Plan: | Leeuwarden - De Zwette V |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0080.03023BP00-VO01 |
Op 7 november 2008 is door de gemeenteraad van Leeuwarden het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein-Newtonpark IV' vastgesteld, dat op 2 juni 2009 onherroepelijk is geworden. Dit bestemmingsplan is van toepassing op de gronden van het bedrijventerrein De Zwette V. In de afgelopen jaren hebben zich enkele bedrijven gevestigd op het bedrijventerrein. Het grootste deel is nog uitgeefbaar. De gemeente Leeuwarden is niet alleen voornemens het bestaande bestemmingsplan te actualiseren maar ook om de begrenzing van het bedrijventerrein op onderdelen aan te passen en om de milieucategorie op de gronden ten westen van de Newtonlaan aan te passen.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan komt grotendeels overeen met de begrenzing van het huidige juridisch-planologisch kader. De begrenzing aan de westzijde van het plangebied wordt aangepast en vindt aansluiting op de ligging van de Haak om Leeuwarden. Dit betreft een overhoek die ontstaan is na realisatie van de Haak om Leeuwarden.
Het plangebied wordt begrensd door de (voormalige) Hendrik Algraweg aan de noordzijde, De Swette aan de oostzijde, de Boksumerdyk aan de zuidzijde en de Haak om Leeuwarden aan de westzijde. Zie navolgende figuur voor de planbegrenzing.
Figuur 1. Uitsnede plangebied.
In het plangebied zijn diverse bestemmingsplannen van toepassing, te weten:
Figuur 2. Weergave geldend planologisch kader
Binnen het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Newtonpark IV' zijn de gronden bestemd voor bedrijven waarbij een categorieindeling is gemaakt tussen bedrijven in categorie 1 en 2, bedrijven in categorie 1, 2, 3.1 en 3.2 en bedrijven in categorie 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2. Bedrijven in de zwaarste categorie zijn alleen toegestaan aan de noord- en westzijde van het plangebied. Bedrijven in de middelste categorie met name aan de zuidzijde en bedrijven in de lichtste categorie in de strook aan de oostzijde van het plangebied. Geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven zijn niet op het bedrijventerrein toegestaan.
Bouwwerken dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd, waarbij maximaal 70% van het bouwperceel bebouwd mag worden. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. De toegestane bouwhoogte is maximaal 12 m.
Het bestemmingsplan 'Leeuwarden - Newtonpark 1-2-3 e.o.' is van toepassing op de gronden waar het zonnepark is aangelegd. De gronden zijn hierin bestemd voor 'Verkeer'. Binnen de verkeersbestemming mogen de gronden gebruikt worden voor onder meer wegen en straten en is het bouwen van gebouwen niet toegestaan. Met de aanleg van de Haak om Leeuwarden is dit gedeelte van de Hendrik Algraweg komen te vervallen en niet langer in gebruik. De vrijgekomen gronden zijn getransfomeerd naar een zonnepark.
Binnen het bestemmingsplan 'Leeuwarden - Buitengebied' zijn de gronden bestemd voor 'Verkeer' en geldt een maatvoering: "maximum bouwhoogte - invliegfunnel" van 45 m - in stappen van 5 m - oplopend tot 60 m. Daarnaast is een gebiedsaanduiding "luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebied" van toepassing. Binnen de verkeersbestemming zijn de gronden aangewezen voor wegen en straten, voet- en fietspaden en daarbij behorende voorzieningen. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Binnen de gebiedsaanduiding zijn te hoge bouwwerken en beplantingen in verband met de gebruiksmogelijkheden en ten behoeve van de veiligheid voor de vliegbasis Leeuwarden niet toegestaan. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is alleen bebouwing voor agrarisch bedrijvigheid toegelaten.
Het bestemmingsplan 'Leeuwarden - Zwette V - Kavel 13A' maakt bebouwing en gebruik ten behoeve van een bedrijf voor (onderhouds-)werkzaamheden aan en de verkoop van heftrucks mogelijk. Vanwege de ligging van deze kavel, op de grens van het bestemmingsplan voor het buitengebied en de grens van het bestemmingsplan van het (oude) bedrijventerrein, is dit bestemmingsplan als postzegelbestemmingsplan voorafgaand aan voorliggend bestemmingsplan opgesteld. De planologische rechten zijn in overeenstemming met voorliggend bestemmingsplan.
In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd voor welke activiteiten een m.e.r.-plicht kan ontstaan. In bijlage C en D bij dit besluit zijn de activiteiten opgesomd, en is aangegeven voor welke plannen een plan-m.e.r.-plicht ontstaat en voor welke besluiten een m.e.r.(beoordelings)-plicht.
Het actualisatieplan voor De Zwette V biedt een ruimtelijk kader voor diverse bedrijfsactiviteiten die voorkomen in bijlage C en D bij het Besluit m.e.r. Dit besluit is daarom plan-MER plichtig. Gelet hierop geldt voor het actualisatieplan de verplichting om een m.e.r.-procedure te doorlopen.
Het doel van een m.e.r.-procedure is om het milieubelang een volwaardige en vroegtijdige plaats in het plan- en besluitvormingsproces te geven. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn procedurele voorschriften opgenomen om dit doel te bereiken. Doel van het MER is om de milieueffecten van De Zwette V globaal in beeld te brengen. Het planMER biedt op hoofdlijnen duidelijkheid over de volgende onderwerpen:
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving. Hoofdstuk 3 geeft de verschillende relevante beleidskaders weer, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing van de omgevingsaspecten aan geldende wet- en regelgeving plaatsvindt. Hierna volgt in hoofdstuk 5 de juridische toelichting op het plan. Tenslotte is in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische als wel de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het plangebied bestaat uit een bedrijventerrein met circa 26,5 ha uitgeefbaar bedrijventerrein. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 t/m 4.2 toegestaan. De gebiedsontsluiting vindt plaats via de Newtonlaan. De situering en de inrichting van het bedrijventerrein sluiten aan bij de kenmerken van het gebied, waar vroeger de Middelzee lag. Bij de inrichting van het bedrijventerrein is gebruik gemaakt van de aanwezige oost-west zichtlijnen.
Het plangebied wordt doorsneden door een bovengrondse 110 kV-hoogspanningsleiding en voor het noordelijke gedeelte van het bedrijventerrein is in 2017 vergunning verleend voor de realisatie van een zonnepark.
Bedrijven die zich op het terrein vestigen, mogen een bouwhoogte van maximaal 12 m bij recht en tot 15 m bij binnenplanse afwijking hebben. Gebouwen worden binnen een bouwvlak gerealiseerd en worden gebouwd volgens de welstandsrichtlijnen die in een nieuw, aangepast beeldkwaliteitsplan zijn aangegeven. Daarnaast is de te realiseren kwaliteit van de gebouwen en de inrichting van de openbare ruimte vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan.
Een sterke regionale economie heeft voldoende ruimte voor nieuwe bedrijven nodig om zich te kunnen blijven ontwikkelen. Ze bieden plaats aan belangrijke economische bedrijven in de regio en bieden veel werkgelegenheid. Regionaal vindt afstemming plaats over het aanbod van de bedrijfsterreinen. In het Regionaal bedrijventerreinplan Noordwest-Fryslân wordt de regionale visie op bedrijventerreinontwikkeling beschreven in kaders waarbinnen de regio samenwerkt en op basis waarvan (her)ontwikkeling van terreinen tot stand komt. De regio baseert de behoefte aan bedrijventerreinen op de methode van de Provinsje Fryslân die gebruikmaakt van de Bedrijfslocatiemonitor. Samenwerking maakt een goede afstemming tussen vraag en aanbod mogelijk, zodat niet onnodig veel terreinen worden ontwikkeld. De regio geeft ook het belang aan van zorgvuldig ruimtegebruik via revitalisering dan wel invulling van nog beschikbare ruimte op bestaande terreinen. Door het toepassen van de SER-ladder wordt het (her)gebruik van bestaande bedrijventerreinen gestimuleerd (duurzame verstedelijking).
De vraag naar bedrijfsterreinen zal voortzetten waardoor er voldoende aanbod aan geschikt bedrijventerrein, passend bij de specifieke vraag, voorradig moet zijn. In de afgelopen jaren waren de gronden in het plangebied beschikbaar als voorraad (namelijk direct uitgeefbaar voor bedrijven tot en met ten hoogste milieucategorie 4.2 zoals planologisch vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan Newtonpark IV).
De gemeente Leeuwarden wil de bestaande bestemmingsregeling van het plangebied actualiseren. Dit betreft – naast het aansluiten van de juridische vormgeving op de meest actuele ruimtelijke ordeningstandaarden – de volgende inhoudelijke zaken:
Voor het overige zal de ruimtelijke opzet van het geldend bestemmingsplan 'Newtonpark IV' grotendeels worden overgenomen.
Voor het plan is als gezegd een planMER opgesteld die de milieueffecten van het planvoornemen inzichtelijk maakt en als Bijlage 1 Milieueffectrapportage bij dit bestemmingsplan geldt.
Een vast onderdeel van m.e.r.-studies is het alternatievenonderzoek. Daarbij dient de vraag beantwoord te worden in hoeverre er naast of binnen het voorgenomen plan reële alternatieven of varianten met andere milieueffecten mogelijk zijn. Deze uitgewerkte alternatieven zijn vervolgens beoordeeld op hun milieueffecten.
Er is sprake van de volgende situaties die zijn onderzocht:
1. Referentiesituatie
In de MER-systematiek is het belangrijk om de zogenoemde referentiesituatie te bepalen. Dit is de situatie ten opzichte waarvan de milieueffecten van het planvoornemen worden beoordeeld. De referentiesituatie bestaat uit de huidige situatie en autonome ontwikkelingen. Autonome ontwikkelingen zijn ontwikkelingen die zich voordoen als het planvoornemen niet wordt uitgevoerd. De beschrijving ziet op het plangebied voor De Zwette V zelf en op het studiegebied. Het studiegebied is een zone rondom het plangebied. De omvang van het studiegebied verschilt per milieuthema.
Huidige situatie
Het plangebied ligt aan de westzijde van Leeuwarden nabij de grens met de gemeente Waadhoeke. Aan de westkant grenst het plangebied aan de Haak om Leeuwarden (N31). In de huidige situatie is ongeveer een derde van het bedrijventerrein reeds uitgegeven (zeven kavels voor bedrijventerrein en één kavel voor de aanleg van het zonnepark). Het uitgegeven gedeelte bedraagt ongeveer 8,7 ha (inclusief circa 2,5 ha zonnepark). Het plangebied wordt doorsneden door een bovengrondse hoogspanningsleiding. De landschapswal aan de west- en zuidkant van het plangebied is in 2016 gerealiseerd bij de herinrichting van de overhoek vanwege aanleg van de N31 aan de westzijde van het plangebied.
Direct ten zuiden van het plangebied ligt Dairy Campus Leeuwarden (met bedrijfswoning) op de locatie van de voormalige proefboerderij Nij Bosma Zathe. Dairy Campus is sinds 2011 een instituut voor innovatie, onderzoek, educatie en praktijk voor de melkveehouderij en zuivelketen en is onderdeel van Wageningen University & Research.
Autonome ontwikkelingen
Rondom het plangebied zijn diverse andere ruimtelijke ontwikkelingen gaande die in de referentiesituatie zijn meegenomen, te weten:
2. Basisalternatief
De volgende kenmerken voor het nieuwe plan van De Zwette V zijn als basisalternatief gekozen:
Figuur 3. Weergave van basisalternatief [Bron: Sweco, 2019]
3. Maximale alternatief
Bij de het ontwikkelen van een bedrijventerrein zit het onderscheid qua milieueffecten doorgaans vooral in milieucategorie/zonering en typen bedrijvigheid (generiek of bijzonder karakter), zo ook bij De Zwette V. De MER-studie is benut om te onderzoeken of een andere invulling van het terrein tot andere milieueffecten leidt. Er is gezocht naar de maximale invulling binnen de milieugebruiksruimte die voorhanden is.
Figuur 4. Weergave van maximaal alternatief [Bron: Sweco, 2019]
Het in het MER opgenomen maximale alternatief verschilt ten opzichte van het basisalternatief in het volgende:
In navolgende tabel zijn de effecten van de alternatieven opgenomen. Hieruit blijkt dat het basisalternatief beter scoort dan het maximale alternatief, te weten op de criteria beschermde soorten (thema natuur), openheid (thema landschap en cultuurhistorie), geluidbelasting bedrijven (thema geluid) en plaatsgebonden risico (thema externe veiligheid). Overige criteria zijn niet onderscheidend.
Tabel 1. Samenvatting alternatievenonderzoek
[Bron: Milieueffectrapportage, 2019]
In vorenstaande tabel zijn in groen de scores gemarkeerd die positief veranderen door wijzigingen in het voorkeursalternatief en als gevolg van het treffen van mitigerende maatregelen.
De volgende maatregelen kunnen op onderdelen worden getroffen om de hiervoor beschreven milieueffecten te beperken:
Het Voorkeursalternatief (VKA) is het alternatief dat daadwerkelijk uitgevoerd zal worden en middels voorliggend bestemmingsplan planologisch-juridisch mogelijk gemaakt wordt.
Type bedrijven en milieucategorie
Als VKA wordt gekozen voor de milieuzonering conform het maximale alternatief uit het MER, oftewel het maximaliseren van de oppervlakte milieucategorie 4.2 in het gedeelte ten westen van de Newtonlaan. Hiervoor wordt gekozen vanwege het belang om voldoende ruimte beschikbaar te hebben voor zwaardere bedrijvigheid. Daarnaast biedt het clusteren van zwaardere bedrijvigheid voordelen ten aanzien van het beter beheersen van milieuhinder en overlast zodat hindergevoelige functies effectief kunnen worden ontzien.
Wel zullen er (conform het basisalternatief) geen bedrijven die veel geluid produceren binnen het plangebied worden toegestaan en zal er dus geen uitbreiding van de zone industrielawaai Leeuwarden-West plaatsvinden. Hierdoor neemt de geluidsbelasting als gevolg van industriële activiteiten op de omgeving duidelijk minder toe dan in het maximale alternatief (en iets meer dan in het basisalternatief). De toename van de geluidsbelasting wordt acceptabel geacht omdat in het VKA (evenals in de referentiesituatie en het basisalternatief) aan de grenswaarde van 50 dB(A) kan worden voldaan op de meest nabijgelegen woningen.
Duurzaamheidsmaatregelen
In het VKA is conform het maximale alternatief gekozen voor het toestaan van middelgrote windturbines met een maximale tiphoogte van 45 m in het noordwestelijk deel van het plangebied oplopend tot 65 m in het zuidoostelijk deel, vanwege de geldende hoogterichtlijnen in verband met Vliegbasis Leeuwarden, en Bevi-inrichtingen als grootschalige opslag van bijvoorbeeld waterstof en een duurzaam tankstation.
Windturbines kunnen met een eigenstandige ruimtelijke procedure op basis van voorliggend bestemmingsplan worden toegestaan voor zover de toegelaten milieucategorie dit mogelijk maakt. Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering geld milieucategorie 3.2 voor windmolens met een wiekdiameter van 20 m, milieucategorie 4.1 in geval van een wiekdiameter van 30 m en milieucategorie 4.2 tot slot bij 50 m.
Bouwhoogte
In het VKA is gekozen om de regeling uit het geldende bestemmingsplan met betrekking tot de maximale bouwhoogte te handhaven conform het basisalternatief (maximaal 12 m bij recht, tot 15 m bij binnenplanse afwijking mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan een ingekomen reactie van dorpsbelangen uit de omgeving in het voortraject van de planMER om wat betreft bouwhoogte vast te houden aan eerder gemaakte afspraken in de klankbordgroep Nieuw Stroomland.
Mitigerende maatregelen
In het VKA zijn de mitigerende maatregelen meegenomen als omschreven in voorgaande paragraaf 2.3.3.
Figuur 5. Weergave van voorkeursalternatief [Bron: Sweco, 2019]
In tabel 1 betreffende het alternatievenonderzoek is de effectbeoordeling van het VKA inzichtelijk gemaakt. Bij het treffen van mitigerende maatregelen wordt het effect van verandering van de geluidbelasting door bedrijven (thema geluid) en het effect van de verandering in het plaatsgebonden risico (thema externe veiligheid) gunstiger beoordeeld. Dit is daarom in groen gemarkeerd. Voor het overige vinden geen wijzigingen vanwege mitigerende maatregelen (als opgenomen in paragraaf 2.3.3) met het VKA plaats. Over de borging van mitigerende maatregelen wordt op grond van het planMER de insteek gehanteerd als opgenomen in navolgende tabel 2.
Tabel 2. Borging mitigerende maatregelen
[Bron: Milieueffectrapportage, 2019]
In dit bestemmingsplan is in de bedrijventerreinbestemming (art. 3, lid 3.5, onder 1, sub e) een afwijkingsregeling van het gebruik getroffen waarmee het milieuthema externe veiligheid (met betrekking tot het al dan niet toelaten van Bevi-inrichtingen) is geborgd.
Nationaal belang 13 van de Strutuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing. De verplichte toetsing aan de Ladder is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft het volgende voor: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Bestaande planologische rechten
De planologische rechten van het bedrijventerrein De Zwette V zijn vastgelegd in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Newtonpark IV'. Binnen dat bestemmingsplan zijn de gronden onder ander bestemd voor 'Bedrijventerrein', waar uitgifte van circa 26,5 ha aan bedrijventerrein voor bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 4.2 mogelijk is.
Nieuwe planologische rechten
Met het planvoornemen wordt het bedrijventerrein aan de westzijde uitgebreid en vindt daarmee aansluiting op de begrenzing van de N31/de Haak. Een deel van deze uitbreiding wordt bestemd als groen en water voor de reeds aangelegde grondwal met waterpartijen, het andere deel krijg een bedrijfsbestemming. De uitbreiding van de planologische rechten komt neer op circa 1 ha.
In 2017 is echter aan de noordzijde van het bedrijventerrein een zonnepark van circa 2,5 ha gerealiseerd. De gemeente is voornemens deze gronden alleen nog voor duurzame energieopwekking te gebruiken. Hiervoor wordt in voorliggend bestemmingsplan een passende bestemming opgenomen en worden deze gronden uit de telling van uitgeefbare oppervlaktes aan bedrijventerrein verwijderd. Het nieuwe planologische ruimtebeslag van het bedrijventerrein komt daarmee neer op circa 25 ha.
Met het planvoornemen is geen sprake van een toename van bebouwing dat op grond van het nieuwe planologische regime mogelijk kan worden gemaakt. Er is dan ook geen sprake van een nieuw beslag op ruimte. Een nadere onderbouwing in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet noodzakelijk.
Het beleid van het Rijk, de provincie, eventuele regionale samenwerkingsverbanden en de gemeente geeft uitgangspunten voor bestemmingsplannen. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van het relevante beleid voor de ruimtelijke inrichting van het plangebied.
Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet op 13 nationale belangen. Hierbuiten hebben decentrale overheden beleidsvrijheid, omdat zij beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Dit bestemmingsplan heeft een enkel raakvlak met nationale belangen uit de SVIR, te weten:
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerst verantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, d.d. 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik. In paragraaf 2.4 is dit nationaal belang nader uitgewerkt.
Het geldende ruimtelijk beleid van Provinsje Fryslân is opgenomen in het op 13-12-2006 vastgestelde Streekplan Fryslân 2007. Het streekplan bevat de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen moeten plaatsvinden. Leeuwarden ligt centraal in de provincie en heeft een stedelijke uitstraling met diverse soorten bedrijvigheid en allerlei (hoog)stedelijke voorzieningen die voor heel Fryslân van betekenis zijn. Het is eveneens dé banenmotor van Fryslân: circa 25% van de totale Friese werkgelegenheid is in Leeuwarden geconcentreerd. De stad is in het streekplan aangemerkt als één van de zes stedelijke bundelingsgebieden. De provincie kiest voor een versterking van de positie van Leeuwarden als provinciale hoofdstad. In het streekplan is uitgegaan van de aanleg van de Haak om Leeuwarden, Westelijke invalsweg en de Noordwesttangent. Hiermee samenhangend ontstaan aan de (zuid)westkant van Leeuwarden mogelijkheden voor nieuwe bedrijvigheid in vooral het modern-gemengde segment.
De provincie streeft naar aansluiting van het type en de schaal van de werkfuncties bij de kernenstructuur. Er zijn specifieke vestigingscondities opgesteld om nadelige effecten te voorkomen en juist positieve effecten te genereren. Leeuwarden kan samen met Drachten en Heerenveen de ruimte bieden aan alle bedrijfscategorieën, passend bij hun positie en omvang. Voldoende voorraad van bedrijventerrein is bij de stedelijke centra daarnaast van belang om adequaat en snel op de behoeften van bedrijven in te kunnen spelen, zowel kwantitatief als kwalitatief. De provincie acht het van belang dat werkfuncties en voorzieningen ook op het niveau van een kern op de goede plekken terecht komen. Hiervoor zijn de gemeenten primair verantwoordelijk.
Provinciale Staten hebben op 26-03-2014 het document Grutsk op ‘e Romte als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht de Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.
Op 25-06-2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening wordt regelmatig gewijzigd, waarbij de laatste wijziging is vastgesteld op 21 februari 2018. De verordening stelt concrete regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan, maar ook daarna opgestelde structuurvisies) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onderscheid gemaakt tussen bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied. Voor bestaand stedelijk gebied geldt een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied.
Het plangebied van dit bestemmingsplan is op het provinciaal kaartmateriaal deels aangegeven als buiten bestaand stedelijk gebied en deels als stedelijk gebied. In artikel 1.1.1, eerste lid van de verordening is opgenomen dat in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied geen bouw- en gebruiksmogelijkheden mogen worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies. In afwijking hiervan kan in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied worden toegestaan. In dat kader is hoofdstuk 4 van de provinciale verordening relevant. Hierin is ingegaan op het thema ‘werken’.
In lid 4.1 betreffende de ‘programmering bedrijventerreinen en kantorenterreinen’ is onder 1 aangegeven dat “Een ruimtelijk plan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein kan bevatten, indien dit wat betreft oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft”. Hierop is in paragraaf 3.3.2 handelend over het regionaal bedrijventerreinplan ingegaan.
Hoofdstuk 7 van de verordening gaat verder in op het natuurthema in de provincie Fryslân. Dit hoofdstuk gaat niet alleen in op beschermde natuurgebieden maar ook op weidevogels. De natuur- en weidevogelleefgebieden zijn weergegeven op kaart 3 en 7 van de verordening. Het gebied aan de westzijde van de Haak is hierop aangewezen als 'weidevogelkansgebied'. Dit gebied ligt op een afstand van circa 100 m van het plangebied. Met de uitbreiding van het bedrijventerrein De Zwette V als geheel zal sprake zijn van een verstoring van de openheid en rust in het weidevogelkansgebied. Er is echter reeds sprake van een verstoring vanwege het bestaande bedrijventerrein, de Haak en de spoorlijn Leeuwarden-Sneek.
Voor de verstoring in het weidevogelkansgebied heeft compensatie plaatsgevonden. De uitbreiding van het bedrijventerrein is in het kader van de Haak om Leeuwarden meegenomen in de weidevogelcompensatie. Voor de Haak is ervoor gekozen om een bedrag in het provinciaal fonds voor compensatie te storten. Voor de Haak geldt een compensatieverplichting van 142 ha. Het verstoringsgebied wordt in het kader van dit project geheel gecompenseerd in de omgeving van Jorwert en Hilaard door middel van weidevogelbeheer met een looptijd van 2012 tot uiterlijk 2042.
Gelet op voorgaande is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de Verordening Romte Fryslân 2014.
In de Intergemeentelijke Structuurvisie Nieuw-Stroomland uit 2011 ontvouwen de gemeente Leeuwarden en de voormalige gemeenten Littenseradiel en Menameradiel hun plannen voor het gebied ten zuiden en ten westen van Leeuwarden. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in zijn geheel in het aangegeven structuurvisiegebied, betreffende deelgebied 5 – overgangsgebied.
Doel van de structuurvisie is om ruimte te scheppen voor duurzame initiatieven ten behoeve van de transitie van Leeuwarden naar een zogenaamde ‘Full Sustainable City’. Dat vergt de nodige afstemming om enerzijds aantasting van het landschap te voorkomen en anderzijds de ruimtelijke kwaliteit van het gebied met een scherpe overgang tussen stad en land te versterken. Naast autonome ontwikkelingen als de aanleg van de Haak om Leeuwarden en de ontwikkeling van De Zuidlanden wordt ingezet op nieuwe stedelijke functies als het Energiepark/-campus en de uitbreiding van bedrijventerrein. Deze projecten hebben een duurzaam karakter of worden op een duurzame manier ingevuld.
Figuur 6. Fragment structuurvisiekaart
De structuurvisie mondt uit in een ontwikkelingsrichting per deelgebied. Met name tussen de Haak en de huidige stadsrand van Leeuwarden zijn er goede mogelijkheden om de ambities te realiseren. Het gebied ten westen en ten zuiden van de Haak houdt een overwegend open karakter, met aandacht voor cultuurhistorisch bepaalde lijnen en elementen.
Deelgebied 5 waarin het plangebied van dit bestemmingsplan ligt, is het overgangsgebied van platteland naar de stad. Vooral vanuit het water is dit dé stadsentree en is er een sterke verbinding met de stad. De ambitie is om langs de Westelijke invalsweg hiermee onderscheidende werklocaties te realiseren met een hoge beeldkwaliteit voor bebouwing. Zowel de bebouwing als de aangrenzende buitenruimte versterken elkaar.
Samengevat betreffen de ruimtelijke ambities voor dit deelgebied:
De landschappelijke ambities zoals hiervoor genoemd zijn vertaald in een zogenoemde 'respectzone'. Deze respectzone is medio 2016 gerealiseerd door de aanleg van een groene grondwal met daarvoor een waterpartij welke ook als zodanig wordt bestemd in dit bestemmingsplan voor bedrijventerrein De Zwette V. Zie onderstaande afbeelding voor de situering van de grondwal en de waterpartij.
Figuur 7. Respectzone bedrijventerrein Zwette V
Wat betreft duurzaamheidsambities wordt ingezet op:
Op De Zwette V wordt de mogelijkheid geboden om duurzame bedrijven te vestigen maar dat geldt niet als vereiste voor dit terrein. Met het bestemmingsplan voor De Zwette V wordt voor zover mogelijk tegemoet gekomen aan de in bovenstaand genoemde ruimtelijke ambities dan wel ambities uit oogpunt van duurzaamheid.
Het Regionaal bedrijventerreinplan Noordwest-Fryslân 2010-2020 uit 2011 is op initiatief van de Provinsje Fryslân met diverse samenwerkende gemeenten in de regio opgesteld en betreft een uitwerking van het door het Rijk, de provincies en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) ondertekende Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020. In dit convenant is aangegeven dat (her)ontwikkeling van bedrijventerrein in regionaal verband moet worden opgepakt. Alleen nieuwe bedrijventerreinen mogen worden aangelegd wanneer er op bestaande terreinen geen ruimte meer is en/of geen ruimte meer kan worden gemaakt (door middel van revitalisering) en er in de regio (buurgemeenten) geen mogelijkheden meer zijn tot vestiging van nieuwe bedrijven. Het convenant is bedoeld om verspilling van ruimte en geld te voorkomen.
Het regionaal bedrijventerreinplan heeft betrekking op alle nieuwe dan wel uit te breiden bedrijventerreinen met een bruto-oppervlakte van 1 ha of meer bij alle centra en kernen waar op grond van het Streekplan Fryslân 2007 bedrijventerrein op voorraad mogelijk is, zo ook Leeuwarden. Het regionale bedrijventerreinplan geeft invulling aan de provinciale ruimtelijke verordening en toepassing aan de SER-ladder die als leidraad bij de totstandkoming van bedrijventerreinen op regionaal niveau dient (mogelijkheden voor ruimtewinst op bestaande bedrijventerreinen). Regionale vraag en aanbod wordt op elkaar afgestemd zodat overcapaciteit wordt vermeden.
Relevant voor dit bestemmingsplan is dat De Zwette V (als zijnde Newtonpark IV benoemd in het bedrijventerreinplan) is opgenomen als bedrijventerrein op voorraad (netto uitgeefbaar: 26 ha). Binnen Leeuwarden lag destijds 36 ha aan bedrijventerreinen voor uitgifte op voorraad met een indicatie van de vraag t/m 2020 van 92 ha. In de planning stond 80 ha aan bedrijventerrein, bestaande uit 40 ha Zwettepark/Businesspark, 25 ha Newtonpark III (nu De Zwette VI) en Energiepark (15 ha).
SER-ladder
De SER-ladder betreft een redeneerlijn van de Sociaal Economische Raad (SER) en is ontwikkeld in de Nota Ruimte (de voorloper van de SVIR). De SER-ladder is ontwikkeld om te komen tot een zorgvuldige afweging van diverse economisch-maatschappelijke ontwikkelingen die een ruimtevraag kennen. Met de SER-ladder dient de vraag beantwoord te worden of er behoefte is aan een bepaalde ontwikkeling (nut en noodzaak van een planvoornemen). De SER-ladder impliceert dat allereerst moet worden gekeken naar de ruimte die op bestaand(e) bedrijventerrein(en) beschikbaar is. Daarna dient gekeken te worden naar de mogelijkheden door middel van herstructurering en door intensivering in bestaand stedelijk gebied (meervoudig ruimtegebruik/inbreiding). Tenslotte komt uitbreiding in beeld. Daar komt bij dat de realisatie van een nieuw bedrijventerrein moet voorzien in een concrete lokale behoefte. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is op deze thematiek in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking al uitgebreid ingegaan in paragraaf 2.4.
Leeuwarden is eerst en vooral hoofdstad van Fryslân. Hoofdstad van een provincie met een groen, waterrijk en wijds landschap, een eigen taal en een eigen cultuur. Leeuwarden heeft ook belangrijke voorzieningen op het gebied van wonen, werken, cultuur, recreatie, onderwijs en gezondheidszorg. Leeuwarden is van belang als woonstad en als banenmotor van Fryslân. In de stadsvisie zijn vijf pijlers opgenomen waar bij de ontwikkeling van de stad rekening mee wordt gehouden. Voor dit bestemmingsplan is pijler 4 betreffende 'werken & ondernemen' van toepassing; Leeuwarden wil de banenmotor van Fryslân blijven en biedt ondernemers daarom de ruimte. Op basis van onder meer dit thema kan de stad zich in de toekomst verder blijven ontwikkelen. Voorwaarde voor de verdere ontwikkeling is wel dat onder meer de bereikbaarheid op orde is.
De Detailhandelsstructuurvisie Leeuwarden 2014 betreft een actualisering van het detailhandelsbeleid dat door de gemeente wordt gevoerd. De visie beschrijft de wijze waarop de gemeente wil omgaan met onder andere de vestiging van detailhandel in Leeuwarden. Op bedrijventerreinen geldt in principe een detailhandelsverbod.
Leeuwarden bevordert op haar grondgebied actief het verduurzamen van de gemeente. Deze verduurzaming richt zich op een aantal aspecten waaronder energieverbruik, verantwoordelijk watergebruik en waterkwaliteit, ecologie en het beperken van afval. De focus ligt op de thema’s energie en water. Op 29-11-2010 is hiervoor de visie Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad voor de periode tot en met 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Aan dit programma is een uitvoeringsprogramma Slim met Energie en Water (2011-2014) en het programma Groen Werkt! (2014-2017) gekoppeld.
Duurzame ontwikkeling
Het doel van de ambitieuze duurzaamheidsvisie is dat de gemeente in haar energieverbruik kan voorzien zonder gebruik van fossiele brandstoffen. Dit betekent dat in de bestaande woningbouw en bedrijfsgebouwen fors energie bespaard moet worden of dat er duurzaam opgewekte energie gebruikt wordt. Voor nieuwbouw betekent het dat de gemeente verdergaande doelen dan de eisen van het Bouwbesluit nastreeft en dat de gemeente de lijst ‘Duurzaam Bouwen’ hanteert. Het uitgangspunt hierbij is een scherpere energienorm dan de nationale uitgangspunten.
Duurzame inrichting
Ambities ten aanzien van de thema’s Water en Duurzame Energie kunnen worden vormgegeven door:
Openbare ruimte
Voor de inrichting van de openbare ruimte is het Kwaliteitsdocument Openbare Ruimte van de gemeente Leeuwarden leidend.
Water(technologie) en ecologie
Nieuwe watertechnologie kan ook het aanwezige watersysteem versterken. Zuivering van licht verontreinigd afvalwater in bijvoorbeeld helofytenfilters of zuiverende oevers kan bijdragen in het waterbergende vermogen en de ecologische en belevingswaarde van het water te verhogen. Bestaande en nieuwe waterlopen kunnen een bijdrage leveren aan het versterken van de ecologische waarden. Voor de bebouwing kan een bijdrage aan ecologische structuren het aanleggen van groene daken zijn. Onder voorwaarden kan hier bij de gemeente subsidie voor worden aangevraagd. Groene daken dragen bij aan het vasthouden van water, waarmee ze naast de ecologische waarde ook aan een reductie van de piekbelasting op het riool kunnen bijdragen.
Op 14-12-2015 is het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoerplan 2011 - 2025 (GVVP) in het kader van de harmonisatie van beleid opnieuw vastgesteld. Er is geen aanleiding geweest om het eerdere beleid rigoureus aan te passen. De ambitie is en blijft Leeuwarden als economisch, ruimtelijk, sociaal en cultureel centrum van Fryslân verder te ontwikkelen. Een goede bereikbaarheid van de stad is daarvoor essentieel. Het leidmotief van het verkeers- en vervoerbeleid blijft daarom: ‘de complete stad bereikbaar’.
De stadsring is de kransslagader en het vliegwiel van de stad. De ring verbindt alle wijken en bedrijventerreinen. Daarom heeft doorstroming van het autoverkeer er prioriteit. Op de stadsring is er veel kruisend fiets- en voetgangersverkeer. De gemeente wil dat zo veilig mogelijk maken. Daarom wordt gekozen voor ongelijkvloerse oplossingen (mits inpasbaar en kosteneffectief) of veilige, gefaseerde oversteken waarbij de fietser of voetganger per fase één rijstrook kruist of met verkeerslichten. Kruisingen in de stadsring worden in principe met een verkeersregelinstallatie geregeld. Op de meeste plaatsen is dat vanuit het oogpunt van verkeerscapaciteit en -doorstroming het meest optimaal. Daar waar een oplossing met een rotonde mogelijk is, zonder dat deze de doorstroming nadelig beïnvloedt, kan de gemeente kiezen voor een (turbo)rotonde.
Voor het plangebied is de Haak om Leeuwarden van groot belang. Door de aanleg van de Haak om Leeuwarden wordt het verkeer al buiten de stad verdeeld over de juiste route, zodat het stedelijke wegennet niet meer onnodig wordt belast. De Haak om Leeuwarden vervult daarmee dan ook een doorgaande verkeersfunctie. De nieuwe Westelijke invalsweg verbindt de Haak rechtstreeks met de stadsring en de kantorenhaak. Het tracé volgt onder andere de Marshallweg en sluit vervolgens aan op het Stephenson viaduct. Verder zullen de wegen in het plangebied als gebiedsontsluitingsweg fungeren.
Wat betreft het parkeren geldt in het plangebied als nadrukkelijk uitgangspunt dat elk complex of bedrijf in de eigen parkeerbehoefte dient te voorzien.
Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene wat door het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief met het gemeentelijke welstandsbeleid geregeld. Dit is vastgelegd in de op 30-11-2015 door de raad vastgestelde Welstandsnota Leeuwarden 2016.
De geldende welstandsnota biedt onvoldoende toetsingskader voor het op grond van dit bestemmingsplan beoordelen van aanvragen om omgevingsvergunning voor het bij recht uitvoeren van bouwontwikkelingen. Hierom heeft een uitwerking in herziene welstandsrichtlijnen van de beoogde beeldkwaliteit plaatsgevonden. Vanwege enige herontwikkeling door een andere verkavelingsopzet, ontwerp van het zonnepark en inmeting van de gerealiseerde groenwal wordt het beeldkwaliteitsplan herzien. Dit document wordt gelijktijdig met het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegd en te zijner tijd als aanvulling op de gemeentelijke welstandsnota van toepassing verklaard en vastgesteld.
Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een bestemmingsplan naar voren komen. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie met dit bestemmingsplan ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortkomen uit de omgevingsaspecten beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plan. Daarbij is zo nodig gebruik gemaakt van de uitkomsten van de opgestelde milieueffectrapportage en de bijbehorende onderzoeksrapportages.
Normstelling en beleid
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Onderzoek
Door Altenburg & Wymenga is in het kader van geldende wet- en regelgeving onderzoek gedaan naar de actuele natuurwaarden in en rond het plangebied (zie Bijlage 2 Ecologisch onderzoek). Het onderzoek heeft bestaan uit bureauonderzoek en een veldbezoek. De Wet natuurbescherming (Wnb), het Natuurnetwerk Nederland (NNN) voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) - en eventuele andere vormen van regelingen ten aanzien van natuurbescherming zijn daarbij aan de orde geweest.
Toetsing
GEBIEDSBESCHERMING
In het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden, gebieden die behoren tot het NNN of weidevogelkerngebieden en ganzenfoerageergebieden. In de omgeving zijn deze wel aanwezig, te weten:
De Natura 2000-gebieden Groote Wielen en De Alde Feanen hebben een mogelijke ecologische relatie met het plangebied in verband met niet-broedvogelsoorten, vliegroutes van Meervleermuis en de effecten van stikstofdepositie. Voor verder weg gelegen Natura 2000-gebieden, zoals de Waddenzee (17 km) is alleen stikstofdepositie mogelijk relevant.
SOORTENBESCHERMING
Het plangebied bestaat voor een groot deel uit bouwrijp gemaakt terrein. De kans op aanwezigheid van beschermde soorten is hierdoor klein. Het is onwaarschijnlijk dat in het plangebied wettelijk beschermde soorten uit de soortgroepen vaatplanten, reptielen, vissen en ongewervelde diersoorten voorkomen. De redenen die aan deze conclusie ten grondslag liggen, zijn één of meer van de volgende:
Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat in het plan- of studiegebied soorten uit de soortgroepen amfibieën en vleermuizen aanwezig zijn.
Amfibieën
Van de volgens artikel 3.5 Wnb beschermde amfibieënsoorten komt in de wijde omgeving van het plangebied alleen de Heikikker voor. De soort komt voor aan de andere kant van Leeuwarden op ongeveer 10 km van het plangebied en meer naar het zuidoosten bij Earnewâld. Binnen het plangebied zelf zijn geen geschikte waterpartijen aanwezig die als voortplantingsplaats van de Heikikker kunnen dienen. Geschikt landhabitat is evenmin aanwezig in of rond het plangebied.
Gezien de verspreidingsgegevens van amfibieën en de aanwezige biotopen, wordt een aantal beschermde amfibieënsoorten van artikel 3.10 Wnb verwacht (Meerkikker en de Kleine watersalamander).
Vogels
In en in de directe omgeving van het plangebied kunnen vogels tot broeden komen. Het gaat dan bijvoorbeeld om watervogels, rietvogels en eventueel weidevogels. Tijdens het veldbezoek op 18 juli 2018 zijn diverse vogels waargenomen met nesten, jongen of territoriale zang. Het ging daarbij om Meerkoet, Waterhoen, Wilde eend en Kleine karekiet.
Buiten het broedseizoen vallen de meeste nestplaatsen niet onder de bescherming van de Wnb, maar een aantal vogelsoorten maakt gedurende het gehele jaar gebruik van de nestplaats of keert bijvoorbeeld jaarlijks terug op dezelfde plaats. Hun nesten en de functionele leefomgeving daarvan worden daarom het gehele jaar beschermd. In augustus 2009 is onder de Flora- en faunawet (Ffw) een indicatieve lijst opgesteld van soorten met jaarrond beschermde nestplaatsen, die per 01-01-2017 onveranderd is overgenomen bij de Wnb.
Vleermuizen
Volgens verspreidingsgegevens komen verschillende vleermuissoorten voor in de omgeving van het plangebied, te weten: Watervleermuis, Meervleermuis, Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Tweekleurige vleermuis, Gewone grootoorvleermuis en Laatvlieger. Een deel van deze soorten kan in principe gebruik maken van het plangebied. Voor vleermuizen zijn drie elementen van het leefgebied te onderscheiden die van belang zijn voor de functionaliteit ervan:
Om lichtverstoring van vleermuizen boven watergangen te voorkomen, kunnen de volgende maatregelen worden genomen (keuze uit 1 of 2)
of,
In de regels van dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen ter waarborging van het nemen van een maatregel om lichtverstoring te voorkomen.
VERORDENING ROMTE FRYSLÂN 2014
In de nabijheid van het plangebied ligt een gebied dat in de Verordening Romte Fryslân 2014 is aangewezen als 'weidevogelkansgebied'. In paragraaf 3.2.3 is hier reeds op ingegaan.
Conclusie
Dit bestemmingsplan mag, mede gelet op de opgenomen beschermingsregeling in dit plan om lichtverrstoring van vleermuizen boven watergangen te voorkomen, wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar worden geacht.
Normstelling en beleid
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet. De kern van deze wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan vanwege de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient vanwege voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Normstelling en beleid
Gemeenten moeten inzichtelijk maken hoe zij op een verantwoorde manier het archeologisch belang in de ruimtelijke afweging hebben betrokken. Provincies hebben hierbij een toetsende rol. Provinsje Fryslân heeft hiertoe als toetsingskader de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) opgesteld. Hierop zijn alle bekende archeologisch waardevolle terreinen aangegeven. Bovendien geeft de kaart de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische waarden aan.
De gemeente heeft met de beleidsnota Archeologische Monumentenzorg Leeuwarden (AMzL) uit 2018 haar archeologische koers vastgesteld en uitgezet. Met een eigen archeologisch beleidsplan kiest de gemeente ervoor de eigen keuzes voor alle betrokkenen helder te maken. Er wordt duidelijk naar voren gebracht hoe en waarom de gemeente Leeuwarden zorgdraagt voor haar kwetsbare bodemarchief en welke consequenties dat heeft. Dit beleid is afgestemd met de provincie, maar geeft een eigen invulling aan de manier waarop Leeuwarden omgaat met archeologie.
In het archeologiebeleid zijn de volgende elementen van belang:
Toetsing
De gemeentelijke beleidskeuzes zijn weergegeven in de Erfgoedverordening gemeente Leeuwarden en op de archeologische waardenkaart, waardoor voor iedereen duidelijk wordt waar en op welke manier rekening moet worden gehouden met archeologie. In navolgende figuur is een uitsnede van de kaart weergegeven, waarop aangegeven is welke waarden in het bestemmingsplangebied aanwezig zijn.
Figuur 8. Uitsnede van de archeologische waardekaart gemeente Leeuwarden, binnen de rode ovaal het bestemmingsplangebied Zwette V
Het plangebied ligt landschappelijk gezien ter hoogte van de voormalige Middelzee. Vanwege het feit dat dit gebied van oudsher laaggelegen, nat en daardoor niet bewoonbaar was, heeft het totale bestemmingsplangebied een lage tot geen archeologische verwachting. Op de gemeentelijke archeologische waardenkaart is het gebied aangegeven als ‘vrijgegeven’. Er is daardoor bij ontwikkelingen geen archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk.
Conclusie
Ten aanzien van het archeologische aspect bestaan er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Naast aandacht voor archeologische waarden in het kader van de Erfgoedwet dient ieder ruimtelijk plan ook een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van cultuurhistorie dient dan ook aangegeven te worden op welke wijze daarmee rekening wordt gehouden.
Toetsing
De gronden van het gebied Zwette V maakten eens deel uit van de Middelzee. Vanaf de 13de eeuw is deze zeearm ingepolderd. Na de inpoldering werd watergang De Swette de grens tussen Oostergo en Westergo. Tevens was het een belangrijke verkeersader (trekvaart) tussen Sneek en Leeuwarden.
Na de inpoldering zijn er ook een aantal andere elementen ontstaan, zoals de Boksumerdyk. Deze dyk, aangelegd in de 13de eeuw, is een van de weinig doorgaande verbindingen tussen de voormalige oost- en westoever van de Middelzee. De Boksumer Soal is de oude dorpsvaart naar Boksum. Op de oudste kaart van het gebied (Schotanus) te zien als 'Boxumer Zool'. Waterlopen zijn tot in de 20ste eeuw van groot belang geweest voor het transport van goederen en personen, omdat wegen vaak slechts een deel van het jaar goed begaanbaar waren.
Kenmerkend voor het gebied dat ooit de Middelzee vormde is de openheid. De voormalige zeebodem bleek zeer geschikt voor agrarisch gebruik en dat was eeuwenlang de belangrijkste activiteit in dit gebied. Sinds de 20ste eeuw raakt het gebied van het voormalige Middelzee westelijk van Leeuwarden steeds meer bebouwd, door aanleg van infrastructuur en uitbreiding van de stad. Dit geldt ook voor het gebied van De Zwette V, wat sinds begin 21ste eeuw als een bedrijventerrein van Leeuwarden in ontwikkeling is gebracht.
In het plangebied is van oudsher geen bebouwing aanwezig. De gronden werden vooral gebruikt als landbouwgronden. De bebouwing uit de 21ste eeuw is in algemene zin bebouwing zoals die veel voorkomt op bedrijventerreinen. Er is in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig dat via het bestemmingsplan beschermd dient te worden.
Regeling in bestemmingsplan
De Swette en de Boksumer Soal zijn voorzien van een beschermingsregeling middels de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2'. De Boksumerdyk zelf ligt buiten het plangebied, maar de naastliggende sloot (exclusief verbreding) hoort ook bij het profiel van de 'dyk' en kent daarom ook deze dubbelbestemming.
Conclusie
Gelet op voorgaande mag dit bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht.
Normstelling en beleid
In de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte ‘watertoets’ van belang. De watertoets wordt gezien als procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied valt in het werkgebied van Wetterskip Fryslân.
Watertoets
Ten behoeve van het planvoornemen is op 12 juli 2018 middels de digitale watertoets advies gevraagd aan de waterbeherende organisatie Wetterskip Fryslân. Het volledige advies van 24 juli 2018 is als Bijlage 3 Wateradvies bij deze toelichting gevoegd. De normale procedure is van toepassing waarvoor verwezen wordt naar de standaardmaatregelen zoals opgenomen in het wateradvies.
Het aanwezige zonnepark van 2,5 ha aan de noordzijde van het bedrijventerrein is met dit bestemmingsplan bij recht inbestemd, waarbij het niet langer meer van een verkeers- dan wel bedrijventerreinbestemming is voorzien maar een eigen bestemming 'Zonnepark' heeft gekregen. Ten opzichte van het huidige bestemmingsplan 'Newtonpark IV' wordt het plangebied verder richting het westen uitgebreid en sluit hiermee aan op het plangebied van de Haak om Leeuwarden. De nu nog agrarische gronden van circa 1 ha krijgen in voorliggend bestemmingsplan een bedrijventerreinbestemming. Hoewel sprake is van uitbreiding van het bedrijventerrein neemt de oppervlakte aan bebouwingsmogelijkheden met de nieuwe planologische regelingen niet toe maar juist af.
Vanuit de dorpen nabij het plangebied is de wens geuit voor een landschappelijke inpassing van de bebouwing op het bedrijventerrein De Zwette V om hiermee het zicht aan de bebouwing te onttrekken. Met die reden is in 2016 een 3,00 m hoge grondwal rond het bedrijventerrein aangelegd. De aanleg van deze grondwal vereiste een demping van de aanwezige watergangen. De aanwezige watergangen maakten onderdeel uit van de reguliere waterhuishouding van het agrarisch gebied. De watergangen zijn aan de westzijde van het bedrijventerrein gecompenseerd met het graven van een plas-dras gebied.
De aanwezige waterpartijen in de nabijheid van het plangebied voorzien in voldoende waterbergingsmogelijkheden voor verdere invulling van het plangebied met bebouwing op basis van dit nieuwe bestemmingsplan.
Conclusie
Wat betreft het aspect water is voorliggend bestemmingsplan uitvoerbaar.
Algemeen toetsingskader
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:
VERANTWOORDINGSPLICHT
In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.
Toetsing
Uit de professionele Risicokaart blijkt dat binnen en in de directe nabijheid van het plangebied risicobronnen gelegen zijn waarvan de risicocontouren of het invloedsgebied zijn gelegen binnen het plangebied.
Figuur 9. Plangebied in paars weergegeven
RISICOVOLLE INRICHTINGEN
Binnen het plangebied, aan de Curieweg 3 (VION Leeuwarden), staat een ammoniakinstallatie. De opslagcapaciteit van deze installatie betreft 1.499 kg NH3. Voor deze installatie is geen PR10-6-risicoafstand opgenomen en het bedrijf valt niet onder het Bevi. Het invloedsgebied voor het GR bedraagt 48 m. De ammoniakinstallatie is dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Aan de Newtonweg 1 (TOP Leeuwarden) staat een afvalverwerkingsinrichting met een opslag van 3.900 m2 van brandbare vaste stoffen. Hiervoor is geen PR opgenomen en er geldt een generiek GR. Het bedrijf bevindt zich op een afstand van 50 m van het plangebied.
Aan de Newtonweg 3 (Total Recycling Industries BV) staat een groothandel en handelsbemiddeling in banden. Het gaat hier om de opslag van circa 500 m2 aan brandbare vaste stoffen (banden). Hiervoor geldt geen PR en een generiek GR. Het bedrijf bevindt zich op een afstand van 100 m van het plangebied.
Aan de Boksumerdyk 11 (Dairy Campus) staat een biogasopslag met een inhoud van 80.000 liter. Hiervoor geldt een PR10-6-risicoafstand van 50 m. De afstand van het plangebied tot deze installatie betreft circa 150 m. Het plangebied ligt ruimschoots buiten deze risicoafstand.
Morseweg 1 betreft een LNG tankstation met LNG reservoir met een inhoud van van 50 m3. Hiervoor geldt een PR10-6-risicoafstand van 50 m. Het invloedsgebied van het LNG-tankstation bedraagt 200 m. Het bedrijf bevindt zich op een afstand van 150 m tot het plangebied waarmee het plangebied zich in het invloedsgebied bevindt. Het gedeelte van het plangebied dat binnen dit invloedsgebied is gelegen betreffen de gronden met de bestemming 'zonnepark'. Dit is geen (beperkt) kwetsbaar object.
Aan de Morseweg 2 staat een bedrijf voor de vervaardiging van platen, folie, buizen en profielen van kunststof (GrainPlastics BV). Waarbij het gaat om de opslag van brandbare vaste stoffen. Hiervoor is geen PR10-6-risicoafstand opgenomen en er geldt een generiek invloedsgebied voor het GR. Het bedrijf bevindt zich op een afstand van 250 m tot het plangebied.
RISICOVOLLE OBJECTEN
Op een afstand van circa 500 m loopt een buisleiding van N.V. Nederlandse Gasunie (NEN 3650-leiding). Deze leiding heeft een diameter van 324 mm, een wanddikte van 7 mm en een maximale werkdruk van 40 bar.
TRANSPORT VAN GEVAARLIJKE STOFFEN OVER SPOORWEGEN
Op een afstand van ruim 100 m loopt de spoorweg Leeuwarden-Stavoren. Over deze spoorlijn vindt in principe geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Zeer incidenteel vinden deze transporten wel plaats wanneer geen transporten van gevaarlijke stoffen kunnen plaatsvinden over het traject Meppel-Groningen. Aangezien er zeer incidenteel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, kan geconcludeerd worden dat het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor geen belemmering vormt voor het voorliggende bestemmingsplan.
TRANSPORT VAN GEVAARLIJKE STOFFEN OVER WEGEN
Ten westen van het plangebied ligt de Rijksweg N31 waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. De N31 is opgenomen in het Basisnet weg. Het plangebied ligt op een afstand van circa 25 m vanuit het midden van de N31. Wanneer een bestemmingsplan binnen een afstand van 200 m van een transportroute ligt dan moet, op basis van artikel 8 van het Bevt, het GR uitgebreid worden verantwoord.
Op een afstand van 150 m is het Van Harinxmakanaal gelegen. Het van Harinxmakanaal is opgenomen in het Basisnet water als groene vaarweg (vaarweg zonder frequent vervoer van gevaarlijke stoffen). Deze vaarweg heeft geen PR10-6-contour en er is geen plasbrandaandachtsgebied (PAG) aanwezig. Tenslotte is voor deze vaarweg geen invloedsgebied van het GR opgenomen.
Groepsrisico (GR)
De N31 heeft ter hoogte van het plangebied grotendeels eenzijdige bebouwing, die op een afstand van circa 40 m vanaf het midden van de N31 ligt. Op de weg mag een maximumsnelheid van 100 km/uur gereden worden. De maximale dichtheid is 40 personen/ha. Het aantal tankwagens gevaarlijke stoffen categorie GF3 over deze weg is in de Regeling basisnet gesteld op 1.000. Op basis van tabel 1-4 van de bijlage van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) kan worden gesteld dat een overschrijding van 10% van de oriëntatiewaarde ter plaatse van het plangebied niet wordt overschreden. Over de weg worden geen categorieën stoffen LT3, GT4 en GT5 vervoerd. Nadere verantwoording hiervan is dan ook niet noodzakelijk. Transport van gevaarlijke stoffen over de N31 vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
ADVIES BRANDWEER FRYSLÂN
Wanneer een bouwplan is gelegen binnen het invloedsgebied van een (spoor)weg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, moet in ieder geval worden ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Op 25 september 2018 is door de Brandweer Fryslân een advies uitgebracht omtrent de externe veiligheid in het kader van het bestemmingsplan 'Leeuwarden - De Zwette V, kavel 13A' en op 2 april 2019 in het kader van voorliggend bestemmingsplan.
Brandweer Fryslân constateert voor Kavel 13A wat betreft de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid geen knelpunten ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de opkomsttijd valt binnen de normen van het dekkingsplan van de brandweer. Het plangebied ligt op voldoende afstand tot de aanwezige primaire bluswatervoorziening. Daarnaast zijn langs de Flemingweg twee brandkranen aanwezig die aangesloten zijn op een waterleiding. Met de aanwezige brandkranen kan een eerste aanzet worden gepleegd bij een beginnende brand in het plangebied. De brandweer adviseert voor kavel 13A, zie Bijlage 4 Advies Brandweer, een tertiaire bluswatervoorziening aan te leggen ter bestrijding van een grote brand.
Voor wat betreft het gehele plangebied geldt dat Brandweer Fryslân blijvend wil worden betrokken bij planvorming/concrete invulling aangezien het bedrijventerrein nog niet volledig is ingericht. Door de brandweer bij iedere nieuwe ontwikkeling te betrekken kunnen de (externe) veiligheidsaspecten optimaal worden geborgd en beoordeeld.
Conclusie
Dit bestemmingsplan mag wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar worden geacht.
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimale afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
De genoemde afstanden in de VNG-publicatie zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. In de publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden; 1. rustige woonwijk / buitengebied en 2. gemengd gebied. In geval van een gemengd gebied, waar sprake is van functiemenging, kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
De volgende richtafstanden met bijbehorende milieucategorie (cat.) worden in de VNG-publicatie gehanteerd: 10 m voor cat. 1; 30 m voor cat. 2; 50 m voor cat. 3.1; 100 m voor cat. 3.2; 200 m voor cat. 4.1; 300 m voor cat. 4.2; 500 m voor cat. 5.1 en 700 m voor cat. 5.2.
Toetsing
In het plangebied is rekening houdende met eventuele milieugevoelige functies in de omgeving een verdeling van toegestane milieucategorieën vastgelegd. Al naar gelang de afstand tot (de concentratie van) hindergevoelige functies groter is, kunnen “zwaardere” bedrijven (hogere milieucategorie) zich in het plangebied vestigen. De meest nabijgelegen hindergevoelige functie waar rekening mee gehouden moet worden is een reguliere woning aan de Boksumerdyk 7 en een bedrijfswoning aan de Boksumerdyk 13 (behorende bij de Dairy Campus).
Tabel 3. Huidige bedrijvigheid
Naam | Adres |
SBI- nummer |
SBI-omschrijving |
Milieu- categorie |
PostNL Depot | Brailleweg 3 | 641 | Post- en koeriersdiensten | 2 |
Weiland Vloerenbedrijf BV | Curieweg 26 | 52.A | Detailhandel voor zover n.e.g. | 1 |
Runderslachterij VION | Curieweg 3 | 151 | Slachterijen en overige vleesverwerking - slachterijen en pluimveeslachterijen | 3.2 |
Cornelis Bedrijfsauto's | Nobelweg 15 | 501 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | 2 |
De Boer Transport | Nobelweg 11 | 52102, 52109 | Distributiecentra, pak- en koelhuizen | 3.1 |
Dutch Rainmaker | Nobelweg 1k | 35 | Windmolens: - wiekdiameter 20 m | 3.2 |
Jansma Drachten BV | Nobelweg 13 | 52109 | Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) | 2 |
Solteq Energy B.V. | Nobelweg 1 | 35 | Windmolens: - wiekdiameter 20 m | 3.2 |
Cowhouse International B.V. | Nobelweg 1 | 466,469 | Overige groothandel | 2 |
Met dit bestemmingsplan zijn de categorieën ‘bedrijf tot en met categorie 4.2’ met gelijknamige aanduidingen op de verbeelding van het bestemmingsplan vastgelegd. Hieraan is in de regels een regeling voor de toelaatbaarheid van bedrijven verbonden. Met het toepassen van deze zonering wordt onevenredige hinder door hinderveroorzakende objecten voorkomen. Voldaan zal worden aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie ten aanzien van de hindergevoelige objecten. De wijze van toekennen van milieucategorieën aan deelgebieden in het plangebied is ingegeven door het voorkeursalternatief in de milieueffectrapportage. Hiermee wordt toegezien op een uit oogpunt van milieu uitvoerbaar plan.
Aan de oostkant van het bedrijventerrein loopt De Swette als belangrijke recreatieve verbinding. In de toekomst zal in de strook langs De Swette de ontwikkeling van natuur/ecologie en (natuur)recreatie voorop staan. Als gevolg daarvan is het van belang dat zich ook aan deze zijde geen bedrijven vestigen die een negatief milieueffect op de omgeving uitoefenen. Bovendien is ten zuidoosten van het plangebied een woning aanwezig. Het milieueffect dient daarom in principe langs de gehele oostelijke rand van De Swette beperkt te worden. In de rest van het plangebied is geen zonering nodig, zodat hier bedrijven uit de categorieën 1 tot en met 4.2. kunnen worden toegestaan. Hier zal, met name langs de wegen, een zonering plaatsvinden op basis van beeldkwaliteit en niet op basis van milieuhinder.
Conclusie
Gelet op de getroffen regeling in dit bestemmingsplan bestaan er wat betreft bedrijven- en milieuzonering geen belemmeringen ten aanzien van de uitvoerbaarheid .
Normstelling en beleid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. De Wgh bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.
WEGVERKEERSLAWAAI
In de Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.
SPOORWEGLAWAAI
Op grond van hoofdstuk 7 (Zones langs spoorwegen) van de Wgh zijn in het Besluit geluidhinder geluidsemissie-eisen opgenomen die gelden bij de aanleg of het vervangen van (een gedeelte van) een spoorweg. In het besluit is bepaald dat langs iedere spoorweg een zone ligt, waarvan de breedte gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf varieert van 100 m tot 500 m. Per 01-07-2012 is wetgeving omtrent geluidsproductieplafonds van kracht. Hierin is vastgelegd welke geluidproductie een spoorweg maximaal mag voortbrengen op aan weerszijden gelegen referentiepunten.
INDUSTRIELAWAAI
Op grond van de Wgh dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan onder meer aandacht aan industrielawaai te worden besteed. Dit is met name het geval als een bestemmingsplan de mogelijkheid van de vestiging van een inrichting als bedoeld in artikel 41 Wgh insluit. De categorieën van inrichtingen bedoeld in artikel 41 Wgh zijn nader aangewezen in artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Voorheen waren de betreffende inrichtingen aangewezen in het Besluit categorie A-inrichtingen.
Toetsing
WEGVERKEERS- EN SPOORWEGLAWAAI
In het plangebied worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Lawaai afkomstig van wegverkeer en van spoorweg(en) in de omgeving speelt dan ook geen beperkende factor voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
INDUSTRIELAWAAI
Eerder was op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan al sprake van een geluidzone van het nabijgelegen en gezoneerde industrieterrein Leeuwarden-West waar zware geluidmakers (de voormalige zogeheten categorie A-inrichtingen) mogelijk zijn. In het plangebied zijn geen hindergevoelige objecten mogelijk. Ter bescherming van eventueel toch met een eigenstandige procedure mogelijk te maken hindergevoelige objecten is deze geluidzone ook in voorliggend bestemmingsplan opgenomen.
Vanwege de bedrijvigheid met samenhangende verkeersstromen die met dit bestemmingsplan in het plangebied mogelijk wordt gemaakt, en de eventuele hinder die dat op kan leveren voor nabijgelegen woningen, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5 Akoestisch onderzoek). Hieruit blijkt dat aan de geldende grenswaarden kan voldaan.
Conclusie
Het bestemmingsplan Newtonpark IV wordt gewijzigd in De Zwette V. Er is sprake van een consoliderend bestemmingsplan waarvan het plangebied enigszins uitgebreid wordt . Voor het onderdeel geluidhinder bestaan geen significante wijzigingen ten opzichte van het eerdere bestemmingsplan. Het planvoornemen mag wat betreft het aspect geluidhinder uitvoerbaar worden geacht.
Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van ‘Niet In Betekenende Mate’ (NIBM) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Dit geldt op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) onder meer voor projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3.
Toetsing
In de milieueffectrapportage die voor dit bestemmingsplan is opgesteld, is eveneens onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd. Uit dit onderzoek komt naar voren dat door de ontwikkeling van het plangebied de emissies naar de lucht toenemen. Deze emissies worden veroorzaakt door diverse industriële bronnen (installaties en machines) en door het extra verkeer van het naar het plangebied. Voor mensen zijn de meest relevante stoffen PM10, PM2,5 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide). Hoge concentraties aan deze stoffen in de buitenlucht kunnen schadelijk zijn voor de gezondheid van mensen. Om die reden zijn voor deze stoffen grenswaarden (in de Wm) vastgelegd. Deze grenswaarden zijn uitgedrukt in µg/m3 (= microgram verontreinigende stof per m3 buitenlucht). Er gelden aparte grenswaarden voor jaargemiddelde concentraties en voor piekbelastingen.
De effecten op de luchtkwaliteit (PM10, PM2,5 en NO2) zijn onderzocht met een modelberekening (zie Bijlage 6 Luchtkwaliteit). De grenswaarden van 40 µg/m3 (PM10 en NO2) en 25 µg/m3 (PM2,5) wordt ter plaatse van het plangebied en omliggende woningen nergens overschreden.
De berekende toename voor NO2 en PM10 vanwege het verkeer van en naar het plangebied is zowel voor het basisalternatief als het maximale alternatief kleiner dan de grenswaarden. De verkeersbewegingen naar en van het plangebied dragen op de ontsluitingswegen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentraties van NO2 en PM10. De toename van de concentraties is lager dan de grens van 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof.
Conclusie
Het bestemmingsplan Newtonpark IV wordt gewijzigd in De Zwette V. Er is sprake van een consoliderend bestemmingsplan waarvan het plangebied enigszins uitgebreid wordt . Voor het onderdeel luchtkwaliteit bestaan geen significante wijzigingen ten opzichte van het eerdere bestemmingsplan. Het planvoornemen mag wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.
Normstelling en beleid
In het kader van een ontwikkeling of een herziening van een bestemmingsplan moet onderzocht worden welke gevolgen eventuele bodemverontreinigingen hebben voor de uitvoerbaarheid van het plan. De bodemkwaliteit kan namelijk een beperkende factor zijn voor de beoogde functie of de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
Toetsing
Er is een inventarisatie gemaakt van de bekende bodemkwaliteitsgegevens. Hiervoor is gebruik gemaakt van de gegevens uit het gemeentelijke bodeminformatiesysteem (gegevens onderzoeken en historische activiteiten). Daarnaast is gebruik gemaakt van de bodemkwaliteitskaart met bodembeheernota.
Actuele bodemopbouw
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Middelzeegebied en bestaat uit zware kalkrijke zeekleigronden met ondiep grondwater (kalkrijke poldervaaggronden, eenheid Mn45A). Dergelijke bodems komen onder meer voor als oude Middelzeeafzettingen. Volgens de geomorfologische kaart ligt het gebied in een zeeboezemvlakte van de voormalige Middelzee (eenheid 2M32). Het reliëf in deze afzettingen is zeer gering. De diepere bodemopbouw wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een circa 10 m dikke Holocene deklaag die voornamelijk uit klei bestaat met dunne veenlaag aan de basis. Daaronder wordt voornamelijk fijne tot grove zanden aangetroffen.
De bodemopbouw in het plangebied is op de Cultuurhistorische kaart (CHK2) van de Provinsje Fryslân niet aangemerkt als aardkundig waardevol.
Actuele bodemkwaliteit
In opdracht van de gemeente Leeuwarden is in de periode november-december 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd bij De Zwette V. Hierin wordt geconcludeerd dat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarden en dus geen milieuhygiënische belemmering vormen voor het gebruik van de locatie. Aan de westzijde van de Newtonweg zijn wel enige boringen uitgevoerd waarin een sterk puinhoudende laag is waargenomen. Deze puinhoudende laag dient nader onderzocht te worden op het eventueel voorkomen van asbest wanneer op deze specifieke plaats gegraven en/of gebouwd gaat worden.
In algemene zin kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit binnen het plangebied geschikt is voor de beoogde functies in het gebied. Bij de bouw van verblijfsruimten en eventuele wijzigingen van functies vindt nog wel altijd een locatiespecifieke bodemtoets plaats. Daaruit blijkt of er inderdaad geen bodemverontreiniging hoeft worden verwacht. Als er wel sprake is van een verdenking, moet vervolgens bodemonderzoek worden verricht.
Conclusie
Er mag van worden uitgegaan dat er gelet op de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voor dit bestemmingsplan planologisch geen belemmeringen bestaan.
Beleid
Op grond van het voorzorgbeginsel heeft het voormalige Ministerie van VROM in oktober 2005 aan overheden en netbeheerders advies omtrent hoogspanningsleidingen uitgebracht. Geadviseerd wordt, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven/worden blootgesteld in een gebied rond bovengrondse hoogspanningsleidingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT) , de zogeheten magneetveldzone. Hiervan moet bij vaststelling van bestemmingsplannen en wijzigingen in bestaande plannen rekening mee gehouden worden.
Onderzoek
Door een deel van het plangebied loopt de bovengrondse 110 kV-hoogspanningsleiding Herbayum - Schenkenschans (van Liander). De zogenaamde indicatieve zone die hiervoor door het RIVM wordt aangegeven, beslaat respectievelijk 50 m aan weerszijden van het hart van de hoogspanningslijn. Dit zijn conservatieve aannames. De daadwerkelijke zone van 0,4 µT (microtesla) is kleiner.
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die tot nieuwe situaties leiden waarbij kinderen langdurig verblijven of worden blootgesteld in de zone van de aanwezige hoogspanningsleiding.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is uitvoerbaar wat betreft de aanwezige hoogspanningsleiding in het plangebied.
In en rond het plangebied zijn verder geen kabels en leidingen aanwezig die planologische bescherming genieten en waar rekening mee gehouden moet worden. Met uitzondering van de hiervoor behandelde hoogspanningsleiding zijn geen andere planologische relevante kabels of leidingen van invloed op het bestemmingsplan.
De veiligheid van het stijgen en landen van vliegverkeer vanwege de nabijgelegen Vliegbasis Leeuwarden brengt hoogtebeperkingen met zich mee. In het plangebied is een obstakelbeheergebied en een radarverstoringsgebied van toepassing. Op basis hiervan gelden in het plangebied hoogtebeperkingen vanaf 45 m (tot 65 m).
Hoogspanningsleiding Herbayum - Schenkenschans
Voor de in paragraaf 4.9.1 behandelde hoogspanningsleiding geldt een zakelijk rechtstrook van 2 x 17 m uit het hart van de lijn als bebouwingsvrije zone. Privaatrechtelijk geldt dat hierbinnen al dan niet gebouwen en bouwwerken tot een bepaalde hoogte zijn toegelaten en geen hoge beplanting mag worden aangebracht. De zakelijk rechtstrook is in dit bestemmingsplan vertaald door deze als dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ vast te leggen.
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in onder meer de volgende de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen uit te werken. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen.
Het bestemmingsplan is een instrument waarin enkele duurzame energieaspecten geregeld kunnen worden. Zo kunnen bij ruimtelijke ontwikkelingen in de planregels en/of op de verbeelding randvoorwaarden voor passieve en actieve zonne-energie als zuidoriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ter vermijding van schaduwwerking worden vastgelegd. De mogelijkheden zijn echter beperkt. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen in het gebied dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.
De plaatsing van zonnecollectoren en fotovoltaïsche cellen op daken in het plangebied is mogelijk binnen de regels van voorliggend bestemmingsplan. Tevens biedt het bestemmingsplan ruimte voor het plaatsen van maximaal negen windturbines met een gezamenlijk vermogen van ten hoogste 14 MW.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast.
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal raadpleegbaar bestemmingsplan. Het digitale plan verschaft de burger ‘online’ informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale plannen zijn per 01-01-2010 verplicht op grond van de Wro. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is de digitale versie bepalend qua vormgeving en inhoud.
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:
In deze paragraaf zijn de afzonderlijke bestemmingen, zoals die in de regels zijn opgenomen en op de verbeelding zijn weergegeven, beschreven.
Bedrijventerrein
De bestemming 'Bedrijventerrein' geldt voor de ten behoeve van bedrijvigheid uit te geven gronden van De Zwette V. De openbare ruimtes in het gebied vallen buiten deze bestemming en kennen een eigen toepasselijke bestemming (zoals 'Groen', 'Verkeer' of 'Water').
De bebouwingsmogelijkheden van het bedrijventerrein zijn afgestemd op hetgeen eerder al mogelijk was op grond van de geldende bestemmingsplannen. Er is een bebouwingspercentage van 70% opgenomen voor het bebouwen van het bouwperceel. Dit om te voorkomen dat de percelen geheel volgebouwd worden en de behoefte aan parkeer- en stallingsruimte op eigen erf niet meer kan worden ingevuld. Gebouwen dienen verder binnen een bouwvak te worden gebouwd. Bedrijfswoningen zijn vanwege de beoogde zwaarte van bedrijvigheid niet toegelaten.
Voor de milieuzonering in het plangebied zijn drie zoneringen (t/m 2, t/m 3.2 en t/m 4.2) onderscheiden, die elk een aantal toegelaten categorieën van milieuhinderlijke bedrijven kennen afhankelijk van de afstand tot hindergevoelige functies in de omgeving. Maatgevend hierin zijn de reguliere woning aan de Boksumerdyk 7 en de agrarische bedrijfswoning aan de Boksumerdyk 13. Uitgegaan is van de systematiek van een rustig buitengebied; dat wil zeggen dat geen rekening met kleinere aan te houden milieuafstanden ten opzichte van deze woningen wordt gehouden.
Voor het plangebied zijn - ingegeven door de uitgevoerde milieueffectrapportage - de milieucategorieën tot en met maximaal 4.2 vastgelegd. Van de opgenomen milieucategorisering kan onder voorwaarden door middel van een afwijking van de gebruiksregels worden afgeweken indien het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in de bij de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar die daar qua milieubelasting wel met de toegestane bedrijvigheid gelijk te stellen zijn. Dit kunnen bedrijven betreffen die in een hogere milieucategorie zijn ingedeeld, maar vanwege de aard en omvang/schaal in een lagere categorie kunnen worden opgenomen, dan wel om "nieuwe" bedrijfstypen die niet op de lijst voorkomen.
Voorts zijn in de bedrijventerreinbestemming de nodige duurzaamheidsmaatregelen opgenomen. Windturbines worden met dit plan ter plaatse van de aanduiding "windturbine" onder voorwaarden mogelijk gemaakt.
Groen
Grotere en structurele groenelementen in het plangebied zijn onder de groenbestemming gebracht, waaronder de aangelegde grondwal(len) ter landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein. In de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Erf- en terreinafscheidingen zijn mogelijk tot een maximum hoogte van 1 m. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
Groen (zoals bermen, plantvakken met struiken en bodembedekkers, bomen) maakt verder ondergeschikt aan de overige in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen uit, zoals 'bedrijventerrein' en 'verkeer'. De waterbestemming kent eveneens de mogelijkheid van een groenfunctie. Deze genoemde bestemmingen zijn echter niet beperkend in die zin dat bestaand groen moet worden gehandhaafd. Dat is een zaak van inrichting en wordt overgelaten aan de grondeigenaar.
Anders ligt dat met de groenbestemming ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - ecologische zone". Ter plaatse wordt gestreefd naar de aanleg van een ecologische zone tussen het bedrijventerrein en watergang De Swette.
Verkeer
De bestemming ‘Verkeer’ is toegekend aan (doorgaande) wegen die een belangrijke rol spelen in de ontsluiting van het plangebied en de afwikkeling van verkeer. De regels voorzien in bij de verkeersfunctie passende bouwwerken. Ook kunnen voorzieningen ten behoeve van duurzame energieopwekking (niet zijnde kleine windturbines) en watertechnologie worden gerealiseerd. Gebouwen zijn alleen ten behoeve van de bediening van kunstwerken toegestaan.
Water
De divese waterlopen, watergangen en andere wateren in het plangebied zijn bestemd als 'Water' voor zover dit van belang is voor de beleving en het gebruik (zo ook vaarweg De Swette). In de bestemming is de aanleg van bruggen en andere kunstwerken voor het beheer en verkeer toegestaan. Ook zijn oevers, beschoeiingen, kaden en voorzieningen ten behoeve van duurzame energieopwekking (niet zijnde kleine windturbines) en watertechnologie toegelaten. Ook dagrecreatief medegebruik is mogelijk.
Zonnepark
De bestemming 'Zonnepark' is toegekend aan gronden aan de noordzijde van het plangebied waarvoor omgevingsvergunning is verleend voor de grondopstelling van zonnepanelen. Deze gronden zijn bestemd voor duurzame energieopwekking in de vorm van zonnepanelen en/of -collectoren op de grond. Ter plaatse mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde overeenkomstig de bestemmingsomschrijving toegestaan.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' is op de bestaande hoogspanningsverbinding gelegd. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze hoogspanningslijn en in de bescherming ervan.
Waarde - Cultuurhistorie 2
De cultuurhistorische waarden die in de inventarisatie naar cultuurhistorie en landschap in het plangebied zijn onderkend, zijn opgenomen op de verbeelding middels de dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie 2’. Hiermee is een lichte beschermingsregeling voor deze elementen en structuren van kracht.
In de algemene aanduidingsregels zijn regelingen opgenomen met betrekking tot gebiedsaanduidingen die op diverse gronden in het plangebied van toepassing zijn, naast de andere op de verbeelding voor die gronden aangewezen bestemming (basisbestemming). Wat betreft voorliggend bestemmingsplan gaat het om de volgende gebiedsaanduidingen:
Additionele voorzieningen
In dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.
Handhaving
Dit bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor de burger waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemminsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook kan de gemeente aan belangstellenden de mogelijkheid bieden om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op mogelijke overleg- en inspraakreacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan voor iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurd als volgt:
Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Belanghebbenden zijn diegenen die tegen het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze hebben ingediend en diegenen die hebben aangetoond in redelijkheid niet in de mogelijkheid zijn geweest om een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.
Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.
Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven.
De Grondexploitatiewet, als onderdeel van de Wro, stelt een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Deze verplichting vervalt wanneer de kosten anderszins zijn verzekerd. De gemeenteraad moet dan wel expliciet besluiten dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld.
De invulling van het plangebied vindt door particuliere/private partijen plaats waarbij de gronden in eigendom zijn van de gemeente. Tussen die partijen en de gemeente zal daaromtrent grondexploitatieovereenkomsten worden gesloten, waarbij de exploitatie geheel in handen van en voor risico van de ontwikkelende partijen zal komen te liggen. Gelet op voorgaande is er geen aanleiding voor een kostenverhaal anderszins en hoeft er daarom geen exploitatieplan te worden opgesteld.
Planschadeverhaal
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een bestaande situatie en omvat dan ook een regeling die conserverend van karakter is. Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid ten behoeve van de inzet van gemeentelijke middelen door middel van een cijfermatige opzet, is daarom voor dit plan niet relevant. Het onderhavige bestemmingsplan is in feite een herziening en actualisering van bestaande regelgeving. De toegestane functies en de bouwregels zijn op zowel de vigerende regelingen als op de bestaande situatie afgestemd.
Conclusie
Het kostenverhaal is anderszins verzekerd; een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
Vooroverleg
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro wordt dit bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid worden gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen.
Tervisielegging ontwerp
Na het stadium van vooroverleg wordt het plan als ontwerp ter visie gelegd. Binnen de termijn van tervisielegging kan door een ieder zienswijzen op het bestemmingsplan naar voren worden gebracht. Hiervan wordt vervolgens afzonderlijk van deze toelichting verslag gedaan.