direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leeuwarden - bouw woning Achter de Hoven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.05003BP01-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een herontwikkelingslocatie aan de straat Achter de Hoven in Leeuwarden (hierna: plangebied). Het perceel ligt naast Achter de Hoven 206 en is kadastraal bekend bij de gemeente Leeuwarden als, sectie G, nummer 17676. Het perceel is onbebouwd. Initiatiefnemer is voornemens hier een woning met bijbehorende bouwwerken waaronder een opslagschuur te realiseren.

Het betreffende plan is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, het plangebied is reeds voorzien van een woonbestemming echter ontbreekt een bouwvlak. Tevens is op het achtererf, ter plaatse van de beoogde opslagschuur deels de bestemming bedrijf geldend. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimelijke ordening en vanuit ruimtelijke en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is centraal gelegen in de stad Leeuwarden, in de wijk Potmargezone. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in Leeuwarden en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05003BP01-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: PDOK)  

1.3 Geldend bestemmingsplan

1.3.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Achter de Hoven", die op 23 maart 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Leeuwarden. Verder zijn de bestemmingsplannen "Leeuwarden - Kamerverhuur" (vastgesteld op 25 oktober 2016), "Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiële herziening Parkeren" (vastgesteld op 11 september 2017), "Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiële herziening Plan voor de zon" (vastgesteld op 7 november 2018), "Leeuwarden - Partiële herziening Archeologie" (vastgesteld op 29 maart 2022) en "Leeuwarden - Partiële herziening woningsplitsing en woonzorgfuncties" (vastgesteld op 15 juni 2022) van toepassing.

Voor de duiding van het planologische regime is met name het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Achter de Hoven" van belang. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. De rode contour geef het plangebied indicatief weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05003BP01-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Bestemmingsplan Achter de Hoven" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  
1.3.2 Bestemmingen en aanduidingen

Het plangebied kent op basis van het geldende bestemmingsplan de volgende bestemmingen en aanduidingen:

Enkelbestemming 'Tuin'
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor voortuinen en zijtuinen, geen erven zijnde, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonhuizen met de daarbij behorende nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Enkelbestemming 'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: woonhuizen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, aan- en uitbouwen en bijgebouwen met de daarbij behorende: tuinen, erven, paden, stegen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Als hoofgebouwen mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd, deze moeten binnen een bouwvlak gebouwd worden.

Enkelbestemming 'Bedrijf'
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van milieucategorie 1 en bedrijven, met uitzondering van geluidszoneringsplichtinge inrichtingen en bedrijfswoningen met de daarbij behorende: tuinen, erven, terreinen, wegen, straten, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Gebouwen dienen binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' de bouwhoogte van het gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte bedraagt.

1.3.3 Strijdigheid

Het plan is in strijd met de geldende bestemmingen. Een woning wordt aangemerkt als hoofdgebouw en die mag uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden. Deze ontbreekt binnen de woonbestemming. Daarnaast geldt ter plaatse van de beoogde opslagschuur deels de bestemming 'Bedrijf', echter is het beoogde gebruik van de schuur ten behoeve van de woning. Voorliggend plan voorziet in de gewenste juridische planologische kaders om de beoogde woning en bijgebouwen te kunnen realiseren.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels (met bijbehorende bijlagen) en deze toelichting (met bijbehorende bijlagen). De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Hoofstuk 6 beschrijft de economische uitvoerbaarheid. Tenslotte komen in hoofdstuk 7 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in de wijk Potmargezone ten oosten van de binnenstad van Leeuwarden. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van de directe omgeving van het plangebied.

De Potmargezone bestaat uit negen buurten, waaronder Achter de Hoven. De buurt en daarmee de directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich voornamelijk door reguliere woningen en zorgwoningen. Ook bevindt zich direct tegenover het plangebied een bed & breakfast en is ten zuiden een bedrijfsperceel gelegen bestemd voor een kwekerijbedrijf. Laatstgenoemde is echter in de huidige situatie ongebruikt en onbebouwd. Het plangebied zelf bestaat uit ongebruikte grond gelegen tussen twee woningen.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied opgenomen. Het plangebied is hierin aangegeven met de rode contour. De bedrijfsgebouwen op het zuidwesten van het plangebied, afgebeeld hieronder zijn reeds gesloopt. Afbeelding 2.2 laat het straatbeeld vanaf Achter de Hoven zien.

 
afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05003BP01-VG01_0003.png" Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied (Bron: PDOK)  

 
afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05003BP01-VG01_0004.png" Afbeelding 2.2: Het plangebied gezien vanaf Achter de Hoven (Bron: Google Streetview)  

2.2 Gewenste situatie

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een woning aan Achter de Hoven, naast nr. 206 in Leeuwarden. Zoals in de vorige paragraaf is omschreven is in de huidige situatie het perceel onbebouwd. Initiatiefnemer is voornemens hier een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken en een opschuur te realiseren. De opschuur zal behoren bij de woning, er zullen geen bedrijfsmatige activiteiten plaastvinden In afbeelding 2.3 is plattegrond van de gewenste situatie opgenomen, afbeelding 2.4 toont de gevel aanzichten van de beoogde woning. In Bijlage 1 is het uitgebreidere ontwerp opgenomen.

De woning bestaat uit het hoofdgebouw en een achtergelegen aanbouw. Deze aanbouw bestaat uit een enkele verdieping en is voorzien van een platdak. In zijn totaliteit heeft de woning met aanbouw een oppervlak van circa 184 m2.

Het achterperceel is toegankelijk vanaf de Achter de Hoven door de woning op een meter van de perceelsgrens te situeren. Zo blijft er ruimte voor een in- en uitrit. Op het achterperceel wordt de tuin gerealiseerd. Tevens wordt daar een schuur van circa 105 m2 gebouwd. Hier is ook voldoende ruimte om te parkeren. Deze parkeerplekken en schuur zijn tevens te bereiken vanaf De Tuinderij, een doodlopende weg die uitkomt op Achter de Hoven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05003BP01-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Plattegrond gewenste situatie (bron: Architektenburo Van Ruth)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05003BP01-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.4: Gevelaanzichten beoogde woning (bron: Architektenburo Van Ruth)  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen van kleine omvang. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
3.1.2.2 Toetsing aan de Ladder

Wat de "Ladder voor duurzame verstedelijking" betreft is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet wordt voorzien in een woningbouwlocatie of andere stedelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4).

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van één woning. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Geconcludeerd wordt dat er geen verdere toetsing hoeft plaats te vinden aan de "Ladder voor duurzame verstedelijking".

3.1.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele
3.2.1.1 Algemeen

De provinciale Staten van Fryslân hebben op 23 september 2020 de Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de komende jaren richting aan de activiteiten van de provincie. Hierin staat beschreven waar naar toe wordt gewerkt en hoe de toekomst er uit ziet. De provincie wil met de samenleving goede ideeën en mooie plannen voor Fryslân realiseren. Bij de ruimtelijke inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang. De provincie kiest voor een concentratie van wonen, werken en voorzieningen in stedelijke gebieden.

3.2.1.2 Vier opgaven

In dialoog met de samenleving zijn vier opgaven benoemd die de provincie actief wil aanpakken. Het zijn urgente vraagstukken waarvoor de provincie nú al alles op alles gaat zetten om met de samenleving oplossingen te vinden.

  • Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar;
  • Fryslân zet de energietransitie met kracht voort;
  • Fryslân wordt klimaatadaptief ingericht;
  • Fryslân versterkt de biodiversiteit.

Deze opgaven zijn groot, onderling verbonden en ze raken de hele provincie. De opgaven vragen om een integrale en gezamenlijke aanpak.

Wat betreft de woningbouw zet de provincie in op concentratie in de stedelijke gebieden, waar Leeuwarden er één van is. Om de leefbaarheid en de vitaliteit van heel Fryslân te bevorderen, binnen het uitgangspunt van concentratie van woningbouw in de stedelijke gebieden, wordt uitgegaan van een evenwichtige verdeling van woningen en van woningbouw over de regio’s van Fryslân. Aandachtspunten zijn het benutten van kansen voor gevarieerde woonmilieus en voortdurend de benodigde ruimte voor wonen en werken in een goede verhouding ten opzichte van elkaar afwegen, waarbij de vier bovenstaande opgaven centraal staan binnen de planvorming.

3.2.1.3 Natuurinclusiviteit

Tevens is het belang van natuurinclusief ontwerpen, bouwen en beheren op genenomen in de provinciale omgevingsvisie. De biodiversiteit kan aanvullend versterkt worden door bij nieuwe ontwikkelingen of het uitvoeren van andere opgavne, zoals energietransitie of klimaatadaptatie, te werken vanuit het principe koppelen en verbinen; zo is water, zowel kwantitatief als kwalitatief, crusiaal voor herstel van natuurwaarden. Natuur-inclusief ontwerpen moet helpen natuurwaarden te herstellen: vanaf het begin af aan in de planvorming per gebied zoeken naar combinaties van functies en die zodanig vormgeven dat biodiversiteit kan meeliften. Natuurontwikkeling kan ook bijdragen aan de andere opgave zoals bijvoorbeeld via waterberging en waterconservering voor de opgave klimaatadaptatie.

3.2.1.4 Toetsing van het voornemen aan de Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een enkele woning binnen het bestaande stedlijke gebied in Leeuwarden. Hierdoor wordt zorgvuldig gebruik gemaakt van de schaarse ruimte, een enkele woning op de beoogde locatie is passend gezien de stedenbouwkundige uitstraling van de omgeving. Door een gasloze woning te realiseren worden de duurzaamheids ambities van de provincie in acht gehouden. Ook wordt de vitaliteit van de directe omgeving fors verbeterd doordat een braakliggend perceel ontwikkelt wordt. Er is rekening gehouden met natuurinclusiviteit, door het beoogde platte dak van de aanbouw te voorzien van een groendak. Dit combineert waterberging met bevordering van biodiversiteit. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit bij de Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014
3.2.2.1 Algemeen

De Verordening Romte Fryslân 2014 is op 25 juni 2014 vastgesteld. Op 23 maart 2021 is de verordening geconsolideerd. De verordening stelt concrete regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen uit onder andere de in voorgaande paragraaf beschreven Omgevingsvisie doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

3.2.2.2 Relevante artikelen

Ruimtelijke kwaliteit (Artikel 2)

De toelichting bij een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied bevat een verantwoording waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Binnen bestaand stedelijk gebied wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies, voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern.

Wonen (artikel 3)

Artikel 3.1.1. van de verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten (GS) heeft. Op grond hiervan kan het planvoornemen worden gerealiseerd.

3.2.2.3 Toetsing van het voornemen aan de Verordening Romte Fryslân 2014

De provincie Fryslân vindt het van belang dat er goede balans is tussen buitenstedelijk en binnenstedelijk bouwen, dit vanuit het principe van duurzaam ruimtegebruik. Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. In de huidige situatie is het terrein ongebruikt en onbebouwd. Dit maakt het bij uitstek geschikt voor een nieuwe ontwikkeling. Vanwege de ligging in een gebied met veel woningen en verscheidene bedrijven met een lage milieubelasting, is een woning een logische ontwikkeling voor het plangebied. De vorm en omvang van het perceel, en de stedenbouwkundige structuur van de directe omgeving maken hoogbouw ongewenst, een grondgebonden woning is daarom passend.

Op basis van artikel 3.1.1 dienen ruimtelijke plannen die mogelijkheden voor woningbouw bevatten instemming te hebben van de provincie. De provincie Fryslân en gemeente Leeuwarden hebben recent nieuwe woningbouwafspraken gemaakt. Tot 2030 is er naar verwachting planologische behoefte aan ruim 4.600 woningen. Er is dus meer dan voldoende ruimte in het woonprogramma, gesteld wordt dat het plan in overeenstemming is met artikel 3.1.1. van de Verordening Romte, verdere toetsing aan het gemeentelijke woonbeleid is opgenomen in paragraaf 3.3.2.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele en de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Leeuwarden
3.3.1.1 Algemeen

Op 22 december 2021 is de Omgevingsvisie Leeuwarden vastgesteld. De omgevingsvisie heeft als subtitel 'Vergroenen, verbinden, verwaarden'. De omgevingsvisie is opgesteld in het kader van de wetgevingsoperatie rond de Omgevingswet en biedt een nieuwe integrale visie op de fysieke leefomgeving van de gemeente Leeuwarden. De gemeente gebruikt hierin drie hoofdambtities uit het positioneringsdocument 'Leeuwarden in 2028' als uitgangspunt:

  • 1. Het is goed leven in Leeuwarden in 2028;
    • a. In 2028 voldoet de kwaliteit van de leefomgeving aan de principes van de brede welvaart waardoor Leeuwarden een fijne plek is om te wonen, te werken, te ondernemen en te verblijven.
  • 2. Leeuwarden is in 2028 het hart van een bijzondere groen-blauwe regio;
    • a. In 2028 is Leeuwarden een gemeente waar water, natuur en open ruimte worden gekoesterd.
  • 3. Leeuwarden is in 2028 een sterke economische gemeente.
    • a. In 2028 is Leeuwarden een sterke, centrale stad waarin veel functies en organisaties op het terrein van zorg, onderwijs, kennis en bedrijvigheid samenkomen.
3.3.1.2 Toetsing van de ontwikkeling aan de Omgevingsvisie Leeuwarden

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een ongebruikt perceel ontwikkeld ten behoeve van een grondgebonden woning. De woning voegt variatie en kwaliteit toe aan de woningvoorraad van Leeuwarden. De kwaliteit en leefbaarheid van de omgeving wordt tevens behouden en verbeterd. Ook wordt er geen beslag gelegd op de openbare ruimte omdat de kavel reeds bestemd is voor stedelijke functies. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief een passende en gewenste ontwikkeling is die overeenstemt met de Omgevingsvisie Leeuwarden.

3.3.2 Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden
3.3.2.1 Algemeen

Het gemeentelijk woonbeleid is in 2015 geactualiseerd en is vervat in het document Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden. De gemeente ziet de komende decennia een bevolkingsgroei voor de gemeente. Deze groei is voornamelijk te verwachten in het stedelijk gebied. Gekozen wordt voor een flexibel sturingsinstrument dat ruimte biedt om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Dit biedt marktpartijen ruimte om nieuwe initiatieven te ontwikkelen. Het karakter van de groei is meer alleenstaanden, minder jongeren en meer ouderen. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de demografische ontwikkelingen in Leeuwarden en het daarbij aansluitend woningaanbod waarmee de gemeente Leeuwarden op deze demografische ontwikkeling inspeelt.

3.3.2.2 Demografische ontwikkelingen

Het aantal huishoudens in gemeente Leeuwarden zal in de periode 2020-2030 toenemen met 3.564 (bron: prognose provincie Fryslân). In de woningbouwafspraken (termijn 2020 - 2030) met de provincie getekend op 5 juli 2022) is opgenomen dat gemeente Leeuwarden binnenstedelijk zonder maximum aantal ('plafondloos') kan bouwen. De provincie Fryslân vindt het van belang dat er een goede balans is tussen buitenstedelijk en binnenstedelijk bouwen, dit vanuit het principe van duurzaam ruimtegebruik.

De gemeente Leeuwarden ziet ook dat in de stad de vergrijzing toeneemt. Door deze ouderen de mogelijkheid te bieden om in een zorggeschikt appartement te wonen nabij voorzieningen, is doorstroming in de wijk Oud Oost mogelijk. Hierdoor komen onder andere grondgebonden woningen in de verkoop, waar jonge gezinnen kunnen gaan wonen.

3.3.2.3 Toetsing van de ontwikkeling aan het Afwegingskader Woningbouw

De gemeente ziet de komende tijd een bevolkingsgroei tegemoet, en biedt daarbij marktpartijen ruimte voor nieuwe initiatieven. Daarbij is het belangrijk voor verschillende segmenten woningaanbod te generen. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning op een ongebruikt perceel binnen het bestaand stedelijk gebied waar 'plafondloos' gebouwd kan worden. In de directe omgeving van het plangebied zijn overwegend tussen/hoek woningen te vinden. Huidig initiatief voegt daarmee variatie toe aan het aanbod woningen in de wijk. Hierdoor wordt tevens de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het perceel verbeterd, hiermee sluit de voorliggende ontwikkeling goed aan op de ambities van de gemeente.

3.3.3 Leeuwarder Energieagenda 2021 - 2024
3.3.3.1 Algemeen

De gemeenteraad van Leeuwarden heeft op 17 februari 2021 de 'Leeuwarder Energieagenda - Daadkracht & Dialoog' vastgesteld. Hierin beschrijft de gemeente de koerst die ze willen volgen met concrete doelen en geven ze duidelijk aan wat de rol van de gemeente zelf is en wat ze van andere nodig hebben. Richting 2030 willen ze zowel een ambitieuze als haalbare stip op de horizon zetten. Dit begint bij daadkracht tonen, en door zeer concreet aan de slag te gaan. Daarom is in deze energie agenda gesteld wat de gemeente tot en met 2024 wil doen en bereiken. De focus voor de gemeente zelf ligt hierbij op de regierol bij de warmtetransitie en de energiebesparing in de gebouwde omgeving eveneens als de opwek van duurzame energie.

3.3.3.2 Toetsing van de ontwikkeling aan 'Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad'

Conform de geldende energienormen wordt de nieuwe woning gasloos gerealiseerd. Daarnaast wordt voldaan aan de eisen die de gemeente stelt op het gebied van duurzaam bouwen. Er wordt geconcludeerd dat in de voorliggende ontwikkeling rekening wordt gehouden met het aspect duurzaamheid, waarmee het plan in overeenstemming is met de 'Leeuwarder Energieagenda 2021 - 2024'.

3.3.4 Conclusie

De voorgestelde ontwikkeling is in overeenstemming met de relevante gemeentelijke beleidsstukken.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten. Dit betreffen de thema's verkeer en parkeren, geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, bezonning, het besluit milieueffectrapportage en de waterhuishouding.

4.1 Verkeer en parkeren

4.1.1 Algemeen

Bij het opstellen van een bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.

4.1.2 Parkeren

De gemeente Leeuwarden beschikt over een eigen parkeernota ‘Nota parkeernormen gemeente Leeuwarden 2014'. Deze nota wordt regelmatig bijgesteld, dat biedt de nodige flexibiliteit in het parkeerbeleid zonder dat het bestemmingsplan behoeft te worden aangepast. Om de parkeerbehoefte te bepalen wordt aangesloten bij de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' Op basis van deze publicatie kan per functie de parkeerbehoefte als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling berekend worden. Bij iedere functie wordt in de CROW-publicatie een minimum en maximum genoemd, dit zijn bandbreedtes. In voorliggend geval zal van het gemiddelde worden uitgegaan.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Stedelijkheidsgraad: Sterk stedelijk (bron: Nota parkeernormen gemeente Leeuwarden 2014);
  • Ligging: Schil centrum;
  • Functie: Koop, huis, vrijstaand;

Bij deze uitgangspunten hoort een parkeerbehoefte van 1,8 parkeerplaatsen per woning. In voorliggend geval worden er 2 parkeerplaatsen op het eigen erf gerealiseerd, hiermee wordt daarmee voldaan aan de parkeerbehoefte van de woning.

4.1.3 Verkeer

De bovengenoemde uitgangspunten bevatten ook een verkeersgeneratie. Deze komt in dit geval uit op gemiddeld 7,7 verkeersbewegingen per weekdagetmaal voor de woning. Deze kunnen eenvoudig op de bestaande infrastructuur worden opgevangen. de Achter de Hoven is van voldoende omvang om deze extra verkeersbewegingen veilig af te wikkelen.

4.1.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen vormt voor de in dit bestemmingsplan omsloten ontwikkeling.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in de realisatie van een geluidgevoelig object, te weten een woning. Toetsing aan de aspecten wegverkeers-, industrie- en railverkeerslawaai is daarmee noodzakelijk.

4.2.2 Situatie plangebied
4.2.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

Het projectgebied is gesitueerd in een overwegend woongebied en niet binnen de wettelijke geluidszones van omliggende wegen. Bij 30 km/uur wegen kan ook sprake zijn van een noodzaak tot akoestisch onderzoek, echter betreft het in voorliggend geval een rustige eenrichtingsweg die uitsluitend door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Daarom wordt gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een akoestisch onderzoek ten aanzien van wegverkeerslawaai kan dan ook achterwege gelaten worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft de gemeente echter een geluidsadvies opgesteld, hieruit blijkt dat de gevelbelasting 48 dB bedraagd. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeurswaarde en is het doorlopen van een procedure hogere waarde niet noodzakelijk.

4.2.2.2 Industrielawaai

In de nabijheid van het projectgebied zijn geen industriële inrichtingen aanwezig, tevens bevindt het plangebied zich niet binnen een gezoneerd industrieterrein. Daarom kan industrielawaai (in het kader van de Wet geluidshinder) ook buiten beschouwing worden gelaten. In de paragraaf 'milieuzonering' wordt nader ingegaan op de individuele milieubelastende functies in de omgeving van het projectgebied.

4.2.2.3 Railverkeerslawaai

Nadere toetsing aan het aspect 'railverkeerslawaai' kan in dit geval buiten beschouwing worden gelaten, aangezien de dichtstbijzijnde spoorweg op ruime afstand, circa 230 meter, van het plangebied ligt en de tussenliggende bebouwing zorgt voor een barrièrewerking. Afbeelding 4.1 toont de ligging van de dichtsbijzijnde spoorweg, het plangebied is hierin weergegeven met de rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05003BP01-VG01_0007.png"  
Afbeelding 4.1: Overzichtskaart dichtstbijzijnde spoorweg (Bron: Prorail)  

4.2.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering bij voorliggende ontwikkeling.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.3.2 Situatie plangebied

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een onbebouwd perceel. Om te bepalen of de bodem geschikt kan worden geacht voor reguliere bewoning, dient de bodemkwaliteit inzichtelijk te worden gemaakt. Hiervoor is door WMR een verkennend, aanvullend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. De resultaten en conclusie hieruit zijn hieronder overnemomen.

Verkennend, aanvullend en nader bodemonderzoek

Uit de analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat in de bovengrond voor kwik, lood, zink, PCB en minerale olie licht verhoogde gehalten gemeten zijn. Voor PAK-10 is een sterk verhoogd gehalte gemeten. In het mengmonster van de ondergrond (MMog) zijn geen verhoogde gehalten gemeten.

In het grondwater is voor molybdeen een licht verhoogde concentratie gemeten.

Na uitsplitsing van een mengmonster van de bovengrond (MMbg3) en de separate analyse van de deelmonsters op PAK-10, blijkt dat in één boring (nr. 5; 0-50 cm -mv) een sterk verhoogd gehalte aan PAK-10 is gemeten. In de overige boringen zijn licht verhoogde gehalten aan PAK-10 gemeten.

Uit de resultaten van het nader onderzoek blijkt dat in beide monsters van de verticale afperking geen verhoogde gehalten aan PAK-10 zijn gemeten.

Omvang, ernst en spoed

Middels het aanvullend en nader onderzoek is de omvang van de verontreiniging meer inzichtelijk gemaakt, echterde omvang van de sterke verontreiniging is niet volledig vastgesteld. Het bodemvolume sterk verontreinigde grond wordt geschat op 67,5 m3. Ter plaatse is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging die valt binnen het kader van de Wet Bodembescherming (Wbb).

Vanwege het voornemen om de locatie op korte termijn opnieuw te ontwikkelen is geen risicobeoordeling uitgevoerd. De verontreiniging met PAK-10 kan in combinatie met de herontwikkeling gesaneerd worden (doormiddel van verwijderen en/of isoleren van de verontreiniging). Gelet op de aard van de verontreiniging (immobiel) en eht gebruik van het perceel zijn geen acturele risico's te verwachten.

4.3.3 Conclusie

Vanwege de verhoogde gehalten in de grond en het grondwater, blijkt dat de gestelde onderzoekshypothese, een verdachte locatie, juist is. De verontreinigingen worden in combinatie met de herontwikkeling gesaneerd (verwijderen of isoleren). De sanering is geborgd middels een voorwaardelijke verplichting in de regels.

Het aspect 'bodem' vormt, na sanering, geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.4.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.4.2 Situatie plangebied

In paragraaf 4.4.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Hierin wordt onder andere een woningbouwproject van 1.500 woningen genoemd. Gelet op de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling (realisatie van één grondgebonden woning) in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Daarnaast is er geen sprake van de realisatie van gevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.5.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart opgenomen. Het plangebied is hierin weergegeven met de rode ster.

 
afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05003BP01-VG01_0008.png" Afbeelding 4.2: Uitsnede Risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving)  

De dichtstbijzijnde risicobron ligt op circa 480 meter ten oosten van het plangebied. Dit betreft een LPG tankstation van BP. Hiervoor is een invloedsgebied van 150 meter voor het groepsrisico voor vastgesteld, het plangebied ligt hiervan op ruim voldoende afstand. Brandweer Fryslân voorziet tevens in het plangebied geen knel-/ aandachtspunt met betrekking tot externe veiligheid. Het aspect 'externe veiligheid' vormt daarom geen belemmering voor de haalbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.5.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de wet- en regelgeving aangaande externe veiligheid.

4.6 Milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.6.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving van het plangebied sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'. In onderstaande tabel zijn de aan te houden richtafstanden per gebiedstype weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05003BP01-VG01_0009.png"  

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

4.6.3 Situatie plangebied
4.6.3.1 Beoordeling

Het plangebied ligt ten oosten van het centrum van Leeuwarden, in de directe omgeving komen meerdere maatschappelijke en bedrijfsbestemmingen voor. Daarmee is sprake van een functiemenging, waardoor kan worden uitgegaan van het gebiedstype 'gemengd gebied'.

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.6.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

4.6.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten. Woningen zijn hierin aangewezen als milieugevoelige objecten.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele milieubelastende functies. In de volgende tabel zijn de functies met bijbehorende (maximaal toegestane) milieucategorie, de richtafstand en de daadwerkelijke afstand genoemd. De laatstgenoemde afstanden zijn gemeten vanaf de bestemmingsgrens van de belastende functie tot aan het bouwvlak van de beoogde woning.

Functie   Miliecategorie   Richtafstand   Daadwerkelijke afstand  
Bedrijfspand, Achter de Hoven 200c   2   10 m   16 m  
Tuincentrum, achtergelegen perceel   2   10 m   32 m  
Bed & Breakfast, Achter de Hoven 213   2   10 m   38 m  
Middelbare school, Achter de Hoven 120   2   10 m   135 m  

In bovenstaande tabel valt te zien dat voldaan wordt aan alle richtafstanden. Gesteld wordt dan ook dat er geen sprake is van het aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

4.6.4 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect 'milieuzonering' geen belemmering vormt voor de voorliggende ontwikkeling.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied bevindt zich op circa 3,9 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Groote Wielen". Overige Natura 2000-gebieden bevinden zich op ruim 8 kilometer afstand.
Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder in de vorm van geluid, verstrooiing van licht etc. niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. De realisatie van de woning met bijbehorende verkeersgeneratie zou kunenn leiden tot een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Gezien de aard en omvang van het plangebied en de geruime afstand tot nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn er geen significante negatieve effecten te verwachten.

4.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in de provinciale structuurvisie uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied bevindt zich op circa 3,7 kilometer van het concreet begrensde NNN. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Voorgenomen activiteiten leiden tot niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

4.7.3 Soortenbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

In voorliggende geval is het plangebied onbebouwd en vrij van bomen, daarnaast maakt de ligging in stedelijk gebied het project gebied een ongeschikt leefgebied voor beschermde soorten. Van enige vorm van aantasting van beschermde flora en/of fauna als gevolg van de ontwikkeling is dan ook geen sprake.

Op basis van de zorgplicht dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Zo dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken.

Gelet op het vorenstaande wordt een natuurwaardenonderzoek niet noodzakelijk geacht. Opgemerkt wordt dat te allen tijde rekening wordt gehouden met de zorgplichtbepaling uit de Wet natuurbescherming.

4.7.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Leeuwarden heeft haar archeologische waarden vertaald middels dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan "Leeuwarden - Partiële herziening Archeologie". Op basis van dit bestemmingsplan is het gehele plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek noodzakelijk voor de realisatie van bouwwerken waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en die de bodem dieper dan 0,50 m beneden maaiveld.

Gezien de omvang van voorliggend plan hoeft alvorens het vergunnen van bouwen middels een omgevingsvergunning geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Atlas Leefomgeving, in het plangebied zelf en de directe omgeving geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. Hierdoor wordt gesteld dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

4.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).


In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.9.2 Situatie plangebied

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied ligt in voorliggend geval op circa 3,9 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Groote Wielen". Uit paragraaf 4.7.2.1 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige ecologische gevolgen bevat. Een nader onderzoek in de vorm van een passende beoordeling is niet noodzakelijk.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijke ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijke ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project, aard en omvang en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting vna het woon- en leefklimmaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenoemde milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r-procedure noodzakelijk maken.

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Water

4.10.1 Algemeen

Een belangrijke verplichting voor alle ruimtelijke plannen en projecten is de watertoets. Het doel hiervan is te waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De “winst”, die wordt behaald bij de watertoets, ligt bij de vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder en de informatievoorziening. Om het proces van de watertoets te bevorderen is door de provincie en het waterschap een handreiking watertoets opgesteld, beschikbaar via de website van provincie en waterschap.

In het provinciale waterhuishoudingsplan (WHP3) en het waterbeheerplan (WBP3) van het waterschap is het regionale waterbeleid voor de provincie Fryslân opgenomen. De hoofddoelstelling van beide waterplannen is "het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, zodat een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Het beleid wordt in beide plannen verder uitgewerkt in de thema's waterveiligheid, voldoende water en schoon water.

4.10.2 Situatie plangebied

Het Wetterskip Fryslân is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is. De voorgenomen ontwikkeling raakt daarmee waterschap belangen. Voor de volledige uitkomst van de watertoets en de standaard waterparagraaf wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de van belang zijnde wateraspecten.

Toename verharding

Door voorliggend plan neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoerte compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De ontwikkeling die met voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt voorziet in de toename van verharding van circa 289 m².

Het Wetterskip hanteert een compensatienorm van 10% van de hoeveelheid toe te voegen verharding. In het plangebied dient een waterberging aangelegd te worden van minimaal 28,9 m² ter compensatie van de toename van de verharding. Deze compensatienorm is ook als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan gewaarborgd.

In voorliggend geval zal de aanbouw bij de woning van 113 m2 met een waterbergend groen dak gerealiseerd worden. Hiermee wordt ruimschoots aan de 10% compensatie voldaan. Het groene dak moet voldoen aan een maximale afvoer van 1,33 l/s/ha na afloop van een neerslaggebeurtenis.

Overig regenwater zal plaatselijk worden geïnfiltreerd, hiervoor is voldoende ruimte in het groen. Tevens wordt aangesloten op het bestaande riool, afvalwater zal gescheiden worden afgevoerd.

4.10.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan in voldoende mate rekening houdt met de waterhuishouding.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten en planverantwoording

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
  • Wijze van meten (Artikel 2)
    Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarden van bepaalde bouwregels kan worden afgeweken;
  • Specifieke gebruiksregels: (indien opgenomen) welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval toegestaan dan wel strijdig zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarden van bepaalde gebruiksregels kan worden afgeweken.

In paragraaf 5.3 wordt de bestemming nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

5.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6): Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene bouwregels (Artikel 7): Dit artikel bevat regels over de activiteit bouwen die aanvullend gelden op één of meerdere bestemmingen.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 8): Dit artikel is opgenomen om aan te geven welk gebruik van de gronden als strijdig gebruik wordt begrepen;
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 10): In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 11): In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders onder andere de bevoegdheid om het plan te wijzigen ten behoeve van ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan.
  • Overige regels (Artikel 12): In dit artikel zijn de overige regels opgenomen. Hierin staan onder andere de regels ten aanzien van parkeren en is een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor het slopen van een bouwwerk.

De algemene regels zijn conform het bestemmingsplan "Achter de Hoven" overgenomen. Tevens zijn de aanvullingen op de algemene regels vanuit de bestemmingsplannen "Leeuwarden - Kamerverhuur", "Bestemmingsplan Leeuwarden, Partiële herziening Plan voor de zon", "Bestemmingsplan Leeuwarden Partiële herziening Parkeren", "Partiële herziening Archeologie" en "Leeuwarden - Partiële herziening woningsplitsing en woonzorgfuncties" overgenomen.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

5.3 Verantwoording regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

'Tuin'

De voortuin van de woning is bestemd met de bestemming 'Tuin'. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen, geen erven zijnde, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonhuizen en woongebouwen, parkeervoorzieningen en toegangswegen tot achtererven. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

'Wonen'

De grondgebonden woning is voorzien van de bestemming 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde bed and breakfast en aan- en uitbouwen en bijgebouwen. In de bouwregels is opgenomen dat als hoofdgebouw uitsluitend woonhuizen mogen worden gebouwd. Hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ aangegeven bouwhoogte.

Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. De regels zijn conform het bestemmingsplan "Leeuwarden - Partiële herziening Archeologie" in dit bestemmingsplan overgenomen. De ligging van deze dubbelbestemming is bepaald naar aanleiding van de in 2006 uitgevoerde archeologisch onderzoeken. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.8.1.2 van deze toelichting.

De gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - parkeren' is conform het bestemmingsplan "Leeuwarden Partiële herziening Parkeren" overgenomen.

De gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - bestaand stedelijk gebied' is ten slotte conform het bestemmingsplan "Leeuwarden - Partiële herziening Plan voor de zon" overgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

7.1 Vooroverleg

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen, zoals onder meer beschreven in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Geoordeeld wordt dat voorliggend initiatief geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Fryslân

In dit geval is het plan voorgelegd aan de provincie Friesland. In de reactie ontvangen op 22 november 2022 geeft de provincie aan dat haar belangen op de juiste wijze in het plan werwerkt zijn. Wel attendeert de provincie op het belang van natuurinclusief bouwen. Naar aanleiding hiervan is hier het een en ander aan de toelichiting toegevoegd aan paragraaf 3.2.1. Ook wordt verwezen naar de '40 punten checklist' van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging. Deze is met de initiatiefnemer besproken, welke heeft aangegeven hieraan gehoor te geven. De checklist zal hiervoor ter inspiratie dienen.

7.1.3 Wetterskip Fryslân

In het kader van het vooroverleg wordt het bestemmingsplan naar het waterschap verstuurd. Bij de totstandkoming van de plannen is de oppervlakte van het toe te voegen wateroppervlak in samenspraak met het Wetterskip bepaald. In paragraaf 4.10 is hier uitgebreid op ingegaan.

7.2 Inspraak

Op basis van de gemeentelijke inspraakverordening kan de gemeente bepalen of al dan niet een voorontwerp-plan ter inzage wordt gelegd. In voorliggend geval is geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

7.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan en het bouwplan hebben voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen, er zijn geen zienswijzen ingediend.