direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leeuwarden - woningbouw Swingmastate - Friesmastate
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.04018BP00-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de oostkant van Leeuwarden ligt de wijk Camminghaburen. In de wijk, aan de Swingmastate 1, staan de voormalige gebouwen van een gezondheidscentrum. Het plan is om de huidige maatschappelijke locatie te transformeren naar een woonlocatie. Hierbij wordt de bestaande bebouwing gesloopt en vervangen door 62 grondgebonden woningen. De maatschappelijke functie komt hierbij grotendeels te vervallen. Wel dient de mogelijkheid geboden te worden om in het plangebied een kinderdagverblijf te kunnen vestigen. In de huidige situatie is in het bestaande complex namelijk een kinderdagverblijf gevestigd.

De herstructureringsopgave past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Camminghaburen'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk.

1.2 Begrenzing

Het herontwikkelingsgebied wordt begrensd door het kadastrale perceel bekend als (kadastrale) gemeente Leeuwarden, sectie K, nummer 3239. De ligging van het plangebied is opgenomen in de figuren 1.1 en 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.04018BP00-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.04018BP00-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Camminghaburen', dat is vastgesteld op 27 juni 2011. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde buurthuizen of naar de aard en invloed daarmee gelijk te stellen instellingen toegestaan. Het bestaande kinderdagverblijf is op basis van het geldende bestemmingsplan al wel toegestaan. Het bouwen van woningen is niet toegestaan. Het initiatief is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.04018BP00-VG01_0003.jpg"

Figuur 1.3 Uitsnede geldende verbeelding

Partiële herziening Archeologie ontwerp 13-11-2017

De gemeente is bezig met de voorbereiding van een bestemmingsplan ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in de gemeente. Dit parapluplan is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Leeuwarden, exclusief de gronden van de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en Littenseradiel, voor zover er sprake is van archeologische (verwachtings-)waarden. Gronden waar geen onderzoek noodzakelijk is, of gronden die na onderzoek zijn vrijgegeven, zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Onderhavig plangebied maakt deel uit van de partiële herziening Archeologie en is hierin aanwezen als 'Waarde - Archeologie 5'.

Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiële herziening Parkeren

Tot juli 2018 was het op grond van de gemeentelijke bouwverordening mogelijk om regels te stellen ten aanzien van parkeernormen. Vanaf die datum zijn alle stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening vervallen en is het bestemmingsplan het enige instrument waarmee parkeernormen kunnen worden afgedwongen. Derhalve heeft de gemeente een partiële herziening vastgesteld.

Deze partiële herziening stelt normen voor het aantal parkeerplaatsen dat beschikbaar moet zijn bij verschillende functies. De regeling geldt voor het hele grondgebied van de gemeente Leeuwarden, inclusief het grondgebied van de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en het deel van Littenseradeel dat nu bij Leeuwarden hoort. Dit bestemmingsplan is primair gericht op het borgen van de bestaande parkeernormen zoals ze zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen Leeuwarden 2014.

Bestemmingsplan Leeuwarden - Kamerverhuur

Tot slot is het bestemmingsplan Bestemmingsplan Leeuwarden - Kamerverhuur van toepassing. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om de verhuur en verkoop van kamers in de gemeente Leeuwarden te reguleren.

1.4 Leeswijzer

De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot een weergave gegeven van de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de oostkant van Leeuwarden in de woonwijk Camminghaburen. De wijk is gelegen tussen de Groningerstraatweg (provinciale weg) en de spoorlijn Leeuwarden - Groningen.

Ruimtelijke structuur van de wijk

Camminghaburen is gebouwd in de jaren 80 en 90. Het oorspronkelijk stedenbouwkundig concept dateert uit de jaren 70. Leefbaarheid, kleinschaligheid en herbergzaamheid waren de sleutelwoorden voor de ontwerppraktijk. De individualiteit van de woning, ook in seriematige vorm, werd benadrukt.

Woonerven deden hun intrede. Camminghaburen is hiervan een voorbeeld.

De opzet van de wijk is kenmerkend voor deze periode: een hiërarchische verkeersstructuur met een aantal ‘woonvlekken’ hierin gesitueerd, het geheel dooraderd met een groen - en waterstructuur. De wijk heeft veel groen met brede straten en vaak grote huizen. Het noordelijk gedeelte van de wijk bestaat uit grote huizen met lange tuinen en hier en daar een vijver of grasveld. In het zuiden van de wijk is er sprake van een grotere variatie aan bouwstijlen. Dit is ontstaan doordat er ten tijde van de realisering van dit gedeelte doorgaans gekozen werd voor het ontwikkelen van, qua aantal woningen, kleinere bouwlocaties.

Het hart van de groenstructuur van Camminghaburen is het park. Het bevat een grotere waterpartij, van waaruit waterlopen en begeleidende groenstroken door en om de wijk lopen. De groene randen en Kalverdijkje maken dat Camminghaburen tamelijk geïsoleerd in haar omgeving ligt. De wegen hebben een heldere groenstructuur waarin ontsluitingswegen en woonstraten een ander karakter hebben. Daarnaast zijn belangrijke elementen in de groenstructuur de historische radiaal Groningerstraatweg en de historische waterloop het Vliet.

Het plangebied en zijn directe omgeving

Het plangebied maakt onderdeel uit van de gronden van een voormalige zorglocatie en ligt aan de Swingmastate 1 ten zuiden van de wijk. Het plangebied wordt aan de noordkant begrensd door een vaartje, aan de oostkant door de straat Friesmastate en aan de zuid- en westkant door de straat Swingmastate. De Swingmastate leidt in noordelijke richting naar de wijkontsluitingsweg Grovestins. Via deze weg is de Anne Vondelingweg bereikbaar.

In het plangebied staan enkele gebouwen en schuren inclusief de verharding van de bestaande parkeerplaatsen. In de bestaande situatie is ongeveer 10.335 m2 verhard.

Ten oosten en ten noorden in het plangebied bevinden zich enkele grasvelden met paden. De noordkant van het plangebied wordt begrensd door een vaartje. Een luchtfoto van het plangebied en zijn omgeving is weergeven in figuur 2.1. Enkele aanzichten op het plangebied zijn weergeven in figuur 2.2, 2.3 en 2.4.

Rondom het plangebied bevinden zich enkel woningen voornamelijk bestaande uit twee-onder-een kapwoningen uitgevoerd uit twee woonlagen met kap. De woningen volgen hierbij de rooilijn van de weg én de kap staat dwars op de weg.

Verder ten zuiden van het plangebied loopt de spoorlijn Groningen - Leeuwarden en verder ten zuiden hiervan bevindt zich de bebouwing van het bedrijventerrein De Hemrik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.04018BP00-VG01_0004.png"

Figuur 2.1. Overzicht huidige situatie plangebied en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.04018BP00-VG01_0005.png"

Figuur 2.2 Aanzicht vanaf de Swingmastate (westkant plangebied) (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.04018BP00-VG01_0006.png"

Figuur 2.3 Aanzicht vanaf de Swingmastate (noordwestkant plangebied) (bron: Google Streetview)

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.04018BP00-VG01_0007.png"

Figuur 2.4 Aanzicht vanaf de Friesmastate (zuidoostkant plangebied) (bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Het doel van het plan is om een herstructurering mogelijk te maken door de bestaande maatschappelijke functie te vervangen door een nieuwe woonfunctie. De herstructurering draagt bij aan een zorgvuldig ruimtegebruik doordat er geen sprake is van onnodige uitgifte van nieuwe uitbreidingslocaties. Daarnaast is de bestaande kinderdagopvang voornemens om in het plangebied zijn bedrijfsvoering te continueren. Derhalve wordt in dit bestemmingsplan de mogelijkheid geboden om in één van de gebouwen een kinderdagopvang te kunnen exploiteren. Het programma bestaat uit het realiseren van in totaal 62 nieuwe woningen onderverdeeld in 29 patiowoningen en 33 rijwoningen. De patiowoningen zijn gedeeltelijk twee-aaneen en gedeeltelijk vrijstaand of geschakeld gebouwd.

Figuur 2.5 toont de voorgestelde stedenbouwkundige inrichting van het plangebied. Uitgangspunt voor de totstandkoming van het stedenbouwkundig ontwerp is dat het gebied zich duidelijk onderscheidt van de omliggende wijk. Dit wordt bereikt door een afwisselend beeld in verschillende woningtypen en ook in verschillende vormen van openbare ruimte. De patiowoningen worden plat afgedekt. De zijn gedeeltelijk opgebouwd uit één, soms met een opbouw en gedeeltelijk uit twee bouwlagen. Een maximale bouwhoogte van 7 meter maakt overal twee bouwlagen mogelijk. Voor de rijwoningen wordt aangesloten bij de mogelijkheden in het omliggende woongebied, namelijk twee bouwlagen met kap.

De woningen zijn geprojecteerd in stroken met afwisselend een informeel, groen karakter (met paden) en een meer formeel karakter met een verkeer-/verblijfsfunctie. Woningen krijgen aan de zijde van het groene openbaar gebied ook een informele overgang naar het openbaar gebied. De gedachte hierachter is dat het openbare gebied uitnodigt als ontmoetingsplaats. Van belang is dat halverwege het gebied een noord-zuid verbinding voor wandelaars wordt gerealiseerd.

De woningen die met de voorgevels aan de groenstroken liggen, zijn via voetgangerspaden te bereiken en krijgen parkeerplaatsen langs de randen van het gebied. Ook in de verkeersstroken wordt voorzien in parkeerplaatsen. Uitzondering zijn de meest noordelijk gelegen patiowoningen, die vanaf de Swingmastate door middel van een informele ontsluitingsroute bereikbaar zijn de en een oprit voor parkeren krijgen. Deze ontsluitingsroute is doodlopend en vormt voor auto's geen verbinding tussen de Swingmastate en de Franckenastate.

In het zuidwesten wordt de mogelijkheid geboden om in één patiowoning een kinderdagopvang te realiseren. Het gaat het om het voortzetten van de kinderopvang die momenteel in het plangebied aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.04018BP00-VG01_0008.png"

Figuur 2.5 Verkavelingsplan inclusief programma toekomstige inrichting

2.3 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

De ontwikkeling is gelegen aan de Friesmastate en de Swingmastate. Deze wegen met een maximale snelheid van 30 km/u ontsluiten dit gedeelte van de wijk in noordelijke richting op de wijkontsluitingsweg de Grovestins.

De Grovestins wordt in westelijke richting ontsloten via de gebiedsontsluitingsweg Anne Vondelingweg (70 km/u), welke behoort tot de ring van Leeuwarden. Deze straat sluit aan op de provinciale weg N355 in noordelijke richting en via de Aldlânsdyk en de Drachtsterweg op de N31 in zuidelijke richting, welke ontsluiting biedt naar de A7 en A32.

Openbaar vervoer

Het plangebied is met het openbaar vervoer ontsloten door middel van een treinstation op korte afstand ten zuidwesten van het plangebied en enkele bushaltes langs de Grovestins ten noorden van het plangebied. Deze bushaltes wordt aangedaan door zowel het reguliere stads- en streekvervoer en voorzien in een verbinding met het Hoofdstation. Ditzelfde geldt voor het treinstation.

Parkeren

Bij nieuwbouwprojecten moeten de parkeernormen worden gehanteerd, zoals vastgelegd in de 'Nota parkeernormen Leeuwarden 2014'. De parkeerbehoefte moet op eigen terrein worden opgelost. Met eigen terrein wordt bedoeld het gehele grondgebied of plangebied van het bouw initiatief. In sommige gevallen is 'eigen erf' en 'eigen terrein' hetzelfde. Meestal gaat het dan om een bouwinitiatief op een perceel. Maar bij bijvoorbeeld nieuwbouwwijken wordt het hele plangebied als het 'eigen terrein' beschouwd. Dat betekent dat er ook in de nieuwe openbare ruimte geparkeerd mag worden. Dit mag echter geen effect hebben op de bestaande openbare ruimte buiten het plangebied.

Het plangebied ligt in het gebiedstype 'rest bebouwde kom', waar de gemeente de volgende beleidsregels parkeernormen 2014 voor de voorgestelde bebouwingstypen hanteert:

Functie   Norm 'rest bebouwde kom' (pp per woning)   Hoeveelheid   Parkeerbehoefte totaal  
Woning met bvo >120 m2   2,0   -   -  
-Woning met bvo >80 m <120 m2   1,6   62   99,2 pp  
Woning met bvo > 60 <80 m2   1,3   -   -  
Woning met bvo < 60 m2   1,0   -   -  
Kinderopvang   1,3 per 100 m2   120   1,56  
Totaal     62   100,8 pp  

Binnen het plangebied is voldoende ruimte om te voorzien in de parkeerbehoefte. De aanleg van voldoende parkeerplaatsen is gewaarborgd door het opnemen van een parkeerbepaling in de regels. Het plan veroorzaakt zodoende geen parkeeroverlast in de omgeving omdat het plangebied voorziet in zijn eigen parkeerbehoefte.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van het CROW (Publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren). Voor de verkeersgeneratie dient rekening gehouden te worden met de categorieën 'Koop, huis, twee-onder-een kap' en 'Koop, huis, tussen/hoek'. De locatie ligt in 'rest bebouwde kom' in een 'sterk stedelijke' gemeente. Op basis van de genoemde kenmerken geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,8 mvt/etmaal per woning in de categorie 'koop, huis, twee-onder-een kap' en 7,1 mvt/etmaal per woning in de categorie 'Koop, huis, tussen/hoek'.

Functie huidige situatie   Kencijfer CROW   Hoeveelheid   Verkeersgeneratie  
Gezondheidscentrum   18,1 mvt/etmaal per behandelkamer   10   181 mvt/etmaal  
Verpleeg- en verzorgingstehuis   0,6 mvt/etmaal per wooneenheid   42   25,2 mvt/etmaal  
Totaal       206,2 mvt/etmaal  

In de huidige situatie bevindt zich een complex met diverse kantoorruimtes, behandelruimtes, dagbestedingsruimtes ten behoeve van het gezondheidscentrum. Hiernaast bevinden zich 6 woongroepen met 7 slaapkamers en ondersteunende ruimtes. De verkeersgeneratie in de huidige situatie bedraagt 206 mvt/etmaal.

Functie toekomstige situatie   Kencijfer CROW   Hoeveelheid   Verkeersgeneratie  
Woning met gebruiksoppervlakte >120 m2   7,8 mvt/etmaal per wooneenheid   -   - mvt/etmaal  
Woning met gebruiksoppervlakte >80 m <120 m2   7,1 mvt/etmaal per wooneenheid   62   440,2 mvt/etmaal  
Totaal     62   440,2 mvt/etmaal  

De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 441 mvt/etmaal. De toename van de verkeersbewegingen in de toekomstige situatie bedraagt 234 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 24 mvt ondervinden. Deze verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren maar is derhalve gering dat de toename naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen en niet leiden tot een verminderde doorstroming op de wegvakken en de relevante kruispunten.

Conclusie

Door de ontwikkeling op het plangebied neemt de verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen beperkt toe, er zullen naar verwachting geen problemen ontstaan op het gebied van de verkeersafwikkeling. De toekomstige parkeerbehoefte wordt opgevangen in het plangebied zelf. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

2.4 Behoefte

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. De regeling houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Dit bestemmingsplan stelt een herontwikkeling van een bestaand stedelijk gebied voor, zoals bedoeld in de begripsbepaling van het Bro. Er is daarom geen afweging over de mogelijkheden om de ontwikkeling binnen stedelijk gebied te realiseren nodig. Wel moet overwogen worden of er behoefte is voor de stedelijke ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. Het gaat hierbij alleen om het nieuw toe te voegen programma.

Voor de woningbouw in het plangebied geeft het gemeentelijk woonbeleid, resulterend in een woningbouwprogrammering en regionale woningbouwafspraken, inzicht in de behoefte aan nieuwe woningen. In het woonplan wordt ingegaan op ontwikkelingen en trends en ook verwachtingen op de woningmarkt.

Hieruit wordt geconcludeerd dat de verwachting is dat de bevolking van de gemeente Leeuwarden zal blijven toenemen. De provincie Fryslân heeft in januari 2017 de 'de bevolking en huishoudensprognose 2016-2040' vastgesteld. Hierin wordt op termijn een afname van het aantal inwoners verwacht, maar tot 2030 nog wel een groei van het aantal huishoudens. Als het aantal huishoudens groeit, zal ook de woningvoorraad verder moeten groeien om ieder huishouden te kunnen huisvesten. Voor Leeuwarden wordt nog voor een langere tijd (2035) groei verwacht. 4,5% tot 2025 en 8,8% tot 2035.

De prognose is de aanleiding geweest voor nieuwe regionale woningbouwafspraken voor de periode 2016 tot 2026. In onderhavige situatie is sprake van 62 woningen. De te realiseren capaciteit valt binnen de gemaakte regionale afspraken, zoals vastgelegd in het Woningbouwprogramma tot 2026.

De gemeente Leeuwarden heeft in 2016 het Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden vastgesteld. In deze analyse wordt over de balans tussen vraag en aanbod in het algemeen. Kwalitatief wordt de groei vooral in huishoudens van alleenstaanden en 1 ouder gezinnen gezien. Daarnaast is de toenemende vergrijzing een aandachtspunt waarop ingespeeld moet worden.

Het plan speelt hierop in. De woningen zijn met name bedoeld voor de ouderen doelgroep en geschikt voor alleenstaanden. Het bestemmingsplan biedt overigens flexibiliteit om in te kunnen spelen marktontwikkelingen in de nabije toekomstig.

Tot slot maakt het bestemmingsplan een onderscheidend aanbod mogelijk, met eigentijdse en duurzame woningen in een informele en zeer groene omgeving. Dit is een aanbod duidelijk anders is dan de andere in het woningbouwprogramma van de gemeente opgenomen locaties.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, voldoet aan het uitgangspunt van duurzame verstedelijking. De vraag naar woningen in Leeuwarden overstijgt het aanbod, hetgeen heeft geresulteerd in het opnemen van het plan in het woningbouwprogramma. Kwalitatief is het programma afgestemd op de demografische ontwikkeling van Leeuwarden en wordt een onderscheidende invulling gegeven aan het plan. Het plan komt tot stand via herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied en doet daarbij ook recht aan de ruimtelijke kwaliteit van deze omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van het rijk, de provincie én de gemeente geeft uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk zijn deze uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels over de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking.

Dit bestemmingsplan stelt een herontwikkeling van een bestaand stedelijk gebied voor, zoals bedoeld in de begripsbepaling van het Bro en waarbij een voormalige maatschappelijke functie wordt vervangen door een woonfunctie. Daarom hoeft alleen een beschrijving van de behoefte worden gegeven. Uit het beleid van de gemeente dat is beschreven in paragraaf 2.4 en 3.3, blijkt dat er een behoefte is aan woningen.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007 “Om de kwaliteit fan de romte”

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit van de romte', vastgesteld op 13 december 2006.

Het Streekplan zet in op de versterking van stedelijke gebieden, onder andere door het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en een duurzaam ruimtegebruik. Woningbouw en voorzieningen worden geconcentreerd in de bundelingsgebieden van de stedelijke centra. Inzet van het beleid is te zorgen voor sterke steden met voldoende draagvlak voor stedelijke voorzieningen en werkgelegenheid.

Leeuwarden is één van de bundelingsgebieden die door de provincie onderscheiden is. Het herinvullen van een binnenstedelijke locatie met een nieuw woonprogramma sluit goed aan op het beleid van de provincie.

In de Verordening Romte Fryslân 2014 zijn de beleidsuitgangspunten vertaald naar regels voor ruimtelijke projecten.


Verordening Romte Fryslân

De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Het gaat met name om beleid in het Streekplan Fryslân 2007, het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in het Barro of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet over te worden gedaan. Verder is rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk.

Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 1)

Binnen bestaand stedelijk gebied wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies, voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern. De provincie is terughoudend met het toestaan van stedelijke functies in het landelijk gebied. Uitbreidingen aansluitend op bestaand bebouwd gebied zijn wel (onder voorwaarden) toegestaan. Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in bestaand bebouwd gebied.

Wonen (artikel 3)

Artikel 3.1.1. van de provinciale verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

Regionale woningbouwafspraken

Zowel de provincie als het Rijk gaan uit van een regionale afstemming van de woningbouw- programmering. De provincie bepaalt op basis van bevolkingsprognoses en in overleg met gemeenten en regio's hoeveel woningbouwruimte er is in een bepaalde periode. Afspraken hierover in de stadsregio Leeuwarden lopen tot 2026. In de Verordening Romte gaat de provincie in op regionale afstemming en heeft de provincie tevens aangegeven dat gemeenten een actueel woonplan moeten hebben.

De gemeente Leeuwarden heeft met de partners van de stadsregio Leeuwarden woningbouwafspraken gemaakt. Deze zijn vastgelegd in de regionale woonstrategie, met behulp van een zogenoemd beleidskader.

Het Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden is in 2016 door de Raad vastgesteld. Dit geeft goed beeld van de wijze waarop het Leeuwarder woonbeleid wordt vormgegeven. De basis van het woonbeleid is de vraag naar woonruimte. Er wordt de komende decennia nog bevolkingsgroei verwacht voor de gemeente Leeuwarden. Deze groei is echter niet gelijk verdeeld over de gehele gemeente en geldt niet voor alle woningtypen en woonmilieus. De groei gaat voornamelijk plaatsvinden in het stedelijk gebied van Leeuwarden, voor de meeste dorpen wordt afnemende vraag en stabilisatie verwacht. Het is daarom van belang om tot een zorgvuldige regionale afstemming te komen zodat de bouwopgave kan landen op de juiste locaties. Met het Afwegingskader Woningbouw legt de gemeente Leeuwarden voor de komende 10 jaar keuzes in het woonbeleid vast.

In onderhavige situatie is sprake van 62 woningen. De te realiseren capaciteit valt binnen de gemaakte regionale afspraken, zoals vastgelegd in het Woningbouwprogramma tot 2026.

Geconcludeerd kan worden dat het provinciaal beleid de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat.

3.3 Gemeentelijk beleid

Welstandsnota gemeente Leeuwarden (2016)

Het welstandsbeleid van de gemeente is opgenomen in de Welstandsnota, die op 30 november 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het beleid is gericht op het in stand houden en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in de stad.

Het plangebied ligt in het gebiedstype 'Informele uitbreidingen uit de jaren 70-85'. Het merendeel van de wijken uit deze periode is gebaseerd op het woonerfconcept, waarmee het doorgaande verkeer uit de woonbuurten gehouden werd. De hiërarchie bestaat uit wijkontsluitingswegen voor doorgaand verkeer en diffuse vertakkingen via straten, erven en paden. Plattegronden laten vaak geknikte vormen zien met korte zichtlijnen en een hoge mate van beslotenheid als gevolg van voortdurend verspringende rooilijnen, zowel tussen als in blokken.


De plaatsing van gebouwen is informeel en er zijn geleidelijke overgangen tussen privé, semiopenbaar en openbaar. Er is veel aandacht besteed aan de inrichting van de (groene) woonomgeving. Laagbouw en kleinschaligheid is de norm en monumentaliteit wordt vermeden.


Alleen in de wijkcentra zijn hoogbouwaccenten en andere gestapelde gebouwen te vinden. Deze winkelcentra zijn veelal gecombineerd met andere wijkvoorzieningen, waaronder scholen en gezondheidscentra.


De kleinschaligheid uit zich door de gebroken muren en dakvlakken met wisselende kapvormen binnen een rij. Als gevolg van de willekeurige opeenstapeling van vlakken en elementen wordt de hoofdvorm niet benadrukt en ontstaat een zekere schaalloosheid.


De kleinschaligheid kan ook leiden tot onoverzichtelijkheid. De woningen hebben achtertuinen, afwisselend voortuinen of kleine groenstrookjes. Soms zijn bergingen aan de straatzijde gesitueerd. Als ook de keuken aan de voorzijde is gesitueerd, is de sociale controle op het openbaar gebied minimaal.

Bij de aanvraag voor de activiteit 'bouwen' wordt getoetst aan de welstandsnota.

Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden

Het gemeentelijk woonbeleid is in 2015 geactualiseerd en is vervat in het document Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden. De gemeente ziet de komende decennia een bevolkingsgroei voor de gemeente. Deze groei is voornamelijk te verwachten in het stedelijk gebied. Gekozen wordt voor een flexibel sturingsinstrument dat ruimte biedt om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Dit biedt marktpartijen ruimte om nieuwe initiatieven te ontwikkelen.

Het karakter van de groei is meer alleenstaanden, minder jongeren en meer ouderen. Met alle regio's in de provincie Fryslân zijn in 2013 woningbouwafspraken gemaakt. Hierbij is, vanwege een achterblijvende woningmarktontwikkeling in de daaraan voorafgegane jaren, overeengekomen om de woningbouwruimte voor de periode 2008-2016 op te rekken tot 2026.

Uit het Woningbouwkader Leeuwarden (juni 2016) blijkt dat in de gemeente Leeuwarden circa 1.780 woningen zijn vastgelegd in harde plannen (peildatum 01-12-2015). Dit betekent een actuele behoefte van 2.720 woningen. Deze woningen wil de gemeente in stedelijk gebied ontwikkelen. Woningbouw wordt voor circa 70% in een aangewezen primair gebied geconcentreerd. Het project valt buiten dit primaire woongebied. Aan woningbouw in stedelijk gebied buiten het concentratiegebied, werkt de gemeente alleen mee aan woningbouw wanneer dit de leefbaarheid in het gebied vergroot, er sprake is van herstructureringsopgave of gewenste herbestemming van overige bebouwing. Er is een overaanbod aan kleine, reguliere woningen. De gemeente werkt alleen mee aan woningbouwplannen voor woningen groter dan 65 m².

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van 62 grondgebonden woningen voor de doelgroep oudere mensen. Er is sprake van koopwoningen op een herstructureringslocatie. De voorgestelde ontwikkeling past daarmee binnen de kaders van het afwegingskader.

Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad

De gemeente Leeuwarden bevordert op haar grondgebied actief het verduurzamen van de gemeente. Deze verduurzaming richt zich op een aantal aspecten, waaronder energieverbruik, verantwoordelijk watergebruik en waterkwaliteit, ecologie en het beperken van afval. De focus ligt op de thema's energie en water. Om dit beleid te verwezenlijken, heeft de gemeenteraad op 29 november 2010 de visie Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad vastgesteld. Deze visie gold voor de periode van 2011 tot en met 2020. Bij het werken aan een duurzaam Leeuwarden staan twee ambities centraal: een klimaatbestendige stad en een klimaatneutrale energie- en warmtevoorziening. De gemeente focust op het faciliteren en aanjagen van sleutelprojecten die bijdragen aan een aardgasloze toekomst en een klimaatadaptieve gemeente in 2035.

Dit betekent dat in de bestaande woningbouw en bedrijfsgebouwen fors energie bespaard moet worden of dat er duurzaam opgewekte energie gebruikt wordt. Voor nieuwbouw betekent het dat de gemeente verdergaande doelen dan de eisen van het Bouwbesluit nastreeft en dat de gemeente de lijst Duurzaam Bouwen hanteert.

Bij de uitwerking van het bouwplan dient rekening gehouden te worden met de door de gemeente gehanteerde energienorm. Zoals verplicht, worden de woningen in ieder geval gasloos gebouwd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening.


Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.

In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behalve wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied.

Ten behoeve van de ontwikkeling is een geluidsonderzoek uitgevoerd vanwege wegverkeer over de Grovestins en de Saturnusweg (zoneringsplichtige wegen Wh). Het onderzoek is als bijlage 1 toegevoegd. Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB alleen wordt overschreden op de eerstelijnsbebouwing langs de Grovestins. De berekende geluidbelasting bedraagt maximaal Lden = 54 dB, waarmee de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde van Lden = 63 dB niet. Omdat afschermende voorzieningen vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk zijn en geluidreducerend asfalt niet binnen de projectmogelijkheden ligt, dient voor de eerstelijnsbebouwing een hogere waarde procedure te worden gevolgd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidszone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone mag de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet worden overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

Het zuidelijk gelegen industrieterrein De Hemrik is gezoneerd op grond van de Wet geluidhinder. Het plangebied is gelegen buiten de geluidszone van dit industrieterrein. Een nader onderzoek naar dit aspect is derhalve niet noodzakelijk.

Spoorweglawaai

In het Besluit Geluidhinder van 1 juli 2012 is het wettelijk kader van geluidhinder vanwege spoorwegen opgenomen. Op grond van artikel 1.4a is de zonebreedte van de trajecten in Nederland vastgesteld. Deze zonebreedte is afhankelijk van het vastgestelde geluidproductieplafond (hierna GPP). Deze GPP's zijn op 1 juli 2012 door een wetswijziging van de Wet milieubeheer voor hoofdspoorwegen van kracht geworden. GPP's zijn berekende waarden op referentiepunten en stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer. Deze referentiepunten liggen om de 100 meter op 4 meter boven lokaal maaiveld, op een vaste afstand van 50 meter aan weerszijden van het spoor. De GPP's, brongegevens en relevante besluitinformatie zijn opgenomen in het zogenaamde geluidregister. Dit register is openbaar, digitaal toegankelijk via de website van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Het plangebied is, op basis van de referentiepunten van het spoor ter hoogte van het plangebied, gelegen net buiten geluidzone van de spoorlijn Groningen-Leeuwarden (zonebreedte 100 m). Akoestisch onderzoek naar aanleiding van spoorweglawaai is daarom niet noodzakelijk. De voorkeursgrenswaarde bedraagt Lden = 55 dB en de maximale grenswaarde Lden = 68 dB. De GPP's bedragen voor de eerstelijnsbebouwing niet meer dan Lden = 55 dB.

4.3 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Maatgevende stoffen in Nederland zijn hiervoor stikstofdioxide en fijn stof.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Nederland zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden 62 woningen mogelijk gemaakt. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

De locatie is lange tijd in gebruik geweest ten behoeve van een maatschappelijke functie. Het is niet aannemelijk dat vanuit deze functie verontreinigingen in de bodem zijn ontstaan. Er is dus geen sprake van een verdachte locatie. Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek (conform NEN5740 en NEN5725) uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 2 toegevoegd. Tijdens het onderzoek zijn lichte verhoogde concentraties aangetroffen. De licht verhoogde concentraties zijn echter dusdanig dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Vanuit milieuhygienische oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging en de nieuwbouw van woningen.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving, bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleiding en (Bevb).

Voor dit plan is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit is naar voren gekomen dat het plangebied niet gelegen is binnen een invloedszone van een risicovolle inrichting, transportroute of buisleiding. Voor wat betreft het aspect externe veiligheid gelden daarom geen beperkingen voor dit bestemmingsplan.

Het is niet noodzakelijk om in het kader van dit bestemmingsplan het groepsrisico te verantwoorden. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het project op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het projectgebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het project is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20190517-2-20599). Uit de beantwoording van de vragen blijkt dat de invloed van dit project op de waterhuishouding beperkt is. Op het plan is de korte watertoetsprocedure van toepassing. Dit betekent dat Wetterskip Fryslân voor de korte procedure standaard een wateradvies verstrekt. In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Voldoende

Klimaatadaptie: In het kader van klimaatadaptie adviseert het waterschap om bij de inrichting van het plangebied te anticiperen op hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en mogelijk overstroming door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Met dit aspect is rekening gehouden door het plangebied een groene inrichting te geven.

Toename verharding: Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat bij een toename van meer dan 200 m2 aan verhard oppervlak 10% van deze toename wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is sprake van een afname aan verhard oppervlakte ten opzichte van de huidige situatie. Ten opzichte van de huidige situatie heeft het project geen versnelde afvoer van hemelwater tot gevolg. Het is daarom niet nodig om compenserende maatregelen te nemen.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem: Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt afvalwater afgevoerd op de bestaande rioleringsaansluiting. Hemelwater wordt aangesloten op de bestaande voorzieningen.

Waterkwaliteit: De aanlegwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. Er dient aangelegd te worden met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Vervolg

Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure: Bij de uitvoering wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van wateradvies.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Ten behoeve van de ontwikkeling is een ecologisch quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek besproken.

Soortenbescherming

Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect, omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming.

Naar aanleiding van de quickscan Wet natuurbescherming wordt geconcludeerd dat er ter plaatse sprake is van het voorkomen van een of meerdere strikt beschermde soort(en) beschermd onder de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn of Nationaal beschermde soorten. Het betreft de vleermuis en de steenmarter. Nader onderzoek naar het daadwerkelijk voorkomen van deze soorten is inmiddels uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 4. Geconcludeerd wordt dat er een ontheffing nodig is vanwege het voorkomen van vleermuizen. Bij het nader onderzoek naar verblijfplaatsen van huismus zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen.

Deze ontheffing voor vleermuizen is inmiddels bij de provincie aangevraagd en verleend(zie bijlage 5). Bij de ontheffingsaanvraag is een activiteitenplan opgesteld waarin mitigerende en compenserende maatregelen worden uitgewerkt voor vleermuizen. Op grond van het genoemde in het activiteitenplan kan met voldoende zekerheid worden gesteld dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Ontheffing voor de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis is daarom verleend

Daarnaast zijn er ook egels aangetroffen in het plangebied die hier hun vaste rust- en verblijfplaats hebben. Hiervoor geldt de zorgplicht. Tot slot dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen van soorten. Dit betekent dat er buiten het broedseizoen van soorten gewerkt wordt. Indien nodig zal voor aanvang van de werkzaamheden een inventarisatie plaatsvinden naar het voorkomen van eventuele nesten.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van Natuurnetwerk Nederland.

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang. Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 6 toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling per saldo een positief effect zal hebben op de stikstofdepositie. Op zichzelf komt het uit op een depositiebijdrage van 0,00 mol/ha/jaar. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

4.8 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Archeologische waardenkaart Leeuwarden

Op basis van de Archeologische waardenkaart Leeuwarden is het plangebied vrijgegeven van archeologisch onderzoek.

Partiële herziening Archeologie ontwerp 13-11-2017

De gemeente is bezig met de voorbereiding van een bestemmingsplan ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in de gemeente. Dit parapluplan is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Leeuwarden, exclusief de gronden van de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en Littenseradiel, voor zover er sprake is van archeologische (verwachtings-)waarden. Gronden waar geen onderzoek noodzakelijk is, of gronden die na onderzoek zijn vrijgegeven, zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan.

Toetsing

Onderhavig plangebied maakt deel uit van de partiële herziening Archeologie en is hierin aanwezen als 'Waarde - Archeologie 5'. Uit deze bestemming blijkt dat bij ingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 meter onderzoek nodig zal zijn. Het plangebied is groter dan 2.500 m2. Daarom is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 7 toegevoegd. Er is een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Op basis van het bureauonderzoek gold met name een hoge verwachting voor de periode ijzertijd-middeleeuwen, waaronder mogelijke aanwezigheid van terpen. Gezien de diepe ligging van het dekzand werden geen resten uit de steentijd verwacht. Bij het booronderzoek zijn geen (mogelijke) archeologische lagen of andere indicatoren aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van een vindplaats binnen het onderzoeksgebied. MUG Ingenieursbureau b.v. adviseert om geen vervolgonderzoek uit te voeren. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats ontbreken. De gemeente heeft dit advies overgenomen. Het uitvoeren van een vervolg onderzoek is niet nodig. Ook is het niet meer nodig om de dubbelbestemming Waarde - Archeologie in dit bestemmingplan over te nemen.

Het onderzoek is met de grootst mogelijke zorg uitgevoerd. Indien onverhoopt toch archeologische waarden aanwezig blijken te zijn binnen de vrijgegeven gebieden, dan geldt een meldingsplicht (artikel 5.10 van de Erfgoedwet). De melding kan bij het ministerie van OCW, bij de provincie of de gemeente gedaan worden.

4.9 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. De nieuwe inrichting voegt zich in de bestaande structuren en kenmerken van de wijk Camminghaburen. Het aspect cultuurhistorie heeft dan ook geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.10 Bedrijven- en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de milieuruimte van bedrijven voor het bestemmingsplan in beeld te brengen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk (voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar). Ten opzichte van een gemengd gebied gelden kleinere richtafstanden. Wanneer niet voldaan wordt aan de richtafstanden, moet nader onderbouwd worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven gerespecteerd wordt).

Het plangebied ligt midden in een rustige woonwijk. Op ongeveer 105 meter ten zuiden van het plangebied ligt het gezoneerde bedrijventerrein De Hemrik. Conform de Wet geluidhinder is voor dit bedrijventerrein een geluidszone vastgesteld. Het plangebied valt buiten de geluidszone. Een onderzoek inrichtingenlawaai is derhalve niet nodig. Overigens zijn op het bedrijventerrein bedrijven uit milieucategorie 3.2 toegestaan. Hiervoor geldt een afstand van 100 meter tot gevoelige functies. Aan de richtafstand wordt voldaan omdat het plangebied op meer dan 100 meter tot het bedrijventerrein is gelegen.

Daarnaast wordt in één van de woningen een kleinschalige kinderdagverblijf mogelijk gemaakt. Dergelijke bedrijven, uit milieucategorie 2, zijn passend in een dergelijke woonomgeving, zoals basisscholen dit ook zijn. Bij de kinderopvang wordt een K+R aangelegd om verkeersoverlast zoveel mogelijk te beperken. De kinderopvang wordt met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Hiervoor wordt in dit bestemmingsplan een aparte aanduiding 'kinderdagverblijf' opgenomen.

Geconcludeerd wordt dat de bedrijvigheid de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. De bedrijven worden ook niet in hun uitbreidingsmogelijkheden beperkt omdat tussen de beoogde woningen en de bedrijven reeds woningen op een kortere afstand staan. Voor de woningen is daarnaast sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.11 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een KLIC-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het gebied.

4.12 MER (Milieu effect rapportage) verantwoording

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 62 woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije mer. Derhalve is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan Camminghaburen.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Beschrijving juridische regeling

In deze paragraaf wordt de bestemming, zoals deze in de regels zijn opgenomen en op de verbeelding zijn weergegeven, beschreven.

Groen

De groene openbare stroken tussen de woningen krijgen de bestemming 'Groen'. Binnen de bestemming wordt voorzien in groenvoorzieningen en paden. In ondergeschikte mate is het gebruik als erf bij woningen mogelijk. Er wordt niet voorzien in bouwwerken, anders dan kunstobjecten, straatmeubilair, speelvoorzieningen en lage terreinafscheidingen.

Verkeer - Verblijf

De openbare ruimte die in hoofdzaak is bedoeld als verblijfsgebied en voor verkeer en parkeren is bestemd als 'Verkeer - Verblijf'. Binnen deze bestemming zijn allerlei openbare voorzieningen toegestaan.

Wonen
De woningen in het plangebied krijgen de bestemming 'Wonen' waarbinnen het stedenbouwkundig ontwerp mogelijk wordt gemaakt. Voor de woningen is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de woningen gerealiseerd mogen worden. Het gaat om woningen groter dan 65 m2 bruto vloeroppervlak (BVO). Voor de bouwvlakken voor de patiowoningen geldt een maximum bouwhoogte van 7 meter. De maximale goot- en bouwhoogte voor de rijwoningen bedraagt respectievelijk 6 en 11 meter. Het aantal woningen bedraagt niet meer dan ter plaatse aangeduid met de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'. In totaal zijn daarmee 62 woningen toegestaan.

Om de mogelijkheid van een pad in noord-zuidrichting, centraal in het plangebied, te waarborgen is een voorwaardelijke verplichting in de bouwregels opgenomen. Een gebouw mag slechts bebouwd worden wanneer de mogelijkheid van dit pad wordt gehandhaafd.

Omwille van enige uitwisselbaarheid zijn ook openbaar groen, tuinen, parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen binnen de bestemming toegestaan. Tot slot is ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf' een kinderdagverblijf toegestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorontwerp

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Leeuwarden - woningbouw Swingmastate – Friesmastate' heeft vanaf 11 juni 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn vier inspraakreacties ingediend. De reacties zijn vervolgens in een aparte reactienota, zie bijlage 9, samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. De reactie hebben geleid tot aanpassingen in de toelichting.

Zienswijzen

Vanaf 17 december 2020 heeft vervolgens het ontwerpbestemmingsplan Leeuwarden – Woningbouw Swingmastate-Friesmastate voor een periode van 6 weken ter visie gelegen. Gedurende deze periode is een zienswijze ontvangen van ProRail. ProRail constateert dat in het bestemmingsplan wordt verwezen naar de spoorlijn Sneek-Leeuwarden, terwijl dit de spoorlijn Groningen – Leeuwarden moet zijn. Verder adviseert ProRail om een aparte alinea “Spoorweglawaai” op te nemen in de toelichting van het bestemmingsplan.

De opmerkingen van ProRail zijn volledig verwerkt in het bestemmingsplan. Deze zienswijze vormt geen aanleiding om af te zien van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Vaststelling

Na de ter inzagelegging besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.3 Grondexploitatie

Voor de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële uitvoerbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarin de gemeente geen directe financiële rol of belangen heeft. De particulier kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar. Daarmee is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan middels een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

De beoogde ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' aangemerkt waarvoor in beginsel een grondexploitatieplan dient te worden opgesteld. Voor dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.