Plan: | Leeuwarden - De Zwette VI Provinciale Waterstaat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0080.03026BP00-VG01 |
Provinsje Fryslân is voornemens om een centraal provinciaal brugbedieningscentrum en een nieuw steunpunt voor Provinciale Waterstaat te realiseren aan de westkant van Leeuwarden, aan het Van Harinxmakanaal nabij het Margaretha Zelle Akwadukt. De nieuwbouw wordt gerealiseerd aan de Westelijke invalsweg en heeft de werknaam Swettehûs. Voor de aangrenzende gronden wordt van gemeentewege gewerkt aan planvorming voor invulling van bedrijventerrein De Zwette VI.
Door het uitwerken van dit planvoornemen wordt de provinciale ambitie van een circulaire economie verder vormgegeven. Reden hiertoe is de beleidsbrief Circulaire Economie van de Provinsje Fryslân van december 2017 waarin de volgende ambitie is uitgesproken: "Fryslân is in 2025 de meest gunstige ontwikkelregio van Nederland op het gebied van circulaire economie". Deze ambitie heeft invloed op alles wat de provincie doet en nog gaat doen, zeker ook op een project als het Swettehûs dat met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Uitgangspunt is dat het Swettehûs een aansprekend voorbeeldproject wordt hoe om te gaan met duurzame energievoorzieningen (het opwekken en de opslag van energie). De uitdaging is realisatie van hoge ambities op een vijftal pijlers om een icoon op het vlak van het circulair bouwen te creëren.
Dit bestemmingsplan geldt voor de gronden ter plaatse van het tijdelijke kantoor van het provinciale projectbureau Leeuwarden Vrij-Baan, en het direct aangrenzende gebied. Het gaat hierbij om gronden kadastraal bekend als (sectie P, kadastrale gemeentecode LWD00) met de perceelnummers 168 (deels), 169 (deels), 170, 171, 172, 173 (deels) en 187 (deels).
Het plangebied telt ruim 2 ha in de stadsrand van Leeuwarden. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit bestemmingsplan. De in het navolgende figuur opgenomen luchtfoto geeft een concrete indruk van het plangebied en de directe omgeving.
Figuur 1. Luchtfoto van plangebied met kadastrale informatie, links de braakliggende gronden voor de beoogde ontwikkeling van bedrijventerrein De Zwette VI, rechts het reeds bestaande bedrijventerrein
(bron: PDOK-viewer, 2018)
De locatie ligt op een markante plek: enerzijds aan het Van Harinxmakanaal, anderzijds in het zicht van de hoofdentree van Leeuwarden (de Westelijke invalsweg). Gemeentelijk uitgangspunt voor het nieuwe bedrijventerrein op deze locatie is dat hier een bijzondere en hoogwaardige bedrijvenrand tot ontwikkeling komt.
Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan Leeuwarden - Newtonpark 1-2-3 e.o. dat door de gemeenteraad van Leeuwarden op 24-06-2013 is vastgesteld. Dit bestemmingsplan ziet op een regeling met betrekking tot de bestaande bedrijventerreinen Newtonpark 1 en 2 en het aan de noordzijde naastgelegen nog te ontwikkelen bedrijventerrein Newtonpark 3. Hier geldt op basis van het geldende bestemmingsplan een uitwerkingsbevoegdheid, als vastgelegd in de enkelbestemming 'Bedrijventerrein - Uit te werken'.
Na 2013 zijn er wijzigingen in de naamgeving van de bedrijventerreinen doorgevoerd. Dit houdt in dat het plangebied van voorliggend bestemmingsplan in een gebied ligt dat nu als De Zwette VI wordt aangemerkt.
Figuur 2. Verbeelding van geldend bestemmingsplan Leeuwarden - Newtonpark 1-2-3 e.o.
Naast het voor het plangebied geldende bestemmingsplan zijn ook de volgende (overkoepelende) bestemmingsplannen van toepassing:
Daarnaast zijn de volgende bestemmingsplannen in voorbereiding die betrekking hebben op het plangebied van voorliggend bestemmingsplan, te weten:
Navolgende figuur toont het kaartfragment van de website ruimtelijkeplannen.nl met daarop de in voorontwerp beschikbare verbeelding van het bedrijventerrein De Zwette VI, waarbij tevens de diverse van toepassing zijnde plannen staan benoemd.
Figuur 3. Kaartfragment met weergave van toepassing en in voorbereiding zijnde plannen
(bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2018)
Laatstgenoemd plan zal op termijn het nieuwe planologisch-juridisch kader gaan vormen voor het gehele gebied. De planvorming en het proces rondom dit bestemmingsplantraject vordert gestaag. Op dit moment is het nog niet duidelijk of het gehele bedrijventerrein planologisch mogelijk gemaakt kan worden. Omdat de provincie zeker wil stellen dat de benodigde gebruiks- en bouwmogelijkheden voor Swettehûs eind 2019 aanwezig zijn, wordt voorliggend bestemmingsplan vooruitlopend op het bestemmingsplan voor het grotere gebied in procedure gebracht. De gemeente Leeuwarden verleent hieraan haar medewerking.
Met dit bestemmingsplan is voorts een ruim plangebied aangehouden om zodoende voldoende ruimte in het verder vormgeven van het definitieve perceel te kunnen hebben. Gronden die uiteindelijk voor de concrete invulling niet nodig blijken, kunnen alsdan bij het grotere bestemmingsplan worden betrokken. Dit is mogelijk omdat er nog geen verkaveling is vastgesteld. Hiermee is er de gelegenheid om tot een optimale indeling en begrenzing van de kavel te komen.
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 nader op het plan ingegaan. Relevant overheidsbeleid is daaropvolgend in hoofdstuk 3 uiteengezet. Een omschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit bestemmingsplan zijn verder enkele bijlagen opgenomen waarnaar in deze toelichting wordt verwezen.
Ter plaatse van het in hoofdstuk 1 omschreven plangebied bestaat het voornemen van Provinsje Fryslân om een integrale locatie voor kantoor, opslag, werkplaats, boothuis en haven ten behoeve van de afdeling Provinciale Waterstaat te realiseren. Dit project, met de naam Swettehûs, zal het nieuwe provinciale vaarwegensteunpunt in de regio gaan vormen, waarbij tevens plek wordt ingeruimd voor het bedieningscentrum van de op afstand te bedienen bruggen in de regio.
Het project Swettehûs kan als voorbeeld dienen voor de verdere ontwikkeling van het omliggende gebied en voor het thema circulair bouwen. De voor het project geformuleerde ambities op ruimtelijk niveau als wel op het niveau van duurzaamheid (circulair bouwen) vormen in navolgende dan ook de basis voor de beschrijving van het planvoornemen.
Ten behoeve van het planvoornemen is door DAAD Architecten uit Beilen een contourendocument opgesteld. Dit document bevat de vertrekpunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van het Swettehûs. Daarnaast is het een inspirerend document om tot een hoogwaardige en duurzame ontwikkeling op locatie te komen. Voor de betrokken partijen wordt hiermee houvast geboden voor het vervolgproces, als geformuleerd in navolgende ruimtelijke ambities:
1. Markeren van de plek aan de entreeweg van Leeuwarden
Het Swettehûs wordt ontwikkeld als een bijzondere markering aan de entreeweg van Leeuwarden, in samenhang met het aquaduct. Vanaf de weg gezien is er een kort moment dat de locatie zichtbaar is, rijdend in de richting van Leeuwarden. De korte tijdspanne vraagt om een sterk beeld, dat de functie en betekenis van het gebouw in één oogopslag toont. De wens om met het bedieningscentrum uit te kijken over de spoorbrug leidt tot een hoger, goed zichtbaar gebouw, dat kan bijdragen aan het invullen van de ambitie van een bijzonder, markant punt.
2. Markeren van de plek aan het kanaal
De relatie tussen het gebouw en het terrein met het kanaal is het tweede belangrijke aanknopingspunt voor de ontwikkeling. Het Swettehûs wordt een belangrijk nieuw centraal punt van waaruit vaarwegonderhoud wordt verricht en wordt gecoördineerd. Dit kan met de situering en typologie van het gebouw, haven en de terreininrichting zichtbaar worden gemaakt. Het Swettehûs kan tevens als bijzonder, markant punt aan het kanaal dienen. Door de aanwezigheid van wachtplaatsen voor de brug is het ook een levendige plek. De kanalen met hun oevers zijn verder het gezicht van de provincie. Uitgangspunt is dan ook om de oevers vrij van gebouwen, opslag, hekken en parkeerplaatsen te houden. De ambitie is om de landschappelijke continuïteit van de oeverzone (groen en natuurlijk karakter) te waarborgen en te versterken.
3. Uitstraling: professionele werkplaats met interactie tussen functies en gebruikers
In het Swettehûs worden verschillende werkafdelingen van Provinciale Waterstaat samengebracht, te weten de brugbediening en werkplaatsen voor het onderhoud van vaarwegen en bruggen. De ruimtelijke ambitie is het Swettehûs als een professionele, levendige werkomgeving te ontwikkelen waar zowel werknemer als bezoeker deel uit maakt van de activiteiten.
Het uitgangspunt is dat de afdelingen geen afzonderlijke gebouwen krijgen, maar dat deze op één terrein worden samengevoegd (rekening houdende met de specifieke eisen van de functies). Belangrijk is dat de samenwerking en interactie tussen de verschillende afdelingen tot uiting komen in de bebouwing. Dit kan door één gebouw te realiseren, maar een samenhangend ensemble van gebouwen is ook een mogelijkheid. De integratie biedt kansen voor een verhoogde samenwerking, kennisdeling en een efficiënt (flexibel) ruimtegebruik.
In het ontwerp verder zal aandacht zijn voor het evenwichtig, op gelijkwaardig niveau, samenbrengen van de verschillende bedrijfsculturen. Daarnaast is aandacht nodig voor de goede logistiek vanuit het functioneren van de verschillende afdelingen en de veiligheid van bezoekers- en gebruikersstromen.
4. Flexibel gebouw en terreininrichting
Er is behoefte aan een flexibel gebouw omdat het aantal werknemers door de dag, de week en het jaar heen wisselt. Bijeenkomsten variëren sterk in grootte en er zijn verschillen tussen de zomer- en winteractiviteiten. Er is geen eenduidig beeld wat de toekomst gaat brengen in de te verrichten werkzaamheden (een mogelijkheid is bijvoorbeeld meer regie- en overlegwerk op locatie door werkzaamheden uit te besteden en daardoor minder behoefte aan werkplaatsfuncties). Hierom is de ambitie voor de ruimtelijke opzet van het gebouw en het terrein dat rekening wordt gehouden met veranderende werkzaamheden in de toekomst. Dit kan door uit te gaan van enige overmaat in het terrein en flexibel gebruik na te streven, rekening te houden met zowel krimp- als uitbreidingsmogelijkheden en een 'neutraal' vormgegeven gebouw dat in de loop van de tijd verschillende gebruiksfuncties kan accommoderen.
5. Swettehûs als voorbode van nieuw duurzaam bedrijventerrein
Het Swettehûs wordt het eerst gerealiseerde gebouw in het gebied als mogelijke voorbode van een nieuw, duurzaam bedrijventerrein. De ruimtelijke ambitie is om dat ook zichtbaar te maken. Dit kan door materiaalkeuze, maar ook de terreininrichting kan hierin bijdragen. De belangrijkste duurzaamheidsambities die zijn geformuleerd betreffen:
6. Publieke uitstraling
De overkoepelende ambitie is dat het Swettehûs een kwalitatieve, publieke uitstraling krijgt. Het gebouw en terrein tonen zich openlijk aan de omgeving en het publiek wordt de mogelijkheid geboden om iets te zien en te ervaren van de functie en betekenis van de plek. Aandacht voor de publieke uitstraling leidt tot de volgende uitgangspunten:
Vorengenoemde ruimtelijke ambities hebben op diverse thema's geleid tot het hiernavolgende Kernprogramma van Eisen waarmee bij de verdere uitwerking van het plan rekening wordt gehouden. Het programma leidt tot de constatering dat een groot deel op maaiveld zal worden gerealiseerd. Wat betreft de bebouwing zal circa 50% op maaiveld kunnen worden gerealiseerd en de overige 50% op de verdiepingen.
Bedieningscentrum
Het bouwprogramma van het hoofdgebouw betreft in ieder geval het bedieningscentrum met ruimte voor minimaal 20 bedienplekken voor brugbedieners. Het gaat om sterk seizoensgebonden werk dat ook sterk kan variëren per dagdeel. Het brugbedieningscentrum wordt een afgesloten gebouwdeel met beperkte toegankelijkheid waar geconcentreerd gewerkt kan worden. De ruimte is geklimatiseerd en schoon. Daarnaast is sprake van ondersteunende ruimten, zoals een kantine, sanitaire ruimten, flexibele werk- en overlegruimten die door zowel het bedieningscentrum als het steunpunt zijn te gebruiken.
Magazijn en werkplaats
Het steunpunt maakt gebruik van een magazijn en werkplaats die ook een plek in het hoofdgebouw kunnen krijgen. De invulling van deze functies zijn sterk met het buitenterrein verbonden, kennen een halfklimaat en zijn relatief vuil. Personeel van het steunpunt heeft ook de mogelijkheid van enkele eigen kantoorplekken en sanitaire ruimten met verwarmd klimaat.
Terreinontsluiting
Aan de zuidzijde sluit het perceel aan op de ontsluitingsweg van het bedrijventerrein. Dit is een doodlopende weg. In de ontwikkeling kan worden gekozen deze weg door te laten lopen tot aan het kanaal (als fietspad bijvoorbeeld) of deze bij de terreingrens te laten stoppen. In ieder geval zal rekening worden gehouden met een keerlus voor auto's en vrachtverkeer ter plaatse.
Buitenopslag, terreinstalling en afsluitbaarheid
Er dient op het terrein afgescheiden van de bebouwing rekening te worden gehouden met de opslag van diverse voer- en vaartuigen, brandstoffen, afval en andere zaken. Afscheiding is nodig vanwege brandgevaar en mogelijke (geur)overlast. Overige opslag kan overdekt of ruimtelijk afgeschermd plaatsvinden. Het terrein moet voorts afsluitbaar zijn in verband met de aanwezigheid van buitenopslag van materieel en materiaal.
Haven
De haven is een afsluitbare ligplaats voor schepen van de provincie. Omdat de haven rustig water nodig heeft, dient de invaaropening afsluitbaar te zijn. De invaaropening van de nieuwe haven bij het Swettehûs kan zowel achter, tussen als voor de wachtplaatsen bij de spoorbrug komen en heeft bij voorkeur een hoek van maximaal 45 graden ten opzichte van het kanaal. Om kleine boten uit het water te halen, is voorts een scheepshelling nodig.
Kade
Er wordt in de haven van Swettehûs uitgegaan van een kade van 85 m en een loskade van 35 m. Op de kade moet ruimte zijn om te werken, te parkeren en veilig te kunnen lopen waardoor van een breedte van de kade van 11 m wordt uitgegaan.
Boothuis
Het boothuis is bedoeld voor kleinere vaartuigen en niet voor grote werkschepen. Werkzaamheden aan schepen worden in de open lucht gedaan en niet in het boothuis. Het boothuis omvat in ieder geval een dak en wanden, omwille van veiligheid en regenwering. In beginsel wordt van een boothuis van circa 5 m x 8 m uitgegaan.
Keermogelijkheden
Op het terrein wordt van een keerlus van circa 12,5 m voor busjes uitgegaan. De keermogelijkheid voor zwaarder verkeer (vrachtwagens met opleggers) ten behoeve van de bevoorrading van magazijnen dient nader te worden bepaald. Het terrein ligt voorts aan het einde van de ontsluitingsweg van het bedrijventerrein waar rekening dient te worden gehouden met een keerlus voor vrachtwagens met opleggers (zie 'terreinontsluiting' in voorgaande) .
Parkeren
Het parkeren moet op eigen terrein worden opgelost. Ruimte is nodig voor zowel personenauto's als werkverkeer waarbij enige overloopcapaciteit gewenst is. Uitgangspunt is het creëren van 54 parkeerplaatsen. Verder dient rekening te worden gehouden met oplaadpalen en/of plekken voor elektrische auto's en werkbussen. Daarnaast is het gewenst om fietsgebruik te stimuleren door realisatie van goede fietsvoorzieningen, zoals fietsenstallingen met oplaadpunten.
Vrijwaringszone en wachtplaatsen scheepvaart
Langs het Van Harinxmakanaal ligt een vrijwaringszone die vrij van bebouwing en andere obstakels dient te blijven omwille van de veiligheid van de scheepvaart (vrij zicht). Langs de oever wordt op het water gedacht aan wachtplaatsvoorzieningen voor de scheepvaart voor de spoorbrug, waarbij de beroepsvaart vanwege de doorstroming en veiligheid bij voorkeur achter de recreatievaart ligplaats inneemt. Het ligt niet in de bedoeling dat recreanten en schippers bij de wachtplaatsen de oever kunnen betreden.
Gezondheid
Voor het personeel en de bezoekers wordt het terrein zodanig ingericht dat de gebruiker wordt gestimuleerd om te bewegen en naar buiten te gaan.
Uitwerking in modellen
Voorgaande heeft tot een uitwerking in diverse modellen geleid. Hierin moet nog een definitieve afweging plaatsvinden. In de loop van het planproces wordt gewerkt aan beeldmateriaal die het planvoornemen ondersteunen.
In december 2017 heeft Provinsje Fryslân zich met de beleidsbrief Circulaire Economie aan de circulaire economie (kringloopeconomie) verbonden. De circulaire economie is een economisch systeem gebaseerd op het minimaliseren van grondstofgebruik door hergebruik van producten, onderdelen en hoogwaardige grondstoffen. Het systeem bevat gesloten kringlopen waarin producten hun waarde zo min mogelijk verliezen, waarbij hernieuwbare energiebronnen worden gebruikt en het systeemdenken centraal staat.
De circulaire economie is in opkomst omdat afval en verspilling steeds meer taboe worden. Ondernemers knopen meer en meer het uiteinde van de ene keten aan het begin van een andere. Tegelijkertijd ontwikkelen ze daarbij nieuwe verdienmodellen. De circulaire economie gaat naast slim omgaan met grondstoffen, ook over duurzame energie, behoud van cultuur en biodiversiteit en welzijn. In Fryslân is het onderwerp sinds de oprichting van de Vereniging Circulair Friesland (VCF) goed op de kaart gezet en geldt Fryslân in toenemende mate als voorbeeldregio in Nederland en Europa.
Met voorliggend plan voor het Swettehûs wil de provincie nu een circulair icoon realiseren. De uitdaging is realisatie van hoge ambities op een vijftal pijlers om een symbolisch project op het vlak van het circulair bouwen te creëren. Hiertoe is een ambitiedocument opgesteld door adviesbureau Draaijer+Partners uit Groningen (rapportage 170388 Leeuwarden, Circulaire ambitie Swettehûs, Groningen, 28-06-2018) waarin de diverse ambities zijn benoemd en uitgewerkt. Het Swettehûs kan op basis van de volgende vijf onderwerpen met bijbehorende ambities in dit document worden gekenschetst:
1. Een energieke en gezonde werkomgeving
2. Gerealiseerd met 100% circulaire grondstoffen
3. Flexibel en adaptief
4. Zelfvoorzienend met behulp van een lokaal collectief energienetwerk
Deze ambitie heeft betrekking op een zelfvoorzienend gebouw. Bij het gebruik van het gebouw kan ook worden gekeken naar een zelfvoorzienend gebruik, bijvoorbeeld op het gebied van voedsel en afval.
5. Maakt optimaal gebruik van de waterrijke omgeving
Voor de invulling van vorengenoemde circulaire ambities zijn diverse mogelijkheden genoemd die in de verdere planuitwerking kunnen worden betrokken. Voorliggend bestemmingsplan biedt in dat kader ook de ruimte om te kunnen experimenteren met duurzame energievormen, alsmede een voortrekkersrol hierin te vervullen.
Voor besluiten en plannen die leiden tot ontwikkelingen met mogelijk belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu, geldt de verplichting tot het uitvoeren van een milieueffectrapportage (m.e.r.). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De activiteiten en drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
Het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan voor de Zwette VI biedt een ruimtelijk kader voor diverse bedrijfsactiviteiten die voorkomen in bijlage C en D van het Besluit m.e.r., alsmede de mogelijke aanleg van een haven (categorie C4/D4) en wijzigingen in de primaire kering langs het Van Harinxmakanaal (categorie D3.2). Hierom is door adviesbureau Sweco voor het gehele gebied van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Leeuwarden - De Zwette VI een planMER opgesteld.
De commissie m.e.r. heeft het planMER inmiddels goedgekeurd (Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop d.d. 13 september 2018, projectnummer 3223). Voorliggend bestemmingsplan is dan ook mede tot stand gekomen op basis van de milieu-informatie die in dit goedgekeurde planMER is opgenomen. Het planMER is derhalve ook onderdeel van de onderbouwing van voorliggend planvoornemen. Het planMER met bijbehorende onderzoeken is bij de totstandkoming van hoofdstuk 4 over de omgevingsaspecten in dit bestemmingsplan betrokken.
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De tekst in artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft het volgende voor: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Voor het plangebied geldt dat op grond van het bestemmingsplan Leeuwarden - Newtonpark 1-2-3 e.o. al sprake is van een uitwerkingsbevoegdheid om te kunnen ontwikkelen voor bedrijvigheid. De eerste gebiedsontwikkeling is nu met voorliggend bestemmingsplan voor het Swettehûs het geval, maar dan specifiek voor een maatschappelijk georiënteerde functie van algemeen belang, te weten het centraal provinciaal brugbedieningscentrum met werkhaven voor Provinciale Waterstaat.
Het gaat hierbij niet om een standaardfunctie die als stedelijk valt te typeren, maar om een specifieke functie (gecentraliseerde brugbediening) die in combinatie met de werkhaven alleen op deze plek in het landelijk gebied langs het Van Harinxmakanaal gerealiseerd kan worden. Er is geen geschikte locatie voor deze specifieke combinatie van functies op een andere (bestaande) locatie denkbaar.
Het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente geeft uitgangspunten voor bestemmingsplannen. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van het relevante beleid voor het planvoornemen.
Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet op 13 nationale belangen. Hierbuiten hebben decentrale overheden beleidsvrijheid, omdat zij beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Dit bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met nationale belangen uit de SVIR, met uitzondering van nationaal belang 13 betreffende een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming die bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten geldt. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), dat verwijst naar het Bro. Op de ladder is reeds in paragraaf 2.3 ingegaan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerst verantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, d.d. 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.
Het geldende ruimtelijk beleid van Provinsje Fryslân is opgenomen in het op 13-12-2006 vastgestelde Streekplan Fryslân 2007. Het streekplan bevat de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen moeten plaatsvinden. Leeuwarden ligt centraal in de provincie en heeft een stedelijke uitstraling met diverse soorten bedrijvigheid en allerlei (hoog)stedelijke voorzieningen die voor heel Fryslân van betekenis zijn. Het is eveneens dé banenmotor van Fryslân: circa 25% van de totale Friese werkgelegenheid is in Leeuwarden geconcentreerd. De stad is in het streekplan aangemerkt als één van de zes stedelijke bundelingsgebieden. De provincie kiest voor een versterking van de positie van Leeuwarden als provinciale hoofdstad. Binnen het Streekplan wordt uitgegaan van de aanleg van de Haak om Leeuwarden, Westelijke invalsweg en de Noordwesttangent. Hiermee samenhangend ontstaan aan de (zuid)westkant van Leeuwarden mogelijkheden voor nieuwe bedrijvigheid in vooral het modern-gemengde segment.
De provincie streeft naar aansluiting van het type en de schaal van de werkfuncties bij de kernenstructuur. Er zijn specifieke vestigingscondities opgesteld om nadelige effecten te voorkomen en juist positieve effecten te genereren. Leeuwarden kan samen met Drachten en Heerenveen de ruimte bieden aan alle bedrijfscategorieën, passend bij hun positie en omvang. Voldoende voorraad van bedrijventerrein is bij de stedelijke centra daarnaast van belang om adequaat en snel op de behoeften van bedrijven in te kunnen spelen, zowel kwantitatief als kwalitatief. De provincie acht het van belang dat werkfuncties en voorzieningen ook op het niveau van een kern op de goede plekken terecht komen. Hiervoor zijn de gemeenten primair verantwoordelijk.
Provinciale Staten hebben op 26-03-2014 het document Grutsk op ‘e Romte als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.
Steeds meer burgers, overheden en bedrijven zijn zich ervan bewust dat we onze lineaire economie moeten veranderen in een circulaire economie. Provincie Fryslân wil dat Fryslân in 2025 de meest gunstige ontwikkelregio van Nederland is op gebied van circulaire economie. Hiertoe is de provinciale beleidsbrief Circulaire Economie in 2017 opgesteld.
Provinsje Fryslân ziet de overgang naar een circulaire economie als een geweldige kans voor het Friese midden- en kleinbedrijf (MKB) om geld te verdienen aan nieuwe circulaire business modellen. Daarmee kan het MKB nieuwe werkgelegenheid creëren. De provincie wil vanuit Fryslân een ambitieuze bijdrage leveren aan het wereldwijde doel om efficiënter om te gaan met onze natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen.
Er wordt gewerkt aan de volgende doelen:
De provincie wil zelf het goede voorbeeld geven. Dat wordt gedaan door bijvoorbeeld meer circulair in te kopen. Daarnaast wil Provinsje Fryslân anderen stimuleren om ook actief aan de slag te gaan. De provincie treedt naar buiten als inspirator en stimulator.
In de beleidsbrief Circulaire Economie uit 2017 staat de hoge ambitie beschreven hoe de Provinsje Fryslân in een brede aanpak samen met anderen aan de slag wil en wat er gedaan moet worden om de circulaire economie te ondersteunen. Op drie manieren wil de provincie haar doel bereiken, door te:
Provinsje Fryslân wil de circulaire economie stimuleren door samen met andere partijen actief aan de slag te gaan én zelf het goede voorbeeld te geven. Provinsje Fryslân gaat dit realiseren door te doen, te leren en te vertellen.
Op 21-02-2018 is de wijzigingsverordening Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is een hernieuwde vaststelling van de verordening uit 2014. In de verordening zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan, maar ook daarna opgestelde structuurvisies) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onderscheid gemaakt tussen bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied. Voor bestaand stedelijk gebied geldt een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied.
Het plangebied van dit bestemmingsplan is op het provinciaal kaartmateriaal aangegeven als buiten bestaand stedelijk gebied. In artikel 1.1.1, eerste lid van de verordening is opgenomen dat in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied geen bouw- en gebruiksmogelijkheden mogen worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies. Als uiteengezet in paragraaf 2.3 van deze bestemmingstoelichting wordt de voorgenomen ontwikkeling niet als stedelijke functie getypeerd, maar als activiteit gezien die juist in combinatie met de werkhaven op deze locatie moet worden gesitueerd. Er komen vanwege het bijzondere karakter geen andere plekken voor vestiging in beeld.
In de Intergemeentelijke Structuurvisie Nieuw-Stroomland uit 2011 ontvouwden de gemeenten Leeuwarden, Littenseradiel en Menameradiel hun plannen voor het gebied ten zuiden en ten westen van Leeuwarden. Het plangebied van voorliggend planvoornemen ten behoeve van het Swettehûs ligt in zijn geheel in het aangegeven structuurvisiegebied, betreffende deelgebied 5 – overgangsgebied.
Doel van de structuurvisie is om ruimte te scheppen voor duurzame initiatieven ten behoeve van de transitie van Leeuwarden naar een zogenaamde ‘Full Sustainable City’. Dat vergt de nodige afstemming om enerzijds aantasting van het landschap te voorkomen en anderzijds de ruimtelijke kwaliteit van het gebied met een scherpe overgang tussen stad en land te versterken. Naast autonome ontwikkelingen als de aanleg van de Haak om Leeuwarden en de ontwikkeling van De Zuidlanden zetten de gemeenten in op nieuwe stedelijke functies als het Energiepark en de uitbreiding van bedrijventerrein. Deze projecten hebben een duurzaam karakter of worden op een duurzame manier ingevuld.
Fragment 4. Fragment Structuurvisiekaart
De structuurvisie mondt uit in een ontwikkelingsrichting per deelgebied. Met name tussen de Haak om Leeuwarden en de huidige stadsrand van Leeuwarden zijn er goede mogelijkheden om de ambities te realiseren. Het gebied ten westen en ten zuiden van de Haak om Leeuwarden houdt een overwegend open karakter, met aandacht voor cultuurhistorisch bepaalde lijnen en elementen.
Deelgebied 5 waarin het plangebied van dit bestemmingsplan ligt, is het overgangsgebied van platteland naar de stad. Vooral vanuit het water is dit dé stadsentree en is er een sterke verbinding met de stad. Aan de zuidoostzijde ligt de stedelijke bedrijvigheid van de Newtonparken. In de bestaande bedrijventerreinen Newtonpark I en II zijn in de visie geen nieuwe eisen gesteld ten aanzien van de huidige bedrijven. Dit geldt wel voor nieuwe bedrijven en ontwikkelingen. Zo is Newtonpark III gereserveerd voor toekomstige uitbreidingen.
In aansluiting aan de bestaande Newtonparken I en II kan de stedelijke dynamiek van Leeuwarden hier uitbreiden met bedrijven en energieproductie. Er komt duurzame energieproductie (o.a. het Energiepark), waarbij wordt gestreefd naar een energieneutraal deelgebied. De ambitie is om langs de Westelijke invalsweg hiermee onderscheidende werklocaties te realiseren met een hoge beeldkwaliteit voor bebouwing. Zowel de bebouwing als de aangrenzende buitenruimte versterken elkaar.
Samengevat betreffen de ruimtelijke ambities voor dit deelgebied:
Wat betreft duurzaamheidsambities wordt ingezet op:
Duurzaamheidsambities gelden voor het gehele structuurvisiegebied. Het planvoornemen voor de realisatie van het Swettehûs met ambitieuze uitgangspunten op het vlak van circulaire economie past hier uitstekend in.
Leeuwarden is eerst en vooral hoofdstad van Fryslân. Hoofdstad van een provincie met een groen, waterrijk en wijds landschap, een eigen taal en een eigen cultuur. Leeuwarden heeft ook belangrijke voorzieningen op het gebied van wonen, werken, cultuur, recreatie, onderwijs en gezondheidszorg. Leeuwarden is van belang als woonstad en als banenmotor van Fryslân. Voor dit bestemmingsplan is pijler 4 betreffende ‘werken & ondernemen’ van toepassing; Leeuwarden wil de banenmotor van Fryslân blijven en biedt ondernemers daarom de ruimte. Op basis van onder meer dit thema kan de stad zich in de toekomst verder blijven ontwikkelen. Voorwaarde voor de verdere ontwikkeling is wel dat onder meer de bereikbaarheid op orde is.
Leeuwarden bevordert op haar grondgebied actief het verduurzamen van de gemeente. Deze verduurzaming richt zich op een aantal aspecten waaronder energieverbruik, verantwoordelijk watergebruik en waterkwaliteit, ecologie en het beperken van afval. De focus ligt op de thema’s energie en water. Op 29-11-2010 is hiervoor de visie Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad, voor de periode tot en met 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Aan dit programma is een uitvoeringsprogramma Slim met Energie en Water (2011-2014) en het programma Groen Werkt! (2014-2017) gekoppeld.
Duurzame ontwikkeling
Het doel van de ambitieuze duurzaamheidsvisie is dat de gemeente in haar energieverbruik kan voorzien zonder gebruik van fossiele brandstoffen. Dit betekent dat in de bestaande woningbouw en bedrijfsgebouwen fors energie bespaard moet worden of dat er duurzaam opgewekte energie gebruikt wordt. Voor nieuwbouw betekent het dat de gemeente vergaande energienormen nastreeft en dat de gemeente de lijst ‘Duurzaam Bouwen’ hanteert.
Duurzame inrichting
Ambities ten aanzien van de thema’s Water en Duurzame Energie kunnen worden vormgegeven door:
Openbare ruimte
Voor de inrichting van de openbare ruimte is het Kwaliteitsdocument Openbare Ruimte van de gemeente Leeuwarden leidend.
Water(technologie) en ecologie
Nieuwe watertechnologie kan ook het aanwezige watersysteem versterken. Zuivering van licht verontreinigd afvalwater in bijvoorbeeld helofytenfilters of zuiverende oevers kan bijdragen in het waterbergende vermogen en de ecologische en belevingswaarde van het water te verhogen. Bestaande en nieuwe waterlopen kunnen een bijdrage leveren aan het versterken van de ecologische waarden. Voor de bebouwing kan een bijdrage aan ecologische structuren het aanleggen van groene daken zijn. Onder voorwaarden kan hier bij de gemeente subsidie voor worden aangevraagd. Groene daken dragen bij aan het vasthouden van water, waarmee ze naast de ecologische waarde ook aan een reductie van de piekbelasting op het riool kunnen bijdragen.
In de Energieagenda Leeuwarden 2016 - 2020 stelt de gemeente Leeuwarden twee duurzaamheidsdoelen die in 2020 behaald dienen te zijn. Het eerste doel is om in 2020 een energiebesparing in de woningbouw te realiseren. Omdat het om woningbouw gaat is dit doel niet relevant voor voorliggend plan. Het tweede doel betreft het opwekken van 1,41 PJ duurzame energie in 2020, waarbij een energiemix wordt voorgesteld van zonnestroom, restwarmte, geothermie, biogas en (in kleine hoeveelheden) wind. Om deze doelen te verwezenlijken wordt een proactieve rol van de gemeente voorop gesteld; de gemeente geeft het goede voorbeeld. Er worden door de gemeente geen subsidies verstrekt. Ingezet wordt op het toepassen van revolverende middelen en leningen met een lage rente.
Op 14-12-2015 is het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoerplan 2011 - 2025 (GVVP) in het kader van de harmonisatie van beleid opnieuw vastgesteld. Er is geen aanleiding geweest om het eerdere beleid rigoureus aan te passen. Wel heeft aanscherping plaatsgevonden om een grotere bijdrage te leveren aan een duurzame mobiliteit. De ambitie is en blijft Leeuwarden als economisch, ruimtelijk, sociaal en cultureel centrum van Fryslân verder te ontwikkelen. Een goede bereikbaarheid van de stad is daarvoor essentieel. Het leidmotief van het verkeers- en vervoerbeleid blijft daarom: ‘de complete stad bereikbaar’.
De stadsring is de kransslagader en het vliegwiel van de stad. De ring verbindt alle wijken en bedrijventerreinen. Daarom heeft doorstroming van het autoverkeer er prioriteit. Op de stadsring is er veel kruisend fiets- en voetgangersverkeer. De gemeente wil dat zo veilig mogelijk maken. Daarom wordt gekozen voor ongelijkvloerse oplossingen (mits inpasbaar en kosteneffectief) of veilige, gefaseerde oversteken waarbij de fietser of voetganger per fase één rijstrook kruist of met verkeerslichten. Kruisingen in de stadsring worden in principe met een verkeersregelinstallatie geregeld. Op de meeste plaatsen is dat vanuit het oogpunt van verkeerscapaciteit en -doorstroming het meest optimaal. Daar waar een oplossing met een rotonde mogelijk is, zonder dat deze de doorstroming nadelig beïnvloedt, kan de gemeente kiezen voor een (turbo)rotonde.
Voor de bedrijventerreinen aan de westkant van de stad is de Haak om Leeuwarden van groot belang. Door de aanleg van de Haak wordt het verkeer al buiten de stad verdeeld over de juiste route, zodat het stedelijke wegennet niet meer onnodig wordt belast. De Haak vervult daarmee dan ook een doorgaande verkeersfunctie. De nieuwe Westelijke invalsweg verbindt de Haak rechtstreeks met de stadsring en de kantorenhaak. Het tracé volgt onder andere de Marshallweg en sluit vervolgens aan op het Stephenson viaduct. Op termijn verliest de Hendrik Algrawei (N31) hierdoor de verkeersfunctie. Verder zullen de wegen in het plangebied als gebiedsontsluitingsweg fungeren.
Wat betreft het parkeren geldt als nadrukkelijk uitgangspunt dat het Swettehûs in de eigen parkeerbehoefte dient te voorzien. Hier wordt in het Kernprogramma van Eisen reeds rekening mee gehouden. Er wordt vooreerst uitgegaan van een parkeervoorziening voor 54 auto's met nog enige overloopcapaciteit .
Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene wat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief met het gemeentelijke welstandsbeleid geregeld. Dit is vastgelegd in de op 30-11-2015 door de raad vastgestelde 'Welstandsnota Leeuwarden 2016'.
De geldende welstandsnota biedt onvoldoende toetsingskader voor het te zijner tijd op grond van dit bestemmingsplan beoordelen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bij recht uitvoeren van de voorgenomen bouwontwikkeling. Hierom zal van gemeentewege voor het plangebied een van toepassing verklaring plaatsvinden van een welstandskader uit de geldende welstandsnota dat als meest passend kan worden aangemerkt. Dit betreft het welstandskader 'Bedrijventerrein' dat in navolgende figuur is getoond. De in dit welstandskader geformuleerde welstandscriteria bieden voldoende richting om een goede welstandstoets te kunnen uitvoeren voor het Swettehûs. Geconstateerd is namelijk dat het ruimtelijk ambitieniveau specifiek voor uitvoering van het Swettehûs (zie paragraaf 2.1.1) hoger ligt dan het algemeen geldend ruimtelijk ambitieniveau voor bedrijventerreinen. Er mag dan ook meer ruimtelijke kwaliteit worden verwacht dan bij regulier bedrijventerrein het geval is.
Figuur 5. Van toepassing te verklaren welstandskader, benoemd onder criteria
Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een bestemmingsplan naar voren komen. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie met dit bestemmingsplan ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortkomen uit de omgevingsaspecten beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plan. Aan de hand van redeneringen op basis van het definitieve - en goedgekeurde - milieueffectrapport (planMER) met bijbehorende onderzoeksrapportages, en ook het reeds opgestelde voorontwerpbestemmingsplan voor bedrijventerrein De Zwette VI, kan de uitvoerbaarheid van het voorliggend plan voor realisatie van het Swettehûs worden aangetoond.
Normstelling en beleid
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
In verband met planontwikkeling van het gehele gebied is ten behoeve van het planMER een ecologisch onderzoek door Altenburg & Wymenga uitgevoerd. In deze zogeheten ecologische beoordeling (A&W-notitie 2793, d.d. 03-04-2017), die als bijlage is bijgevoegd, zijn de kansen en risico’s geïnventariseerd ten aanzien van geldende wet- en regelgeving met betrekking tot natuur. Dit zijn de Wet natuurbescherming (Wnb), het Natuurnetwerk Nederland (NNN) - voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) - en eventuele andere vormen van regelingen ten aanzien van natuurbescherming.
Omdat de Wnb bepaalt dat alle projecten en handelingen moeten worden getoetst of zij negatieve effecten kunnen hebben op Natura 2000-gebieden, is een ‘Voortoets’ uitgevoerd. Hierin is bepaald welke aangewezen natuurwaarden van Natura 2000-gebied Groote Wielen en de Alde Feanen mogelijk negatieve effecten ondervinden door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen. In het onderzoek zijn instructies geformuleerd en daaraan zijn conclusies verbonden ten behoeve van het op te stellen bestemmingsplan voor het gehele gebied. Deze instructies en conclusies zijn tevens van toepassing op het Swettehûs en de direct omringende gronden die met dit bestemmingsplan voorliggen.
Toetsing
VOORTOETS NATURA 2000
Overigens geldt dat de ontwikkeling van De Zwette VI in het kader van de PAS is aangemeld als prioritair project. Prioritaire projecten zijn projecten van aantoonbaar nationaal of provinciaal maatschappelijk belang. Voor deze projecten wordt in het PAS ontwikkelingsruimte gereserveerd.
OVERIGE GEBIEDSBESCHERMING
Het nieuwe bestemmingsplan veroorzaakt geen conflict met wet- en regelgeving ten aanzien van overige vormen van gebiedsbescherming (NNN, aangewezen ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied).
SOORTENBESCHERMING
In dit bestemmingsplan zijn voorwaarden opgenomen om te voorkomen dat het open water van het Van Harinxmakanaal wordt verstoord door licht. Dit geldt zowel voor de aanleg als het gebruik van het Swettehûs. Daarmee wordt afgedwongen dat er maatregelen worden getroffen in de planuitwerking. Om deze reden zijn er geen negatieve effecten te verwachten op vliegroutes van de zwaar beschermde meervleermuis en watervleermuis als gevolg van lichtverstoring. Er is daarom geen knelpunt met de Wnb ten aanzien van deze soorten. De beoogde herinrichting veroorzaakt geen conflict met de Wnb, mits voorkomen wordt dat de beoogde werkzaamheden verstoring veroorzaken van broedende vogels en hun nesten. Er zijn verschillende mogelijkheden om conflicten met de Wnb op dit punt te voorkomen. In de bijgevoegde ecologische beoordeling is daarop nader ingegaan.
Conclusie
Onder de hiervoor omschreven voorwaarden en de opgenomen beschermingsregeling in dit plan, om lichtverstoring bij het Van Harinxmakanaal tijdens de aanleg maar ook bij het gebruik van de gronden vanwege vliegroutes van vleermuizen te voorkomen, kan het planvoornemen ecologisch gezien uitvoerbaar worden geacht.
Wet- en regelgeving
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet. De kern van deze wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan vanwege de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient vanwege voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Normstelling en beleid
Gemeenten moeten inzichtelijk maken hoe zij op een verantwoorde manier het archeologisch belang in de ruimtelijke afweging hebben betrokken. Provincies hebben hierbij een toetsende rol. Provinsje Fryslân heeft hiertoe als toetsingskader de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) opgesteld. Hierop zijn alle bekende archeologisch waardevolle terreinen aangegeven. Bovendien geeft de kaart de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische waarden aan.
De gemeente heeft met de beleidsnota Archeologische Monumentenzorg Leeuwarden (AMzL) uit 2014 haar archeologische koers vastgesteld en uitgezet. Met een eigen archeologisch beleidsplan kiest de gemeente ervoor de eigen keuzes voor alle betrokkenen helder te maken. Er wordt duidelijk naar voren gebracht hoe en waarom de gemeente Leeuwarden zorgdraagt voor haar kwetsbare bodemarchief en welke consequenties dat heeft. Dit beleid is afgestemd met de provincie, maar geeft een eigen invulling aan de manier waarop Leeuwarden omgaat met archeologie.
In het archeologiebeleid zijn de volgende elementen van belang:
De gemeentelijke beleidskeuzes zijn weergegeven op een archeologische waardenkaart. Hierop is inzichtelijk gemaakt waar en op welke manier archeologie door de gemeente wordt meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Hierdoor is voor iedereen duidelijk waar en op welke manier rekening moet worden gehouden met archeologie. In op de kaart aangegeven gebieden met een archeologische verwachtingswaarde mogen diepere graafwerkzaamheden in principe pas worden uitgevoerd als hiervoor een ‘archeologievergunning’ is verleend.
Toetsing
In navolgende figuur is voor het plangebied een uitsnede van de gemeentelijke archeologische waardenkaart weergegeven. Op de kaart is aangegeven dat het gehele plangebied in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde ligt. Hierom is in het plangebied verder geen archeologisch onderzoek verricht.
Figuur 6. Kaartfragment gemeentelijke archeologische waardekaart
Conclusie
Ten aanzien van het aspect bestaan er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Naast wetgeving op rijksniveau is ook in de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgelegd dat gemeenten in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met cultuurhistorische elementen en structuren. Informatie over cultuurhistorische waarden is beschikbaar middels de Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 (CHK2) van Provinsje Fryslân. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van het document Grutsk op ‘e Romte waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Fryslân beschreven staan. De gemeente Leeuwarden beschikt zelf verder over een eigen historisch-geografische en (cultuur)landschappelijke inventarisatie, als aanvulling op de CHK2, die ten behoeve van het bestemmingsplan Buitengebied in 2012 is opgesteld. Hieruit blijkt dat er verschillende cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan ten behoeve van het Swettehûs is het navolgende van belang.
Toetsing
Het plangebied is onderdeel van de voormalige Middelzee. Deze ‘nieuwlanden’ zijn vanaf de 13de eeuw ontstaan door dichtslibbing van de Middelzee. Het plangebied en omliggende gronden is eeuwenlang gebruikt als agrarische grond. Er stond geen bebouwing. Halverwege de 20ste eeuw is het Van Harinxmakanaal gegraven. Vanaf de jaren 1990 is het gebied aan de zuidoostkant ontwikkeld als bedrijfsterrein. In het begin van de 21ste eeuw is het gebied ingrijpend veranderd met de aanleg van de Haak om Leeuwarden en de inrichting van het volledige gebied tot bedrijfsterrein.
Enkele landschappelijke elementen in de omgeving van het plangebied zijn cultuurhistorisch waardevol. Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ten behoeve van het Swettehûs betreft dit alleen het Van Harinxmakanaal. Dit kanaal bestaat uit (delen van) de verbeterde Harnzer Trekfeart, die van Harlingen via Franeker naar Leeuwarden liep. De verbeteringen werden vanaf 1938 uitgevoerd. Het deel ten zuiden en westen van Leeuwarden werd hiervoor nieuw gegraven.
Omdat dit bestemmingsplan niet tot ingrepen in het daadwerkelijke tracé van het Van Harinxmakanaal leidt, is geen sprake van inbreuk op de cultuurhistorie. Het opnemen van een cultuurhistorische beschermingsregeling is evenmin aan de orde.
Conclusie
Gelet op voorgaande mag dit bestemmingsplan uit oogpunt van cultuurhistorie uitvoerbaar worden geacht.
Normstelling en beleid
In de ruimtelijke ordeningspraktijk is het doorlopen van de wettelijk verplichte ‘watertoets’ bij de betrokken waterbeheerder (in dit geval Wetterskip Fryslân) van belang. De watertoets wordt gezien als procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen in een vroegtijdig stadium aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit en kwantiteit van het water.
Watertoets
Het initiatief van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets op 10-01-2019 via de digitale watertoets bij Wetterskip Fryslân aangemeld. In de bijlage bij dit bestemmingsplan zijn de stukken met betrekking tot de watertoets opgenomen.
Er is bij indiening van de watertoets nadrukkelijk melding gemaakt van de circulaire ambities die met het planvoornemen worden nagestreefd en die ook verband met het wateraspect houden, te weten ambitie 4: 'zelfvoorzienend met lokaal collectief energiesysteem' en ambitie 5: 'gebruik maken van waterrijke omgeving'. Er zijn diverse maatregelen bedacht om deze ambities te bewerkstellingen. Bij de verdere planuitwerking zal dit worden betrokken.
Op basis van de aangeleverde gegevens bij Wetterskip Fryslân is met de digitale watertoets geconstateerd dat een 'normale procedure' moet worden gevolgd vanwege de ligging van het plangebied binnen de zonering van een lokale en regionale kering en omdat het plangebied binnen de beschermingszone van een hoofdwater (het Van Harinxmakanaal) ligt. Daarnaast ligt het plangebied vrij voor de boezem. Dit betekent dat het gebied niet met een boezemkade is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem en dat daarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de aanleghoogte.
Voor zover noodzakelijk en mogelijk dienen de waterhuishoudkundige zaken in de regels en op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan te worden verwerkt. Zo is bijvoorbeeld de beschermingszone van de vaarweg in het plangebied van een gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - vaarweg beheer" voorzien. Hiermee gelden beperkingen voor bebouwing en beplanting ter plaatse in verband met het beheer en onderhoud van de vaarweg en kade. Verder zijn regels van Wetterskip Fryslân in de eigen Keur 2013 vastgelegd. Daarin wordt voor bepaalde uit te voeren activiteiten of werkzaamheden een watervergunning voorgeschreven.
In de huidige situatie is het plangebied en de te ontwikkelen gronden daaromheen goeddeels onverhard. De ontwikkeling van het Swettehûs leidt tot een toename van het verhard oppervlak. Een verhardingstoename leidt tot een versnelde afvoer van hemelwater waartegen maatregelen moeten worden getroffen. De compensatieverplichting in gebieden die voor de boezem liggen (in zowel stedelijke als landelijke situaties bij verhardingstoenames van 200 m2 respectievelijk 1.500 m2) is 5%. In geval van demping van oppervlaktewater geldt een compensatieverplichting van 100%.
Met het voorliggende plan wordt nieuw oppervlaktewater gerealiseerd om de havenactiviteiten ter plaatse mogelijk te maken. Nieuw oppervlaktewater is de meest voorkomende manier van compensatie van verhard oppervlak. De balans in geldende compensatieverplichtingen is vanwege het planvoornemen momenteel nog niet op te maken omdat het verhardingsoppervlak en het te graven oppervlaktewater niet bekend is. De komende tijd zal hierin bij de verdere planuitwerking meer duidelijkheid over gaan bestaan. Overigens geldt dit ook in een breder kader voor de invulling van het gehele gebied. Hierover wordt met Wetterskip Fryslân door de gemeente verder vooroverleg gevoerd op welke wijze het beste invulling kan worden gegeven aan de compensatieopdracht in het hele gebied.
Als uitgangspunt daarbij is genoemd dat een groot deel van het noordelijke deelgebied langs het Van Harinxmakanaal wordt toegerekend als zijnde 'voor de boezem' en het overige als zijnde 'voor de polder'. Dit houdt in dat tekorten en overschotten aan bergingscapaciteit in deze deelgebieden binnen hetzelfde peilvak tegen elkaar uitgewisseld kunnen worden. De maaiveldhoogtes in het noordelijke deel variëren van +0,85 m NAP langs het Van Harinxmakanaal tot +0,50 m NAP langs de Westelijke invalsweg. Het vaste streefpeil rond het plangebied aan het Van Harinxmakanaal bedraagt -0,52 m NAP. Overige gronden liggen binnen een peilvak met een streefpeil van -0,90 m NAP.
Voor het ontwerp van waterberging, watergangen en drooglegging geldt het Kwaliteitsdocument van de gemeente Leeuwarden. Ook is de overeenkomst Eigendom, Beheer en Onderhoud (EBO) rond de aanleg van de Haak om Leeuwarden van toepassing op het waterhuishoudingsplan.
Conclusie
Advisering van Wetterskip Fryslân en relevante documentatie ten aanzien van waterhuishoudkundige maatregelen worden betrokken in de verdere planvorming en definitieve invulling van het plangebied. Daarmee mag worden aangenomen dat er tot het voorliggende plan geen bezwaren ten aanzien van het wateraspect zullen bestaan.
Nota bene
Watervergunning (en/of Keurontheffing) van Wetterskip Fryslân als waterbeheerder is nodig voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen en wegen in het beheer van het waterschap, het onttrekken van grondwater en het lozen op het oppervlaktewater. Voor zover noodzakelijk om tot realisatie van het planvoornemen te komen, zullen te zijner tijd de benodigde vergunningen dan wel ontheffingen bij het waterschap moeten worden aangevraagd. De diverse vergunningen en ontheffingen worden voor het planvoornemen verleenbaar geacht.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het Plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.
Toetsing
Door de FUMO (Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing) is voor de invulling van het gehele gebied tussen Van Harinxmakanaal, Westelijke Invalsweg en de Haak om Leeuwarden een toetsing van externe veiligheidsaspecten opgesteld. Bij het raadplegen van de professionele risicokaart is daartoe gebleken dat er risicobronnen aanwezig zijn en invloedsgebieden voorkomen in en in de directe nabijheid. De relevante risicobronnen betreffen het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het water.
Voor het plangebied van dit bestemmingsplan betreffende het Swettehûs gaat het enkel om het transport van gevaarlijke stoffen over het Van Harinxmakanaal. Het transport van gevaarlijke stoffen over de Haak om Leeuwarden (N31) hoeft niet uitvoerig aan de orde te komen, omdat het plangebied op ruime afstand van deze route ligt (binnen een afstand van 200 m van de wegas is een verantwoording van het GR noodzakelijk). Daarnaast is al geconcludeerd dat het transport van gevaarlijke stoffen over de Haak geen belemmering zal vormen voor invulling van het gebied. Over de in de omgeving gelegen spoorlijnen Leeuwarden-Stavoren en Leeuwarden-Harlingen vindt overigens geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats, het spoor hoeft daarom ook niet nader te worden beschouwd.
Toetsingskader bij beoordeling van risico’s van vervoer van gevaarlijke stoffen bij ruimtelijke ordeningsbesluiten is de Wet basisnet. Voor het wettelijk vastleggen van de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet geldt het Bevt. Verder is de Regeling basisnet (Rbn) opgesteld. In de Rbn staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Aangrenzend aan het plangebied bevindt zich het Van Harinxmakanaal. Het Van Harinxmakanaal is in het Bevt aangewezen als een groene vaarweg. Groene vaarwegen zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen minder belangrijke vaarwegen. Voor groene vaarwegen geldt het volgende.
PR
Voor groene vaarwegen geldt dat geen sprake is van een PR10-6-contour. Ook niet op het water zelf.
GR
Bij ruimtelijke ontwikkelingen rond groene routes is een verantwoording van het GR niet nodig.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Voor groene vaarwegen geldt geen (toekomstig) planbrandaandachtsgebied (PAG). Er gelden dan ook geen beperkingen voor bebouwing. Een verantwoording van het GR kan achterwege blijven.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het transport van gevaarlijke stoffen of het water geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Ten behoeve van het geldende bestemmingsplan is Brandweer Fryslân per brief van 10-08-2011 verzocht om advies uit te brengen over de externe veiligheid. Het op 31-08-2011 ontvangen advies is betrokken bij de verantwoording van het GR. Ten behoeve van de voorgenomen wijzigingen die met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan voor kwamen te liggen, is door Brandweer Fryslân op 03-05-2016 per mail aangegeven geen redenen te zien om aanvullende opmerkingen te plaatsen. Naar aanleiding van de eerder afgegeven advisering is voor het plangebied van dit bestemmingsplan dan ook nog het volgende relevant:
In het kader van het vooroverleg is vervolgens Brandweer Fryslân geconsulteerd op voorliggend plan. Per brief van 13-03-2019 is aangegeven dat geen verdere noodzaak bestaat om inhoudelijke opmerkingen op het bestemmingsplan te maken. Wel zijn enkele constateringen en aanbevelingen ten aanzien van de opkomsttijden, beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid voor de hulpdiensten gedaan. Het gaat hierbij om zaken die richting de verdere planuitwerking en -uitvoering van belang zijn.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van voorliggend planvoornemen.
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimale afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde afstanden in de VNG-publicatie zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Toetsing
Bij het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan voor het gehele gebied zal - rekening houdende met eventuele milieugevoelige functies in de omgeving - een verdeling van toegestane milieucategorieën worden vastgelegd. Al naar gelang de afstand tot (de concentratie van) hindergevoelige functies groter is, kunnen “zwaardere” bedrijven (hogere milieucategorie) zich vestigen. Met het toepassen van een zonering wordt onevenredige hinder door hinderveroorzakende objecten voorkomen. Door het toekennen van milieucategorieën aan deelgebieden, ingegeven door het voorkeursalternatief in de milieueffectrapportage, kan worden toegezien op een uit oogpunt van milieu uitvoerbaar plan. Voor de gronden van voorliggend bestemmingsplan behorende bij het Swettehûs is daarbij uitgegaan van de mogelijkheid van bedrijvigheid tot en met milieucategorie 5.2.
In de omgeving gesitueerde hindergevoelige functies liggen aan de Ljochtewei 2 (een agrarische bedrijfswoning), aan It Holt en de Marsumerdyk (alle behorende bij Deinum). Deze woningen liggen op grote afstand (ruim meer dan 1 km) van het voorliggende plangebied ten behoeve van realisatie van het Swettehûs. Voldaan wordt aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie ten aanzien van de hindergevoelige objecten.
Overigens zijn de toekomstige functies betreffende kantoor, opslag, werkplaats, boothuis en haven ten behoeve van de afdeling Provinciale Waterstaat bij elkaar genomen naar aard en schaal van een ruim lagere milieucategorie dan de toegestane 5.2.
Conclusie
Er bestaan wat betreft bedrijven- en milieuzonering geen belemmeringen ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Normstelling en beleid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. De Wgh bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.
WEGVERKEERSLAWAAI
In de Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.
SPOORWEGLAWAAI
Op grond van hoofdstuk 7 (Zones langs spoorwegen) van de Wgh zijn in het Besluit geluidhinder Geluidsemissie-eisen opgenomen die gelden bij de aanleg of het vervangen van (een gedeelte van) een spoorweg. In het besluit is bepaald dat langs iedere spoorweg een zone ligt, waarvan de breedte gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf varieert van 100 m tot 500 m. Per 01-07-2012 is wetgeving omtrent geluidsproductieplafonds (gpp's) van kracht. Hierin is vastgelegd welke geluidproductie een spoorweg maximaal mag voortbrengen op aan weerszijden gelegen referentiepunten.
INDUSTRIELAWAAI
Op grond van de Wgh dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan onder meer aandacht aan industrielawaai te worden besteed. Dit is met name het geval als een bestemmingsplan de mogelijkheid van de vestiging van een inrichting als bedoeld in artikel 41 Wgh insluit. De categorieën van inrichtingen bedoeld in artikel 41 Wgh zijn nader aangewezen in artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Voorheen waren de betreffende inrichtingen aangewezen in het Besluit categorie A-inrichtingen.
Toetsing
WEGVERKEERS- EN SPOORWEGLAWAAI
Met het planvoornemen voor realisatie van het Swettehûs (kantoor, opslag, werkplaats, boothuis en haven) worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Lawaai afkomstig van wegverkeer en van de nabije spoorweg(en) speelt dan ook geen beperkende factor voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
INDUSTRIELAWAAI
Eerder was op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan al sprake van een geluidzone van het nabijgelegen en gezoneerde industrieterrein Leeuwarden-West waar zware geluidmakers (de voormalige zogeheten categorie A-inrichtingen) mogelijk zijn. Vestiging van dergelijke inrichtingen als bedoeld in artikel 41 Wgh kan in de toekomst eveneens aan de orde zijn in de omgeving van het Swettehûs wanneer het naastgelegen gebied verder wordt ingevuld. Hiervoor dient dan ook een zonering op basis van een geluidzone te worden ingesteld. Daarvoor kan de geldende geluidzone worden bijgesteld en in een eigenstandig bestemmingsplan worden geregeld.
Voor wat betreft voorliggend bestemmingsplan ten behoeve van het Swettehûs geldt dat er geen sprake is van de realisatie van een geluidzoneringsplichtige inrichting. Het thema industrielawaai is derhalve voor de uitvoerbaarheid van het Swettehûs niet relevant. De initiatiefnemer dient er dus wel rekenschap van te nemen dat het planvoornemen in geluidgezoneerd gebied kan komen te liggen en dat er in de toekomst wellicht nog zware geluidsbronnen in de nabijheid van het plangebied gevestigd kunnen worden.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door het aspect geluidhinder.
Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van ‘Niet In Betekenende Mate’ (NIBM) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Dit geldt op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) onder meer voor projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3.
PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Toetsing
Het eventueel toestaan van industrie in het gebied en de invloed van weg- en scheepvaartverkeer in verband daarmee is reden geweest om de gevolgen op de luchtkwaliteit in het kader van de milieueffectrapportage te onderzoeken. Doel van het onderzoek, uitgevoerd door SPA WNP Ingenieurs (Rapport 21610186.R02, d.d. 28-03-2017), is het bepalen van de invloed hiervan op de luchtkwaliteit in het prognosejaar 2030. Voorliggend planvoornemen ten behoeve van realisatie van het Swettehûs is onderdeel van dat onderzoeksgebied. De onderzoeksrapportage naar luchtkwaliteit is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Voor het gehele gebied is geconcludeerd dat de jaargemiddelde concentraties fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) dusdanig zijn dat wordt voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/m3 als aangegeven in bijlage 2 van de Wm. Tevens kan worden voldaan aan de grenswaarde van 25 µg/m³ geldend voor zeer fijn stof (PM2,5). Het aantal overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 van 50 µg/m3 voldoet aan de grenswaarde van ten hoogste 35 maal per kalenderjaar. Het aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie van 200 µg/m3 voldoet aan de grenswaarde van ten hoogste 18 maal per kalenderjaar. De grenswaarden voor emissies naar de lucht en de te verwachten immissieconcentraties voldoen aan bijlage 2 van de Wm.
Conclusie
Op grond van voorgaande kan worden geconcludeerd dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
In het kader van een ontwikkeling of een herziening van een bestemmingsplan moet onderzocht worden welke gevolgen eventuele bodemverontreinigingen hebben voor de uitvoerbaarheid van het plan. De bodemkwaliteit kan namelijk een beperkende factor zijn voor de beoogde functie of de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico’s voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval.
Toetsing
De gemeente Leeuwarden heeft de beschikking over een eigen bodemkaart. Op deze kaart is informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem van het gemeentelijk grondgebied. Informatie uit verschillende bodemonderzoeken is hierin opgenomen, alsook historische activiteiten die extra aandacht vragen. Daarnaast beschikt de gemeente over de Bodembeheernota Leeuwarden 2015 met bijbehorende bodemkwaliteitskaarten. Hierop is de gemiddelde bodemkwaliteit voor verschillende delen van de gemeente aangegeven. De bodemkwaliteitsklasse is van invloed op de voorwaarden voor het hergebruiken van eventueel vrijkomende grond. Het plangebied ligt in een gebied waar sprake is van de bodemkwaliteitsklasse ‘Industrie’.
In algemene zin kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit binnen het plangebied geschikt is voor de voorgestane bedrijfsmatige functies in het gebied. Met het planvoornemen wordt ter plaatse geen gevoelige functie gerealiseerd waarbij een goede milieuhygiënische kwaliteit van de bodem gewaarborgd dient te zijn. Planologisch bestaan er dan ook geen bodemkundige bezwaren tegen het planvoornemen. Wel dient in de nadere uitwerkingsfase van de plannen rekening gehouden te worden met een verkennend bodemonderzoek en het werken in en het mogelijkerwijs afvoeren van verontreinigde grond. De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt echter op voorhand niet door onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit van de bodem belemmerd, aangezien het gebruik van de gronden binnen het plangebied in overeenstemming zal zijn met het gebruik van de gronden in de bestaande situatie (in grote lijnen overeenkomend met de locatie van het tijdelijke kantoor van het provinciale projectbureau Leeuwarden Vrij-Baan).
Conclusie
Er mag gelet op voorgaande van worden uitgegaan dat dit bestemmingsplan planologisch niet wordt belemmerd door de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.
NOTA BENE
Voor de te ontgraven en eventueel buiten het plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring (middels bodemonderzoek te verkrijgen) van de gronden noodzakelijk zijn. Dit is evenwel sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.
Hoogtebeperkingen
De veiligheid van het stijgen en landen van vliegverkeer vanwege de nabijgelegen Vliegbasis Leeuwarden brengt hoogtebeperkingen met zich mee. In het plangebied is een obstakelbeheergebied en een radarverstoringsgebied van toepassing. Op basis hiervan gelden hoogtebeperkingen vanaf 45 m. Omdat met dit bestemmingsplan niet in objecten met een dergelijke bouwhoogte wordt voorzien, is regelgeving omtrent de vliegbasis verder niet van invloed.
Gemeenten dienen ontwikkelingen die belemmerend zijn voor het functioneren en de verdere ontwikkeling van het vaarwegennet, te voorkomen. Bij de totstandkoming van bestemmingsplannen moet dan ook met de door de provincie gestelde eisen in de Vaarwegenverordening Fryslân 2014 rekening worden gehouden. Voor alle vaarwegen voor de beroeps- en recreatievaart zijn beheer- en bebouwingsvrije zones vastgelegd waarbinnen in beginsel een verbod voor bouwwerken, houtopstanden en werkzaamheden geldt die het functioneren van de vaarweg, maar ook de veiligheid, zouden kunnen beïnvloeden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet hier rekening mee worden gehouden.
Het plangebied ligt aan het Van Harinxmakanaal die als provinciale vaarweg van lijst A is aangemerkt (vaarwegdiepte -2,75 m, onderhoudsdiepte -3,65 m. De beheers- en bebouwingsvrije grens van het Van Harinxmakanaal is 25 m op grond van de vaarwegenverordening uit 2014, gerekend vanaf de kant van de vaarweg. Voor activiteiten binnen deze beheers- en bebouwingsvrije zone langs het Van Harinxmakanaal moet voor ontheffing in overleg worden getreden met de afdeling Vaarwegen van de Provinsje Fryslân, die ontheffing zal moeten verlenen voor het plan. Hiertoe is een aanduiding “vrijwaringszone - vaarweg beheer” langs het Van Harinxmakanaal opgenomen.
Er zijn in het plangebied geen kabels en leidingen aanwezig die planologische bescherming behoeven en waar rekening mee gehouden moet worden.
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. Op het planvoornemen is categorie D11.2 van het Besluit m.e.r. betreffende stedelijke ontwikkeling van toepassing. De hiervoor geldende drempelwaarden worden evenwel niet overschreden met de in het plangebied beoogde activiteiten. Voor dit bestemmingsplan is daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing. Voor het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan ten behoeve van De Zwette VI, waar voorliggend plangebied onderdeel van uitmaakt, is eerder al een planMER uitgevoerd. Hierop is in paragraaf 2.2 ingegaan. Dit bestemmingsplan past binnen de onderzochte kaders van dat planMER. Het is dan ook niet nodig om voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan opnieuw een milieueffectrapportage op te stellen.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast.
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal raadpleegbaar bestemmingsplan. Het digitale plan verschaft de burger ‘online’ informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale plannen zijn per 01-01-2010 verplicht op grond van de Wro. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is de digitale versie bepalend qua vormgeving en inhoud.
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:
Voor het gehele plangebied van dit bestemmingsplan geldt een maatwerkbestemming 'Maatschappelijk - Provinciale Waterstaat'. Qua toegestane gebruiksfuncties is zoveel mogelijk aangesloten bij het planvoornemen. Zo is er een werkhaven, inclusief onderhoud, beheer en stalling, toegestaan. Ook het beoogde centrale provinciale brugbedieningscentrum is toegestaan. Qua gebruik is ook bepaald dat alle ondergeschikte functies en voorzieningen, behorende bij de werkhaven en het centrale provinciale brugbedieningscentrum, zijn toegestaan. Hieronder valt in elk geval hetgeen in paragraaf 2.1.2 van deze toelichting is beschreven.
In artikel 7, lid 7.1.1 is een regeling opgenomen die ziet op de opslag ten behoeve van het toegestane gebruik. Opslag op het perceel is toegestaan, indien dit plaatsvindt in het kader van toegestane gebruiksfuncties. Gebouwen dienen binnen het aangeduide bouwvlak te worden gebouwd met een maximum bebouwingspercentage van 70% en tot de aangeduide "maximum bouwhoogte (m)", van in dit geval maximaal 20 m. Daarnaast zijn diverse maatwerkregels opgenomen om de verschillende ruimtelijke en circulaire ambities van Provinsje Fryslân in het plangebied te kunnen realiseren. Onderdeel daarvan is het op locatie opwekken van de energie die nodig is om alle (maximaal 40 stuks) op afstand te bedienen bruggen in bedrijf te kunnen hebben. Energieopwekking maakt dan ook deel uit van de activiteiten op locatie.
Om verder te voorkomen dat lichtverstoring optreedt op water- en meervleermuis die het Van Harinxmakanaal kunnen gebruiken, is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen waarmee onder voorwaarden verlichting en lichtmasten voor de aanlichting van objecten op het perceel kan worden opgericht. De verlichting/lichtmasten dienen te voldoen aan de criteria die in Bijlage 1 bij de regels is opgenomen. Criteria zien toe op het toepassen van goed te richten armaturen met een scherpe lichtbundel en maximale lichtsterkte van 1,1 lux op het wateroppervlak of het plaatsen van verlichting met amberkleurig UV-vrije led armaturen, van lagere hoogte en met een scherpe afbakening van de lichtinval.
Een bestemming 'Water - Vaarweg' is toegekend aan het gedeelte van het Van Harinxmakanaal dat bij het plangebied is betrokken. De bestemming wordt specifiek toegepast voor waterwegen met een functie voor de beroepsvaart en waterwegen met een recreatieve functie wanneer bruggen op het traject een minimale doorvaarthoogte van 3,0 m hebben. Het bouwen van steigers en vergelijkbare bouwwerken, zoals vlonders en plankieren, wordt in verband met de bevaarbaarheid van de als 'Water - Vaarweg' bestemde vaarwegen niet toegestaan. Wel is het bouwen van remmingswerken, oeverbeschoeiingen en kaden mogelijk. Daarnaast bestaat de mogelijkheid in de bestemming voorzieningen ten behoeve van duurzame energieopwekking (niet zijnde windturbines) en watertechnologie te realiseren.
In de algemene aanduidingsregels is een regeling ten behoeve van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - vaarweg beheer" opgenomen. In deze zone van 25 m gelden aanvullende eisen ten aanzien van het vrijhouden van de oeverstrook langs het Van Harinxmakanaal voor beheer en onderhoud. Ter plaatse van deze aanduiding gelden beperkingen voor bebouwing als wel beplanting in verband met het onderhoud van de vaarweg en de kade.
Additionele voorzieningen
In dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.
Handhaving
Dit bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor de burger waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ingekomen reacties worden voor zover noodzakelijk verwerkt in de regels en verbeelding.
Daarnaast kan een voorontwerpplan in de inspraak worden gebracht om belangstellenden de mogelijkheid te bieden om op het plan te reageren. Hiervoor is in geval van voorliggend plan niet gekozen.
Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant, huis-aan-huis en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurd als volgt:
Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Belanghebbenden zijn diegenen die tegen het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze hebben ingediend en diegenen die hebben aangetoond in redelijkheid niet in de mogelijkheid zijn geweest om een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.
Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.
Op basis van de Grondexploitatiewet als onderdeel van de Wro geldt een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan ruimtelijke plannen. In artikel 6.12 Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt als verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven.
Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Voorliggend plan voor de realisatie van het Swettehûs betreft een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het planvoornemen is geïnitieerd door Provinsje Fryslân. Gemeente Leeuwarden als zijnde betrokken lokale overheid verleend haar medewerking aan de uitvoering van het project. De financiële verplichtingen die uit het project naar voren komen worden door Provinsje Fryslân gedragen. Hiertoe zijn door de provincie budgetgelden vrijgemaakt. Tussen gemeente en provincie zijn afspraken gemaakt en vastgelegd over de kostentoedeling voor het bouwrijp maken van het terrein. Op grond van het kosten- en dekkingsoverzicht en het beschikbare budget kan worden gesteld dat het voorliggende plan economisch uitvoerbaar is. Er hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Bij het mogelijk maken van ruimtelijke ontwikkelingen is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van een plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. Ook over de afwikkeling van het planschadeverhaal zijn in de anterieure overeenkomst tussen gemeente Leeuwarden en Provinsje Fryslân afspraken vastgelegd.
Het kostenverhaal van planrealisatie is anderszins verzekerd zodat een exploitatieplan op basis van de Grondexploitatiewet niet noodzakelijk is. Voorgaande betekent dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen om tot realisatie van het Swettehûs te komen niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
Overleg
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is dit bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee van 7 maart 2019 tot en met 4 april 2019 in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen.
Van Brandweer Fryslân is op 13 maart 2019 een brief met enkele constateringen en aanbevelingen ontvangen in reactie op voorliggend plan. Hierop is ingegaan in paragraaf 4.4.3 aangaande de externe veiligheid. De gehele brief met advisering geldt als Bijlage 3 bij deze toelichting.
Voorts is gereageerd door het Ministerie van Defensie met de mededeling dat er geen opmerkingen bestaan.
Tussen de gemeente en de afdeling Omgevingszaken van Provinsje Fryslân heeft op 21 maart 2019 een gesprek plaatsgevonden die als overlegreactie kan worden aangemerkt. Dit overleg heeft tot diverse aanscherpingen van toelichting, regels en verbeelding van voorliggend bestemmingsplan geleid.
Inspraak
Er is voor gekozen om voorliggend plan niet als voorontwerp ter inzage te leggen.
Tervisielegging ontwerp
Na het vooroverlegstadium wordt het plan als ontwerp ter visie gelegd. Binnen de termijn kan door een ieder zienswijzen op het bestemmingsplan naar voren worden gebracht. Hiervan wordt afzonderlijk van deze toelichting verslag gedaan, in de stukken voor vaststelling van het plan.