3.2 Provinciaal beleid
Streekplan Fryslân 2007
Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Streekplan wordt het provinciaal omgevingsbeleid verwoord. Met betrekking tot dit bestemmingsplan worden enkele beleidsuitgangspunten genoemd.
Het streekplan biedt ruimte voor het ontwikkelen van bestaande en lokale bedrijvigheid. Het vestigingsbeleid van de provincie richt zich op het sturen van vestigingsmogelijkheden naar typen kernen. Voor kleine kernen gaat het om bedrijven die qua aard en omvang passen bij de betreffende kern. In dit geval gaat het om een relatief kleinschalig bedrijf, gelegen buiten de bebouwde kom in Kollumerpomp.
Bij de ruimtelijke inpassing van werkfuncties dient aandacht te worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang.
In de Verordening Romte Fryslân zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.
Structuurvisie Grutsk op 'e Romte
In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.
Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het Lauwersmeergebied. Voor het gebied zijn een aantal kernkwaliteiten c.q. provinciale belangen bepaald. Vooral het open en robuuste landschap met daarin puntverdichtingen, zoals dorpen en boerderijerven is van belang. Daarnaast speelt het contrast tussen het oude en het nieuwe land langs de Nieuwe Zee- of Buitendijk een belangrijke rol.
Geadviseerd wordt om contrast in schaal tussen het oude en het nieuwe land te behouden en het respecteren en versterken van de compartimentering in het zuiden van het gebied, ontstaan door de aanleg van het dijkenstelsel.
Het nagenoeg lege landschap (weinig bouwwerken) maakt het van belang bij nieuwe ontwikkelingen aan te sluiten op dit specifieke karakter, maat en schaal.
Ook zal de stedenbouwkundige structuur van de dorpen rond het Lauwersmeer, die is verbonden met het Lauwersmeer, de dijken en de zee, moeten worden gerespecteerd.
Verordening Romte Fryslân 2014
Op 18 juni 2014 is de nieuwe Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In de verordening zijn, net als in de eerdere verordening, regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op de ruimtelijke kwaliteit bij te ontwikkelen plannen voor het landelijk gebied. Voor zover noodzakelijk wordt in een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf aangegeven op welke wijze:
- het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
- het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op ’e Romte.
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op landelijk gebied stelt zo nodig regels die ertoe strekken dat de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten als bedoeld artikel 1, het eerste lid, sub b, herkenbaar blijven. Een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van nieuwe of uitbreiding van bestaande, al dan niet aan het landelijk gebied gebonden functies, binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, sub b van artikel 1 van de Verordening Romte.
Conclusie
Omdat in onderhavig geval sprake is van een kleinschalig bouwbedrijf, die op een zorgvuldige wijze is ingepast in het landschap en de kernkwaliteiten van het gebied niet aantast, past het onderhavige plan binnen de kaders van het provinciaal beleid..
3.3 Gemeentelijk beleid
Nota Ruimtelijke beleid Buitengebied Kollumerland c.a. 2010 – 2020De gemeente Kollumerland c.a. voert het beleid dat niet-agrarische bedrijven in de eerste plaats op een bedrijventerrein worden gevestigd. Toch is niet ieder bedrijf geschikt of bij machte om een vestiging op een bedrijventerrein te kunnen realiseren. Daarom wordt eveneens het beleid gevoerd om niet-agrarische bedrijvigheid toe te staan in vrijkomende agrarische bedrijven. Echter de agrarische bestemming die op het perceel Wester Nieuwkruisland vigeerde is in het verleden al gewijzigd in de bestemming 'wonen'. Daarmee ontstaat formeel een strijdigheid met de nota Ruimtelijke beleid Buitengebied Kollumerland c.a. 2010 - 2020.
Er is sprake van een kleinschalig aannemersbedrijf waarvan de ruimtelijke impact naar aard en schaal beperkt is.
Daarbij gaat het uitsluitend om een niet-milieuhinderlijk bedrijf. Verkeersaantrekkende activiteiten zijn slechts toegestaan indien de locatie goed is ontsloten. De activiteiten dienen zich binnen de gebouwen af te spelen. Opslag buiten gebouwen is niet toegestaan. De bestaande bijgebouwen zijn ongeschikt voor een efficiënte bedrijfsvoering. Deze zijn namelijk te klein en de bouwkundige staat kan als slecht worden gekwalificeerd. Bovenstaande rechtvaardigt om af te wijken van het ruimtelijke beleid dat de gemeente voorstaat. Te meer omdat het bedrijf nu elders is gevestigd in Kollumerpomp, maar de gehuurde bedrijfsruimte daar te klein is voor opslag van materiaal en materieel. Het merendeel van de klanten komt uit het dorp Kollumerpomp en de nabije omgeving. Op dit moment is er in Kollumerpomp geen geschikte locatie beschikbaar om een bedrijf te vestigen. De dichtstbijzijnde bedrijventerreinen zijn gelegen in Kollum en Kollumerzwaag op een afstand van respectievelijk 6/7 kilometer en 12 kilometer.
Welstandsnota gemeente Kollumerland c.a.
Voor dit gebied gelden in beginsel de criteria van gebiedsnummer 15: buitengebied: terpengebied.
De relevante criteria m.b.t. de bouw van een bedrijfslood zijn:
- Hoofdgebouwen staan in een historisch gegroeid patroon;
- De hoofdvorm in principe één bouwlaag met een duidelijke kap; bijzondere functies kunnen hiervan afwijken;
- De massa-opbouw is enkelvoudig tot samengesteld en kent individuele uitstraling;
- De gebouwen zijn hoofdzakelijk kantig opgezet en refereren aan of reageren op de traditionele architectuur:
- Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt of kennen een bijzondere vormgeving;
- Tradtionele kleurstellingen overheersen (afgestemd op bestaande);
- Voor reclame-uitingen geldt ingetogenheid, samenhang door rustig kleurgebruik en integratie in straat- en gevelbeeld.
Het bouwplan voldoet aan bovengenoemd criteria.
Bestemmingsplan Buitengebied
Het vigerend bestemmingsplan Buitengebied 2012 sluit voor niet-agrarisch bebouwing aan bij de Nota Ruimtelijke beleid Buitengebied Kollumerland c.a. 2010 – 2020.
Conclusie
Het planvoornemen tot het wijzigen van de bestemmingen 'Wonen-2', 'Tuin' en deels 'Agrarisch met waarden - Open gebied' in de bestemming 'Bedrijf' en het daarmee gepaard gaande slopen van twee bijgebouwen en het oprichten van een nieuwe bedrijfsloods op de locatie Wester-Nieuwkruisland 2, is niet passend binnen het gemeentelijk beleid. Omdat er sprake is van een kleinschalig niet milieuhinderlijk bedrijf waarbij nauwelijks een toename is van verkeersaantrekkende activiteiten, de activiteiten zich binnen de gebouwen plaatsvinden en er geen opslag buiten de gebouwen is toegestaan, rechtvaardigt om in onderhavig plan af te wijken van het gemeentelijk beleid.
4.1 Waterhuishouding / watertoets
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is uitdrukkelijk bepaald dat in de toelichting bij bestemmingsplannen inzicht verkregen moet worden in de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De waterbeheerder in het plangebied is Wetterskip Fryslân. Voor het overleg op grond van artikel 3.1.1. van het Bro wordt Wetterskip Fryslân gevraagd het voorliggende bestemmingsplan te beoordelen en een advies voor de watertoets te geven. Voor deze beoordeling is als format de digitale watertoets ontwikkeld. Met de digitale watertoets kunnen watertoetsen worden aangevraagd voor alle ruimtelijke plannen. De digitale Watertoets (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1) bepaalt welke procedure moet worden doorlopen voor de watertoets.
De initiatiefnemer heeft Wetterskip Fryslân geïnformeerd over het bestemmingsplan Wester-Nieuwkruisland 2 Kollumerpomp via de digitale watertoets. Hiermee is bepaald dat het plan een zodanige invloed heeft op de waterhuishouding en de afvalwaterketen dat kan worden volstaan met een korte procedure. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen die vermeld staan in de leidraad watertoets. Naast dit wateradvies verstrekt deze leidraad enkele aandachtspunten die gelden voor het plan.
Leidraad watertoetsAls richtlijn bij het beoordelen van ruimtelijke plannen werkt Wetterskip Fryslân met de Leidraad Watertoets te raadplegen via de link:
www.wetterskipfryslan.nl/watertoets. In Leidraad Watertoets, hoofdstuk 4 'De wateraspecten', staan de aandachtspunten voor alle wateraspecten omschreven waarmee rekening gehouden moet worden en is informatie te vinden over de te nemen standaard maatregelen.
Waterwet
Voor bepaalde werkzaamheden heeft de initiatiefnemer een watervergunning nodig. Bijvoorbeeld bij het dempen van een sloot, het lozen van afvalwater op oppervlaktewater of het onttrekken van grondwater. Soms is het doen van een melding voldoende. Een watervergunning aanvragen is dan niet nodig.
Afronden procedureVia
www.dewatertoets.nl heeft Wetterskip Fryslân de onderhavige watertoets als een melding ontvangen. Deze wordt gearchiveerd als melding. De watertoets is hiermee voor Wetterskip Fryslân afgerond.
4.2 Milieuhinder en bedrijven
Op grond van de Wet Milieubeheer zijn bedrijven verplicht te voldoen aan de eisen van een voor hen relevante AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zo veel mogelijk voorkomen.
Om te voorkomen dat via de vergunningverlening (strenge) regels moeten worden gesteld die een bedrijf in z’n mogelijkheden beperken, streeft de gemeente ernaar om bedrijven zo te plaatsen dat er voldoende afstand zit tussen bedrijven en gevoelige functies (zoals woningen). Uit de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd, zowel voor bedrijven als maatschappelijke instellingen als scholen en sportvoorzieningen. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige functies waaronder woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Bedrijven in en in de directe omgeving van het plangebied kunnen (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid of gevaar veroorzaken. Vooral voor zogenoemde milieugevoelige ontwikkelingen, zoals het bouwen van woningen, kunnen bedrijven een belemmering zijn. Omgekeerd kunnen milieugevoelige functies ook een belemmering zijn voor bedrijven in de directe omgeving.
Er is hier sprake van een kleinschalig bouwbedrijf. Op grond van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ is het bedrijf aan te merken als een Bouwbedrijf algemeen (b.o. <= 2.000 m²). Daarbij is sprake van een categorie 2 bedrijf. De te respecteren indicatieve afstand voor het milieuaspect 'geluid' bedraagt voor de betreffende categorie 30 meter.
Conclusie
Gemeten vanaf de terreingrens van de plankavel, kan worden geconcludeerd dat binnen voornoemde richtafstand, géén - als geluidgevoelig aan te merken - (woon)bestemmingen van derden aanwezig zijn. Op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' bestaat er dan ook geen belemmering voor realisatie van het plan.
4.3 Geluid
De planlocatie ligt binnen de invloedsfeer van het wegverkeer op de Wester-Nieuwkruisland (op circa 7 meter) en de Foijingaweg (op circa 189 meter). Er is sprake van het wijzigen van de bestemming van (burger)woning in die van bedrijfswoning. Zowel een burgerwoning als een bedrijfswoning zijn in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh), aan te merken als een geluidsgevoelige bestemming. Gezien vanuit de Wgh verandert er dus feitelijk niets. Er is en blijft sprake van een geluidgevoelige (woon)bestemming. Dat de bestemming daarvan wordt gewijzigd van woning in bedrijfswoning, brengt niet de verplichting met zich mee dat er een akoestisch onderzoek moet worden verricht.
Conclusie
De ontwikkelingen in het plangebied zijn op dit punt uitvoerbaar.
4.4 Archeologie
Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg is het noodzakelijk in ruimtelijke plannen aandacht te besteden aan mogelijk aanwezige archeologische waarden in het betreffende plangebied. De provincie heeft op haar website een kaart (Friese Archeologische Monumenten Kaart Extra, FAMKE) geplaatst, waarop staat aangegeven in welke gebieden een bepaald soort onderzoek dient te worden uitgevoerd en in welke gevallen dit onderzoek achterwege kan blijven.
Omdat de FAMKE-kaart onvoldoende zekerheid bood met betrekking tot de archeologische verwachtingswaarde van het grondgebied van de gemeente heeft Kollumerland c.a. bureau RAAP gevraagd onderzoek te doen naar de archeologische waarden van het buitengebied. De uitkomsten van dit onderzoek zijn door RAAP gerapporteerd in “Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland” (2012). In dit rapport is per deelgebied aangegeven wat de archeologische verwachtingswaarde is vanaf de Steentijd. De kaarten moeten nog in de FAMKE worden verwerkt. Tot die tijd treedt het onderzoek van RAAP in de plaats van de provinciale FAMKE. Uit het rapport “Archeologische verwachtingskaart gemeente Kollumerland en Nieuw Kruisland” (2012) blijkt dat voor het plangebied zoals opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan geen archeologische monumenten aanwezig zijn.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er in het plangebied geen beperkingen voor het bestemmingsplan zijn op het gebied van archeologie. Het plan is wat betreft dit aspect uitvoerbaar.
4.5 Flora en fauna
De aanvraag voor deze bestemmingsplanwijziging is ingediend in de periode dat de Flora- en faunawet nog in werking was en door het bevoegd gezag moet worden afgedaan binnen de kaders van die wet. Vanaf 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998.
Het plangebied bestaat uit een woning met bijgebouwen en bouwland. Gezien de situering van het perceel in een omgeving van een woning met grote tuin is het niet aannemelijk dat zich hier andere dan alleen algemeen voorkomende diersoorten bevinden. Buiten de broedtijd zullen activiteiten die betrekking hebben op de uitvoering van het bouwplan geen verstorende invloed hebben.
Een deel van het plangebied wordt nu nog als grasland gebruikt. Het gaat om een grondstuk welke intensief wordt begraasd door schapen. Dit tracé wordt daarnaast regelmatig bereden door landbouwvoertuigen. Dit houdt in dat hier met zekerheid geen soorten zullen voorkomen welke vallen onder een strikt beschermingskader.
Flora- en faunawet. De enige soorten welke op een dergelijk grondstuk kunnen voorkomen zijn algemene soorten welke onder de Flora- en faunawet zijn opgenomen in tabel 1 van het Besluit artikel 75 Flora- en faunawet. En dan ook zal het hier gaan om slechts een beperkt aantal soorten zoals de haas en de mol. Beide soorten zijn opgenomen in tabel 1 (Tabel 1- soorten: Algemene beschermde soorten (Tabel 1 AMvB artikel 75 Flora- en faunawet)). Voor overtreding door werkzaamheden van verbodsbepalingen betreffende (individuen van) algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 12. Verdere beoordeling is voor deze soorten dan ook niet aan de orde.
Tevens is geconstateerd dat in de gebouwen die vervangen zullen worden door een bedrijfsloods geen vleermuizen zich bevinden.
De verwachting is dat mede door de huidige inrichting en de geringe omvang van de ingreep geen negatieve gevolgen zullen ontstaan voor natuurwaarden in het gebied.
Aanbeveling
Zodra wordt begonnen met de feitelijke werkzaamheden tot bouwrijp maken van het plangebied moet de gebruikelijke zorgvuldigheid in acht worden genomen om onnodige verstoring en schade van dieren en planten te voorkomen. Bij werkzaamheden moet volgens de Flora- en faunawet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Deze verstoring kan worden voorkomen door de werkzaamheden buiten de broedperiode te starten, dus buiten de periode van half maart tot half juli.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van ecologie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.
4.6 Cultuurhistorie
De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Zover hier sprake van is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.
Op de Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 (CHK 2) van de provincie Fryslân is informatie opgenomen over cultuurhistorische waarden. Uit de CHK 2 blijkt dat in het plangebied geen bijzondere cultuurhistorische waarde aanwezig is.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, is dit plan niet strijdig met de cultuurhistorische waarden in dit gebied.
4.7 Externe veiligheid
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals bij de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de herinrichting van een gebied bepalen deze risico's mede de ruimtelijke mogelijkheden.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Dat kan zowel inrichtingen als transporten betreffen. Van die activiteit dient het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) te worden bepaald en eventueel de toename hiervan.
Plaatsgebonden risico
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.
Groepsgebonden risico
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te zijn verantwoord.
Figuur 7. Fragment van de risicokaart
ConclusieDe provinciale risicokaart wijst uit dat zich binnen een relevante afstand van het plangebied geen risicobronnen bevinden.
4.8 Bodem
Door het bureau Klijn is een verkennend Bodemonderzoek (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 2) uitgevoerd op de locatie Wester-Nieuwkruisland 2 te Kollumerpomp. In het uitgevoerde bodemonderzoek is door middel van de bemonstering en analyse van grond en grondwater de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.
Van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie is het volgende beeld verkregen:
- Zintuiglijk zijn er geen asbestverdachte materialen of overige bijzonderheden waargenomen;
- Analytisch zijn in de boven- en ondergrond geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten
geconstateerd;
- Analytisch zijn in het grondwater licht verhoogde gehalten aan molybdeen, barium, zink, naftaleen
en som-xyleen-isomeren geconstateerd.
Conclusies en aanbevelingenGezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'niet verdachte locatie', formeel gezien niet juist is. Er zijn immers op de locatie in het grondwater enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder het “criterium voor nader onderzoek” en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er geen milieuhygiënische bezwaren ten aanzien van het gebruik van het terrein en de afgifte van een omgevingsvergunning ten behoeve van de voorgenomen bouwactiviteiten op het terrein.
Asbest
Op basis van de historie van het perceel, de uitgevoerde maaiveldinspectie en de zintuiglijke waarnemingen tijdens de boorwerkzaamheden, waarbij geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen, is het aannemelijk dat er geen sprake is van een verontreiniging van de bodem met asbest. Indien hierover echter meer zekerheid is gewenst, zal een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5707 of NEN 5897 worden uitgevoerd.
Hergebruik van grond
Voor de volledigheid kan nog worden vermeld dat de grond naar verwachting zonder beperkingen kan worden hergebruikt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit een indicatieve toetsing aan de Regeling en het Besluit Bodemkwaliteit betreft; het uitgevoerde onderzoek betreft immers geen partijkeuring conform BRL SIKB 1000, protocol 1001.
4.9 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 μg/m 3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.
Voor kleinere ruimtelijke plannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool (mei 2014) ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. In het onderhavige geval zullen de vervoersbewegingen toenemen:
Figuur 8.
Uit de berekeningen met de nibm-tool (zie figuur 8) blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 μg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven en het plan voldoet aan het gestelde in de Wet milieubeheer.
5.1 Inleiding
Wat is een bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. De grondgebruiker kan niet worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar de grondgebruiker mag ook geen andere functies uitoefenen die in strijd zijn met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Waaruit bestaat een bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit:
- De verbeelding (voorheen plankaart);
- De regels (voorheen voorschriften);
- De toelichting.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied. In
toelichting paragraaf 5.2 volgt een toelichting op de regels.
5.2 Toelichting op de regels
Toelichting op regels
In het eerste hoofdstuk zijn de inleidende regels opgenomen. De inleidende regels bevatten de begripsbepalingen en de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
In hoofdstuk 2 zijn de regels van de bestemmingen 'bedrijf' en 'tuin' opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen.
In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen. Ze gelden dus voor het gehele plan.
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk overgangs- en slotregels opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Uitleg bestemmingen
Hieronder volgt een uitleg van de twee bestemmingen die het bestemmingsplan kent.
Tuin
Ten behoeve van een aantrekkelijk ruimtelijk beeld is het wenselijk om op het voorerf weinig bebouwing toe te staan. De bouw van erfscheidingen en andere ‘bouwwerken geen gebouwen zijnde’ is mogelijk, evenals omgevingsvergunningsvrije bouwwerken bedoeld in artikel 2 van de bijlage II Besluit omgevingsrecht.
Bedrijf
Deze bestemming heeft betrekking op de nieuw te bouwen bedrijfsloods en de bestaande woonboerderij in het plangebied. Er mag uitsluitend een aannemersbedrijf worden gevestigd. Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer zijn dan 1. Binnen deze bestemming zijn aan-huis-verbonden beroepen toegestaan, mits dat niet leidt tot onevenredige hinder voor omwonenden. Hiervoor mag maximaal 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en aangebouwde ondergeschikte gebouwen worden benut, met een maximum van 45 m².
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Exploitatieplan
Op grond van het bepaalde in Afdeling 6.4 Wro is de gemeente verplicht om ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid de kosten voor het in exploitatie brengen van de gronden te verhalen op de ondernemer en daartoe op basis van artikel 6.12 eerste lid Wro in beginsel een exploitatieplan vast te stellen.
In dit geval behoeft de gemeente geen exploitatieplan vast te stellen, omdat het plan een particulier initiatief is. Dit betekent, dat de kosten volledig door de initiatiefnemer worden gedragen. Er kan met voldoende zekerheid worden gesteld, dat de initiatiefnemer over de financiële middelen beschikt om het plan te realiseren. De economische uitvoerbaarheid is hiermee gewaarborgd.
Planschade
Een bestemmingsplan is één van de oorzaken waardoor schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan ontstaan. Door deze planschade kan de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in het geding komen.
Om de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te waarborgen, zal daarom door de gemeente Kollumerland c.a. een planschadeovereenkomst worden afgesloten met de initiatiefnemer. Op basis hiervan komt de eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Ontwerp bestemmingsplan
In het kader van de bestemmingsplanprocedure, zoals bepaald in de Wet ruimtelijke ordening, ligt het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage. Binnen deze termijn kan een ieder zijn/haar zienswijze over het bestemmingsplan geven. Dan zal duidelijk worden hoe men tegen het plan aankijkt.
Bestemmingsplan
Indien noodzakelijk wordt het bestemmingsplan aangepast aan de zienswijzen. Vervolgens wordt het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vastgesteld. Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.
Overleg
Volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarover overleg met de besturen van betrokken provincie, waterschappen en diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn met de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het bestemmingsplan in het geding zijn. Versnelling van besluitvormingsprocedures is één van de doelstellingen van de Wet ruimtelijke ordening. Als mogelijke vertrager in de procedure is het vooroverleg genoemd. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belangen wordt benadeeld.
Het plan is voor het overleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening verzonden aan Wetterskip Fryslân en provincie Fryslân.