mag bedragen.
11.3.2 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.3.1 wordt uitsluitend verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de milieusituatie;
-
de natuurlijke waarden;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van woonhuizen voor meer dan 1 woning;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de in sub e onder 5 genoemde detailhandel;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatie;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van “bed and breakfast”,
-
het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, zodanig dat:
-
de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per bouwperceel ten hoogste 50 m² mag bedragen;
-
de activiteit niet (mede) wordt uitgeoefend door de eigenaar of één van de bewoners van de betreffende woning;
-
het uiterlijk aanzien van de woning wordt aangetast. Uitsluitend reclame in de vorm van één naamaanduiding of logo met een lengte van niet meer dan 1 m en een oppervlakte van niet meer dan 0,5 m² in de vorm van niet uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen is toegestaan;
-
de activiteit leidt tot parkeer- en verkeersoverlast;
-
de activiteit leidt tot overlast door een publiekaantrekkende werking; de activiteit hinder voor het woonmilieu oplevert.
11.5 Afwijken van de gebruiksregels
11.5.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 11.4 sub a en toestaan dat een woonhuis voor ten hoogste 3 woningen wordt gebruikt, mits:
-
het een monument betreft of het een agrarisch aanverwante hoofdvorm, zoals een stelpboerderij of een kop-hals-rompboerderij betreft;
-
wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde;
-
het bepaalde in lid 11.4 sub d en g en toestaan dat woningen worden gebruikt ten behoeve van bed and breakfast, mits:
-
de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per bouwperceel ten hoogste 50 m² mag bedragen;
-
er ten hoogste vier slaapplaatsen in ten hoogste twee van elkaar gescheiden ruimten voor nachtverblijf aanwezig zijn;
-
de exploitant hoofdbewoner is en er daadwerkelijk woont;
-
de kamers deel uitmaken van het hoofdgebouw of van een daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouw;
-
het uiterlijk aanzien van de woning niet wordt aangetast. Uitsluitend reclame in de vorm van één naamsaanduiding of logo met een lengte van niet meer dan 1 m en een oppervlakte van niet meer dan 0,5 m² in de vorm van niet uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen is toegestaan;
-
de activiteit niet leidt tot parkeer- en verkeersoverlast;
-
de activiteit geen hinder of overlast voor het woonmilieu oplevert; waarbij bij de beoordeling van de mate van overlast tevens het woningtype en het karakter van de omgeving betrokken dient te worden;
-
het ruimtebeslag van de functie niet leidt tot te weinig bergruimte in of bij de woning.
11.5.2 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.5.1 sub a wordt uitsluitend verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de milieusituatie;
-
de natuurlijke waarden;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie.
Artikel 12 : Wonen - Waterwonen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - Waterwonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
woonarken;
-
woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde bed and breakfast;
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woonhuizen;
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
water;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen, geen woonarken zijnde, gelden de volgende regels:
-
de afstand van een gebouw tot de perceelgrens mag niet minder dan 5 m bedragen;
-
de afstand van een gebouw tot het hart van de meest nabijgelegen rijstrook van een aangelegen weg mag niet minder dan 10 m bedragen;
12.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
het gezamenlijk aantal woonarken en woonhuizen mag ten hoogste 6 bedragen met dien verstande dat:
voor zover het betreft woonarken:
-
het aantal woonarken mag ten hoogste 6 bedragen bedragen;
-
de oppervlakte van een woonark mag ten hoogste 100 m² bedragen;
-
de hoogte van een woonark mag ten hoogste 4,50 m bedragen, gemeten vanaf Peil;
voor zover het betreft woonhuizen:
-
het aantal woningen mag ten hoogste 6 bedragen;
-
een hoofdgebouw mag uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 150 m² bedragen;
-
de goothoogte van een hoofgebouw mag niet meer dan 4 m bedragen;
-
de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen.
12.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
voor zover het bijgebouwen bij woonarken betreft:
-
het aantal bijgebouwen per woonschip niet meer dan 2 mag bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen niet meer dan 30 m² mag bedragen;
-
de hoogte van de bijgebouwen niet meer dan 5 m mag bedragen;
voor zover het aan-en uitbouwen en bijgebouwen bij woonhuizen betreft:
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de woning of in het verlengde daarvan te worden gebouwd;
-
de afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en een hoofdgebouw mag niet meer dan 25 m bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen per hoofdgebouw mag niet meer dan 50 m² bedragen;
-
de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag niet meer dan 3 m mag bedragen;
-
de dakhelling van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 60°.
12.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, danwel het verlengde daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 12.2.1 sub a en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de perceelgrens wordt verkleind;
-
het bepaalde in lid 12.2.1 sub b en toestaan dat een woning op een kortere afstand wordt gebouwd, mits wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde;
-
het bepaalde in lid 12.2.2 sub g en toestaan dat de goothoogte van hoofdgebouwen wordt verhoogd tot 6 m;
-
het bepaalde in lid 11.2.3 sub f en toestaan dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt vergroot tot 150 m², met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 50% van het erf mag bedragen.
12.3.2 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.3.1 wordt uitsluitend verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de milieusituatie;
-
de natuurlijke waarden;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie.
12.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van woonhuizen en woonarken voor meer dan 1 woning;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatie;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor “bed and breakfast”.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
12.5.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 12.4sub d en e en toestaan dat woningen worden gebruikt ten behoeve van bed and breakfast, mits:
-
de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per bouwperceel ten hoogste 50 m² mag bedragen;
-
er ten hoogste vier slaapplaatsen in ten hoogste twee van elkaar gescheiden ruimten voor nachtverblijf aanwezig zijn;
-
de exploitant hoofdbewoner is en er daadwerkelijk woont;
-
de kamers deel uitmaken van het hoofdgebouw of van een daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouw;
-
het uiterlijk aanzien van de woning niet wordt aangetast;
-
uitsluitend reclame in de vorm van één naamsaanduiding of logo met een lengte van niet meer dan 1 m en een oppervlakte van niet meer dan 0,5 m² in de vorm van niet uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen is toegestaan;
-
de activiteit niet leidt tot parkeer- en verkeersoverlast;
-
de activiteit geen hinder of overlast voor het woonmilieu oplevert; waarbij bij de beoordeling van de mate van overlast tevens het woningtype en het karakter van de omgeving betrokken dient te worden; het ruimtebeslag van de functie niet leidt tot te weinig bergruimte in of bij de woning.
12.5.2 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.5.1 wordt uitsluitend verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de milieusituatie;
-
de natuurlijke waarden;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie.
Artikel 13 : Leiding - Gas
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:
-
de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk transportleidingen met een belemmeringenstrook aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – gas”,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 m.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 13.2 sub a en lid 13.2 sub c en toestaan dat op grond van de basisbestemming toelaatbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
-
het belang van de leiding niet wordt geschaad;
-
het geen kwetsbare objecten betreft;
-
vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren:
-
het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
-
het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
-
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
-
het permanent opslaan van goederen;
-
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten en andere wateren.
13.4.2 Uitzondering
De in lid 13.4.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerking treden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning of aanlegvergunning;
-
worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
-
mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken.
13.4.3 Toetsingscriteria
De in lid 13.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend als het belang van de leiding niet wordt geschaad en nadat vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 14 : Leiding - Hoogspanningsverbinding
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:
-
de aanleg en instandhouding van bovengrondse hoogspanningsleiding met een belemmeringenstrook aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – hoogspanningsverbinding”,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 40 m.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 14.2 sub a en lid 14.2sub b en toestaan dat op grond van de basisbestemming toelaatbare gebouwen worden gebouwd, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 14.2 sub a en lid 14.2 sub c en toestaan dat op grond van de basisbestemming toelaatbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met het bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor opgaande beplanting.
Artikel 15 : Leiding - Riool
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Riool’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:
-
de aanleg en instandhouding van ondergrondse rioolpersleiding met een belemmeringenstrook aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – riool”,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
15.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming;
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 m.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 15.2 sub a en lid 15.2 sub b en toestaan dat op grond van de basisbestemming toelaatbare gebouwen worden gebouwd, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 15.2 sub a en lid 15.2 sub c en toestaan dat op grond van de basisbestemming toelaatbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
-
het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
-
het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
-
het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
15.4.2 Uitzondering
De in lid 15.4.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerking treden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning of aanlegvergunning;
-
worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
-
mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken.
15.4.3 Toetsingscriteria
De in lid 15.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend als het functioneren van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en nadat vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 16 : Leiding - Water
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Water’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:
-
de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoofdwaterleiding met een belemmeringenstrook aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – water”,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming;
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 m.
16.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 16.2 sub a en lid 16.2 sub b en toestaan dat op grond van de basisbestemming toelaatbare gebouwen worden gebouwd, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 16.2 sub a en lid 16.2 sub c en toestaan dat op grond van de basisbestemming toelaatbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
-
het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
-
het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
-
het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
16.4.2 Uitzondering
De in lid 16.4.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerking treden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning of aanlegvergunning;
-
worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
-
mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken.
16.4.3 Toetsingscriteria
De in lid 16.4.1bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend als het functioneren van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en nadat vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 17 : Waarde - Archeologie 1
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden
17.2 Bouwregels
17.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport overlegd worden waarin:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd; en
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/ of gedocumenteerd.
17.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 17.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door deskundigen op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken , geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
-
het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen),egaliseren,en,ophogen,van,gronden en/ of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
-
het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
-
het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
-
het aanleggen van ondergrondse energie-, transport en/ of telecommunicatieleidingen
17.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 17.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die
-
het normaal onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
in het kader van het archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie;
-
niet dieper dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 50 m² beslaan;
17.3.3 Voorwaarden
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
17.3.4 Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn veilig gesteld, en
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/ of gedocumenteerd.
17.3.5 Beoordelingscriteria
Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
17.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 17.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken en werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 18 : Waarde - Archeologie 2
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
-
het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd; en
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/ of gedocumenteerd.
18.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 18.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door deskundigen op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken , geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
-
het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen),egaliseren, en ophogen van gronden en/ of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
-
het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
-
het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
-
het aanleggen van ondergrondse energie-, transport en/ of telecommunicatieleidingen
18.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 18.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die
-
het normaal onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
in het kader van het archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie;
-
niet dieper dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 100 m² beslaan;
18.3.3 Voorwaarden
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
18.3.4 Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn veilig gesteld, en
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/ of gedocumenteerd.
18.3.5 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
18.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 18.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken en werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 19 : Waarde - Archeologie 3
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
-
het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd; en
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/ of gedocumenteerd.
19.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 19.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door deskundigen op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.3.1 Vergunningsplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken , geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
-
het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen),egaliseren, en ophogen van gronden en/ of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
-
het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
-
het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
-
het aanleggen van ondergrondse energie-, transport en/ of telecommunicatieleidingen.
19.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 19.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die
-
het normaal onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
in het kader van het archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie;
-
niet dieper dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 500 m² beslaan;
19.3.3 Voorwaarden
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
19.3.4 Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/ of gedocumenteerd.
19.3.5 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
19.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 19.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken en werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 20 : Waarde - Cultuurhistorie
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde-Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de gronden en bouwwerken.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
-
Voor bouwwerken, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de cultuurhistorische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, enin voldoende mate is aangegeven op welke wijze de cultuurhistorische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.2 onder a is niet vereist ingeval er zwaarwegende belangen zijn die rechtvaardigen dat de cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven in lid 20.2, onevenredig worden verstoord. Onder zwaarwegende belangen dient in dezen te worden verstaan: de invulling van de gronden conform de uitgangspunten als weergegeven in de Structuurvisie De Zuidlanden d.d. 28 maart 2011.
20.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 20.2.1genoemde rapport blijkt dat de cultuurhistorische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de cultuurhistorische waarden kunnen worden behouden;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de verstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van cultuurhistorische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.3.1 Vergunningsplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
-
het ontgronden, afgraven (waaronder het graven en dempen van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
-
het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
-
het aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
-
het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
20.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 20.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
-
die het normale onderhoud betreffen;
-
die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
ingeval er zwaarwegende belangen zijn die rechtvaardigen dat de cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven in lid 20.1, onevenredig worden verstoord. Onder zwaarwegende belangen dient in dezen te worden verstaan: de invulling van de gronden conform de uitgangspunten als weergegeven in de Structuurvisie De Zuidlanden d.d. 28 maart 2011.
20.3.3 Voorwaarden
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden.
20.3.4 Onderzoeksplicht
Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
-
de cultuurhistorische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de cultuurhistorische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
20.3.5 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
20.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 20.3.4 genoemde rapport blijkt dat de cultuurhistorische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van cultuurhistorische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.