Inhoudsopgave
Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden
4.8 Milieuhygiënische bodemkwaliteit
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
5.2 Toelichting op de bestemmingen
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.3 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het noordelijke deel van het dorp Westergeest ligt naast Bumawei 20 het perceel ‘t Kampke. ’t Kampke is momenteel in gebruik als een schapenweide. De eigenaren van Bumawei 20 zijn voornemens een woning te realiseren op een gedeelte van het perceel ’t Kampke. Het meest noordelijke gedeelte van dit perceel zal schapenweide blijven.
Binnen de huidige bestemming is momenteel geen woningbouw mogelijk. Het planvoornemen van de initiatiefnemer is hiermee strijdig met het geldende bestemmingsplan van Westergeest (vastgesteld op 3 mei 2012). Voor het planvoornemen kan geen afwijkingsbevoegdheid worden gebruikt. De gemeente Kollumerland c.a. heeft uitgesproken in principe medewerking te willen verlenen aan de woningbouw aangezien de ruimtelijke kwaliteit gehandhaafd blijft.
De bestemming van het plangebied wordt middels voorliggend plan gewijzigd in de bestemming ‘Wonen – 1’. Ook worden de bestemming ‘Tuin’ en een aanduiding ‘Erf’ toegepast.
1.2 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is een planbeschrijving opgenomen van het plangebied aan de Bumawei 22. In hoofdstuk 3 komt voor het plangebied relevante rijksbeleid en het provinciale en gemeentelijke beleidskader aan de orde. Hoofdstuk 4 besteedt aandacht aan de voor het plan relevante randvoorwaarden. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische vormgeving van het plan en hoofdstuk 6 gaat in op de economische haalbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt gevormd door het perceel ten noorden van de Bumawei 20 te Westergeest, het betreft kadastraal perceel 2408. De ligging van het plangebied is op de topografische kaart voorafgaand aan deze toelichting weergegeven. De in figuur 1 opgenomen luchtfoto geeft tevens het plangebied en de directe omgeving daarvan weer.
Figuur 1. Locatie plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl
2.2 Huidige situatie
In de huidige situatie is het plangebied bestemd als ‘agrarisch’ en in gebruik als schapenweide. Het perceel ligt in het noordelijke deel van Westergeest. Het ligt aan een ouder, ruim opgezet bebouwingslint aan de Bumawei. Het bebouwingslint aan de Bumawei bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen. De omgeving kan worden aangemerkt als een zacht overgangsgebied van de dorpskern naar het buitengebied. Deze ruimte en groene inrichting vormt een belangrijke kwaliteit van de omgeving en het straatbeeld.
Op het aangrenzende perceel Bumawei 20 staat momenteel een woonboerderij met bijbehorende bijgebouwen. In 2014 heeft er een verandering plaatsgevonden in de bestemming van Bumawei 21, het perceel schuin tegenover het plangebied. Inmiddels is op dit perceel een woning met één bouwlaag en een kap gebouwd.
2.3 Nieuwe situatie
Voor het ontwerp en de locatie van de nieuw te bouwen woning zijn verschillende locaties beoordeeld.
-
Locatie op de gronden van de Bumawei 20, oostelijk van de reeds bestaande woning, gericht op de Eelke Meinertsmawei.
Met het realiseren van een extra woning op het perceel aan de Bumawei 20 blijft de noordelijk gelegen schapenweide volledig behouden. Dit gedeelte van het perceel is echter gelegen in een beschermingszone van een regionale waterkering waarin niet gebouwd mag worden. Daarnaast sluit deze locatie niet aan bij het omringende bebouwingsbeeld, welke uitgaat van een enkel bebouwingslint aan de Bumawei en een bebouwingslint aan de oostzijde van de Eelke Meinertsmawei.
-
Locatie op het midden van het perceel Bumawei 22.
Met het realiseren van de woning op het midden van het perceel aan de Bumawei 22, krijgt de nieuwe woning een belangrijke positie als entree van het dorp. Op deze locatie is de woning echter moeilijk landschappelijk in te passen en sluit het niet aan op het omringende bebouwingsbeeld.
-
Locatie westelijk perceel Bumawei 22, oriëntatie op Bumawei.
Gekozen is de woning te realiseren op Bumawei 22, dus naast de bestaande woning op Bumawei 20 en waarmee de gevel ook gericht zal zijn op de Bumawei. Hiermee sluit de woning aan op het omringende bebouwingsbeeld en is de woning goed landschappelijk in te passen.
In de nieuwe situatie wordt het perceel dat nu in gebruik is al schapenweide opgedeeld in twee delen. Het grootste gedeelte van het perceel, het noordelijke gedeelte, blijft een schapenweide en deze is vanuit de omgeving ook als zodanig te beleven doordat zichtlijnen worden behouden.
Op het zuidelijke gedeelte wordt een woning gerealiseerd. De woning zal gericht zijn op de Bumawei, de bijgebouwen zijn verder naar achter gelegen. Hiermee sluit de woning aan bij de bestaande bebouwing aan de Bumawei. De maatvoering van de woning zal passen binnen de standaardregels in het huidige bestemmingsplan, namelijk een goothoogte van maximaal 6 meter en een nokhoogte van maximaal 9,5 meter. Ten opzichte van de sloot en boomwal langs de perceelsgrens met het perceel Bumawei 20 wordt een afstand van 5 meter in acht genomen. Het bouwvlak bedraagt 10 meter bij 15 meter, waarbij de bijgebouwen maximaal 100m2 beslaan.
Landschapskenmerken
In de gemeente Kollumerland zijn vier verschillende landschapstypen te onderscheiden. De gemeente Westergeest ligt in het zogenoemde ‘singellandschap’. Dit landschap kenmerkt zich door de grote mate van beslotenheid. Het landschap wordt gedomineerd door houtwallen en elzensingels die de langgerekte strokenverkaveling markeren. Het planvoornemen houdt rekening met dit landschap door gebruik te maken van een langgerekte kavel die omringd is door elzensingels.
Stedenbouwkundige structuur
Het perceel ligt centraal in het dorp Westergeest en is hiermee een onderdeel van de dorpsentree. Het bestaande groen van de schapenweide is een belangrijk element in de stedenbouwkundige structuur van het dorp. In dit plan is daarom rekening gehouden met het bestaande groen van de schapenweide.
2.3.1 Erfinrichtingsplan
Om zowel de landschappelijke kenmerken als de stedenbouwkundige structuur van het dorp te behouden is een erfinrichtingsplan opgesteld en aanvullend hierop door de initiatiefnemer en de gemeente een beplantingsovereenkomst afgesloten.
Onderstaande figuur geeft de nieuwe situatie inclusief erfinrichting weer. De volledige erfinrichtingschets is als Bijlagen bij toelichting toegevoegd. Een deel van de erfinrichting vindt plaats buiten het plangebied. Dit heeft geen gevolgen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. De betreffende grond heeft namelijk dezelfde eigenaar als de gronden van Bumawei 22, daarnaast biedt het juridische kader van het bestemmingsplan van Westergeest de mogelijkheid om de erfinrichting buiten het plangebied te realiseren.
Figuur 2. Erfinrichtingsplan (Bron: BügelHajema Adviseurs BV, 2016)
-
Groenelement 1 is een (deels bestaande) elzensingel (zwarte elzen, die geplant zijn in het talud van de sloot). De open gaten worden opgevuld met nieuw aan te planten elzen.
-
Groenelement 2 en 3 vormen een beplantingsstrook die voorziet in afscherming van de woning en het erf.
-
Groenelement 2 bestaat uit enkele forse bomen.
-
Groenelement 3 bestaat voor minimaal 80% uit elzen. De overige 20% mag worden ingevuld met forse bomen, of struiken. Langs de oostelijke perceelsgrens bestaat de beplantingsstrook uit een dubbele rij elzen/bomen.
-
Groenelement 4 is een beplantingsstrook die voorziet in de privacy van perceel 20 en 22. De strook bestaat voor minimaal 80% uit elzen. De overige 20% mag worden ingevuld met bomen of struiken.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota’s zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.
Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en aangevuld op 1 oktober 2012. Het Barro stelt niet alleen regels over de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Het plangebied raakt geen van de rijksbelangen. Er zijn dan ook geen rijksbelangen in het geding.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (1) de onderliggende vraag in de regio, (2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (3) een multimodale ontsluiting. De ladder voor duurzame verstedelijking draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
In het bestemmingsplan is er vanuit gegaan dat een dergelijke 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro zich hier niet voordoet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beschouwt de bouw van een enkele woning namelijk niet als een 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro.
3.2 Provinciaal beleid
Streekplan Fryslân 2007
In het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld door Provinciale Staten op 13 december 2006) wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie aangegeven. Naast de kwaliteit van de ruimte staat de wisselwerking tussen steden en platteland centraal. De provincie zet in op een concentratie van verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) in de stedelijke gebieden, zonder dat dit ten koste gaat van de vitaliteit van het omringende platteland.
Verordening Romte Fryslân (2014)
In de Verordening Romte Fryslân (herziening vastgesteld op 25-6-2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden doorvertaald. In de verordening is geregeld dat mogelijkheden voor woningbouw in overeenstemming moeten zijn met een woonplan, dat de instemming heeft van de provincie. Het plan is in overeenstemming met het woonplan. De locatie ligt namelijk binnen het bestaande stedelijke gebied. Het plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.
3.3 Gemeentelijk beleid
Woonplan 2012 – 2016 ‘Toekomstbestendig wonen naar wens’
De gemeente Kollumerland c.a. heeft samen met Thús Wonen en WoonFriesland het Woonplan 2012-2016 ‘Toekomstbestendig wonen naar wens’ geformuleerd. Het Woonplan is vastgesteld op 3 mei 2012 en bevat nieuw beleid en prestatieafspraken. Het woonplan is gebaseerd op de regionale, strategische Woonvisie (NOFA-gemeenten 2008).
De gemeenten Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland c.a. (DDFK-gemeenten) zijn bezig met een ambtelijke fusie. Deze fusie luidt een overgang in van afzonderlijk gemeentelijk beleid naar meer gezamenlijk beleid. Het feit dat de gemeenten ieder een eigen gemeentelijke woonvisie en woonprogramma hebben is aanleiding geweest een nieuwe (gezamenlijke) woonvisie op te stellen. Op 28 april 2016 heeft de gemeenteraad van Kollumerland c.a. de Beleidsvisie Wonen 2016 – 2020 met het bijbehorende Woonprogramma 2015 – 2020 vastgesteld. Getalsmatig bouwt het woonprogramma voort op het oude woonplan.
Notitie invullocaties
De gemeente Kollumerland heeft in 2002 de Notitie invullocaties vastgesteld. Hierin zijn aan de hand van selectiecriteria een aantal open plekken in de bebouwde kom van dorpen geselecteerd, die in aanmerking komen voor eventuele woningbouw. Onder een ‘open plek’ wordt verstaan: ‘een grotendeels onbebouwde ruimte tussen bestaande bebouwing, waarop in beginsel geen bouwmogelijkheid rust, in eigendom van een particulier of van de overheid’.
Het plangebied is in de notitie niet geselecteerd als open plek. Daarom moet voor de afweging voor het verlenen van medewerking een toets aan de selectiecriteria worden gedaan.
De uitwerking van de toetsing aan deze notitie is in de bijlage van toelichting toegevoegd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het plangebied voldoet aan de selectiecriteria van de notitie.
Visie Groenstructuur Kollumerland
In de Visie op de Groenstructuur Kollumerland uit 2006 wordt een heldere structuur geschetst, die een weerslag vormt van de landschappelijke verschillen in het gebied. Het plan moet het de gemeente mogelijk maken om, in het geval van onvoorziene wijzigingen of nieuwe ontwikkelingen, verantwoorde keuzes te maken. Voor de kern Westergeest staat de volgende visie centraal: ‘Voortborduren op het fragmentarische karakter van de groenstructuur van het dorp. Vooral aandacht voor plekken waar groenaccenten identiteit kunnen geven. Plaatselijk de mogelijkheden benutten om verwijzingen naar het landschap terug te laten keren in de groenstructuur. In het voorgaande hoofdstuk is reeds besproken hoe in het planvoornemen rekening wordt gehouden met het omliggende landschap en daarbij horend groen.
Bestemmingsplan Westergeest
In het plangebied is het Bestemmingsplan Westergeest (vastgesteld op 19-01-2012) van toepassing. In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen als ‘Agrarisch’ en bestemd voor onder andere grasland. Op deze gronden zijn geen regels opgenomen ten behoeve van het bouwen van een woning. Voor de bestemming ‘Agrarisch’ is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid is echter niet van toepassing in het plangebied.
Door middel van deze partiële herziening van het bestemmingsplan wordt het perceel bestemd voor ‘Wonen – 1’ en zijn de daarbij horende regels in het plangebied van toepassing. Daarnaast krijgt het plangebied de bestemming ‘Tuin’ en de aanduiding ‘erf’. Tenslotte wordt er in het plangebied een bouwvlak gesitueerd. Hiermee past het planvoornemen in het geldende bestemmingsplan.
3.4 Conclusie
Het planvoornemen past binnen het geldende rijksbeleid, provinciale en gemeentelijke beleid.
Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden
4.1 Inleiding
Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de navolgende paragrafen wordt aandacht besteed aan de milieuaspecten milieuhinder, akoestiek, luchtkwaliteit, water, ecologie, archeologie, milieuhygiënische bodemkwaliteit, en externe veiligheid.
4.2 Milieuhinder
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
In de VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype ‘rustige woonwijk of rustig buitengebied’ wordt functiescheiding nagestreefd. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op korte afstand van woningen mogelijk.
Het plangebied kan aangemerkt worden als omgevingstype 1 ‘rustige woonwijk of rustig buitengebied’. Ten zuidoosten van het plangebied is echter een multifunctioneel centrum aanwezig. Hier zijn diverse functies uit milieucategorieën 1 en 2 toegestaan. Hiervoor adviseert de publicatie van de VNG een grootste afstand van 30 m ten opzichte van milieugevoelige functies, zoals wonen. De afstand van de te bouwen woning tot aan dit multifunctioneel centrum is ruim 60 meter. Aan de te hanteren grootste richtafstand wordt in dit plangebied voldaan.
Naar aanleiding van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat milieuhinder geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.3 Akoestisch onderzoek
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ‘in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken’, een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarde die in de wet zijn vastgelegd.
Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtsfeer kunnen worden getroffen.
Op alle wegen binnen Westergeest, waaronder ook de Bumawei, geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Dergelijke wegen hebben geen zone op grond van de Wet geluidhinder. Akoestisch onderzoek is voor dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.
4.4 Luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
-
woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
-
kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
-
projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijn stof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.
De realisatie van slechts één woning levert nauwelijks extra verkeer op. Een berekening met de nibm-tool voor het effect op luchtkwaliteit door extra verkeersgeneratie bij realisatie van de woning is daarom niet noodzakelijk.
Op basis van de Wet milieubeheer is voor dit plangebied dan ook geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig en kan het plan uitvoerbaar worden geacht.
4.5 Water
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: “het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten”.
Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Het desbetreffende gebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
Op 30 maart 2016 is voor het plangebied een digitale watertoets aangevraagd. De uitkomst van de watertoets is in deze waterparagraaf verwerkt. Met inachtneming van de adviezen van het Wetterskip Fryslân zijn er wat betreft de waterhuishoudkundige situatie geen belemmeringen op de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Regionale waterkering
Aan de oostzijde van het plangebied ligt een regionale waterkering. De waterkering beschermt het achterliggende gebied tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Deze waterkering heeft een beschermingszone van 5 meter. In deze beschermingszone mogen zonder watervergunning van het Wetterskip geen werkzaamheden worden uitgevoerd. De bouw van de woning wordt aan de westzijde van het perceel gerealiseerd waarmee het geen gevolgen heeft voor de regionale waterkering.
Schouwwatergang
Langs de oostzijde van het plangebied ligt een schouwwatergang. Deze watergang heeft een belangrijke functie voor de aan-, af- en doorvoer van water. De eigenaren van de aanliggende percelen zijn verantwoordelijk voor het onderhoud van de watergang. Bij de uitwerking van het plan zal de bereikbaarheid van de watergang voor onderhoud behouden blijven.
Peilbeheer
Bij de nieuwbouw en aanleggen van verharding wordt rekening gehouden met voldoende drooglegging. Het Wetterskip adviseert voor bebouwing met kruipruimte een drooglegging van 1,10 m en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 m. Ook voor verharding wordt een drooglegging geadviseerd van 0,70 m.
Het perceel ligt in een peilgebied met het boezempeil van -0,52m NAP. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de +0,80 m NAP en de +1,40 m NAP.
Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog uit te kunnen voeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook het lozen van onttrokken grondwater is meldingplichtig.
Afvalwater- en regenwatersysteem
Regenwater en rioolwater worden zoveel mogelijk gescheiden afgevoerd. Het Wetterskip geeft aan dat het hemelwater. afkomstig van verhard oppervlak, onder voorwaarden mag worden geloosd op het oppervlaktewater.
Waterkwaliteit
De nieuwbouw zal bestaand uit niet-uitlogende materialen. Het schone hemelwater wordt afgevoerd naar de naastgelegen sloot.
4.6 Ecologie
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 29 maart 2016 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.
Het plangebied bestaat uit een schapenweide die ingeklemd ligt tussen de splitsing van de Bumawei en de Eelke Meinertswei. Aan de westrand van de schapenweide ligt een greppel langs de Bumawei die overgroeid is met braamstruweel en hakhout. Aan de noord- en oostrand van de schapenweide ligt een smalle watergang langs de Eelke Meinertswei. Tussen deze watergang en de schapenweide is opgaand groen aanwezig in de vorm van elzen en wilgen. De zuidrand van de schapenweide wordt begrensd door een elzensingel met braamstruweel langs een greppel.
De ontwikkelingen bestaan uit de realisatie van een woning op de weide. Wellicht wordt de zuidelijk gelegen greppel verbreed ten behoeve van waterberging. De ontwikkelingen hebben geen betrekking op de overige omliggende watergangen.
Figuur 3. Plangebied bezien vanaf de splitsing tussen de Bumawei en Eelke Meinertswei richting het zuiden
Soortenbescherming
Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de ‘lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten’. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.
Ten aanzien van de aanwezigheid van beschermde soorten is, naast het afgelegde veldbezoek, via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp1.nl 30-03-2016 14:31:48) soorteninformatie uit de Nationale Database Flora en Fauna2 opgevraagd. Uit de omgeving van het plangebied zijn waarnemingen van diverse streng beschermde planten- en diersoorten bekend. Op basis van de terreinomstandigheden in en direct rond het plangebied kan gesteld worden dat het plangebied een beperkte natuurwaarde kent.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
1 Quickscanhulp.nl is een online applicatie waarmee een afgeleide van data uit de NDFF wordt weergegeven. Het is daarmee een hulpmiddel voor ervaren ecologen om te bepalen of een beschermde soort wel of niet in het plangebied kan voorkomen. Quickscanhulp.nl geeft aan op welke afstand waarnemingen van beschermde soorten in relatie tot het plangebied zijn aangetroffen. Voor Quickscanhulp.nl worden alleen gevalideerde waarnemingen gebruikt.
2 Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). De NDFF is de meeste complete natuurdatabank van Nederland. De NDFF geeft informatie over waarnemingen van beschermde en zeldzame planten en dieren en bevat uitsluitend gevalideerde gegevens. Informatie is te vinden op www.natuurloket.nl.
In de schapenwei zijn plantensoorten als Engels raaigras, gewone paardenbloem, gestreepte witbol en pitrus aangetroffen. In de greppel langs de Bumawei groeien onder meer gewone braam, gewone es, grote brandnetel en speenkruid. Langs de watergang langs de Eelke Meinertswei groeien soorten als fluitekruid, ridderzuring, riet en zwarte els. Langs de elzensingel aan de zuidrand groeien gewone braam, gewone vlier grote brandnetel, paarse dovenetel en zwarte els. Aangetroffen soorten betreffen soorten van voedselrijke omstandigheden. Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde plantensoorten waargenomen, deze zijn gezien de inrichting en het gebruik ook niet te verwachten.
Door het ontbreken van bebouwing en bomen met holten kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen worden uitgesloten. Het plangebied kan wel onderdeel vormen van het foerageergebied van vleermuizen. Te verwachten soorten zijn gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Daarnaast is het plangebied geschikt voor licht beschermde zoogdieren als veldmuis, aardmuis en woelrat.
Broedvogels met jaarrond beschermde nesten kunnen worden uitgesloten voor het plangebied, vanwege het ontbreken van geschikt broedbiotoop. In de opgaande beplanting in en rond het plangebied kunnen wel algemene vogels als merel, vink, boomkruiper en winterkoning tot broeden komen.
In de watergang kunnen licht beschermde amfibieën voorkomen als bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander. Beschermde vissoorten zoals kleine modderkruiper en bittervoorn kunnen worden uitgesloten, omdat de ondiepe watergang door bladafval en beschaduwing ongeschikt is als leefgebied voor de beschermde soorten.
Beschermde soorten uit de overige soortengroepen (reptielen en ongewervelden) worden door het ontbreken van geschikt biotoop niet verwacht in het plangebied.
Ten aanzien van broedvogels dient bij de planning en uitvoering van werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen (artikel 11 Ffw). Voor de in en direct rond het plangebied te verwachten vogelsoorten kan dit plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode van aanwezige soorten uit te voeren. Tevens kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied.
Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Ffw. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten worden verstoord en/of vernietigd (artikel 9 Ffw). Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood (artikel 11 Ffw). Licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Ffw.
Gebiedsbescherming
Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Natuurbeschermingswet 1998 en de provinciale structuurvisie en verordening.
In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Activiteiten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Nbw 1998 een externe werking kent.
De EHS (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor de provincie Fryslân uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte Fryslân 2014 (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).
Vanuit het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte Fryslân 2014 wordt buiten de EHS-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande natuurgebieden en natuurwaarden in agrarisch gebied.
Het plangebied is geen onderdeel van een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998 en de gronden zijn niet aangewezen als EHS of natuur buiten de EHS. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Lauwersmeer gelegen op een afstand van ruim zes km ten noordoosten van het plangebied. Het meest nabij gelegen gebied dat onderdeel is van de EHS ligt bij Kollumerzwaag op een afstand van circa 800 m ten westen van het plangebied. Het projectgebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met deze beschermde gebieden.
Het plangebied is wel aangewezen als weidevogelgebied.
In weidevogelgebieden gelden beperkingen ten opzichte van planologische ontwikkelingen. In de verordening Romte Fryslân 2014 staat dat: ‘weidevogelkansgebieden’ bestaan uit ruime en open gebieden (zichtafstand > 400 m) met voldoende rust en waarin gevarieerde graslanden liggen”. In ‘weidevogelkansgebieden’ zijn nieuwe planologische ontwikkelingen met bebouwing, beplanting of verharding, die verstorend werken op deze openheid en rust in principe niet toegestaan. Het plangebied betreft echter een klein groengebied in de bebouwde kom van Westergeest. Bovendien staan rondom het plangebied bomen. De verstoringszone rondom bebouwing is voor weidevogels 300 meter (bron: Weidevogelnota 2014-2020). Daardoor is het plangebied ongeschikt voor weidevogels en zullen geen ‘weidevogelkansgebieden’ verloren gaan door de beoogde plannen.
Er worden derhalve geen negatieve effecten verwacht op ‘weidevogelkansgebieden’ door de ontwikkelingen in het plangebied. Het plan is daarom op dit punt niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het plangebied (ten opzichte van beschermde gebieden) en de aard van de ontwikkeling worden met betrekking tot het voorgenomen plan op voorhand geen negatieve effecten op overige beschermde (natuur)gebieden verwacht. Het plan heeft in het kader van de Nbw 1998 geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Het plan is ook niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Ffw of een vergunning op grond van de Nbw 1998 voor de beoogde activiteiten op voorhand niet nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân.
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.
4.7 Archeologie
Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet, zoals van toepassing op grond van artikel 9.1, eerste lid, van de Erfgoedwet, dient bij het vaststellen van een ruimtelijk plan rekening te worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Uitgangspunt is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
Door de provincie Fryslân is de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gemaakt, Hierop is informatie over archeologische waarden in de provincie opgenomen. Op de FAMKE zijn twee perioden te onderscheiden: de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen.
Uit de informatie van de FAMKE voor de periode steentijd-bronstijd blijkt dat de provincie Fryslân voor het plangebied het advies geeft om bij ontwikkelingen groter dan 2500 m2 een karterend onderzoek (karterend onderzoek 2, steentijd) uit te laten voeren.
Figuur 4. Uitsnede plangebied kaart steentijd-bronstijd FAMKE
Daarnaast blijkt uit de informatie van de FAMKE voor de periode ijzertijd-middeleeuwen dat de provincie Fryslân voor het plangebied het advies geeft om bij ontwikkelingen groter dan 5.000 m2 een archeologisch onderzoek (karterend onderzoek 3, middeleeuwen) uit te voeren.
Figuur 5. Uitsnede plangebied kaart ijzertijd-middeleeuwen FAMKE
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.000 m2 , dat is minder dan de oppervlaktes (resp. 2.500 m2 en 5.000 m2) waarvoor aanvullend archeologisch onderzoek nodig is. Het planvoornemen mag wat betreft mogelijke aanwezige archeologische waarden als uitvoerbaar worden geacht.
4.8 Milieuhygiënische bodemkwaliteit
Met oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkeling worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreiniging is de Wet bodembescherming van toepassing.
Om inzicht te krijgen in de milieueffecten van het voornemen op de bodem is in maart 2016 door MACG BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd. Uit de rapportage ‘Verkennend bodemonderzoek Bumawei 20 te Westergeest’ komen de volgende resultaten naar voren.
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond een licht verhoogd gehalte kwik, lood, zink, PAK en PCB’s is aangetroffen. Vanwege de aanwezigheid van veel puin in de bovengrond is aanvullend de grond getest op de aanwezigheid van asbest. Uit de resultaten blijkt dat er een verwaarloosbaar gehalte aan asbest in de grond aanwezig is (< 1 mg/kg ds). In de ondergrond zijn geen bijzonderheden aangetroffen.
Ondanks de aanwezigheid van lichte verontreinigingen in de bovengrond van het plangebied, geven de onderzoeksresultaten geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek en mag het planvoornemen als uitvoerbaar worden beschouwd.
4.9 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over ‘externe veiligheid’ om de burger niet onnodig aan te hoge risico’s bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Uit de risicokaart komen geen risicobronnen naar voren die van invloed zijn op de externe veiligheid in de nabijheid van de nieuw te bouwen woning.
Het plangebied ligt niet binnen de invloedszone van risicovolle inrichtingen en gasleidingen. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Er gelden dan ook geen belemmeringen vanuit externe veiligheid.
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
5.1 Algemeen
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu‐ en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet al‐ gemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks‐ en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw‐ en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
Plan en idententificatienummer (plan-idn)
De plannaam is: ‘Bestemmingsplan Partiële Herziening Bumawei 22 Westergeest. Het planidentificatienummer is: NL.IMRO.0079.PhWgBumawei2216-Ow01.
Het identificatienummer is opgebouwd conform de ‘IDN Systematiek Kollumerland (25 juli 2012)’. Het eerste deel is NL.IMRO.0079. (0079 = gemeentecode Kollumerland c.a.).
De naamcode bestaat uit maximaal 18 tekens en wordt gevormd door:
Deel 1: code instrument (2 tekens) – Ph = partiele herziening
Deel 2: code dorp (2 tekens) – Wg (Westergeest)
Deel 3: naam plan (12 tekens) – Bumawei22
Deel 4: specificatie (2 tekens) – Datum (en jaar) van start plan: 16 = 2016
Achteraan wordt met de versiecode aangegeven in welke fase het plan zich bevindt. De te hanteren versiecodes zijn:
Cv01 = conceptvoorontwerp
Vo01 = voorontwerp
Ow01 = ontwerpplan
Vg01 = vastgesteld plan
5.2 Toelichting op de bestemmingen
Tuin
Het voorste deel van het erf valt onder deze bestemming. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Op deze wijze wordt het terrein voor de voorgevel van de woning gevrijwaard van bebouwing.
Wonen -1
De woning heeft deze bestemming gekregen. Deze bestemming is afgestemd op de systematiek van het bestemmingsplan Westergeest.
Behalve wonen zijn binnen de bestemming aan-huis-verbonden beroepen toegestaan, mits dat niet leidt tot onevenredige hinder voor omwonenden. Hiervoor mag maximaal 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en aangebouwde ondergeschikte gebouwen worden benut, met een maximum van 45 m².
De woning moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maatvoering voor de woning is in de regels opgenomen. Ondergeschikte gebouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak en binnen de vlakken die op de verbeelding zijn aangeduid met “erf”. Ondergeschikte gebouwen moeten ten minste 3 m achter de voorgevel worden gebouwd.
5.3 Bestemmingsplanprocedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook kan de gemeente aan belangstellenden de mogelijkheid bieden om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op mogelijke overleg- en inspraakreacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerp-bestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:
-
Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging zes weken na vaststelling. Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
-
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk twee weken na vaststelling bekendgemaakt. Tevens wordt uiterlijk twee weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast wordt er in dit hoofdstuk ingegaan op grondexploitatie.
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken.
Inspraak en overleg
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 22 december 2016 gedurende een termijn van 6 weken voor inspraak ter inzage gelegen. Daarnaast is het voorontwerp bestemmingsplan naar diverse instanties gestuurd in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
In het kader van de inspraak zijn er geen reacties ingediend. Een schriftelijke overlegreactie is ontvangen van de Provincie Fryslân en het Wetterskip Fryslân.
De provincie geeft aan dat de provinciale belangen op een juiste manier in het plan zijn verwerkt. Het plan geeft geen aanleiding tot het maken van verdere opmerkingen.
Het Wetterskip geeft aan dat het wateradvies niet volledig in het plan is verwerkt. Paragraaf 4.5 Water is naar aanleiding van de reactie aangevuld.
6.2 Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw‐ en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een woning. Dit valt onder de bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. In de Wro is opgenomen dat voor dergelijke bouwplannen, in verband met het kostenverhaal van de gemeente, in beginsel een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten ‘anderszins verzekerd’ zijn. Dit kan bijvoorbeeld door overeenkomsten en als het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten. Omdat met deze overeenkomst het kostenverhaal geregeld is, en het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is, beslist de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan dat er geen exploitatieplan wordt opgesteld.
6.3 Economische uitvoerbaarheid
Het gaat om een particulier initiatief. De gemeente heeft hier geen financiële bemoeienis mee. De initiatiefnemer gaat de bouwkavel verkopen. De kosten voor de initiatiefnemer betreffen derhalve alleen de plankosten. De initiatiefnemer heeft hier geld voor gereserveerd. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende aangetoond.