Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kollum Dorp
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0079.KollumDorp-Vg01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Kollum Dorp' met identificatienummer NL.IMRO.0079.KollumDorp-Vg01 van de Gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aanlegplaats
een plaats in het water voor het afmeren en vervolgens doen of laten liggen van een bedrijfs-, recreatie- of beroepsvaartuig voor de periode, die daadwerkelijk wordt gebruikt voor bedrijfs- of beroepsmatig of recreatief verblijf op of in de directe omgeving van het vaartuig;
1.6 ambulante handel
de verkoop en het te koop aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van goederen aan consumenten buiten vestigingen. Onder ambulante handel wordt mede verstaan (week)markten, standplaatsen buiten de markten en het venten;
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.9 bêd en brochje
logiesruimte in de vorm van een kleinschalig recreatief verblijf met een kortstondig karakter en ondergeschikt aan de woonfunctie;
1.10 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.11 bedrijfsmatige exploitatie
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer of zodanige exploitatie dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief verblijf plaatsvindt;
1.12 bedrijfswoning/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.13 beperkt kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.14 beroep/bedrijf aan huis
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.15 bestaand
de vergunde situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 dagrecreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik en waarbij geen sprake is van nachtverblijf;
1.26 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.27 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting waaronder meubels, alsmede tuincentra en bouwmarkten en tevens voor naar aard gelijk te stellen detailhandel, die vanwege de omvang en de aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling;
1.29 dienstverlenend(e) bedrijf/instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.30 erker
een bijgebouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning.
1.31 evenement
een voor publiek toegankelijke gebeurtenis op of aan de weg, binnen gebouwen of op het openbare water, met uitzondering van betogingen, samenkomsten en vergaderingen, jaar- en weekmarkten, bioscoop- en theatervoorstellingen, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in de volgende categorieën:
Categorie 1: lokale evenementen op dorps/wijk en buurtniveau. Deze evenementen dragen in belangrijke mate bij aan de binding tussen inwoners in het dorp. Deze evenementen zijn vooral gericht op participatie, ontmoeting tussen burgers en toeristisch-recreatieve promotie van het dorp;
Categorie 2: lokale en regionale evenementen met groeipotentie. Dit zijn middelgrote evenementen die zich kenmerken door een min of meer vaste deelnemers/publieksgroep en die zich door een onderscheidende programmering/activiteiten richten op groei. Het programma richt zich op een duidelijke hoofdactiviteit met eventueel side-events Bij deze categorie evenementen is een sterke variatie in bezoekersaantallen van een paar honderd tot enkele duizenden;
Categorie 3: boegbeeldevenementen. Dit zijn (jaarlijks) terugkerende evenementen met een internationaal karakter, bovenregionale uitstraling die een belangrijke bijdrage leveren aan de promotie van het dorp. De evenementen vinden vooral plaats op historisch locaties, in en rond het water en hebben een economische spin-off voor het dorp. De evenementen kenmerken zich door authenticiteit, uitstraling, goede organisatie en promotie;
1.32 garagebox
een gebouw dat bedoeld is voor de stalling van motorvoertuigen, alsmede als berging ten behoeve van huishoudelijk gebruik;
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 hoeksituatie
een woning die, door zijn ligging, aan twee of meer zijden een naar de weg gekeerde gevel heeft;
1.35 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
1.36 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.37 horecabedrijf
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, niet zijnde een discotheek of een bar-dancing;
1.38 jachthaven
haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van recreatie- of pleziervaartuigen;
1.39 kampeermiddel
een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.40 kampeerplaats
een al dan niet afgescheiden gedeelte van een kampeerterrein, bedoeld voor de plaatsing van een kampeermiddel al dan niet met een bijzettentje;
1.41 kampeerseizoen
de periode van 15 maart tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar;
1.42 kantoor
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden, werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening, al dan niet met een baliefunctie;
1.43 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die inachtgenomen moet worden;
1.44 ligplaats
een plaats in het water, die door een bedrijfs-, recreatie- of beroepsvaartuig voor een langere periode wordt ingenomen;
1.45 maatschappelijke voorzieningen
levensbeschouwelijke, medische, sociale, culturele en educatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
1.46 mobiel kampeermiddel
een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein gedurende ten hoogste drie aansluitende maanden per kampeerseizoen;
1.47 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven peil is gelegen;
1.48 ondergeschikte bebouwing
  1. ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen; 
  2. een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
1.49 ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen
  1. een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
  2. een op zichzelf staand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.50 overig bouwwerk (bouwwerk, geen gebouw zijnde)
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.51 overkapping
een bouwwerk voorzien van een plat dak dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;
1.52 peil
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw dan wel het aansluitend afgewerkte maaiveld;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil dan wel het ter plaatse geldende waterpeil;
1.53 permanente bewoning
bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;
1.54 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepa­reerd en/of verwerkt in het productieproces, waarbij de detailhandels­functie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.55 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.56 recreatieve bewoning
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie door recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.57 risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde dan wel richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.58 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.59 vast kampeermiddel
een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
1.60 verkoopvloeroppervlakte
de gezamenlijke oppervlakte van de verkoopruimte exclusief de ruimte voor opslag van (winkel)goederen;
1.61 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel;
1.62 voorkeursgrenswaarde
de waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze is opgenomen in de Wet Geluidhinder;
1.63 voorste bouwgrens
een naar de weg gekeerde bouwgrens;
1.64 vuurwerkbedrijf
inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is;
1.65 Wgh-inrichting
een inrichting als bedoeld in onderdeel D van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht;
1.66 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huis­vesting van één afzonder­lijk huishouden;
1.67 woongebouw
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat met één of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden – Open gebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch met waarden – Open gebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische cultuurgronden;
  2. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. ontsluitingswegen;
  7. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  8. parkeervoorzieningen;
en tevens voor: 
  1. dagrecreatief medegebruik;
  2. het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in bijlage Landschapskenmerken;
  3. het behoud en het herstel van het reliëf van het maaiveld ten behoeve van de landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle kruinige percelen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en met dien verstande dat:
  1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
  1. de bouwhoogte van nieuwe damwanden bedraagt niet meer dan 40 cm vanaf het peil, met dien verstande dat de oeverlengte van nieuwe damwanden niet meer bedraagt dan 20 m, dan wel de bestaande bouwhoogte en oeverlengte;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 m.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
 
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
3.4.1 Vogelkijkhutten, schuilstallen en damwanden
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 5 voor het oprichten van een paardenbak, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  2. artikel 3 lid 2.1 voor het bouwen van vogelkijkhutten, met dien verstande dat:
    1. de goot- en bouwhoogte van vogelkijkhutten niet meer bedraagt dan 3 m respectievelijk 5 m;
    2. de oppervlakte per vogelkijkhut niet meer bedraagt dan 30 m²;
  3. artikel 3 lid 2.1 voor het bouwen van schuilstallen, met dien verstande dat:
    1. schuilstallen uitsluitend mogen worden gebouwd en in stand gehouden in de periode van 1 november tot 1 mei van elk daarop volgend jaar;
    2. de goot- en bouwhoogte van schuilstallen niet meer bedraagt dan 3 m respectievelijk 5 m;
  4. artikel 3 lid 2.2 sub a ten behoeve van een hogere bouwhoogte van damwanden vanaf het peil dan wel voor een langere damwand en/of ten behoeve van een langere oeverlengte.
3.4.2 Toepasbaarheid
De onder artikel 3 lid 4.1 bedoelde afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. de verkeersveiligheid;
  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  3. de landschapskenmerken als opgenomen in bijlage Landschapskenmerken behorende bij deze regels;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van het bepaalde in artikel 3 lid 1;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
  3. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor verblijfsrecreatie, met uitzondering van het bepaalde in artikel 3 lid 1;
  4. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor paardenbakken;
  5. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor mestsilo’s;
  6. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  7. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor de opslag van mest;
  8. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het winnen van delfstoffen.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: 
  1. de aanleg en/of het verleggen van voet-, fiets- en ruiterpaden;
  2. de aanleg en/of het verleggen van ontsluitingswegen;
  3. de aanleg van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van picknickplaatsen, aanlegplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, vaarwater en dergelijke;
  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  5. het uitvoeren van seismologisch onderzoek;
  6. het ophogen, afgraven of afschuiven van gronden met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  7. het (ver)graven en dempen van waterlopen;
  8. het afgraven, afschuiven, ophogen of egaliseren van gronden, zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 10 cm
  9. het aanbrengen van opgaande beplanting tot maximaal 1 ha, met uitzondering van erf- en wegbeplanting.
 
3.6.2 Uitzondering verbod
Het in artikel 3 lid 6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud of normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van de inwerkingtreding van dit plan.
3.6.3 Toepasbaarheid
  1. De in artikel 3 lid 6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
  2. Indien het verlenen van de in artikel 3 lid 6.1 genoemde omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:  
  1. bedrijven als genoemd in de bij deze regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 en 2;
  2. bestaande bedrijfswoningen;
en tevens voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'groothandel', een groothandel in zand en grind van maximaal categorie 3.2 van de in de bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. openbare nutsvoorzieningen;
  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen;
  4. waterlopen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels: 
  1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
  2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 6 meter en 9,5 meter;
  3. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  4. het aantal bedrijfswoningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  5. de oppervlakte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan 150 m2;
  6. bij bedrijfswoningen mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd.
4.2.2 Openbare nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt dat:
  1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het dichtst naar de weg gelegen gebouw gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer dan 1 meter bedraagt, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 centimeter is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer dan 2 meter bedraagt, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 centimeter is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 meter mag bedragen;
  4. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m; 
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 5,5 m.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
 
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.1 sub d voor de bouw van een bedrijfswoning, mits:
  1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  2. vooraf een akoestisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat het geluidniveau aan de gevel van de woning als gevolg van wegverkeerslawaai niet meer bedraagt dan de voorkeurswaarde dan wel een verleende hogere grenswaarde;
  3. omliggende bedrijven in milieuhygiënisch opzicht niet in een nadeliger situatie komen te verkeren.
   
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen: 
  1. het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
  3. het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
  4. detailhandelsactiviteiten anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een bedrijf;
  5. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 in samenhang met artikel 1 van de Wet geluidhinder;
  6. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen.
   
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 1 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd.
   
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
4.7.1 Gemengd, Tuin, Wonen - 1 en/of Wonen - 2
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemmingen 'Gemengd', 'Tuin', 'Wonen - 1', en/of 'Wonen - 2', met dien verstande dat:
  1. de geluidsbelasting op de gevel ten gevolge van wegverkeerslawaai niet meer bedraagt dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
  2. er voor er tot wijziging wordt overgegaan milieukundig bodemonderzoek plaats dient te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan;
  3. er voor er tot wijziging wordt overgegaan archeologisch onderzoek plaats dient te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan;
  4. er voor er tot wijziging wordt overgegaan ecologisch onderzoek plaats dient te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan;
  5. er voor er tot wijziging wordt overgegaan een watertoets heeft plaatsgevonden;
  6. er voor er tot wijziging wordt overgegaan een onderzoek dient te zijn uitgevoerd naar de luchtkwaliteit, waarbij de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan;
  7. parkeren op eigen erf plaats dient te vinden;
  8. er voldoende aandacht dient te worden besteed aan een goede stedenbouwkundige inpassing;
  9. het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de artikelen 9, 15, 18, 19 dan wel 20 van overeenkomstige toepassing zijn.
4.7.2 Toepasbaarheid
De onder artikel 4 lid 7.1 bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie.
4.7.3 Procedure
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging als bedoeld in artikel 4 lid 7.1 is de in artikel 30 lid 3 genoemde procedure van toepassing.
 
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. de aanleg en instandhouding van een gasontvangstation;
  2. ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groen.
     
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste van de bestemming staan.
 
5.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: 
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 meter.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van gas bedraagt niet meer dan 10 m;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  3. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 3,5 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
Artikel 6 Bedrijventerrein
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:  
  1. bedrijven tot en met categorie 3.1 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
  2. bedrijven tot en met categorie 3.2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
en tevens voor: 
  1. scheepvaart- en watersportbedrijven tot en met categorie 3.2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 3.2' en 'specifieke vorm van bedrijventerrein - scheepvaart- en watersportbedrijven';
  2. een bouwmarkt met dierbenodigheden tot en met categorie 3.2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - bouwmarkt';
  3. bestaande volumineuze detailhandel;
  4. een brandstofpomp voor bedrijfswagens, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - brandstofpomp voor bedrijfswagens';
  5. horecabedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
  6. een insteekhaven, ter plaatse van de aanduiding 'water';
  7. de bestaande bedrijfswoningen;
 met de daarbij behorende:
  1. detailhandel voorzover deze is aan te merken als ondergeschikte productiegebonden detailhandel en/of ondergeschikte detailhandel voortvloeiend uit bedrijfsactiviteiten;
  2. detailhandel voorzover het betreft detailhandel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen;
  3. detailhandel voorzover het betreft detailhandel van granen en veevoeders en/of bedrijven voor de verkoop van werktuigen en ander groot materiaal ten behoeve van industrie, nijverheid en landbouw;
  4. een op natuurlijke wijze ingerichte oever, ter plaatse van de aanduiding 'oever';
  5. groenvoorzieningen;
  6. openbare nutsvoorzieningen;
  7. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  8. waterlopen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels: 
  1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
  2. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt niet meer dan 10 m; 
  3. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 3 meter;
  4. met uitzondering van bestaande bedrijfswoningen mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd;
  5. de oppervlakte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan 150 m²;
  6. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 10 m;
  7. bij bedrijfswoningen mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwregels voor bedrijfsbebouwing van overeenkomstige toepassing zijn;
  8. gebouwen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'oever'.
6.2.2 Openbare nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt dat: 
  1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 bedraagt; 
  2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het dichtst naar de weg gelegen hoofdgebouw gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen bedraagt, achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
  4. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2.1 sub d voor de bouw van een bedrijfswoning, mits:  
  1. er woningbouwcontingent beschikbaar is;
  2. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  3. vooraf een akoestisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat het geluidniveau aan de gevel van de woning als gevolg van wegverkeerslawaai niet meer bedraagt dan de voorkeurswaarde dan wel een verleende hogere grenswaarde;
  4. omliggende bedrijven in milieuhygiënisch opzicht niet in een nadeliger situatie komen te verkeren.
   
 
6.5 Specifieke gebruiksregels
 
6.5.1 Detailhandel
  1. Detailhandel in niet-volumineus, branchevreemd assortiment in de vorm van dierbenodigdheden is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bouwmarkt', echter uitsluitend als onzelfstandig onderdeel van een ter plaatse gevestigd bedrijf, en mits de omvang niet meer bedraagt dan 10% van de totale verkoopvloeroppervlakte.
6.5.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen: 
  1. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
  3. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandelsactiviteiten anders dan (bedrijfsactiviteiten voortvloeiend uit) ondergeschikte productiegebonden detailhandel en/of ondergeschikte detailhandel, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bouwmarkt'; 
  4. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 in samenhang met artikel 1 van de Wet geluidhinder.
   
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
6.6.1 Bedrijven
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in artikel 6 lid 1 en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd:
    1. die behoren tot een categorie genoemd in artikel 6 lid 1, maar niet zijn genoemd in de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, of:
    2. die behoren tot een categorie anders dan de in artikel 6 lid 1 genoemde categorieën, doch naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid niet bezwaarlijker zijn te achten dan de wel genoemde inrichtingen in de vernoemde categorieën, mits het geen inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder en geen risicovolle inrichtingen betreft, of: 
  2. het bepaalde in artikel 6 lid 1 sub e en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van volumineuze detailhandel, mits:
    1. het verkoopvloeroppervlak minimaal 500 m² per vestiging zal bedragen;
    2. geen onevenredige afbreuk aan de detailhandelsfunctie van de Voorstraat wordt gedaan;
    3. uit een distributieplanologisch onderzoek blijkt dat een vestiging niet leidt tot een duurzame ontwrichting van het detailhandelsvoorzieningensysteem ter plaatse;
    4. de vestiging passend is binnen de status van regionaal verzorgend winkelcentrum;
6.6.2 Toepasbaarheid
De onder artikel 6 lid 6.1 bedoelde afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de parkeergelegenheid.
  5. in de omgeving aanwezige functies en waarden.
 
Artikel 7 Bedrijventerrein - 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:  
  1. bedrijven zoals genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend op de gronden die niet zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - scheepvaart- en watersportbedrijven';
  2. scheepvaart- en watersportbedrijven tot en met categorie 3.1 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 3.1' én 'specifieke vorm van bedrijventerrein - scheepvaart- en watersportbedrijven';
  3. scheepvaart- en watersportbedrijven tot en met categorie 3.2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 3.2' en 'specifieke vorm van bedrijventerrein - scheepvaart- en watersportbedrijven';
  4. bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. openbare nutsvoorzieningen;
  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  4. water.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels: 
  1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
  2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt niet meer dan 75%;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)', bedragen de goot- en bouwhoogte niet meer dan de daar aangegeven goot- en bouwhoogte;
  4. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt tenminste 3 meter;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mogen bedrijfswoningen worden gebouwd, met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan het aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
  6. bij bedrijfswoningen mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwregels voor bedrijfsbebouwing van overeenkomstige toepassing zijn.
7.2.2 Openbare nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt dat: 
  1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 bedraagt; 
  2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat: 
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak niet meer dan 15 meter bedraagt;
  2. de bouwhoogte van hijswerktuigen buiten het bouwvlak niet meer dan 10 meter bedraagt; 
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak niet meer dan 3 meter bedraagt.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
7.4 Afwijken van de bouwregels
 
7.4.1 Goothoogte
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 2.1 sub c voor verhoging van de goothoogte tot ten hoogste 6 m.
7.4.2 Toepasbaarheid
De onder artikel 7 lid 4.1 bedoelde afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de parkeergelegenheid.
  5. in de omgeving aanwezige functies en waarden.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. detailhandelsactiviteiten anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een bedrijf; 
  2. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 in samenhang met de Wet geluidhinder;
  3. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 1 voor:
  1. de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in Staat van bedrijfsactiviteiten, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
  2. detailhandel in boten en watersportartikelen met dien verstande dat het parkeren op eigen terrein plaatsvindt en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de bezonnings- en privacysituatie.
7.7 Wijzigingsbevoegdheid
7.7.1 Verwijderen aanduiding
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - scheepvaart- en watersportbedrijven' verwijderen indien er geen behoefte meer bestaat aan een watergebonden bedrijventerrein.
7.7.2 Toepasbaarheid
De onder artikel 7 lid 7.1 bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie.
7.7.3 Procedure
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging als bedoeld in artikel 7 lid 7.1 is de in artikel 30 lid 3 genoemde procedure van toepassing.
Artikel 8 Gemengd
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. (bedrijfs)woningen, al dan niet in combinatie met een beroep/bedrijf aan huis zoals genoemd in de bijlage Lijst van toegestane beroepen en bedrijven;
  2. bedrijven, als genoemd in de bij deze regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten in:
    categorie 1 en categorie 2;
  3. een bakkerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bakkerij'; 
  4. maatschappelijke voorzieningen;  
  5. kantoren;
  6. dienstverlening;
  7. horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca'; 
  8. een op natuurlijke wijze ingerichte oever, ter plaatse van de aanduiding 'oever';
en tevens voor:
  1. bestaande bêd & brochje;
 met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen; 
  2. openbare nutsvoorzieningen; 
  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen; 
  4. waterlopen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 6 meter en 9,5 meter; 
  3. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 meter;
  4. het aantal (bedrijfs)woningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan het bestaande aantal; 
  5. de oppervlakte van (bedrijfs)woningen bedraagt niet meer dan 150 m2
  6. bij (bedrijfs)woningen mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd.
8.2.2 Ondergeschikte bebouwing
Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing ten behoeve van de functies als genoemd in artikel 8 lid 1 sub a t/m f gelden de volgende regels:
  1. ondergeschikte bebouwing wordt gebouwd binnen een bouwvlak, dan wel op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'erf' of op de bestaande locatie;
  2. ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 3 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel op de bestaande locatie;
  3. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel ten hoogste 25 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
  4. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt ten hoogste 6 m;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing bedraagt:
    1. voor percelen die niet groter zijn dan 1000 m2: niet meer dan 100 m2 per bouwperceel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd;
    2. voor percelen die groter zijn dan 1000 m2: niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 150 m2 per bouwperceel.
8.2.3 Openbare nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt dat:
  1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het dichtst naar de weg gelegen hoofdgebouw gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen bedraagt, achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
  4. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
8.4 Afwijken van de bouwregels
   
8.4.1 Bedrijfswoning en bouwen buiten bouwvlak / erf
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 8 lid 2.1 sub d voor de bouw van een (bedrijfs)woning, mits:
    1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond voor zover het de bouw van een bedrijfswoning betreft;
    2. vooraf een akoestisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat het geluidniveau aan de gevel van de woning als gevolg van wegverkeerslawaai niet meer bedraagt dan de voorkeurswaarde dan wel een verleende hogere grenswaarde;
    3. omliggende bedrijven in milieuhygiënisch opzicht niet in een nadeliger situatie komen te verkeren;
  2. artikel 8 lid 2.1 sub a en artikel 8 lid 2.2 sub a voor het toestaan van ondergeschikte bebouwing buiten het bouwvlak respectievelijk de aanduiding 'erf'.
8.4.2 Toepasbaarheid
De onder artikel 8 lid 4.1 bedoelde afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de parkeergelegenheid.
  5. in de omgeving aanwezige functies en waarden.
8.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
  3. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en de bedrijfsvoering;
  4. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 in samenhang met artikel 1 van de Wet geluidhinder;
  5. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  6. detailhandelsactiviteiten bij een beroep/bedrijf aan huis, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.
 
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
8.6.1 Horeca, detailhandel en bed & brochje
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 1:
  1. voor het toestaan van horeca-bedrijven;
  2. voor het toestaan van detailhandel;
  3. voor de vestiging van bedrijven van categorie 2, zoals genoemd in de bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten;
  4. voor het toestaan van een nieuw bêd & brochje in een (bedrijfs)woning, met dien verstande dat:
  1. de (bedrijfs)woning in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  2. uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan;
  3. parkeren op eigen erf moet plaatsvinden dan wel in parkeren kan worden voorzien in de nabije omgeving;
  4. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
  5. geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
  6. de woonfunctie mag worden gecombineerd met een bêd & brochje, voor zover de oppervlakte hiervan niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m2.
8.6.2 Toepasbaarheid
De onder artikel 8 lid 6.1 bedoelde afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de parkeergelegenheid.
  5. in de omgeving aanwezige functies en waarden.
 
Artikel 9 Groen
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groen- en speelvoorzieningen;
  2. dagrecreatief medegebruik;
  3. openbare nutsvoorzieningen;
  4. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen;
  5. fiets- en voetpaden en ruiterpaden; 
  6. ligplaatsen en aanlegplaatsen;
  7. evenementen;
  8. water.
9.2 Bouwregels
 
9.2.1 Gebouwen
 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. de bestaande gebouwen met de bestaande oppervlakte en de bestaande bouw- en goothoogte;
  2. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
    1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 bedraagt;
    2. de bouwhoogte per gebouw niet meer dan 3 m bedraagt.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat:
  1. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten niet meer bedraagt dan 8 meter;
  2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen niet meer bedraagt dan 3 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 m.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen: 
  1. het gebruiken of laten gebruiken van de onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor verblijfsrecreatie.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
9.5.1 Camperplaatsen
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 4 sub b voor het realiseren van 12 camperplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperplaatsen', met dien verstande dat:
  1. er sprake is van een aantoonbare behoefte aan camperplaatsen op deze locatie;
  2. er een door Burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan kan worden overlegd.
 
9.5.2 Toepasbaarheid
De onder artikel 9 lid 5.1 bedoelde afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de parkeergelegenheid.
  5. in de omgeving aanwezige functies en waarden.
 
9.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
9.6.1 Gemengd, Maatschappelijk, Tuin of Wonen
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming 'Gemengd', 'Maatschappelijk', 'Tuin', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', en/of 'Wonen - 3', met dien verstande dat na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikelen 9, 11, 15, 18, 19 of 20 van overeenkomstige toepassing zijn en dat er geen uitbreiding plaatsvindt van het bestaande aantal woningen.
9.6.2 Toepasbaarheid
De onder artikel 9 lid 6.1 bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie.
9.6.3 Procedure
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging als bedoeld in artikel 9 lid 6.1 is de in artikel 30 lid 3 genoemde procedure van toepassing.
 
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. maatschappelijke, levensbeschouwelijke, medische, sociale, culturele en educatieve voorzieningen; 
  2. sport- en speelvoorzieningen; 
  3. aan de bestemming ondergeschikte horeca-activiteiten en detailhandelsactiviteiten;
  4. een begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  5. een gemeentehuis met gemeentewerf en brandweer, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - gemeentehuis';
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. openbare nutsvoorzieningen;
  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen; 
  4. evenementen
  5. waterlopen.
10.2 Bouwregels
 
10.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat per bestemmingsvlak gebouwen buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 50 m²;
  2. de goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m respectievelijk 9,5 m;
  3. het aantal dienstwoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  4. de oppervlakte van dienstwoningen bedraagt niet meer dan 150 m2 dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
  5. bij dienstwoningen mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd.
10.2.2 Openbare nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt dat:
  1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het dichtst naar de weg gelegen hoofdgebouw gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen bedraagt, achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
  4. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen: 
  1. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning; 
  2. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning; 
  3. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en de bedrijfsvoering; 
  4. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor horeca, met uitzondering van aan de bestemming ondergeschikte verkoop van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse;
  5. detailhandelsactiviteiten anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een maatschappelijke, levensbeschouwelijke, medische, sociale, culturele, educatieve, sport- of speelvoorziening.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
10.5.1 Bedrijf, Dienstverlening, Gemengd, Tuin, Verkeer, Wonen-1 en/of Wonen-3
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de bestemmingen 'Bedrijf', 'Dienstverlening' zoals beschreven in de bijlage, 'Gemengd' 'Tuin', 'Verkeer', 'Wonen - 1' en/of 'Wonen - 3', met dien verstande dat:
  1. er ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - gemeentehuis' geen nieuwe objecten voor verminderd of niet zelfredzame personen mogen worden geprojecteerd;
  2. er voor er tot wijziging wordt overgegaan archeologisch onderzoek dient plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan;
  3. de geluidsbelasting op de gevel ten gevolge van wegverkeerslawaai niet meer bedraagt dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
  4. er voor er tot wijziging wordt overgegaan ecologisch onderzoek dient plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan;
  5. er voor er tot wijziging wordt overgegaan een watertoets heeft plaatsgevonden;
  6. er voldoende aandacht dient te worden besteed aan een goede stedenbouwkundige inpassing;
  7. een exploitatieplan opgesteld dient te worden tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  8. voor het overige de bestemmingsregels van 'Bestemming Dienstverlening' en artikelen 5, 15, 16 of 18 van overeenkomstige toepassing zijn.
10.5.2 Toepasbaarheid
De onder artikel 10 lid 5.1 bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie.
10.5.3 Procedure
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging als bedoeld in artikel 10 lid 5.1 is de in artikel 30 lid 3  genoemde procedure van toepassing.
Artikel 11 Recreatie - Jachthaven
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een jachthaven, met niet meer dan het bestaande aantal ligplaatsen;
  2. gebouwen ten behoeve van een jachthaven, in de vorm van toiletgebouwen, gebouwen voor onderhoud en beheer en een gemeenschapsruimte;
  3. water, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'water';
met daaraan ondergeschikt:
  1. het recreatief medegebruik in de vorm van een camperstandplaats voor maximaal 10 campers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
  2. de winteropslag van boten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  3. steigers; 
  4. groenvoorzieningen;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:  
  1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m respectievelijk 6 m;  
  3. de oppervlakte per gebouw bedraagt ten hoogste 120 m²;
  4. de oppervlakte per gebouw ter plaatse van de aanduiding “opslag” bedraagt ten hoogste 40 m²;
  5. er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd.
11.2.2 Openbare nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt dat:
  1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
  1. de bouwhoogte bedraagt buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m en binnen het bouwvlak niet meer dan 6 m.
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor bewoning;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
  3. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' voor kampeermiddelen anders dan campers.
Artikel 12 Recreatie - Verblijfsrecreatie
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verblijfsrecreatie ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', met dien verstande dat:
    1. er niet meer dan 25 kampeerplaatsen per bestemmingsvlak zijn toegestaan;
    2. uitsluitend in de periode van het kampeerseizoen mobiele kampeermiddelen op een kampeerterrein zijn toegestaan;  
    3. parkeergelegenheid ten behoeve van de verblijfsrecreatie is toegestaan;
  2. bedrijfswoningen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. een bestaand inpandig recreatieappartement;
en tevens voor: 
  1. aan de bestemming ondergeschikte horeca en detailhandel;
  2. dagrecreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
  1. sanitaire voorzieningen
  2. groenvoorzieningen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. waterlopen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 200 m2;
  3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 3 meter respectievelijk 6 meter;
  4. het aantal bedrijfswoningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan het bestaande aantal bedrijfswoningen;
  5. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 150 m²;
  6. de goot- en bouwhoogte van een (niet-inpandige) bedrijfswoning bedragen niet meer dan 6 m respectievelijk 9,5 m;
  7. bij bedrijfswoningen mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwregels voor bedrijfsbebouwing van overeenkomstige toepassing zijn.
12.2.2 Openbare nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
  1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt .
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden tenminste 3 meter achter (de lijn welke getrokken kan worden in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 1 meter, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 centimeter is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 2 meter, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 centimeter is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 meter mag bedragen;
  4. de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer bedraagt dan 8 meter;
  5. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt niet meer dan 3 meter;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 5,5 meter.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
12.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van permanente bewoning anders dan van bedrijfswoningen;
  2. het gebruiken en laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca en detailhandel, met uitzondering van aan de bestemming ondergeschikte verkoop van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
12.5.1 Uitbreiding recreatieve mogelijkheden
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 1 in die zin dat het volgende gebruik kan worden toegestaan:
  1. de uitbreiding van het aantal standplaatsen tot maximaal 35 plaatsen;
  2. het omzetten van standplaatsen naar maximaal 5 trekkershutten;
  3. de uitbreiding van het aantal inpandige recreatieappartementen in de bestaande schuur tot maximaal 5. De oppervlakte mag per appartement maximaal 80m2 bedragen;
  4. de realisatie van aanlegplaatsen, botenverhuur en rondvaartboten.
met dien verstande dat er een door Burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan (conform bijlage 6 Handleiding inrichtingsplan Verblijfsrecreatie) kan worden overlegd.
12.5.2 Toepasbaarheid
De onder artikel 12 lid 5.1 bedoelde afwijking mag slechts worden toegepast, indien:
  1. de activiteiten milieuhygiënisch en verkeerskundig op goede wijze kunnen worden ingepast in de omgeving;
  2. de activiteiten wat betreft schaal en verschijningsvorm inpasbaar zijn binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Voor de landschappelijke inpassing dient een ruimtelijk inpassingsplan te worden opgesteld waarbij het bepaalde in bijlage 3 Landschapskenmerken en bijlage 6 Handleiding inrichtingsplan Verblijfsrecreatie in acht genomen dient te worden;
  3. nieuwe recreatieve voorzieningen bijdragen aan de verbreding of kwaliteitsverbetering van het toeristisch aanbod in de regio;
  4. de uitbreiding van een bestaande voorziening bijdraagt aan kwaliteitsverbetering van deze voorziening.
Artikel 13 Sport
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. terreinen en gebouwen ten behoeve van sport- en recreatieve voorzieningen, zoals een sporthal, voetbalvelden, tennisbanen, schaatsbanen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, met dien verstande dat
    1. ter plaatse van de aanduiding 'manege' uitsluitend een manege met bijbehorende voorzieningen is toegestaan;
  2. een paardenbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - paardenbak';
  3. aan de bestemming ondergeschikte horeca en detailhandel;
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. openbare nutsvoorzieningen;
  3. verkeer- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen fietspaden en paden;
  4. waterlopen.
13.2 Bouwregels
 
13.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: 
  1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat per bestemmingsvlak gebouwen buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 50 m² en een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 meter en 5,5 meter;
  3. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
13.2.2 Openbare nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt dat:
  1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 meter; 
  2. de bouwhoogte van ballenvangers, terreinverlichting en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de sportbeoefening bedraagt niet meer dan 20 meter; 
  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 meter.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik en laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, met uitzondering van aan de bestemming ondergeschikte verkoop van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse.
Artikel 14 Tuin
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen;
  4. water.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden:
  1. mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  2. mag geen ondergeschikte bebouwing worden gebouwd met uitzondering van:
    1. erkers tot een breedte van 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw, met een maximale diepte van 1,5 m en een maximale bouwhoogte van niet meer dan 30 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
    2. bestaande ondergeschikte bebouwing.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat: 
  1. de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer bedraagt dan 8 meter; 
  2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer dan 1 meter bedraagt, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 centimeter is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 meter; 
  4. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer dan 2 meter bedraagt, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 centimeter is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 meter mag bedragen; 
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer dan 2 meter bedraagt.
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
14.4 Afwijken van de bouwregels
14.4.1 Ondergeschikte bebouwing, bouwwerken geen gebouwen zijnde
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14 lid 2.1 en artikel 14 lid 2.2 ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing en bouwwerken geen gebouwen zijnde bij hoeksituaties, met dien verstande dat:
  1. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 meter bedraagt en;
  2. de afstand tot aan (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw ten minste 3 meter bedraagt.
14.4.2 Toepasbaarheid
De onder artikel 14 lid 4.1 bedoelde afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie.
14.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen.
 
Artikel 15 Verkeer
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. wegen, met dien verstande dat het aantal rijstroken van de wegen niet meer dan 2 mag bedragen; 
  2. fiets- en voetpaden;
  3. garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  4. aanlegplaatsen en ligplaatsen;
  5. evenementen en ambulante handel;
met de daarbij behorende: 
  1. groenvoorzieningen; 
  2. openbare nutsvoorzieningen; 
  3. parkeervoorzieningen; 
  4. waterlopen; 
met dien verstande dat:
  1. in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, bruggen, tunnels, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes e.d. zijn begrepen.
15.2 Bouwregels
 
15.2.1 Openbare nutsvoorziening
Voor het bouwen van gebouwen geldt dat uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
15.2.2 Garageboxen
Voor het bouwen van garageboxen ter plaatse van de aanduiding 'garage' geldt dat: 
  1. de oppervlakte van een garagebox niet meer dan 25 m2 bedraagt; 
  2. de bouwhoogte van een garagebox niet meer dan 3 meter bedraagt.
15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks en behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer bedraagt dan 3 m.
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
15.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen.
15.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
15.5.1 Bedrijf, Gemengd, Maatschappelijk, Tuin of Wonen
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf', 'Gemengd', 'Maatschappelijk', 'Tuin', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', en/of 'Wonen - 3', met dien verstande dat na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikelen 5, 9, 11, 15, 18, 19 of 20 van overeenkomstige toepassing zijn en dat er geen uitbreiding plaatsvindt van het bestaande aantal woningen.
15.5.2 Toepasbaarheid
De in artikel 15 lid 5.1 bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie.
15.5.3 Procedure
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging als bedoeld in artikel 15 lid 5.1 is de in artikel 30 lid 3 genoemde procedure van toepassing.
 
Artikel 16 Water
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water en oeverstroken;
  2. kaden;
  3. steigers, bruggen, dammen en daarmee gelijk te stellen waterstaatkundige kunstwerken;
  4. evenementen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'oever' een op natuurlijke wijze ingerichte oever;
  6. ligplaatsen en aanlegplaatsen.
16.2 Bouwregels
 
16.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat: 
  1. de bouwhoogte van bruggen niet meer bedraagt dan 5 meter;
  2. de bouwhoogte van steigers niet meer bedraagt dan 2 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3 meter.
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
16.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'steiger' voor meer dan 95 ligplaatsen.
Artikel 17 Wonen - 1
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. wonen, al dan niet in combinatie met een beroep/bedrijf aan huis, zoals genoemd in de bijlage 'Lijst van toegestane beroepen en bedrijven';
en tevens voor
  1. bestaande bêd & brochje;
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. openbare nutsvoorzieningen;
  3. verkeer- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen;
  4. waterlopen.
17.2 Bouwregels
 
17.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
  1. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat de maximale bouwdiepte 15 m bedraagt;
  2. het aantal woningen binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan het bestaande aantal, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven aantal woningen;
  3. de goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m respectievelijk 9,5 m, dan wel niet meer dan de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte, ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte';
  4. de dakhelling bedraagt minimaal de aangegeven dakhelling ter plaatse van de aanduiding 'minimale dakhelling'. Indien geen dakhelling is opgenomen op de verbeelding geldt geen minimale dakhelling;
  5. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' is uitsluitend een platte afdekking toegestaan; 
  7. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mogen de afmetingen van een hoofdgebouw uitsluitend de bestaande goot- en bouwhoogte en dakhelling bedragen waarbij de bestaande hoofdvorm behouden dient te blijven.
17.2.2 Ondergeschikte bebouwing
Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
  1. ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a is tevens ondergeschikte bebouwing vóór de voorgevel van het hoofdgebouw toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergeschikte bebouwing', met dien verstande dat de bouwhoogte van de ondergeschikte bebouwing niet meer dan de bestaande hoogte bedraagt;
  3. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan 30 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd; 
  4. in afwijking van de goothoogte voor ondergeschikte bebouwing als bedoeld onder c, mag niet meer dan 30% van de totale gootlengte van ondergeschikte bebouwing met een hogere goothoogte worden gebouwd;
  5. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 6 m;
  6. de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing bedraagt:
    1. voor percelen die niet groter zijn dan 1000 m2: niet meer dan 100 m2 per bouwperceel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd;
    2. voor percelen die groter zijn dan 1000 m2: niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 150 m2 per bouwperceel.
 
17.2.3 Openbare nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt dat:
  1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
17.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden tenminste 3 meter achter (de lijn welke getrokken kan worden in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dienen te worden gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer dan 1 meter bedraagt, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 centimeter is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer dan 2 meter bedraagt, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 centimeter is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 meter mag bedragen; 
  4. de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer bedraagt dan 8 meter;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 5,5 meter bedraagt.
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
17.4 Afwijken van de bouwregels
 
17.4.1 Ondergeschikte bebouwing, bouwwerken geen gebouwen zijnde
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
het bepaalde in artikel 17 lid 2.2 sub a en artikel 17 lid 2.4 sub a ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing en bouwwerken geen gebouwen zijnde bij hoeksituaties, met dien verstande dat:
  1. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 meter bedraagt en;
  2. de afstand tot aan (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw ten minste 3 meter bedraagt.
17.4.2 Toepasbaarheid
De onder artikel 17 lid 4.1 bedoelde afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie.
17.5 Specifieke gebruiksregels
 
17.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen: 
  1. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning; 
  2. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor een beroep/bedrijf aan huis, met uitzondering van het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor een beroep/bedrijf aan huis ten behoeve van opslag; 
  3. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning; 
  4. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot; 
  5. detailhandelsactiviteiten bij een beroep/bedrijf aan huis, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.
17.5.2 Beroep/bedrijf aan huis
De uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit houdt in dat:
  1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  2. uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan; 
  3. parkeren op eigen erf moet plaatsvinden; 
  4. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking; 
  5. bij het hebben van een webwinkel de levering van producten (inkoop en verkoop) niet thuis plaatsvindt, maar wordt verzorgd via post/koerier; 
  6. er geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden; 
  7. de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep/bedrijf aan huis, voor zover de oppervlakte hiervan niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, bedraagt met een maximum van 45 m2.
17.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van: 
  1. het bepaalde in artikel 17 lid 1 voor de vestiging van een beroep/bedrijf aan huis dat niet is genoemd in de bijlage ‘Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis’, mits deze beroepen/bedrijven aan huis naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kunnen worden gelijkgesteld aan de beroepen/ bedrijven aan huis die wel zijn genoemd;
  2. het bepaalde in artikel 17 lid 1 voor het toestaan van een nieuw bêd & brochje, met dien verstande dat:
    1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    2. uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan;
    3. parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;
    4. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
    5. geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
    6. de woonfunctie mag worden gecombineerd met een bêd & brochje, voor zover de oppervlakte hiervan niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m2.
Artikel 18 Wonen - 2
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. wonen, al dan niet in combinatie met een beroep/bedrijf aan huis, zoals genoemd in de bijlage 'Lijst van toegestane beroepen en bedrijven';
en tevens voor:
  1. bestaande bêd & brochje;
 
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. openbare nutsvoorzieningen;
  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen; 
  4. waterlopen.
18.2 Bouwregels
 
18.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet meer dan één;
  3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 6 meter en 9,5 meter;
  4. de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen;
  5. de afstand van een hoofd­gebouw tot de zijde­lingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 meter. 
18.2.2 Ondergeschikte bebouwing
Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
  1. ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd;
  2. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan 30 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
  3. in afwijking van de goothoogte voor ondergeschikte bebouwing als bedoeld onder b, mag niet meer dan 30% van de totale gootlengte van ondergeschikte bebouwing met een hogere goothoogte worden gebouwd;
  4. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 6 m;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing bedraagt:
    1. voor percelen die niet groter zijn dan 1000 m2: niet meer dan 100 m2 per bouwperceel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd;
    2. voor percelen die groter zijn dan 1000 m2: niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 150 m2 per bouwperceel. 
18.2.3 Openbare nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt dat:
  1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
18.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
  1. deze tenminste 3 meter achter (de lijn welke getrokken kan worden in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dienen te worden gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten; 
  2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer dan 1 meter bedraagt, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 centimeter is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer dan 2 meter bedraagt, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 centimeter is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 meter mag bedragen; 
  4. de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer bedraagt dan 8 meter;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 5,5 meter bedraagt.
18.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
18.4 Afwijken van de bouwregels
 
18.4.1 Ondergeschikte bebouwing, bouwwerken geen gebouwen zijnde
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
het bepaalde in artikel 18 lid 2.2 sub a  en artikel 18 lid 2.4 sub a  ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing en bouwwerken geen gebouwen zijnde bij hoeksituaties, met dien verstande dat:
  1. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 meter bedraagt en;
  2. de afstand tot aan (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw ten minste 3 meter bedraagt.
18.4.2 Toepasbaarheid
De onder artikel 18 lid 4.1 bedoelde afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie.
18.5 Specifieke gebruiksregels
 
18.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning; 
  2. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor een beroep/bedrijf aan huis, met uitzondering van het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor een beroep/bedrijf aan huis ten behoeve van opslag; 
  3. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning; 
  4. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot; 
  5. detailhandelsactiviteiten bij een beroep/bedrijf aan huis, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.
18.5.2 Beroep/bedrijf aan huis
De uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit houdt in dat:
  1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  2. uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan; 
  3. parkeren op eigen erf moet plaatsvinden; 
  4. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking; 
  5. bij het hebben van een webwinkel de levering van producten (inkoop en verkoop) niet thuis plaatsvindt, maar wordt verzorgd via post/koerier; 
  6. er geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden; 
  7. de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep/bedrijf aan huis, voor zover de oppervlakte hiervan niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, bedraagt met een maximum van 45 m2.
18.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:   
  1. het bepaalde in artikel 18 lid 1 voor de vestiging van een beroep/bedrijf aan huis dat niet is genoemd in de bijlage ‘Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis’, mits deze beroepen/bedrijven aan huis naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kunnen worden gelijkgesteld aan de beroepen/ bedrijven aan huis die wel zijn genoemd;
  2. het bepaalde in artikel 18 lid 1 voor het toestaan van een nieuw bêd & brochje, met dien verstande dat:
    1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    2. uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan;
    3. parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;
    4. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
    5. geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
    6. de woonfunctie mag worden gecombineerd met een bêd & brochje, voor zover de oppervlakte hiervan niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m2.
Artikel 19 Wonen - 3
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. wonen, al dan niet in combinatie met een beroep/bedrijf aan huis, zoals genoemd in de bijlage 'Lijst van toegestane beroepen en bedrijven';
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. openbare nutsvoorzieningen;
  3. verkeer- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen;
  4. waterlopen.
19.2 Bouwregels
 
19.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woongebouwen worden gebouwd;
  2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. het aantal woningen binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan het bestaande aantal, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven aantal woningen;
  4. de afstand van een hoofd­gebouw tot de zijde­lingse perceelgrens bedraagt tenminste 3 meter;
  5. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 meter, dan wel niet meer dan de aangegeven maximale bouwhoogte, ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte'.  
19.2.2 Ondergeschikte bebouwing
Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
  1. ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd;
  2. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan 30 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
  3. in afwijking van de goothoogte voor ondergeschikte bebouwing als bedoeld onder b, mag niet meer dan 30% van de totale gootlengte van ondergeschikte bebouwing met een hogere goothoogte worden gebouwd;
  4. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 6 m. 
19.2.3 Openbare nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt dat:
  1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  2. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
19.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
  1. deze tenminste 3 meter achter (de lijn welke getrokken kan worden in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dienen te worden gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer dan 1 meter bedraagt, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 centimeter is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer dan 2 meter bedraagt, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 centimeter is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 meter mag bedragen; 
  4. de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer bedraagt dan 8 meter;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 5,5 meter bedraagt.
19.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. de sociale veiligheid.
19.4 Specifieke gebruiksregels
 
19.4.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning; 
  2. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor een beroep/bedrijf aan huis, met uitzondering van het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor een beroep/bedrijf aan huis ten behoeve van opslag; 
  3. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning; 
  4. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot; 
  5. detailhandelsactiviteiten bij een beroep/bedrijf aan huis, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.
19.4.2 Beroep/bedrijf aan huis
De uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit houdt in dat:
  1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  2. uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan; 
  3. parkeren op eigen erf moet plaatsvinden; 
  4. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking; 
  5. bij het hebben van een webwinkel de levering van producten (inkoop en verkoop) niet thuis plaatsvindt, maar wordt verzorgd via post/koerier; 
  6. er geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden; 
  7. de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep/bedrijf aan huis, voor zover de oppervlakte hiervan niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, bedraagt met een maximum van 45 m2.
19.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 19 lid 1 voor de vestiging van een beroep/bedrijf aan huis dat niet is genoemd in de bijlage ‘Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis’, mits deze beroepen/bedrijven aan huis naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kunnen worden gelijkgesteld aan de beroepen/ bedrijven aan huis die wel zijn genoemd.
Artikel 20 Leiding - Gas
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (basisbestemmingen), mede bestemd voor de aanleg en de instandhouding van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) mogen op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden geen gebouwen worden gebouwd.
20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) mogen op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de gastransportleiding, bij een omgevingsvergunning en onder voorwaarde dat op de betreffende gronden geen kwetsbare objecten worden toegelaten, afwijken van:
  1. artikel 20 lid 2.1 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat;
  2. artikel 20 lid 2.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.
20.4 Specifieke gebruiksregels
20.4.1 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
20.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen (basisbestemmingen):
  1. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting; 
  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door bijvoorbeeld ontgronding of ophoging; 
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk; 
  4. het aanbrengen van gesloten verhardingen; 
  5. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen; 
  6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen; 
  7. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair; 
  8. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
20.5.2 Voorwaarden
De in artikel 20 lid 5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.
20.5.3 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in artikel 20 lid 5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder; 
  2. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; 
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning; 
  5. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en).
Artikel 21 Leiding - Riool
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (basisbestemmingen), mede bestemd voor de aanleg en de instandhouding van een ondergrondse rioolpersleiding.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Gebouwen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) mogen op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden geen gebouwen worden gebouwd.
21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) mogen op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
21.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de rioolpersleiding, middels een omgevingsvergunning, afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 21 lid 2.1 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat;
  2. artikel 21 lid 2.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.
21.4 Specifieke gebruiksregels
21.4.1 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
21.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
21.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen (basisbestemmingen):
  1. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting; 
  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door bijvoorbeeld ontgronding of ophoging; 
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk; 
  4. het aanbrengen van gesloten verhardingen; 
  5. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen; 
  6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen; 
  7. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair; 
  8. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
21.5.2 Voorwaarden
De in artikel 21 lid 5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.
21.5.3 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in artikel 21 lid 5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
  2. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken; 
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  5. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en).
Artikel 22 Waarde - Archeologie
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen (basisbestemmingen), mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
22.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen), mogen op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van: 
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 100 m2 wordt uitgebreid; 
  2. bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m2 ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
22.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 22 lid 2 voor het bouwen van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met meer dan 100 m2 wordt uitgebreid en voor het bouwen van bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 100 m2, mits: 
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of:
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of:
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord: 
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of; 
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen, of; 
    3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
22.4 Specifieke gebruiksregels
22.4.1 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
22.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen (basisbestemmingen):
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,3 meter; 
  2. het graven van watergangen; 
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 meter; 
  4. het verlagen van het waterpeil.
22.5.2 Voorwaarden
De in artikel 22 lid 5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn; of: 
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of:
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord: 
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;  of:
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen;  of:
    3. een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg.
22.5.3 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in artikel 22 lid 5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerkingtreden van dit plan; of:
  2. het normale onderhoud betreffen; of:
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden; of:
  4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.
22.6 Wijzigingsbevoegdheid
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging als bedoeld onder a is de in artikel 30 lid 3 geregelde procedure van toepassing.
Artikel 23 Waterstaat - Waterlopen
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat - Waterlopen’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (basisbestemmingen), mede bestemd voor de bescherming en het beheer van de watergang.
23.2 Bouwregels
23.2.1 Gebouwen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) mogen op de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden geen gebouwen worden gebouwd.
23.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) mogen op de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
23.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het functioneren van de watergang, middels een omgevingsvergunning, afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 23 lid 2.1 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende waterbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig waterbeheer geen bezwaar bestaat;
  2. artikel 23 lid 2.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende waterbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig waterbeheer geen bezwaar bestaat.
23.4 Specifieke gebruiksregels
23.4.1 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
23.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen (basisbestemmingen):
  1. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door bijvoorbeeld ontgronding of ophoging;
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  4. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  5. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  7. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  8. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
 
 
23.5.2 Voorwaarden
De in artikel 23 lid 5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende waterbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig waterbeheer geen bezwaar bestaat.
23.5.3 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in artikel 23 lid 5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de watergangen.
3 Algemene regels
Artikel 24 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 25 Algemene bouwregels
  1. Voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde maten, gelden de dan aanwezige bestaande maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
  2. het bepaalde in het plan en toestaan dat sanitairgebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
Artikel 26 Algemene gebruiksregels
 
26.1 Algemene gebruiksregel
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
  2. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.
26.2 Beroep/bedrijf aan huis bij bedrijfswoningen en dienstwoningen
De uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis bij bedrijfs- of dienstwoningen is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit betekent dat:
  1. de bedrijfs- of dienstwoning in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  2. uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan;
  3. parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;
  4. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
  5. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor een beroep/ bedrijf aan huis niet is toegestaan, met uitzondering van het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor een beroep/ bedrijf aan huis ten behoeve van opslag;
  6. de bedrijfs- of dienstwoning mag worden gecombineerd met een beroep/bedrijf aan huis, tot een maximum oppervlak van 45 m².
26.3 Evenementen
Evenementen behorende tot categorie 1 zijn toegestaan, mits de bestemming dit ter plaatse toestaat en hiervoor een vergunning dan wel toestemming op grond van andere regelgeving is verleend.
Artikel 27 Algemene aanduidingsregels
27.1 veiligheidszone - bedrijven
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bedrijven' zijn kwetsbare objecten niet toegestaan.
27.2 veiligheidszone - bevi
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' gelden ten behoeve van het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een bevi-inrichting de volgende aanvullende regels:
  1. In afwijking van het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen in of op deze gronden geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en toestaan dat kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits:
    1. de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht worden genomen;
    2. met de toepasselijke richtwaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
    3. het groepsrisico wordt afgewogen.
  3. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' ter plaatse wordt
    verwijderd of aangepast, indien de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd of gewijzigd. Hierbij zijn de procedureregels zoals opgenomen in artikel 30 lid 3 van toepassing.
     
27.3 veiligheidszone - lpg
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' gelden ten behoeve van het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een lpg-installatie de volgende aanvullende regels:
  1. In afwijking van het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen in of op deze gronden geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en toestaan dat kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits:
    1. de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht worden genomen;
    2. met de toepasselijke richtwaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
    3. het groepsrisico wordt afgewogen.
  3. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' ter plaatse wordt verwijderd of aangepast, indien de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd of gewijzigd. Hierbij zijn de procedureregels zoals opgenomen in artikel 30 lid 3 van toepassing.
27.4 vrijwaringszone - molenbiotoop
 
27.4.1 Algemeen
De voor 'vrijwaringszone - molenbiotoop' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens aangeduid voor de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.
27.4.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de bouwregels bij de andere in het plan opgenomen bestemmingen geldt dat slechts gebouwd mag worden indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de molen als werktuig en landschaps-bepalend element.
27.4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Verbod
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het aanbrengen van bomen, heesters en andere opgaande beplanting.
 
Toepasbaarheid
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de molen als werktuig en beeldbepalend element.
 
Uitzonderingen
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning
27.5 vrijwaringszone - radar grondstation Burum
Nieuwe bouwwerken met een bouwhoogte vanaf 22 m, die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsregels en zijn gelegen binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar grondstation burum' mogen niet worden gebouwd zonder een toetsing vooraf door het Ministerie van Defensie. Uit de toetsing dient te zijn gebleken dat geen ontoelaatbare verstoring van de ontvangst van het aanwezige grondstation plaatsvindt.
 
Artikel 28 Algemene afwijkingsregels
 
28.1 Afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van: 
  1. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen, de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de -intensiteit daartoe aanleiding geeft of geven;
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van overige bouwwerken als zend-, ontvangst- en/of sirenemasten en alarmpalen, en toestaan dat de bouwhoogte van deze overige bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 25 meter;
  5. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, kiosken, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, lichtmasten, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en overige bouwwerken worden gebouwd, mits:
    1. de inhoud per gebouw niet meer dan 100 m3 bedraagt;
    2. de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter bedraagt;
    3. de bouwhoogte van overige bouwwerken ten hoogste 15 meter bedraagt.
28.2 Toepasbaarheid
De in artikel 28 lid 1 bedoelde afwijking bij omgevingsvergunning mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie.
Artikel 29 Algemene wijzigingsregels
29.1 Bouwwerken van openbaar nut
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.
 
29.2 wetgevingzone - wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1', de bestemmingen kunnen worden gewijzigd in de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer', 'Wonen - 1' en/of 'Wonen - 3' met een bijbehorend bouwvlak, met dien verstande dat:
  1. het aantal woningen in overeenstemming is met een door de gemeenteraad vastgesteld woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft;
  2. voor er tot wijziging wordt overgegaan dient te zijn aangetoond dat er voldoende parkeervoorzieningen aanwezig zijn;
  3. het wijzigingsplan dient te voldoen aan het beeldkwaliteitsplan;
  4. na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de artikelen 10, 15, 16, 18 dan wel 20 van overeenkomstige toepassing zijn.
29.3 wetgevingzone - wijzigingsgebied 2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2', de bestemming 'Agrarisch met waarden – Open gebied' wordt gewijzigd in de Bestemming Natuur zoals beschreven in de bijlage.
29.4 Toepasbaarheid
 
29.4.1 Onderzoek en wettelijke bepalingen
Burgemeester en wethouders geven slechts toepassing aan de in artikel 29 lid 1 tot en met artikel 29 lid 3 bedoelde bevoegdheden indien uit onderzoek is komen vast te staan dat kan worden voldaan aan wettelijke bepalingen, dan wel aannemelijk is dat afwijking/ontheffing/vrijstelling daarvan kan of zal worden verkregen, ten aanzien van: Archeologie, Watertoets, Luchtkwaliteit, Externe Veiligheid, Geluid, Flora en fauna, Bodemkwaliteit en Natuurbescherming, alsmede andere aspecten die onderhevig zijn aan wettelijke bepalingen.
29.4.2 Criteria
De in artikel 29 lid 1 tot en met artikel 29 lid 3 bedoelde wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de bezonnings- en privacy-situatie.
29.4.3 Procedure
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is de in artikel 30 lid 3 genoemde procedure van toepassing.
 
Artikel 30 Algemene procedureregels
 
30.1 Procedureregels nadere eisen
  1. Een ontwerpbesluit tot nadere eisen waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 2 weken ter inzage.
  2. Het college van burgemeester en wethouders maakt de terinzagelegging te voren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze bekend.
  3. De bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor een ieder.
  4. Gedurende de in lid a genoemde termijn kan een ieder bij het college van burgemeester en wethouders mondeling en schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
30.2 Procedureregels afwijkingsregels
Op de voorbereiding van een ontwerpbesluit tot afwijking bij een omgevingsvergunning is de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) genoemde procedure van toepassing.
 
30.3 Procedureregels wijzigingsregels
Op de voorbereiding van een wijziging is de in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) genoemde procedure van toepassing.
 
Artikel 31 Overige regels
 
31.1 Algemene Plaatselijke Verordening
Middels de bepaling omtrent het kappen van beplantingen in de Algemene Plaatselijke Verordening wordt gestreefd naar behoud van de bomen in en rond het dorp.
31.2 Waterschap
Bij activiteiten waarbij ook belangen van het waterschap een rol spelen, vindt overleg plaats met het waterschap.
31.3 Ontgrondingenverordening Friesland
In alle bestemmingen zijn de voor de realisering noodzakelijke ontgrondingen begrepen.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 32 Overgangsrecht
32.1 Bouwen
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
32.2 Gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan
Artikel 33 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan 'Kollum Dorp'