Plan: | Wijzigingsplan Leeuwarden Buitengebied – Wijzigen bestemming Overijsselsestraatweg 22 Reduzum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0080.01002WP05-VG01 |
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Overijsselsestraatweg 22, ten noorden van de kern Reduzum in het buitengebied van de gemeente Leeuwarden (hierna: plangebied). Op het perceel is een rijksmonumentale boerderij met bijbehorende schuren aanwezig. Het perceel wordt momenteel niet gebruikt voor agrarische doeleinden en de bedrijfswoning wordt regulier bewoond. Initiatiefnemer is daarom voornemens de agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming.
Het betreffende voornemen is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Agrarisch gebied' waar het strijdig is om de gronden en bouwwerken te gebruiken voor andere doeleinden dan agrarische bedrijven met bijbehorende gebouwen.
In het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2008" is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3, lid 9 sub a onder 2) opgenomen om onder voorwaarden de bestemming 'Agrarisch gebied' te wijzigen naar 'Woonboerderij'. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in deze wijziging, waarbij zal worden aangetoond dat voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de voorwaarden die worden gesteld bij deze wijzigingsbevoegdheid. Tevens zal aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijke en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Leeuwarden, ten zuiden van de stad Leeuwarden en ten noorden van de kern Reduzum. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Leeuwarden (rode ster) en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven (rood omlijnd). Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: PDOK) |
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de onderstaande bestemmingsplannen. Hierbij wordt opgemerkt dat het "Bestemmingsplan Buitengebied 2008" en de "Bestemmingsplan Buitengebied 2008 Tweede partiële herziening" door de gemeente Boarnsterhim zijn vastgesteld. Deze gemeente is later opgegaan in de gemeente Leeuwarden.
Bestemmingsplan Buitengebied 2008 | 22 december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Boarnsterhim |
Bestemmingsplan Buitengebied 2008 Tweede partiële herziening | 21 mei 2013 vastgesteld door gemeente Boarnsterhim |
Leeuwarden - Kamerverhuur | 10 oktober 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Leeuwarden |
Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiële herziening Parkeren | 18 juli 2018 vastgesteld door de gemeenteraad van Leeuwarden |
Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiële herziening Plan voor de zon | 13 februari 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Leeuwarden |
Partiële herziening Archeologie | 23 maart 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van Leeuwarden |
Leeuwarden - Partiële herziening kleine windturbines | 22 december 2021 vastgesteld door de gemeenteraad van Leeuwarden |
Leeuwarden - Partiële herziening woningsplitsing en woonzorgfuncties | 15 juni 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van Leeuwarden |
Voor de duiding van het planologische regime is met name het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" van belang. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de plankaart van dit bestemmingsplan opgenomen. De rode contour geef het plangebied indicatief weer.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied 2008" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Het plangebied kent op basis van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2008" de volgende bestemmingen en aanduidingen:
Enkelbestemming 'Agrarisch gebied'
Gronden met de bestemming 'Agrarisch gebied' zijn bestemd voor agrarische cultuurgronden, agrarische bedrijven, landbouwontsluitingswegen, het behoud en herstel van de cultuurhistorische en landschappelijke herkenbaarheid van de gronden die zijn aangeduid met 'gaaf gebied', het behoud en herstel van natuurlijke en landschappelijke waarden van het 'terpengebied' en 'restanten buitenplaats'. Daaraan onderschikt zijn de voet-, fiets en ruiterpaden, het water, dagrecreatieve voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de middels een bouwgrens en bebouwingsrichting aangegeven agrarische bedrijven. Gebouwen dienen daarbij binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen.
Dubbelbestemming 'Archeologisch waardevol gebied'
De met 'archeologisch waardevol gebied' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. Op deze gronden mogen geen bouwwerken gebouwd worden, tenzij deze bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken zijn met een maximum van 50 m2. Bij oppervlakten groter dan 50 m2 dient een archeologisch onderzoek aan te tonen dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of onevenredig worden geschaad.
Daarnaast geldt er binnen het plangebied, volgens het bestemmingsplan "Partiële herziening Archeologie" de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
‘Waarde - Archeologie 2’
De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Voor bouwwerken waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 50 m2 en die de bodem dieper dan 0,30 m beneden maaiveld verstoren moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch rapport worden overlegd waarin blijkt dat de archeologische waarden niet worden verstoord.
Het plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan. In het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch gebied', waar de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden alleen ten behoeve van die bestemming zijn. De bestemming voorziet niet in het gebruik van de agrarische bedrijfswoning (boerderij) ten behoeve van regulier wonen. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3, lid 9 sub a onder 2) opgenomen, waarmee de bestemming 'Agrarisch gebied' onder voorwaarden kan worden gewijzigd in 'Woonboerderij'.
Voorliggend plan voorziet in de gewenste juridische planologische kaders om de agrarische bestemming van de boerderij te wijzigen in een woonbestemming. Hierbij wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld voor de beoogde wijziging.
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels (met bijbehorende bijlagen) en deze toelichting (met bijbehorende bijlagen). De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Hoofstuk 6 beschrijft de economische uitvoerbaarheid. Tenslotte komen in hoofdstuk 7 de resultaten van de procedure aan de orde.
Het plangebied ligt ten noorden van de kern Reduzum, in het buitengebied van de gemeente Leeuwarden. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van de directe omgeving van het plangebied.
Het plangebied wordt omringd door agrarische gronden, waarbij de Overijsselsestraatweg ten westen van het plangebied ligt. In de omgeving bevinden zich met name agrarische gronden, enkele woningen en enkele (agrarische) bedrijven).
Het plangebied zelf bestaat uit een monumentale boerderij (kop-hals-rompboerderij) met bijbehorende tuin. Tevens zijn er enkele schuren en een paardenbak aanwezig. Het plangebied wordt middels een oprijlaan aan de westzijde ontsloten op de Overijsselsestraatweg. Rondom het plangebied is een sloot aanwezig, waarmee het plangebied wordt afgebakend van de omliggende agrarische gronden. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied opgenomen. Het plangebied is hierin aangegeven met de rode contour.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied (Bron: PDOK) |
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in het wijzigen van de agrarische bestemming naar een reguliere woonbestemming. Hiermee komt de bestemming overeen met het daadwerkelijke gebruik. De boerderij is aangemerkt als Rijksmonument. De bebouwing wordt met voorliggend wijzigingsplan niet aangepast, er is slechts sprake van een planologische wijziging van de bestemming van gronden binnen het plan. Ook vinden er geen overige fysieke ingrepen plaats binnen het plangebied.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen van kleine omvang. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Wat de "Ladder voor duurzame verstedelijking" betreft is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075). Hierin is uitgesproken dat wanneer er sprake is van een planologische functiewijziging, waarbij er geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, er in beginsel geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
In voorliggend geval is er sprake van een functiewijziging van de boerderij. Er wordt hierbij geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. De huidige agrarische bedrijfswoning wordt slechts planologisch omgezet in een reguliere woning. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Geconcludeerd wordt dat er geen verdere toetsing hoeft plaats te vinden aan de "Ladder voor duurzame verstedelijking".
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
De provinciale Staten van Fryslân hebben op 23 september 2020 de Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de komende jaren richting aan de activiteiten van de provincie. Hierin staat beschreven waar naar toe wordt gewerkt en hoe de toekomst er uit ziet. De provincie wil met de samenleving goede ideeën en mooie plannen voor Fryslân realiseren. Bij de ruimtelijke inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang. De provincie kiest voor een concentratie van wonen, werken en voorzieningen in stedelijke gebieden.
In dialoog met de samenleving zijn vier opgaven benoemd die de provincie actief wil aanpakken. Het zijn urgente vraagstukken waarvoor de provincie nú al alles op alles gaat zetten om met de samenleving oplossingen te vinden.
Deze opgaven zijn groot, onderling verbonden en ze raken de hele provincie. De opgaven vragen om een integrale en gezamenlijke aanpak.
Om dit te bereiken moet de basis op orde zijn. Fryslân heeft veel kwaliteiten die behouden moet worden en worden versterkt. Voor het voornemen zijn met name de volgende van belang:
Karakteristieken van het landschap zijn beleefbaar
Het landschap en z’n cultuurhistorie, archeologie en de stedenbouw vertellen in samenhang het verhaal van Fryslân. Ze vormen een onderdeel van de Friese identiteit en geven de provincie een herkenbaar profiel. Denk aan de terpen en boerderijen op kwelderwallen. Zulke elementen en structuren zijn bepalend voor de bijzondere ruimtelijke kwaliteit van Fryslân. En daarmee zijn ze van grote invloed op de ontwikkelingskansen van onder andere de Friese gastvrijheidseconomie.
Door de geschiedenis heen verandert het landschap. Het is een gezamenlijke opdracht om toekomstige ontwikkelingen zodanig een plek te geven, dat de kenmerken van landschap en cultuurhistorie herkenbaar blijven. Bij de klimaatopgave kunnen gebiedskenmerken zoals hoogteligging, waterlopen en dijken het vertrekpunt vormen voor mogelijke oplossingen. Naast nieuwe ontwikkelingen zie de provincie op verschillende plekken in Fryslân het landschap achteruit gaan. Hier wordt gestreefd naar herstel van landschap en cultuurhistorie en naar het versterken van samenhang.
Behoud van het Friese erfgoed
Het behoud van karakteristieke bebouwing staat onder druk door toenemende leegstand; vooral kerken en vrijkomende boerderijen hebben hiermee te maken. Hergebruik draagt bij aan behoud van Fries erfgoed, een aantrekkelijke woon- en werkomgeving en kan voor diverse functies een aantrekkelijke optie zijn. Vervangende functies als wonen, cultuur/ kunst/ educatie, zorgverlening, recreatie, horeca en ontspanning, ambachtelijke en dienstverlenende bedrijvigheid, kunnen goed in de landelijke omgeving passen. De provincie stimuleert hergebruik met kennis en kunde, het ondersteunen van goede initiatieven en van organisaties als Kenniscentrum Herbestemming Noord. Met toepassing van de principes staan we hierbij ook open voor nieuwe initiatieven die een aanvullende kwaliteitsimpuls opleveren. Hergebruik van bestaande bebouwing en het versterken van omgevingskwaliteiten staan in dat geval voorop; het toevoegen van enige nieuwe bebouwing is hieraan ondergeschikt en functioneel, en vanuit ‘behoud door ontwikkeling’ te motiveren.
Het voornemen bestaat uit het planologisch wijzigen van de agrarische bestemming van een rijksmonumentale boerderij naar een woonbestemming. Hierdoor komt er geen nieuwe woning bij, maar blijft de leefomgeving vitaal en leefbaar. De rijksmonumentale boerderij vormt een belangrijk onderdeel van de Friese identiteit en is herkenbaar voor de Friese omgeving en daarmee bepalend voor de bijzondere ruimtelijke kwaliteit.
Door het wijzigen van de bestemming wordt een karakteristieke gebouw behouden. Het hergebruik draagt bij aan het behoud van de Friese ruimtelijke kwaliteit. De woonfunctie is passend in de landelijke omgeving en belemmert omliggende (agrarische) bedrijven niet, zie hiervoor paragraaf 4.6.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit bij de Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele.
De Verordening Romte Fryslân 2014 is op 25 juni 2014 vastgesteld. Op 23 maart 2021 is de verordening geconsolideerd. De verordening stelt concrete regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen uit onder andere de in voorgaande paragraaf beschreven Omgevingsvisie doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Voor het voornemen zijn onderstaande artikelen het meest relevant:
Hergebruik vrijkomende (niet-)agrarische bebouwing (Artikel 1.2.1)
4. Aan hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen en aanvullende nieuwbouw worden in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied zodanige regels gesteld, dat:
Saldoregeling woningen (Artikel 1.5.1)
Zorgvuldig ruimtegebruik (Artikel 2.3.1)
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied bevat een verantwoording waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Woonplan (Artikel 3.1.1)
De provincie geeft in haar beleid aan dat het hergebruik van voormalige agrarische bebouwing mogelijk is indien er geen beperkingen ontstaan voor omliggende (agrarische) bedrijven en het aantal woningen in het landelijke gebied gelijk blijft. In voorliggend geval wordt één bestaande agrarische monumentale boerderij omgezet naar een woonboerderij. Hiermee blijft een monumentaal gebouw behouden en en er komen geen nieuwe woningen bij. Aangezien geen sprake is van het realiseren van nieuwe stedelijke functies of extra woningen, wordt voldaan aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Daarnaast zijn er geen beperkingen voor de omgeving, hier wordt in Hoofdstuk 4 nader op ingegaan. De woonbestemming is een passende functie zodat de monumentale boerderij onderhouden en behouden blijft. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit op de provinciale verordening.
Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele en de Verordening Romte Fryslân 2014.
Op 22 december 2021 is de Omgevingsvisie Leeuwarden vastgesteld. De omgevingsvisie heeft als subtitel 'Vergroenen, verbinden, verwaarden'. De omgevingsvisie is opgesteld in het kader van de wetgevingsoperatie rond de Omgevingswet en biedt een nieuwe integrale visie op de fysieke leefomgeving van de gemeente Leeuwarden. De gemeente gebruikt hierin drie hoofdambities uit het positioneringsdocument 'Leeuwarden in 2028' als uitgangspunt:
Met de voorgenomen ontwikkeling krijgt een monumentale boerderij een woonbestemming. Het behoud van deze boerderij is vanuit stedenbouwkundig- en cultuurhistorisch oogpunt van belang. Met de woonbestemming wordt planologisch gezien aangesloten bij de feitelijke situatie en krijgt de boerderij een passende en toekomstbestendige functie. Er wordt geen beslag gelegd op de openbare ruimte omdat de boerderij al bestaat en er geen nieuwe bouwwerken worden toegevoegd. Tevens heeft het plan geen negatieve invloed op de omgeving, zie ook het volgende Hoofdstuk 4.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief een passende en gewenste ontwikkeling is die overeenstemt met de Omgevingsvisie Leeuwarden.
Het gemeentelijk woonbeleid is in 2015 geactualiseerd en is vervat in het document Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden. De gemeente ziet de komende decennia een bevolkingsgroei voor de gemeente. Deze groei is voornamelijk te verwachten in het stedelijk gebied. Gekozen wordt voor een flexibel sturingsinstrument dat ruimte biedt om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Dit biedt marktpartijen ruimte om nieuwe initiatieven te ontwikkelen. Het karakter van de groei is meer alleenstaanden, minder jongeren en meer ouderen. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de demografische ontwikkelingen in Leeuwarden en het daarbij aansluitend woningaanbod waarmee de gemeente Leeuwarden op deze demografische ontwikkeling inspeelt.
Het aantal huishoudens in gemeente Leeuwarden zal in de periode 2020-2030 toenemen met 3.564 (bron: prognose provincie Fryslân). In de woningbouwafspraken (termijn 2020 - 2030) met de provincie getekend op 5 juli 2022) is opgenomen dat gemeente Leeuwarden binnenstedelijk zonder maximum aantal ('plafondloos') kan bouwen. De provincie Fryslân vindt het van belang dat er een goede balans is tussen buitenstedelijk en binnenstedelijk bouwen, dit vanuit het principe van duurzaam ruimtegebruik.
De gemeente Leeuwarden ziet ook dat in de stad de vergrijzing toeneemt. Door deze ouderen de mogelijkheid te bieden om in een zorggeschikt appartement te wonen nabij voorzieningen, is doorstroming in de wijk Oud Oost mogelijk. Hierdoor komen onder andere grondgebonden woningen in de verkoop, waar jonge gezinnen kunnen gaan wonen.
Met voorliggend wijzigingsplan wordt een agrarische bedrijfswoning omgezet naar een woonbestemming. Hiermee wordt er per saldo geen nieuwe woning toegevoegd. De monumentale boerderij krijgt door de woonbestemming een passende functie om het pand te behouden. Omdat er geen sprake is van het toevoegen van een nieuwe woning past voorliggende ontwikkeling binnen de het Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden.
In voorliggend geval wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2008". Aan deze wijzigingsbevoegheid in artikel 3, lid 9 sub a onder 2 zijn enkele voorwaarden verbonden. Hierna volgen de voorwaarden, waarbij in cursief het voornemen aan deze voorwaarden is getoetst.
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
Het plangebied ligt op de landschapskaart binnen het 'terpenlandschap'. In afbeelding 3.1 is een uitsnede van deze kaart opgenomen, waarbij het plangebied blauw is omcirkeld. Enkel de bestemming wordt gewijzigd, er vinden geen bouwwerkzaamheden of andere fysieke ingrepen plaats, waardoor het ruimtelijke beeld niet veranderd. Het planologisch omzetten van de monumentale agrarische boerderij naar woonboerderij zorgt niet voor een aantasting van het 'terpenlandschap'.
Afbeelding 3.1: Uitsnede landschapskaart Boarnsterhim |
De mogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven worden niet beperkt, zie hiervoor ook paragraaf 4.6 (milieuzonering) en paragraaf 4.7 (geur).
Door de bestemmingswijziging zullen er in theorie minder verkeersbewegingen zijn. Immers verdwijnt een agrarische bestemming die meer verkeersbewegingen met zich meebrengt dan een woonbestemming, zoals tevens onderbouwd in paragraaf 4.1 (verkeer en parkeren).
het plan wijzigen in die zin dat:
de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming "woonboerderij" met dien verstande dat:
De planologisch om te zetten agrarische bebouwing betreft een monumentale boerderij met omliggend erf waar rondom een sloot aanwezig is.
Er vinden op het perceel geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaats, enkel het hobbymatig houden van enkele paarden.
Het voornemen heeft betrekking op één woonboerderij.
Het voornemen gaat alleen uit van het planologisch omzetten van de bestemming. Er worden geen nieuwe gebouwen gebouwd.
Met voorliggend wijzigingsplan zullen de regels van artikel 17 (Woonboerderij) gaan voldoen. Het voornemen past binnen deze regels.
De voorgestelde ontwikkeling is in overeenstemming met de relevante gemeentelijke beleidsstukken.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan of wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten. Dit betreffen de thema's verkeer en parkeren, geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, het besluit milieueffectrapportage en de waterhuishouding.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen en wijzigingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.
De gemeente Leeuwarden beschikt over een eigen parkeernota ‘Nota parkeernormen gemeente Leeuwarden 2014'. Deze nota wordt regelmatig bijgesteld, dat biedt de nodige flexibiliteit in het parkeerbeleid zonder dat het bestemmingsplan behoeft te worden aangepast. Om de parkeerbehoefte te bepalen wordt aangesloten bij de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' Op basis van deze publicatie kan per functie de parkeerbehoefte als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling berekend worden. Bij iedere functie wordt in de CROW-publicatie een minimum en maximum genoemd, dit zijn bandbreedtes. In voorliggend geval zal van het gemiddelde worden uitgegaan.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Bij deze uitgangspunten hoort een parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen per woning. In voorliggend geval is het huidige erf van voldoende grootte om daarin te voorzien. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte van de woning.
Op basis van bovengenoemde uitgangspunten kan ook de verkeersgeneratie van het voornemen worden bepaald. Deze komt in dit geval uit op gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal voor de woning. Deze verkeersbewegingen kunnen eenvoudig op de bestaande infrastructuur worden opgevangen. Daarnaast wordt opgemerkt dat de huidige agrarische bestemming meer verkeersbewegingen met zich meebrengt dan de nieuwe woonbestemming. Het is daarmee aannemelijk dat de verkeersbewegingen planologisch gezien afnemen. De Overijsselsestraatweg is van voldoende omvang om de verkeersbewegingen veilig af te wikkelen.
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen vormt voor de in dit wijzigingsplan omsloten ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling voorziet in de realisatie van een geluidgevoelig object, te weten een woning. Toetsing aan de aspecten wegverkeers-, industrie- en railverkeerslawaai is daarmee noodzakelijk.
In voorliggend geval wordt er geen nieuw geluidsgevoelig object toegevoegd. De bedrijfswoning is reeds een geluidsgevoelig gebouw en door het voornemen wordt deze gewijzigd in een reguliere burgerwoning, waarmee er geen nieuw geluidsgevoelig object wordt toegevoegd. Daarnaast is in artikel 76 van de Wgh bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van agrarische bedrijfswoningen naar reguliere woningen.
De aspecten rail-, wegverkeers- en industrielawaai kunnen daarom buiten beschouwing worden gelaten.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering bij voorliggende ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
In voorliggend geval is er enkel sprake van een bestemmingswijziging, waarbij er geen sprake is van bouwwerkzaamheden en werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd.
Daarnaast geeft de gemeente aan dat vanaf het jaar 2003 het perceel weinig is gewijzigd en al in gebruik is voor wonen met het houden van enkele paarden. Er is geen informatie over voormalige bedrijfsactiviteiten. Op oude topografische kaarten blijkt de huidige bouwcontour met de daaromheen liggende watergang omstreeks 1959 is gerealiseerd, daarvoor waren er kleinere gebouwen op nagenoeg dezelfde plek. Een bodemonderzoek wordt daarom niet nodig geacht.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
In paragraaf 4.4.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Hierin wordt onder andere een woningbouwproject van 1.500 woningen genoemd. Gelet op de aard en omvang van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling (wijzigen van agrarisch naar wonen) in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Daarnaast is er geen sprake van de realisatie van gevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen.
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart opgenomen. Het plangebied is hierin weergegeven met de rode cirkel.
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving) |
Het plangebied ligt op circa 156 meter van het gebied dat < 0,5 meter waterhoogte krijgt bij een eventuele dijkdoorbraak waarmee het op voldoende afstand ligt. In een straal van circa 1 kilometer zijn geen risicobronnen aanwezig waarvoor een nadere verantwoording van het groepsrisico nodig is.
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:
Het aspect 'externe veiligheid' vormt daarom geen belemmering voor de haalbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de wet- en regelgeving aangaande externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving van het plangebied sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'. In onderstaande tabel zijn de aan te houden richtafstanden per gebiedstype weergegeven.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied ligt in het buitengebied, waar geen sprake is van een sterke menging van functies. Het gebied kan daarom worden aangemerkt als omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Leeuwaarden, waardoor kan worden uitgegaan van het gebiedstype 'rustige woonwijk'.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake. Daarnaast is er sprake, door het planologische omzetting van de agrarische functie naar een woonfunctie, van een verbetering op van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
In de nabijheid van het plangebied liggen meerdere (agrarische) bedrijven. Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn, in het geval van veehouderijen, echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 4.7 nader op ingegaan.
In de volgende tabel wordt nader op de in de nabijheid (straal van circa 400 m) aanwezige bedrijven en bijbehorende richtafstanden ingegaan. Hierbij is gemeten tussen de grens die de milieugevoelige woning toelaat en de grens waar de milieubelastende activiteit plaats kan vinden (grens woonbestemmingsvlak/grens agrarisch bouwvlak). Het aspect 'geur' is zoals aangegeven buiten beschouwing gelaten en wordt in paragraaf 4.7 behandeld.
Functie | Milieucategorie | Richtafstand | Daadwerkelijke afstand |
Melkveebedrijf Overijsselsestraatweg 20 |
3.2 | 30 m voor stof en geluid, (100 m geur) | 130 m |
Voor het plangebied geldt dat het hier gaat om een planologische omzetting van een agrarisch erf naar een regulier woonerf. De reeds aanwezige bedrijfswoning is een bestaand milieugevoelig object. In de nieuwe situatie blijft dit onveranderd. Zoals uit voorgaande tabel blijkt, worden de richtafstanden (het aspect 'geur' buiten beschouwing latend) voor het (agrarische) ruimschoots bedrijf gehaald. Ter plaatse van het plangebied is daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten en de omliggende bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Er wordt aan de richtafstanden (het aspect 'geur' buiten beschouwing latend) voor de (agrarische) bedrijven voldaan. Het aspect milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorie is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën, waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan kom 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht.
Zoals in de voorgaande paragraaf aangegeven, ligt op circa 130 meter ten zuiden van het plangebied een melkveebedrijf (Fokken en houden van rundvee). In de Wgv is tevens bepaald dat voor een dierenverblijf, waarin dieren worden gehouden waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, een vaste afstand tot een geurgevoelig object geldt van minimaal 100 meter binnen de bebouwde kom en minimaal 50 meter buiten de bebouwde kom. Daarnaast dient op grond van de Wgv de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object minimaal 50 meter binnen de bebouwde kom en minimaal 25 meter buiten de bebouwde kom te zijn. Aan deze afstanden wordt ruimschoots voldaan, zoals ook in 4.6.3.3 is aangegeven.
Ten slotte wordt opgemerkt dat met voorliggend plan geen nieuw geurgevoelige object wordt gerealiseerd, aangezien slechts sprake is van het planologisch omzetten van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar een woonboerderij. Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Verder worden veehouderijen niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied bevindt zich op circa 6,6 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Alde Feanen". Overige Natura 2000-gebieden bevinden zich op ruim 8 kilometer afstand.
Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder in de vorm van geluid, verstrooiing van licht etc. niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden.
Gelet op deze afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling, waarbij een agrarisch bedrijf buiten werking wordt gesteld, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in de provinciale structuurvisie uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied bevindt zich op circa 4,4 kilometer van het concreet begrensde NNN. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Voorgenomen activiteiten leiden tot niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
Dit wijzigingsplan voorziet uitsluitend in het wijzigen van de agrarische bedrijfsbestemming in een woonbestemming. Met deze wijziging zijn geen ingrepen als sloop van bebouwing of het verwijderen van groenstructuren gemoeid. Van enige vorm van aantasting van beschermde flora en/of fauna als gevolg van vaststelling van dit wijzigingsplan is dan ook geen sprake. Het uitvoeren van een onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Opgemerkt wordt dat te allen tijde rekening wordt gehouden met de zorgplichtbepaling uit de Wet natuurbescherming.
Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Leeuwarden heeft haar archeologische waarden vertaald middels dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan "Leeuwarden - Partiële herziening Archeologie". Op basis van dit bestemmingsplan is het gehele plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek noodzakelijk voor de realisatie van bouwwerken waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 50 m² en die de bodem dieper dan 0,30 m beneden maaiveld. Dit wijzigingsplan voorziet uitsluitend in het wijzigen van de agrarische bedrijfsbestemming in een woonbestemming. Met deze wijziging zijn geen nieuwe bodemingrepen als sloop of bouwen gemoeid. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. De archeologische dubbelbestemming wordt overgenomen in de regels en verbeelding van voorliggend wijzigingsplan en daarmee behouden blijven.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan of wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
De boerderij binnen het plangebied wordt aangemerkt als rijksmonument (monumentnummer 22923). De boerderij is al sinds 24 november 1971 aangeduid als rijksmonument. Het betreft een op een door een gracht omringd terrein gelegen kop-hals-rompboerderij. Het voorhuis is onderkelderd en met aparte ingang aan de buitenzijde. Daarnaast zijn er twaalf- en negenruitsschuifvensters en topgevels bekroond door schoorstenen met borden aanwezig.
Het voornemen betreft enkel het planologisch wijzigen van het gebruik van de boerderij. Er is dan ook geen sprake van fysieke ingrepen. De woonbestemming is een passende functie voor het behouden van de cultuurhistorische waardevolle boerderij. Hierdoor wordt gesteld dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.
Geconcludeerd wordt dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan of wijzigingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het wijzigingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het wijzigingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het wijzigingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het wijzigingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming
Het plangebied ligt in voorliggend geval op circa 6,6 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Alde Feanen". Gezien deze afstand worden er in dit geval geen significante negatieve effecten ten aanzien van instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied verwacht. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Het wijzigingsplan is m.e.r.-(beoordelings)plichtig indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C en D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (onderdeel D 11.2 besluit m.e.r.).
De ontwikkeling in dit wijzigingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit wijzigingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
De in het voorliggende wijzigingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het omzetten van een voormalig agrarische boerderij in een reguliere woonboerderij in het buitengebied van de gemeente Leeuwarden. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen planologisch gezien afneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan.
Een belangrijke verplichting voor alle ruimtelijke plannen en projecten is de watertoets. Het doel hiervan is te waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De “winst”, die wordt behaald bij de watertoets, ligt bij de vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder en de informatievoorziening. Om het proces van de watertoets te bevorderen is door de provincie en het waterschap een handreiking watertoets opgesteld, beschikbaar via de website van provincie en waterschap.
In het provinciale waterhuishoudingsplan (WHP3) en het waterbeheerplan (WBP3) van het waterschap is het regionale waterbeleid voor de provincie Fryslân opgenomen. De hoofddoelstelling van beide waterplannen is "het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, zodat een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Het beleid wordt in beide plannen verder uitgewerkt in de thema's waterveiligheid, voldoende water en schoon water.
Het Wetterskip Fryslân is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'geen waterschapsbelang' van de watertoets van toepassing is. De voorgenomen ontwikkeling raakt daarmee geen belangen van het waterschap. Voor de volledige uitkomst van de watertoets wordt verwezen naar Bijlage 1 van deze toelichting.
Er is alleen sprake van een functiewijziging van de bestaande bebouwing. Dit heeft geen invloed op het water of de wateraspecten (zoals gemalen, stuwen of persleidingen) in de omgeving.
Geconcludeerd wordt dat het plan in voldoende mate rekening houdt met de waterhuishouding.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan/wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 5.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
De algemene regels zijn conform het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" en "Bestemmingsplan Leeuwarden - Buitengebied" overgenomen. Tevens zijn de aanvullingen op de algemene regels vanuit de bestemmingsplannen "Leeuwarden - Kamerverhuur", "Bestemmingsplan Leeuwarden Partiële herziening Parkeren", "Partiële herziening Archeologie" en "Leeuwarden - Partiële herziening woningsplitsing en woonzorgfuncties" overgenomen. "Bestemmingsplan Leeuwarden, Partiële herziening Plan voor de zon" is van toepassing verklaard.
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan of wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen - Woonboerderij'. De voor 'Wonen - Woonboerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, het hobbymatig houden van vee, uitsluitend in combinatie met wonen en het behoud en herstel van de cultuurhistorische herkenbaarheid en natuurlijke en landschappelijke waarden ter plaatse van de aanduiding 'gaaf gebied'.
In de bouwregels is opgenomen dat het aantal woningen niet meer dan 1 mag bedragen en dat de oppervlaktes en hoogtes niet meer mogen bedragen dan de bestaande oppervlaktes en hoogtes.
Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen
Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De regels zijn conform het bestemmingsplan "Leeuwarden - Partiële herziening Archeologie" in dit wijzigingsplan overgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.9.1.2 van deze toelichting.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen, zoals onder meer beschreven in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Geoordeeld wordt dat voorliggend initiatief geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Voorliggend wijzigingsplan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de provincie. De provincie heeft geen bezwaren tegen het voornemen.
In het kader van vooroverleg is er een watertoets uitgevoerd. Het resultaat daarvan is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Hieruit blijkt dat er geen waterschapsbelang is, omdat er alleen sprake is van een planologische wijziging. Het vooroverleg met het waterschap is hiermee afgerond.
Op basis van de gemeentelijke inspraakverordening kan de gemeente bepalen of al dan niet een voorontwerp-plan ter inzage wordt gelegd. In voorliggend geval is geen voorontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegd.
Het ontwerp wijzigingsplan heeft vanaf 16 maart 2023 zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.