Plan: | Natuurbegraafplaats Fryslân Nieuwehorne |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0074.BPNnatuurbegraafNH-VG01 |
De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de beoogde ontwikkeling van een natuurbegraafplaats aan de Achtste Wijk in Nieuwehorne. Het natuurbegraven is een vrij nieuw fenomeen in Nederland. Sinds enkele jaren is het aan een gestage opmars begonnen. In de wijde omgeving van Heerenveen is er echter nog geen natuurbegraafplaats aanwezig.
De initiatiefnemer is in het bezit gekomen van enkele acaciabosjes die waren aangelegd voor de productie van Europees hardhout. Deze productiebosjes bleken echter niet rendabel en zijn daarom verkocht. Het is de bedoeling het voormalige productiebos gedeeltelijk om te vormen naar een natuurbegraafplaats.
In de afgelopen periode is een inrichtingsvoorstel gemaakt en overleg gevoerd met omwonenden. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen heeft op 5 september 2013 uitgesproken in beginsel positief te staan tegenover het initiatief en de locatie.
In het onderhavige bestemmingsplan wordt de ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het perceel beschreven en planologisch vastgelegd.
Het omvormen van het voormalige productiebos tot natuurbegraafplaats heeft een wezenlijke meerwaarde op het gebied van landschap en natuur. Bovendien biedt het ruimte aan een nieuwe manier van begraven waaraan een groeiende behoefte bestaat.
Uitgangspunt is een gefaseerde ontwikkeling waarbij de natuurbegraafplaats in een periode van circa 30 jaar ontwikkeld wordt.
De locatie is gelegen in de omgeving van Nieuwehorne. Een deel van het bosje grenst aan de Achtste Wijk. De overige zijden grenzen aan landbouwgronden.
Het plangebied volgt de kadastrale grenzen van de gronden die door de initiatiefnemer verworven zijn. Het plangebied is ruim 12 hectare groot.
De begrenzing van het plangebied is op de onderstaande luchtfoto aangegeven.
plangebied (rood omrand)
Aanvankelijk (in het stadium van het voorontwerpbestemmingsplan) was het de bedoeling alleen het voormalige acaciabos bij de plannen voor de natuurbegraafplaats te betrekken. Onlangs heeft zich echter de gelegenheid voorgedaan ook een bosperceel aan de noordzijde te betrekken bij de ontwikkeling. Het betreffende perceel is onlangs 'beschikbaar' gekomen vanuit een nalatenschap. De initiatiefnemer wil graag deze kans aangrijpen en dit mooie gedeelte bij de natuurbegraafplaats te betrekken.
Het gedeelte dat nu beschikbaar komt kan een fraaie aanvulling zijn op de natuurbegraafplaats. Opvallend is dat het terrein aanmerkelijk hoger ligt dan de omgeving. Mede hierdoor heeft zich een rijke bosvegetatie ontwikkeld. Binnen dit bestaande bos kan het begraven op een heel vanzelfsprekende manier worden ingepast. Middels een nieuwe padenstructuur wordt aangetakt op de natuurbegraafplaats (en bijbehorende voorzieningen) zoals die is beschreven in het voorontwerpbestemmingsplan.
De percelen waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2007.
De gronden hebben in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' de bestemming 'bosgebied'. De bestemming richt zich op behoud van natuurlijke en landschappelijke waarden en daarnaast recreatief medegebruik. De vigerende bestemming biedt geen ruimte voor gebouwen.
uitsnede vigerend bestemmingsplan en plangebied (rood omkaderd)
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Zuidoost Friesland ligt op de overgang van het (voor Noord- Nederlandse begrippen) hoog gelegen Drents plateau naar het lage midden van Friesland.
De geomorfologische grondslag is gelegd in de laatste ijstijd. De ijskap en het smeltende ijs hebben een reliëfrijk landschap achtergelaten met keileem en beekdalen. In droge perioden werd het zand opgewaaid tot dekzandruggen en in natte tijden vulden de smeltwaterdalen zich weer met water, mede beïnvloed door de rijzende zeespiegel.
Op de zandgronden groeide door de stagnerende afwatering het hoogveen aan terwijl in de beekdalen en het lage midden het laagveen tot ontwikkeling kwam. Zo werd een reliëfrijk moeras gevormd.
De belangrijkste stroomgebieden zijn noordoost-zuidwest gericht, in lijn met de door het smeltwater geslepen dalen en de door wind gevormde dekzandruggen. Deze beekdalen lopen nagenoeg parallel. Het Koningsdiep in het noorden waterde af op de Middelzee. De Tjonger en de Linde waterden af op de Zuiderzee.
Het landschap in de omgeving van het plangebied wordt bepaald door:
landschapstypen (lanschapsbeleidsplan Zuidoost Friesland)
Het onderhavige plangebied ligt op de grens van woudontginning en hoogveenontginning.
De woudontginningen zijn vanaf de 13e eeuw ontstaan. Kenmerkend voor de woudontginningen is het halfgesloten coulisselandschap. De dorpen lagen van oudsher temidden van heidevelden en bossen, bouw- en hooilanden. De hoger gelegen vruchtbare gronden werden als bouwland gebruikt. Als perceelscheiding en veekering èn ter bescherming tegen wild werden de percelen omzoomd door houtwallen.
De hoogvenen strekten zich uit over het Drents plateau tot in de bovenloop van de stroomgebieden en tot op de dekzandruggen, daar waar door keileem in de ondergrond het water stagneerde. Deze gebieden werden door de turfwinning ontsloten. De hoogveengebieden zijn vanuit de bestaande wegdorpen (woudontginningen) in cultuur gebracht. Karakteristiek zijn de compagnieën met wijksloten die dwars op de turfvaarten zijn gegraven. Door ontginning is een vrij open landschap ontstaan.
Tegenwoordig zijn de overgangen in het landschap nog goed voelbaar. Ter hoogte van het plangebied is er een mooie geleidelijke overgang van het relatief open landschap van het veengebied naar de zandrug met een herkenbaar patroon van bosjes en houtwallen.
De Achtste Wijk, zicht richting plangebied
Het dorp Nieuwehorne ligt aan weerszijden langs de Schoterlandseweg (N380) in het oosten van de gemeente Heerenveen.
De Schoterlandseweg vormt de centrale ontsluitingsas in het gebied. Naast de langgerekte dorpskernen van Oude- en Nieuwehorne is de lintbebouwing kenmerkend. Oude- en Nieuwehorne hebben samen ruim 2300 inwoners. In Oude- en Nieuwehorne zijn verschillende voorzieningen aanwezig, waaronder twee basisscholen, een supermarkt en een zorgcentrum. Recent is in Nieuwehorne een nieuw duurzaam sportcomplex gerealiseerd met onder meer sporthal, tennisclubhuis, tennisvelden en kunstgrasvelden en grastrimbaan. Het sportcomplex is ontsloten vanaf de achtste Wijk.
sportcomplex Nieuwehorne, langs de Achtste Wijk
Langs de achtste Wijk bevinden zich verder nog enkele woningen op ruime erven. Aan de noorzijde sluit de achtste Wijk aan op de Eerste Compagnonsweg (langs de Schoterlandse Compagnonsvaart).
Het productiebos maakt in in zijn algemeenheid een vrij verwilderde indruk. Er is echter ook een aantal waardevolle aanknopingspunten te vinden voor de inpassing van de natuurbegraafplaats.
Op het perceel is een afwisseling van dicht begroeide delen van het productiebos en open plekken. De bestaande toegang ligt in een besloten gedeelte (in de slinger) van de Achtste Wijk. Op het perceel is een bestaande watergang aanwezig die de lengterichting van het landschap benadrukt. Aan de westelijke zijde is er een open uitzicht vanaf het perceel over omgeving.
Door het eenzijdig en overwegend uitheems bomenbestand is de natuurwaarde over het algemeen laag. Er is wel sprake van een aantal specifieke natuurwaarden (waaronder een dassenburcht die zich aan de zuidzijde van de locatie bevindt). Daarmee wordt uiteraard zorgvuldig rekening gehouden in de plannen, zie hiervoor hoofdstuk 5.2.
Opvallend is dat het noordelijk deel van het plangebied aanmerkelijk hoger ligt dan de omgeving. Mede hierdoor heeft zich in dat gedeelte een rijke bosvegetatie ontwikkeld.
toegang tot het perceel
watergang op het perceel
uitzicht vanaf het perceel over de omgeving
Dit hoofdstuk bevat een korte samenvatting van de voor het bestemmingsplan van belang zijnde nota's en studies. Het milieubeleid, dat is vastgelegd in diverse wetten en waarvoor specifiek onderzoek moet worden uitgevoerd, is opgenomen in hoofdstuk 5 (Uitvoerbaarheid).
Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen. De Structuurvisie gaat diverse beleidsnota's vervangen, waaronder de Nota Ruimte.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte drie Rijksdoelen geformuleerd:
Voor het Verbeteren van de milieukwaliteit gaat de nota uit van de (internationaal) geldende normen. Verder gaat de nota uit van ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. Het gaat daarbij om de (herijkte) EHS en Natura2000 gebieden.
Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio’s leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen :
Naast de ladder voor duurzame verstedelijking, is ook een goed en bestendig ontwerp alsook adequate ruimtelijke informatie onderdeel van een gedegen afweging in de planvormende fase. Als onderdeel van de verantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening ondersteunt het Rijk de andere overheden door middel van kennis en experimenten en bij de ontwikkeling van alternatieve vormen van
financiering en nieuwe verdienmodellen.
In het onderhavige geval is er geen sprake van verstedelijking. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een natuurlijke waarde die past bij de landschappelijke/cultuurhistorische karakteristiek van de omgeving. De beoogde ontwikkeling sluit goed aan bij uitgangspunten van het Rijksbeleid.
Het wettelijk kader voor begraven wordt gevormd door de wet op de lijkbezorging uit 1991 en het besluit op de lijkbezorging uit 1997. In de wet op de lijkbezorging worden 'bijzondere begraafplaatsen' mogelijk gemaakt, die worden aangelegd en in stand gehouden door een persoon of organisatie, anders dan de gemeente. Dit mag alleen op grond die daartoe is aangewezen door de gemeente. B&W kunnen daarbij maatregelen voorschrijven die de grond geschikt moeten maken om als begraafplaats te dienen.
Het besluit op de lijkbezorging geeft voorts randvoorwaarden aan voor de ligging van de graven ten opzichte van elkaar en ten opzichte van maaiveld en de grondwaterstand. De graven moeten minimaal 30 centimeter uit elkaar liggen. Er mogen maximaal drie graven boven elkaar komen, met daartussen minstens 30 centimeter grond. Boven het bovenste omhulsel dient minimaal 65 meter grond te komen. Het onderste graf moet zich minimaal 30 centimeter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand bevinden. De graven moeten zich op minimaal één meter van de erfscheiding van de begraafplaats bevinden. In het Besluit is aangegeven dat het lijk niet noodzakelijk in een kist begraven hoeft te worden. Dit mag ook een ander omhulsel zijn, afhankelijk van het type begrafenis.
De provincie Fryslân heeft haar provinciale beleid vastgelegd in het streekplan Fryslân, 'Om de kwaliteit van de romte'. Dit streekplan is op 13 december 2006 vastgesteld door Provinciale Staten van Fryslân.
De provincie Fryslân zet met het streekplan in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving.
Nieuwehorne is binnen het streekplan opgenomen binnen het hoofdlandschapstype: Bekengebied/Zuidelijke Wouden in Zuidoost-Fryslân. De kernkwaliteiten van het Bekengebied/Zuidelijke Wouden wordt veelal bepaald door de afwisseling van open, half-open tot besloten landschap. De verkaveling is veelal haaks op de hoofdwegen gericht en veel kavels zijn aan de randen voorzien van beplanting.
Nieuwehorne wordt niet specifiek genoemd in het streekplan. Daaruit blijkt dat nieuwe ontwikkelingen binnen het dorp naar aard en omvang passend dienen te zijn. De provincie is van mening dat veel ruimtelijke ontwikkelingen ingepast kunnen worden in de bestaande landschappelijke structuren waarbij de landschappelijke kernkwaliteiten van Fryslân herkenbaar blijven. Vooral gemeenten zijn aan zet bij het leveren van dit lokale maatwerk, waarbij de omschreven elementen en structuren zowel ijkpunten als inspiratiebronnen vormen.
De ontwikkeling van de natuurbegraafplaats vindt plaats binnen de bestaande landschappelijke structuur. Bovendien levert het op een passende en bescheiden wijze een economische drager voor behoud en ontwikkeling van het kenmerkende landschap.
De ontwikkeling is in overeenstemming met het Streekplan Fryslân.
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld.
Uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in de AMvB Ruimte of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet over te worden gedaan. Verder is bij de wijze van regeling rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk.
De verordening bevat instructies over de inhoud van gemeentelijke ruimtelijke plannen en over de onderbouwing en motivering in de plantoelichting.De inhoudelijke bepalingen van de verordening zijn onderverdeeld in een algemeen deel en een thematisch deel.
De belangrijkste algemene regels betreffen bundeling van nieuwe stedelijke functies en de ruimtelijke kwaliteit van plannen (waaronder landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit en archeologie).
Het thematische deel omvat bepalingen die betrekking hebben op een bepaald onderwerp, zoals wonen, werken, natuur of landbouw.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is rekening gehouden met de (voor dit plan relevante) regels van de Verordening Romte Fryslan.
Het landschapsbeleidsplan geeft een ‘wensbeeld’ om de gewenste identiteit en herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen te behouden en te versterken. De onderhavige locatie ligt op de grens van de landschapstypen 'woudontginningen' en 'hoogveenontginningen' (zie ook onderdeel 2.1 ontstaansgeschiedenis van dit bestemminsgplan).
Het landschappelijk raamwerk van de woudontginningen wordt gevormd door ontginningslinten met haaks daarop staande houtsingels en bosstroken in de ontginningsrichting. De houtsingels en bosstroken komen afwisselend en in verschillende breedtes, lengtes en dichtheden voor. Het patroon levert een zeer afwisselend en kleinschalig besloten landschapsbeeld op. Deze kwaliteiten dienen duurzaam in stand te worden gehouden.
Doordat sommige gebieden meer houtsingels in een fijnmazig patroon bezitten en andere gebieden meer bosstroken bevatten, bestaan tussen verschillende delen in het gebied duidelijke verschillen in karakter en heeft het gebied een grote diversiteit. Deze diversiteit tussen de verschillende gebieden dient herkenbaar te blijven. Een vast, strak stramien van houtsingels op gelijke afstand van elkaar moet dan ook zoveel mogelijk worden voorkomen.
De overgangen naar meer open gebieden hebben een rafelig karakter. Er is geen scherpe grens maar een geleidelijke overgang doordat de singels en bosstroken in afwisselende lengten doorlopen tot aan het open gebied.
Principe van een rafelige overgang (Landschapsbeleidsplan Zuidwest Friesland).
Het streven is om de kenmerkende onregelmatige overgang tussen open en besloten te handhaven.
Door de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats wordt de bestaande rafelige overgang tussen beslotenheid en openheid gehandhaafd. Door selectieve kap van 'exoten' en aanplant van gebiedseigen soorten wordt bovendien de landschapplijke kwaliteit versterkt. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan de doelstelling van het landschapsbeleidsplan.
Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) geeft de hoofdlijn aan van het verkeersbeleid dat de gemeente voert.
Binnen het ruimtelijke ordeningsbeleid dient verkeer als vast punt te worden meegenomen. Nieuwe ontwikkelingen en plannen dienen zodanig te worden ingericht dat het Duurzaam Veilig principe goed tot haar recht komt en dat niet onnodig verkeersonveiligheid wordt opgeroepen. De volgende aspecten dienen getoetst te worden:
In hoofdstuk 4.5 zijn de voor de natuurbegraafplaats relevante onderdelen verder uitgewerkt.
Kenmerkend voor de natuurbegraafplaats is de ondergeschikte rol van het graf en de begrafenisceremonie. De boventoon wordt gevoerd door de natuur en het landschap.
Het natuurbegraven voorziet in een groeiende behoefte aan een vrijere, meer persoonlijke en meer natuurlijke vorm van begraven. Het is duurzamer en vraagt bovendien niet of nauwelijks zorg van de nabestaanden.
De meest sprekende natuurbegraafplaatsen bevinden zich momenteel in het Verenigd Koninkrijk. Daar zijn in vijftien jaar tijd zo'n 250 natuurbegraafplaatsen gerealiseerd. De diversiteit in omvang, aanleg en organisatie is zeer groot. Sommige zijn bijzonder fraai en spreken tot de verbeelding dankzij een zorgvuldige landschappelijke inpassing, een hoge natuurwaarde en zeer subtiel geïntegreerde begraafplaatsen en routing. Uit deze voorbeelden blijkt dat een natuurbegraafplaats vrij te vormen is en af te stemmen op lokale behoeftes, ruimtelijke condities en de specifieke kwaliteiten van natuur en landschap.
Voor Nederland is het natuurbegraven een betrekkelijk nieuw fenomeen. Voorbeelden van natuurbegraafplaatsen in het noordelijk deel van Nederland zijn de natuurbegraafplaats Reiderwolde, in de provincie Groningen nabij Winschoten en natuurbegraafplaats Hillig Meer, in de provincie Drenthe ten oosten van Assen.
referentie natuurbegraven
De meeste natuurbegraafplaatsen in Nederland zijn te typeren als bosbegraafplaatsen. Dit is echter geen verplichting of noodzaak. De natuurbegraafplaats is vormvrij en kan naar believen worden ingepast in elke soort natuurlijk landschap, mits de condities juist zijn om te begraven.
Oerbos kent Nederland allang niet meer. Er zijn wel bossen die zekere natuurlijke kenmerken hebben, maar het grootste deel is productiebos. Dergelijk bos heeft weliswaar enige waarde voor natuur, recreatie en landschap, maar de waarde kan zeker groter. Daarom wordt op verschillende plekken het bos omgevormd. Homogene, gelijkvormige en niet-inheemse aanplantingen maken daarbij plaats voor meer gevarieerde bossen met overwegend inheemse soorten. Waar mogelijk wordt een verticale gelaagdheid gerealiseerd met een afwisseling van bomen, heesters en een rijke bosvloer. Tevens wordt gestreefd naar een bos waarin verschillende ontwikkelingsfasen terug te vinden zijn. Hier een groep volwassen bomen, daar een veld jonge scheuten. Op sommige plekken is er openheid en krijgt de zon meer invloed. Zo ontstaat een rijk en gevarieerd geheel.
Het natuurbegraven kan een vanzelfsprekende plek vinden in een (voormalig) productiebos. Veel interessanter wordt het als het natuurbegraven kan bijdragen aan de geschetste bosomvorming. Dat is dan ook de inzet van deze natuurbegraafplaats. Een ontwerp waarbij de waarde van het bos geleidelijk aan toeneemt, parallel aan de stapsgewijze inpassing van het natuurbegraven.
Van een grootschalige kaalslag is geen sprake. Hier en daar wordt een open plek gemaakt, maar die zal vanuit de omgeving niet zichtbaar zijn. De eerste open plek biedt ruimte aan de afscheidsceremonie, de volgende aan het begraven zelf. De open ruimtes worden beplant met inheemse bomen zoals beuken en eiken. Hier en daar wordt een struweellaag gerealiseerd met de aanplant van meidoorn, sleedoorn of hazelaar. In de loop der jaren zullen nieuwe open ruimtes worden gemaakt als plek om te begraven. De oude zullen geleidelijk aan verwilderen en steeds meer opgaan in het omringende bos.
Het bos wordt van binnen uit vernieuwd en daarmee steeds rijker en gevarieerder. Voor passanten bekent dit dat het aanzicht in de loop der jaren steeds fraaier zal worden. Voor mensen die de begraafplaats bezoeken, bij de uitvaart of naderhand, zal het bos voortdurend een passend decor vormen.
referenties natuurbegraven, open ceremoniële buitenruimte en informele padenstructuur
Voor elke begraafplaats is het nodig om voldoende drooglegging te realiseren, om te kunnen voldoen aan de wet op de lijkbezorging. Voor deze locatie zal partieel enige ophoging nodig zijn. Bij voorkeur wordt dit gedaan door plaatselijk grond af te graven ten behoeve van sloten en poelen. Bestaand water kan worden verbreed en voorzien worden van zacht oplopende natuurlijke oevers. Hiermee wordt de natuurwaarde vergroot. Deze ingreep wordt met name voorgesteld voor de noord-zuidgerichte watergangen. De typerende verkavelingsstructuur kan daardoor doorklinken in de opzet van de natuurbegraafplaats. Verder wordt het watersysteem fijnmaziger gemaakt om de ontwatering te verbeteren (zie hoofdstuk 5.1). De ervaring op de natuurbegraafplaats bij Reiderwolde leert tevens dat menigeen een dergelijke omgeving bijzonder waardeert en graag een plekje uitzoekt op de overgang van besloten bos naar natuurlijk water.
Op het terrein zal maar beperkt bebouwing worden gerealiseerd. Uitgegaan wordt van een kleine toiletvoorziening. In het bestemmingsplan wordt tevens ruimte geboden voor een eventuele gebouwde ceremoniële ruimte (tevens ruimte voor berging/stalling). Deze zal maximaal 200 m2 beslaan en uitgevoerd worden in een passende natuurlijke vormgeving en materialisering. Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven waarbinnen de bebouwing geplaatst kan worden.
referentie gebouwde ceremoniële ruimte (Castle Chase, Engeland)
De natuurbegraafplaats zal een geringe invloed hebben op de omgeving. De toegang van de natuurbegraafplaats is voorzien aan de Achtste Wijk, aan de noordzjde van het plangebied. Het aantal verkeersbewegingen dat het natuurbegraven met zich meebrengt is gering (zie hoofdstuk 4.5).
Op het terrein wordt een parkeervoorziening ingepast in de natuurlijke omgeving. Langs de zijde van de Achtste Wijk wordt met het begraven enige afstand gehouden tot de perceelsgrens. (Zie hiervoor de aanduiding waar begraven mag worden op de verbeelding van het bestemmingsplan). Verder wordt rekening gehouden met de aanwezige dassenburchten.
Woning langs de Achtste Wijk, gezien vanaf de locatie
Natuurbegraven is een duurzaam alternatief voor de reguliere praktijk in de uitvaart. In de inrichting van het terrein en organisatie van het begraven is duurzaamheid een terugkerend principe. Dit uit zich niet alleen in de benadering van bos en natuur, maar ook in de verdere aanleg. Waar mogelijk wordt het voorhanden zijnde materiaal hergebruikt. Het hakhout wordt gebruikt voor takenrillen die de open ruimtes omzomen, de houtsnippers voor een voetpad, de stammen als zitplek in de ceremoniële buitenruimte. Als markering van de graven worden bovendien boomschijven of stammetjes voorgesteld uit plaatselijk gekapte bomen. Deze zullen geleidelijk aan uit het zicht verdwijnen. Kisten of andere omhulsels zullen volledig bestaan uit afbreekbaar materiaal. Het graf zal uiteindelijk volledig opgaan in de natuur. Dankzij een goede kartering en moderne technieken (GPS) zal het graf echter altijd zijn terug te vinden.
Een natuurbegraafplaats wordt extensief gebruikt. De grafdichtheid is vrij laag en de hoeveelheid begrafenissen per jaar eveneens. Voor de natuurbegraafplaats Heerenveen wordt uitgegaan van 100 graven per hectare, wat veel lager is dan de 750 tot 1500 graven per hectare die gebruikelijk zijn bij een reguliere begraafplaats. Het beoogde gebied waarin begraven wordt is circa 12 hectare groot. In totaal kunnen daar dus circa 1200 begraafplaatsen komen. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden voor het begraven van urnen op het terrein. Uitgaande van de ervaring in Reiderwolde zal het aantal begrafenissen beperkt blijven tot één per week of per twee weken. Uiteraard moet daarnaast rekening gehouden worden met het bezoek van het graf door nabestaanden.
De verwachting is dat over circa dertig jaar de graven benut zullen zijn. Voor de periode daarna kan overwogen worden om nieuwe begraafmogelijkheden te creëren en de begraafplaats in feite te verdichten. Gezien de lage dichtheid en het feit dat graven na enkele jaren volledig uit beeld verdwijnen en als het ware zijn opgegaan in de natuur, is dit goed voorstelbaar. Alternatief kan het gebied blijven voortbestaan als natuurgebied. De subsidieregelingen daarvoor zijn, in combinatie met de opbrengsten uit de bosbouw, voldoende om het gebied te beheren. De begraafplaatsen zullen daarbij behouden blijven en via GPS zijn terug te vinden.
De ontsluitingsroutes vanuit de omgeving zijn de Schoterlandseweg en de Eerste en Tweede Compagnonsweg. De ontsluiting van de beoogde natuurbegraafplaats verloopt via de Achtste Wijk.
Ligging ten opzichte van wegenstructuur
De Schoterlandseweg is de belangrijkste ontsluiting voor de dorpen, met aansluiting op het hoofdwegennet. Parallel aan de Schoterlandseweg lopen de Eerste en Tweede Compagnonsweg. De Achtste wijk is een dwarsverbinding tussen beide.
Er is een verschil in de mate van gebruik van de wegen. Volgens het GVVP gelden globaal de volgende intensiteiten (gemiddelde werkdag 2015):
Schoterlandseweg, ter hoogte van Nieuwehorne: 3300 motorvoertuigen/etmaal
Eerste Compagnonsweg, ter hoogte van Bontebok: 1100 motorvoertuigen/etmaal
Het GVVP maakt, volgens de principes van Duurzaam Veilig een onderscheid tussen stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Er is onderscheid in functie en inrichting.
De Schoterlandseweg, ter hoogte van Nieuwehorne, de Eerste en Tweede Compagnonsweg en de 8e Wijk zijn allemaal gecategoriseerd als Erftoegangsweg-B.
De kruising Schoterlandseweg-8e wijk ligt binnen de bebouwde kom. De 8e wijk en de Eerste en Tweede Compagnonsweg liggen buiten de bebouwde kom.
Schoterlandseweg
8e Wijk, toegang sportpark en route richting natuurbegraafplaats
Tweede Compagnonsweg (voorgrond) en 8e Wijk richting beoogde natuurbegraafplaats)
Voor Erftoegangsweg B gelden de volgende inrichtingskenmerken:
Binnen de bebouwde kom:
Buiten de bebouwde kom:
De huidige inrichting van de ontsluitingsroutes strookt met de principes van Duurzaam Veilig. De erftoegangswegen zijn niet primair gericht op het afwikkelen van veel verkeer, maar op het bereikbaar maken van percelen en functies die er aan liggen.
Het verkeer van en naar de Natuurbegraafplaats is gering in aantal (zie hiervoor paragraaf 3.3) en heeft een duidelijke bestemming ter plekke. Het sluit dus aan bij het verkeersbeeld waarvoor een erftoegangsweg is bedoeld. Daarom zijn er geen veranderingen aan de weginrichting noodzakelijk.
Gezien de ruimtelijke karakteristiek van met name de Eerste/Tweede Compagnonsweg en de 8e Wijk is het ook goed de bestaande situatie te behouden, waarbij er een eenvoudig profiel is, met één gemengde rijbaan en weinig markeringen.
Voor de toename van het verkeer wordt uitgegaan van een extensief gebruik van de natuurbegraafplaats. De beoogde ontwikkeling van de natuurbegraafplaats heeft een beperkte vergroting van de verkeersintensiteit tot gevolg. De toename van de verkeerintensiteit zal zich 'geconcentreerd' voordoen. Op het moment dat er een begrafenis is, zullen gemiddeld 15 tot 30 auto's zich in een rustig tempo naar de ingang van de natuurbegraafplaats begeven. De begrafenissen vinden doorgaans plaats buiten de spitstijden van het verkeer.
Op basis van de beschikbare capaciteit en de geschatte benutting ervan in de tijd zal er één begrafenis per 1 à 2 weken zijn. De begraafplaats zou dan in ruim 30 jaar volledig benut zijn. Uitgaande van 15 à 30 auto's per begrafenis zijn 30 à 60 autobewegingen (aankomst en vertrek) te verwachten op één dag in de 1 à 2 weken.
Door de twee verschillende aanrijroutes (via Schoterlandseweg of via de Eerste/Tweede Compagnonsweg) is er een spreiding van het (extra) verkeer over de wegen.
Gezien de intensiteiten van de Schoterlandseweg en de Eerste Compagnonsweg zal het verkeer een globale verdeling hebben van 2/3 via Schoterlandseweg en 1/3 via Eerste/ tweede Compagnonsweg.
Op de Schoterlandseweg en de Eerste/Tweede Compagnonsweg zou dan op één dag in de 1 à 2 weken de intensiteit met circa 1% toenemen ten gevolge van het begraven.
De bezoekers van de natuurbegraafplaats die buiten een begrafenis komen, zullen individueel en verspreid in de tijd komen. Daarbij kan op grond van ervaringen elders gerekend worden op enkele auto's per dag. Bezoekers uit de omgeving zullen bovendien nogal eens per fiets of te voet naar de locatie komen. Op het moment dat er geen begrafenis is, is de verkeersintensiteit nagenoeg ongewijzigd.
Een andere ontwikkeling die de verkeersintensiteit in de omgeving beïnvloedt is de nieuwe sportaccommodatie. De ontsluiting van de nieuwe sportacommodatie verloopt via de Achtste Wijk. Het sportcomplex heeft 105 parkeerplaatsen. In verband met deze ontwikkeling is de Achtste Wijk verbreed vanaf de Schoterlandseweg tot aan de entree van het sportpark. Langzaam verkeer vanaf de Schoterlandseweg naar het sportpark verloopt via het Schoolplein van de Sevenaersschool.
In vergelijking met het gebruik van het sportpark is het gebruik van de natuurbegraafplaats zeer extensief. De (verbrede) aanrijroute van het sportpark kan dan ook goed gebruikt worden als ontsluiting van de natuurbegraafplaats. Om een samenloop van verkeer te vermijden worden voor begrafenisssen de piekuren van het sportcomplex ontweken.
De entree van de beoogde natuurbegraafplaats ligt aan de Achtste Wijk. De entree is gedacht aan de noordzijde van het perceel. Er is voldoende afstand tot de naburige bebouwing.
beoogde entree en ruimte voor parkeren
Parkeren van de auto's van bezoekers zal gebeuren op eigen terrein van de natuurbegraafplaats.
Op het terrein wordt een parkeerplaats aangelegd met 35 plekken en met een reservering/overloop voor nog eens 10 parkeerplaatsen.
Volgens de CROW-richtlijnen dient een begraafplaats in 'niet stedelijk gebied' voorzien te zijn van 30 Parkeerplaatsen per 'gelijktijdige begrafenis'.
Bij het natuurbegraven is er maximaal één begrafenis tegelijkertijd. Er wordt dus voldoende parkeergelegenheid geboden, parkeeroverlast valt hierdoor niet te verwachten.
referentiebeeld inpassing toegangsweg en parkeervoorziening
Op de de Schoterlandseweg zijn autoverkeer en fietsers gemengd, en is er een apart trottoir. Op de Eerste/tweede Compagnonsweg en de 8e Wijk is alle verkeer gemengd. Gezien de verkeersintensiteit is deze situatie voldoende overzichtelijk.
De gemeente Heerenveen heeft de ambities om het netwerk van wandelpaden in het buitengebied te
verbeteren. Aangezien openbare toegankelijkheid past bij de doelstellingen van een natuurbegraafplaats is nagegaan of een en ander te koppelen zou zijn aan een eventueel wandelnetwerk 'De Frije Wiken'. Vanwege praktische problemen zal dit wandelnetwerk niet gerealiseerd kunnen worden. Daarom zal er (vooralsnog) geen sprake zijn van een koppeling tussen natuurbegraafplaats en wandelnetwerk.
De streekbus Heerenveen-Assen heeft een halte in Nieuwehorne, vanaf de halte is het een stevige wandeling langs de Schoterlandseweg en de 8e Wijk.
Gezien het extensieve gebruik van de natuurbegraafplaats is er een zeer beperkte toename van verkeer in de omgeving. De huidige ontsluiting is voldoende geschikt voor de beoogde functie. Vanuit verkeerskundig perspectief is de natuurbegraafplaats goed inpasbaar.
Vanaf 1 november 2003 is de watertoets van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Weterskip Fryslân. In het kader van de watertoets wordt over dit bestemmingsplan overleg gevoerd met de waterbeheerder.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.
In artikel 2.1 van de Waterwet is het doel verankerd: voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervuilling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Hiermee is het kader voor de uitvoering van de wet gegeven. Dat kader wordt vervolgens aangevuld met meer concrete normen voor waterkeringen, waterkwantiteit, functievervulling en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen. De normen worden vaak geconcretiseerd in uitvoeringsmaatregelen die zich richten tot de beheerders. Deze moeten hun beleid op deze normen afstemmen.
De Waterwet beschrijft het planstelsel op het terrein van het waterbeheer. In de plannen op grond van de Waterwet moeten de doelstellingen van de Waterwet die verband houden met waterveiligheid, droogte en waterschaarste, chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en maatschappelijke functies worden afgewogen en uitgewerkt.
Nationaal Waterplan 2009-2015
Het Nationaal Waterplan legt de hoofdlijnen vast van het nationale waterbeleid en de bijbehorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid. De hoofdlijnen zijn:
Daarnaast maken de stroomgebiedbeheerplannen en het Noordzeebeleid onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Het Nationaal Waterplan is voor ruimtelijke aspecten een structuurvisie. Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de Regionale Waterplannen en de Beheerplannen.
In het Nationaal Waterplan beschrijft het Rijk haar strategie voor een duurzaam waterbeheer. Speerpunten daarbij zijn:
Regionaal Waterplan
Het regionale waterplan legt de hoofdlijnen vast van het in de provincie te voeren waterbeleid (regionale oppervlaktewateren en het grondwater) en de daartoe behorende aspecten van het provinciaIe ruimtelijke beleid. De hoofdlijnen zijn:
Waterhuishoudingsplan Fryslân 2010 - 2015 - Wiis mei Wetter
In het Waterhuishoudingsplan Fryslân 2010-2015 (WHP) staan de doelen die de provincie in de planperiode wil bereiken. Wetterskip Fryslân ontvangt het WHP als kader voor het waterbeheer in Fryslân. Daarnaast geeft het WHP de kaders aan voor het rioleringsbeheer van de gemeenten en voor het eigen provinciale beleid. Het WHP is de schakel tussen het ruimtelijke en economische beleid van de provincie en het waterbeheer.
Hoofddoelstelling voor het waterbeleid in Fryslân is: Het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, zodat een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. De doelstellingen zijn ingedeeld in de thema's Waterveiligheid, Voldoende Water en Schoon Water. Waterveiligheid betreft de duurzame veiligheid tegen overstromingen vanuit de Noordzee, Waddenzee, IJsselmeer en vanuit de Friese boezem. Onderwerpen die in dit thema aan de orde komen zijn de primaire, regionale en lokale keringen, de buitendijkse gebieden en muskusrattenbestrijding. Het thema Voldoende water gaat over de vraag hoe functies als natuur en landbouw kunnen worden voorzien van voldoende water. Het gaat daarbij om ontwikkelingen als klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en verandering van grondgebruik. De volgende onderwerpen vallen onder het thema Voldoende water: duurzaam peilbeheer, perioden met extreme neerslag, perioden met extreme droogte, verdroging, grondwaterkwantiteit en drinkwater. Schoon water betreft de algemene kwaliteit van het oppervlaktewater en de eisen die worden gesteld aan zwem- en natuurwateren. Ook de waterketen en het waarborgen van de grondwaterkwaliteit vallen onder dit thema.
Het WHP gaat ook in op de watertoets. Het WHP is een structuurvisie voor ruimtelijk beleid. Het plan heeft op de onderdelen die hierop betrekking hebben, waaronder de watertoets, dezelfde status als het Streekplan. Over de watertoets staat in het WHP het volgende:
Locatiekeuze: Bij locatiekeuze gaat het om het vinden van optimale locaties Voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Idealiter worden ontwikkelingen daar gelokaliseerd waar de wateromstandigheden het gunstigste zijn, zodat er zo weinig mogelijk inrichtingsmaatregelen nodig zijn. Een optimale locatiekeuze leidt dan tot zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Inrichting voor waterveiligheid: Gestreefd wordt naar het voorkomen van overstromingen vanuit de buitenwateren (Noordzee, Waddenzee en IJsselmeer) en de boezem, zowel nu als in de toekomst.
Inrichting voor waterkwantiteit: De inrichting voor kwantiteit volgt de prioriteitstrits 'vasthouden - bergen - afvoeren'. Geprobeerd wordt eerst het gebiedseigen water vast te houden in de bodem. Als dat niet toereikend is, wordt gezocht naar locaties om water te bergen. Wanneer ook deze pogingen niet tot het gewenste effect leiden, wordt afvoeren als optie overwogen. Aandachtspunten bij het toekennen van bestemmingen zijn het zoveel als mogelijk voorkomen van verzilting, verdroging, watertekorten en wateroverlast.
Inrichting voor waterkwaliteit: Hierbij staat de trits: 'schoonhouden-scheiden-zuiveren' centraal. Eerst wordt een brongerichte aanpak toegepast, zonder te vervuilen. Als dat niet toereikend is, wordt ervoor gezorgd dat de verontreinigende stoffen zich niet kunnen verspreiden. Als dat niet volledig te voorkomen is, worden de verontreinigingen gezuiverd. De nadruk bij de voorkeursvolgorde ligt dus op het zoveel als mogelijk vasthouden van schoon water. Aandachtspunten zijn grondwaterbeschermingsgebieden en zwemwaterlocaties.
Voorkomen van afwenteling: Bij de toepassing van de watertoets wordt niet alleen naar het plangebied zelf gekeken. Ook de benedenstroomse gebieden vragen aandacht. Het is niet de bedoeling dat lokale ruimtelijke ingrepen leiden tot negatieve effecten elders. Als deze afwenteling niet te voorkomen is, moeten maatregelen leiden tot compensatie (Iiefst binnen het plangebied) en mitigatie (beperking van de effecten). Desgewenst moet het plangebied vergroot worden om de benodigde ruimtelijke maatregelen mee te nemen in het bestemmingsplan.
Waterbeheerplan
In het Nationaal Waterplan en in het Waterhuishoudingsplan Fryslân staan strategische doelstellingen.ln het waterbeheerplan zijn de condities en doelstellingen vastgelegd die nodig zijn om de strategische doelen te bereiken.
Het waterbeheerplan van de waterschappen wordt vastgesteld door het Algemeen Bestuur van een waterschap en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Het 'houdt rekening met' het Regionale Waterplan.
Hiermee wordt de beheerplanning van de waterschappen (functionele bestuursorganen) ingebed in de bredere algemene afweging op provinciaal niveau. Het plan moet afgestemd worden op de beheerplannen van andere beheerders als er sprake is of zou kunnen zijn van samenhang tussen de watersystemen.
Waterbeheerplan Fryslân 2010-2015 - Wetter jout de romte kwaliteit
Wetterskip Fryslân heeft in nauw overleg met de provinsje Fryslân het Waterbeheerplan Fryslân opgesteld 2010-2015 (WBP). In het WBP geeft Wetterskip Fryslân aan welke maatregelen het neemt om het watersysteem op orde te houden en te verbeteren. Maatregelen kunnen uitvoeringswerken zijn, maar ook het opstellen van beleidsregels en verordeningen en het normaIe beheer en onderhoud vallen er onder.
Net zoals het Waterhuishoudingsplan van de provinsje Fryslân zijn de maatregelen gekoppeld aan de thema's Waterveiligheid, Voldoende Water en Schoon water.
Over de watertoets zegt het WBP het volgende:
In het kader van de Watertoets worden de gemeenten geadviseerd over hun ruimtelijke plannen. Een belangrijk aspect bij de advisering op ruimtelijke plannen, is het ordenend principe van water. Er wordt naar gestreefd dat water meegenomen wordt als ordenend principe bij de keuze van de locatie van het nieuwe plangebied. Dit aspect in de watertoets geldt vooral bij de structuurvisies die gemeenten opstelllen. De gemeenten worden dan ook gevraagd om het waterschap in een vroegtijdig stadium te betrekken bij het opstellen van deze structuurvisies. De advisering heeft verder betrekking op de inpassing van bestaande en nieuwe waterstaatswerken met beschermingszones in het plangebied. Daarnaast wordt in het wateradvies aangegeven welke waterhuishoudkundige randvoorwaarden gelden voor nieuwe bestemmingen. Dit is vanuit het oogpunt van Waterveiligheid, Voldoende water en Schoon water. Het gaat onder andere om eisen voor drooglegging, waterberging, lozingen, de inrichting van kaden en oevers en vispassages. AI in een vroeg stadium van de planvorming voor ruimtelijke ordening wordt aangegeven waar boezemuitbreiding, waterbergingsgebieden en extra berging in stedelijk en landelijk gebied wenselijk is. Ook afspraken over het beheer en onderhoud worden vaak al in dit stadium meegenomen.
Samen met de Provincie Fryslân is de Watertoets online gezet. Zo worden de gemeenten en andere initiatiefnemers ondersteund bij het opstellen van de waterparagraaf van hun ruimtelijke plannen.
Gemeentelijke Watertaken
De Waterwet verplicht het Rijk, de provincies en de waterbeheerders tot het opstellen van een waterplan. De gemeente is geen waterbeheerder in de zin van de Waterwet en in de Waterwet is dan ook geen gemeentelijke planfiguur voorgeschreven. De gemeente heeft echter wel watertaken. Hieronder volgt een korte toelichting op deze watertaken.
In het (verbrede) gemeentelijke rioleringsplan op grond van art. 4.22 e.v. Wet milieubeheer (Wm) is opgenomen hoe de gemeente invulling geeft aan haar drie zorgplichten op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater. De gemeentelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater zijn per 1 januari 2008 geïntroduceerd met de Wet gemeentelijke watertaken. Met deze wetswijziging is de gemeentelijke zorgplicht voor de inzameling van afvalwater volgens de Wm, opgesplitst in drie zorgplichten. De zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater is in de Wm gebleven en de zorgplichten voor hemelwater en grondwater zijn aanvankelijk opgenomen in de Wet op de waterhuishouding en vervolgens opgegaan in de Waterwet.
Naast deze directe wettelijke verplichting wordt er een belangrijke rol toebedeeld aan het GRP in de afstemming tussen gemeente en betrokken waterschap, zowel in de rol van waterbeheerder als zuiveringsbeheerder. Essentie is dat Wvo-vergunningen voor lozingen vanuit overstorten en hemelwaterriolen op het oppervlaktewater worden vervangen door algemene regels met verwijzing naar het GRP voor de maatregelen die worden genomen en gepland om deze lozingen zoveel mogelijk te beperken. Kort samengevat betekend dit dat het GRP de bestaande Wvo-vergunningen voor overstorten en lozingen vanuit hemelwaterriolen gaat vervangen.
Zorgplicht voor hemelwater: Op particulier terrein is de eigenaar verantwoordelijk voor de afvoer van hemelwater. Schoon hemelwater kan worden afgevoerd naar het oppervlaktewater of in de bodem worden geïnfiltreerd. Verontreinigd hemelwater moet ter plaatse door de houder worden gezuiverd via een zuiveringsvoorziening zoals een IBA of helefytenfilter. De gemeenten kunnen bij verordening zaken met betrekking tot afstromend hemelwater regelen.
Als de houder van het verzamelde hemelwater zich er niet op een andere wijze van kan ontdoen dan is de gemeentelijke hemelwaterzorgplicht aan de orde. De gemeente dient een voorziening aan te bieden waar het hemelwater in geloosd kan worden. Het is aan de gemeente om te bepalen welke voorziening dat is. Dit kan bijvoorbeeld ook een gemengd riool zijn, hoewel het rijksbeleid voorkeur geeft aan gescheiden inzameling van afvalwater en hemelwater. Voorwaarde voor het teruggrijpen op de gemeentelijke zorgplicht is wel dat van de perceelseigenaar (de houder van het afstromend hemelwater) redelijkerwijs niet gevraagd kan worden het hemelwater af te voeren, bijvoorbeeld omdat er geen oppervlaktewater in de buurt is waarop geloosd kan worden en de grondwaterstand zo hoog is dat infiltratie niet mogelijk is. Een situatie waarbij de perceelseigenaar het gehele perceel verhard heeft, waardoor infiltratie onmogelijk is geworden, is geen reden om een beroep te doen op de gemeentelijke zorgplicht. De gemeentelijke zorg voor het beheer van afvloeiend hemelwater heeft, naast het hemelwater dat door particulieren vanaf particulierterrein wordt aangeboden, ook betrekking op het afvloeiend hemelwater van openbaar terrein. De gemeente heeft in dat geval dezelfde rol als een particulier, of een bedrijf, op wiens terrein hemelwater neerkomt.
Zorgplicht voor grondwater: De Waterwet bevat een gemeentelijke zorgplicht voor het in openbaar gemeentelijk gebied treffen van maatregelen om structurele nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de bestemmingsfase worden de problemen onderkend op basis van de 'watertoets' (ruimtelijke ordening) en in de inrichtingsfase worden de maatregelen gerealiseerd door middel van grondexploitatie en bouwvoorschriften (omgevingsvergunning voor bouwen). Mochten zich daarna nog problemen voordoen in verband met de grondwaterstand dan dient de gemeente, binnen de grenzen van doelmatigheid, maatregelen te treffen om deze gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken . Deze zorgplicht richt zich vooral op maatregelen van waterhuishoudkundige aard. Ze kunnen bestaan uit het inzamelen, bergen, transporteren en het nuttig toepassen van schoon water, het verbeteren van de waterdoorlaatbaarheid van de bodemtoplaag en hydrologische compartimentering van de bodem door aanleg van kleidammen en kleischermen. De maatregelen kunnen ook de vorm hebben van een openbaar ontwateringstelsel, waarmee grondwater wordt ingezameld, getransporteerd, nuttig toegepast of wordt teruggebracht in het milieu. Het af te voeren grondwater kan afkomstig zijn van openbaar terrein en van particuliere percelen. Voor de inzameling op particulier terrein is de perceelseigenaar verantwoordelijk. In een aantal gevallen zal het af te voeren grondwater niet schoon genoeg zijn om direct te lozen op het oppervlaktewater of in de bodem waardoor zuiveringsvoorzieningen, zoals helofytenfilters, noodzakelijk zijn. In het uiterste geval is afvoer naar de RWZI de geëigende oplossing. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) geeft de gemeente aan hoe invulling wordt gegeven aan de grondwaterzorgplicht, bijvoorbeeld wanneer sprake is van 'structureel', wat doelmatig is, enzovoort.
Waterplan: Wetterskip Fryslân stelt samen met gemeenten per gemeente een gemeentelijk waterplan op. Soms wordt dit ook gedaan in combinatie met meerdere gemeenten . De inhoud van het waterplan is per gemeente verschillend . Vaak bestaat het waterplan uit een analyse van de knelpunten in het watersysteem, de benodigde maatregelen en afspraken tussen gemeente en Wetterskip Fryslân om de samenwerking te verbeteren.
Waterkwaliteit en Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese wet die als doel heeft in alle wateren in Europa uiteindelijke een goede chemische en ecologische toestand te bereiken. Doel is om dit in 2015 te bereiken, maar er is een uitloopmogelijkheid tot 2027. Met de KRW is sinds 2000 de ecologische waterkwaliteit nadrukkelijker in beeld gekomen en inmiddels ook expliciet via de Waterwet, het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water (BKMW) en de Ministeriele Regeling Monitoring Kaderrichtlijn Water in Nederlandse wetgeving vastgelegd . In de KRW en de Waterwet is ook het principe van "geen achteruitgang" opgenomen. De ecologische en chemische waterkwaliteit van wateren mag niet slechter worden dan de kwaliteit die het betreffende water had in het jaar 2000.
Door Wetterskip Fryslân is de beleidsnota Ecologie en Vis vastgesteld. Voor alle grotere wateren zijn in 2009 ecologische doelen en maatregelen uitgewerkt en vastgelegd in de nota Status, toestand, waterkwaliteitsdoelen en maatregelen KRW-waterlichamen. De nota maakt onderdeel uit van zowel het Provinciale Waterhuishoudingsplan als het Waterbeheerplan 2010-2015. Wetterskip Fryslan en aile andere overheden zoals Rijk, provincies en gemeenten hebben vol gens de Kaderrichtlijn Water en de Waterwet de plicht om maatregelen te nemen om de ecologische doelen te bereiken die per waterlichaam zijn vastgelegd en ook om deze te beschermen.
Keur, algemene regels, beleidsregels en legger
Elk waterschap stelt een Keur vast waarin de gebods- en verbodsbepalingen zijn opgenomen die het waterschap nodig oordeelt ter uitvoering van zijn taak: de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied. De Keur dient om waterstaatswerken zoals oppervlaktewateren, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken te beschermen door bepaalde activiteiten en werkzaamheden in, op, onder of aan die waterstaatswerken en bijbehorende beschermingszones te verbieden, tenzij er een watervergunning voor is verleend. De Keur vormt een onlosmakelijk geheel met de legger, het vergunningenbeleid en de algemene regels.
Het vergunningenbeleid beschrijft onder welke voorwaarden een watervergunning verleend kan worden. Bovendien kan het waterschap naar het vergunningenbeleid verwijzen ter motivering van op grond van de Keur te nemen besluiten. Voor een aantal regelmatig voorkomende activiteiten en werkzaamheden, die weinig invloed hebben op de staat van oppervlaktewaterlichamen en/of waterkeringen in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân, zijn algemene regels opgesteld. Hierdoor zijn de betreffende activiteiten en werkzaamheden niet langer vergunningplichtig, maar moeten ze wei worden gemeld.
De legger geeft aan welke waterstaatswerken onder de bescherming van de Keur vallen, waar de grenzen van de verschillende in de Keur genoemde zones liggen en wie de onderhoudsplichtigen zijn. In de legger is verder vastgelegd wat de minimaal benodigde afmetingen van ke ringen zijn om aan de vastgestelde veiligheidsnormen te voldoen en wat voar wateren de minimale afmeting is om een goede wateraan- en - afvoer te garanderen.
Oppervlaktewater
In het plangebied wordt ontwaterd door een aantal sloten. Door het terrein loopt één watergang die is aangemerkt als schouwwater. Deze watergang is mede van belang voor de waterhuishouding van het naastgelegen sportcomplex Nieuwehorne. Het totale oppervlak van sloten binnen het plangebied bedraagt, orde van grootte, circa 5500 m2.
uitsnede leggerkaart (bron: www.wetterskipfryslan.nl)
Grondwater
In de periode vanaf 2012 is de grondwaterstand ten opzichte van het maailveld gemeten. Hiervoor zijn, verspreid over het terrein vier peilbuizen aangebracht.
peilbuizen
Uit de metingen in de periode 2012 -2013 blijkt dat de grondwaterstand varieert van 135 tot 169 centimeter onder maaiveld. De meetgegevens zijn opgenomen in bijlage 1 van dit bestemmingsplan.
Waterkering
In de omgeving van het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
Waterhuishouding
Voor de toekomstige situatie is het bestaande stelsel van sloten het uitgangspunt. Waar nodig/wenselijk worden deze watergangen verbeterd of verbreed.
Om op een groot deel van het terrein tot een betere ontwatering te komen wordt de waterstructuur 'fijnmaziger' gemaakt door nieuw oppervlaktewater toe te voegen.
In de huidige situatie is de afstand tussen de sloten relatief groot. Door 'opbolling' van het grondwater komt het plaatselijk dicht tegen het maaiveld. Het is de bedoeling tussen de bestaande sloten een reeks poelen aan te leggen die onderling verbonden zijn. Het water wordt via drainagebuizen doorgeleid naar de bestaande c.q. te verbeteren watergangen.
Door de waterstructuur fijnmaziger te maken wordt de opbolling veel kleiner en ontstaat er een grotere ontwateringsdiepte.
Principe-doorsnede
De vrijkomende grond wordt gebruikt om het maaiveld te verhogen op plekken waar de drooglegging krap is. Door deze maatregelen ontstaat voldoende 'ruimte' tussen grondwater en maaiveld om graven te kunnen maken.
Het noordelijk deel van het terrein is aanzienlijk hoger gelegen. in dat gedeelte zijn geen aanpassingen nodig ten behoeve van de waterhuishouding.
hoger gelegen deel van het plangebied (gearceerd)
Voor de inrichting van een graf wordt, in het besluit op de lijkbezorging, aangegeven dat er zich minimaal 65 centimeter grond boven op de kist of het omhulsel moet bevinden. Tevens zal de kist of het omhulsel zich 30 centimeter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand moeten begeven. Uitgaande van een kist of omhulsel van 40 centimeter hoogte betekent dit dat de grondwaterstand circa 135 centimeter beneden maaiveld moet blijven. Bij het inrichtingsplan wordt hiermee rekening gehouden.
Waterkwaliteit
Uit het Alterra-rapport 'Terug naar de Natuur' uit 2009 blijkt dat natuurbegraven niet zal leiden tot overschrijdingen van de milieunormen voor bodem, grond- en oppervlaktewater (zie ook onderdeel 5.3, bodem van dit bestemmingsplan). De Wet c.q. het besluit op de lijkbezorging voorziet afdoende in maatregelen om significante milieueffecten te voorkomen of te beperken.
Het besluit op de lijkbezorging regelt onder meer de wijze van begraven en de inrichting van het graf. Zo regelt dit besluit dat bij het begraven geen gebruik mag worden gemaakt van kunststof of metalen omhulsel. Dit sluit aan bij het natuurbegraven, waarbij gebruik gemaakt wordt van materialen die makkelijk afbreken in de bodem. Het besluit op de lijkbezorging is afgestemd op reguliere vormen van begraven. Bij natuurbegraven wordt uitgegaan van een veel lagere grafdichtheid. Effecten op de waterkwaliteit zullen daarom verwaarloosbaar zijn.
Verandering verhard oppervlak
Het plangebied is ruim 12 hectare groot.
In de huidige situatie is er geen verhard oppervlak. Het gehele terrein bestaat uit (voormalig) productiebos. In de nieuwe situatie is de oppervlakte aan verharding minimaal. De toegangsweg, parkeervoorzieningen en hoofdstructuur van paden worden uitgevoerd in halfverharding, asfaltgranulaat. De overige paden zijn onverhard.
Hemelwater dat op wegen en paden valt zijgt in de bodem. De aanleg van wegen en paden heeft geen invloed op het bufferend vermogen van het gebied.
De oppervlakte aan bebouwing is zeer gering. Uitgegaan wordt van de realisatie van een kleine toiletvoorziening. In het bestemmingsplan wordt tevens ruimte geboden voor een eventuele overkapte ceremoniële ruimte. Deze zal maximaal circa 100 m2 beslaan en uitgevoerd worden in een passende natuurlijke vormgeving en materialisering.
Het Wetterskip hanteert een compensatieregeling van wateroppervlakte indien het verhard oppervlak toeneemt. Bij nieuwe verharde oppervlakten dient 10% van de oppervlakte van de verharding te worden gecompenseerd in de vorm van oppervlaktewater.
De toename van verhard oppervlak is, zeker in relatie tot de grootte van het terrein, te verwaarlozen. Wel wordt er ruimschoots nieuw oppervlaktewater aangelegd. Het wateroppervlak binnen de plangrens wordt vergroot van (orde van grootte) circa 5500 m2 in de bestaande situatie naar circa 15.000m2 in de nieuwe situatie.
Daardoor wordt de bergingscapaciteit van het gebied aanzienlijk vergroot.
Voor de natuurbegraafplaats is de bestaande waterstructuur het uitgangspunt. Door een zorgvuldige inpassing is er weinig invloed op het watersysteem. De waterkwaliteit wordt door de aanleg van de natuurbegraafplaats niet significant beïnvloed, zeker omdat het gebruik van een natuurbegraafplaats zeer extensief is. Het aspect waterhuishouding staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Wetgeving met betrekking tot de bescherming van de natuur richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming) en de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming). De instrumenten die deze bescherming mogelijk maken, zijn op Europees niveau vertaald in Natura 2000. De Europese wetgeving ten aanzien van de soortbescherming is in Nederland vertaald in de Flora- en faunawet. De gebiedsbescherming is vastgelegd in de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. Hiermee heeft Nederland de Europese wetgeving in de nationale wetgeving verankerd.
Om alle natuurgebieden met elkaar te verbinden en om uitwisseling en verspreiding van soorten mogelijk te maken, wordt er in Nederland gewerkt aan de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Verder worden diverse Rode lijsten van bedreigde soorten gehanteerd bij beoordelingen voor de aanwijzing van bescherming en compensatie.
Altenbug & Wymenga heeft in het kader van de bestemmingswijziging een beoordeling uitgevoerd (Ecologische beoordeling realisatie Natuurbegraafplaats Nieuwehorne, Altenburg & Wymenga, 16-12-2013). Er is onderzoek verricht naar de te verwachten soorten in het gebied en de invloed die de beoogde ontwikkeling heeft op de omgeving. Het rapport is opgenomen als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan.
In het rapport is op een rij gezet welke wettelijk beschermde natuurwaarden in de (ruime) omgeving van het plangebied en/of (mogelijk) in het plangebied voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven of de betreffende natuurwaarden kunnen worden beïnvloed door de uitvoering van de beoogde plannen en daardoor relevant zijn voor het vervolg van de onderhavige beoordeling. Voor deze natuurwaarden (gebieden en soorten) wordt in het onderzoek bepaald welke effecten zij (kunnen) ondervinden en wordt beoordeeld hoe dit zich verhoudt tot de ecologische wet- en regelgeving.
Effectbeoordeling beschermde gebieden
Gezien de relatief grote afstand tot het plangebied, het gebruik van het tussenliggende gebied en de aard en omvang van de beoogde plannen, is het uitgesloten dat negatieve effecten optreden op de door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden en de aangewezen natuurwaarden daarvan. Om deze reden is de conclusie van de Voortoets, dat er geen sprake is van een kans op (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Beschermde Natuurmonument 'Delleburen' en de Natura 2000-gebieden 'Deelen', 'Van Oordt's Mersken' en 'Drents Friese Wold'. Hieruit volgt dat voor de uitvoering van de plannen geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet nodig is en dat er geen noodzaak is voor aanvullend onderzoek naar mogelijke effecten op voornoemde gebieden en de aangewezen natuurwaarden.
Effectbeoordeling beschermde soorten
Door de herinrichting van het plangebied gaat mogelijk tijdelijk een deel van het leefgebied voor enkele licht beschermde amfibieën- en zoogdiersoorten verloren en worden standplaatsen van planten aangetast. Na voltooiing van de werkzaamheden kan het plangebied functioneren als leefgebied voor de betreffende soorten. Bovendien is in de omgeving van het plangebied voldoende alternatief leefgebied voor de betreffende soorten aanwezig. Bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling geldt voor licht beschermde soorten een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Om deze redenen veroorzaken de plannen geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van licht beschermde amfibieën, zoogdieren en planten. Een aantal soorten verdient de specifieke aandacht. Deze zijn in onderstaande tabel opgenomen.
Overzicht relevante natuurwaarden in relatie met natuurwetgeving
De meest bepalende soort is de das. Binnen het plangebied zijn een hoofdburcht, twee bijburchten en wissels aanwezig. De zaken die nodig zijn om een dassenburcht als voortplantingsplaats of vaste rust- en verblijfplaats te laten functioneren, en daarmee te beschermen zijn volgens de Flora- en faunawet en de Soortenstandaard Das (Dienst Regelingen 2012): voldoende gebied waarin het hele jaar voedsel gevonden kan worden, zoals (vochtige) graslanden, hoogstamboomgaarden, bossen, hagen en singels en houtwallen (primair voedselgebied); voldoende gebied waarin tijdens bepaalde perioden van het jaar voedsel te vinden is, zoals akkers; voldoende landschapselementen waar ze zich langs kunnen verplaatsen en waar ze dekking kunnen vinden, zoals lijnvormige beplantingen, kleine bosjes en overhoekjes; voldoende migratieroutes tussen de burchten die gebruikt worden en het primaire foerageergebied (wissels).
Een gebied moet de das blijvend voorzien in alles wat hij nodig heeft om zich succesvol te kunnen voortplanten of om te kunnen rusten. Dit geldt voor zowel de individuele dieren als voor de hele populatie. De functies die een gebied voor de das heeft, moeten behouden blijven. Er is sprake van aantasting van de functionaliteit van een voortplantingsplaats of van een vaste rust- of verblijfplaats als er binnen de populatie onvoldoende alternatieve plekken zijn voor het behouden van voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentiële onderdelen van het leefgebied.
In het ecologisch rapport is de invloed van de beoogde ontwikkeling op de das beoordeeld. Middels een zorgvuldige inpassing van de ontwikkelingen, kunnen conflicten met de Flora- en faunawet worden vermeden. Een ter zake kundige moet beoordelen of deze inpassing en de uitvoering van de werkzaamheden aan de gestelde voorwaarden voldoen. Indien niet kan worden voldaan aan deze voorwaarden, dient een ontheffing te worden aangevraagd voor het verstoren en/of vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soort.
Uitgangspunt bij de inrichtingsplannen is conflicten met de Flora- en faunawet te vermijden, zodat de aanvraag van een ontheffing niet nodig is.
Conclusies m.b.t. beschermde soorten
In onderstaande situaties dient nader onderzoek plaats te vinden ten aanzien van de aanwezigheid van een aantal soorten om te bepalen hoe de realisatie van de natuurbegraafplaats zich verhoud tot de Flora- en faunawet.
Ten aanzien van das dienen middels een zorgvuldige inpassing van de ontwikkelingen, conflicten met de Flora- en faunawet worden vermeden (zie paragraaf 4.2.9 van het ecologisch rapport). Een ter zake kundige moet beoordelen of deze inpassing en de uitvoering van de werkzaamheden aan de gestelde voorwaarden voldoen. Indien niet kan worden voldaan aan deze voorwaarden, dient een ontheffing te worden aangevraagd voor het verstoren en/of vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soort. Omdat bij een zwaar beschermde soort als de das een alternatievenafweging moet worden gemaakt, kan het verkrijgen van een ontheffing moeilijk zijn.
Uitgangspunt is door een zorgvuldige inrichting van het plangebied conflicten met de Flora- en faunawet te voorkomen, zodat ontheffing niet nodig is.
De plannen veroorzaken geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van overige soort(groep)en, mits wordt voldaan aan de voorwaarde dat broedende vogels en hun nesten niet worden verstoord (zie paragraaf 4.2.6 van het ecologisch rapport).
Ondanks de mogelijke noodzakelijke aanvullende onderzoeken, de (mogelijke) aanwezigheid van wettelijk beschermde natuurwaarden en mogelijke vervolgstappen volgens de ecologische wet- en regelgeving, wordt de kans op onoverkomelijke bezwaren vanuit deze wet- en regelgeving gering geacht, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden (zie paragraaf 5.2). Op basis hiervan kunnen de bestemmingen en planregels in het nieuwe bestemmingsplan worden vastgesteld.
Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk. Tevens dienen de mogelijkheden en kosten om eventuele beperkingen door middel van actief bodembeheer weg te nemen te worden aangegeven.
historie
Het plangebied is bestemd als bos en was tot voor kort in gebruik als productiebos voor Europees hardhout. Daarvoor is het in gebruik geweest als agrarisch gebied. Vanuit het gebruik in het verleden is geen verdenking van bodemverontreiniging.
Om inzicht te krijgen in de bodemkwaliteit is het bodemloket van de provincie Fryslân geraadpleegd. Hieruit blijkt dat binnen het plangebied enkele gedempte watergangen zijn gesitueerd. Onderzoek naar de bodemkwaliteit ter plaatse is niet bekend. Aangezien de gedempte watergangen voor zover bekend gedempt zijn met gebiedseigen grond, wordt geen bodemverontreiniging ter plaatse verwacht. Er kan dan ook gesteld worden dat sprake is van een onverdachte locatie ten aanzien van bodemverontreiniging.
kaartbeeld bodemloket (bron: http://www.fryslan.nl/bodemloket)
Effect van natuurbegraven op de bodem
Uit het Alterra-rapport 'Terug naar de Natuur' uit 2009 blijkt dat het vergaan van het dode lichaam geen significant effect op de bodem en het bodemleven veroorzaakt. In dit rapport is een aantal theoretische studies beschreven waarin effecten van metalen, eutrofieërende stoffen, organische zuren en afbraakproducten, medische stoffen en stoffen als kwik op afzonderlijke milieuonderdelen onderzocht zijn. Het begraven zal niet leiden tot overschrijdingen van de milieunormen voor de bodem.
De Wet op de lijkbezorging voorziet afdoende in maatregelen om significante milieueffecten te voorkomen of te beperken. De Wet op de lijkbezorging is afgestemd op reguliere vormen van begraven.
Bij natuurbegraven wordt uitgegaan van een veel lagere grafdichtheid. Verder zal bij het natuurbegraven alleen gebruik worden gemaakt van makkelijk afbreekbare en niet schadelijke materialen voor de kist/het omhulsel. Effecten op de bodem zullen daarom verwaarloosbaar zijn.
In het kader van het bestemmingsplan is van belang in hoeverre de actuele bodemkwaliteit in overeenstemming is met de (beoogde) functie van een perceel. Gezien het actuele en voormalige gebruik van het terrein en het feit dat het perceel kan worden aangemerkt als een onverdachte locatie kan gesteld worden dat hieraan wordt voldaan. Het effect van natuurbegraven op de bodem is verwaarloosbaar. Gesteld kan worden dat het aspect 'bodem' dan ook geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggend wijzigingsplan. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat ten aanzien van hergebruik en toepassing van grondstromen de regelgeving in het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is, zoals nader uitgewerkt in het gemeentelijk bodembeheerplan.
Op het gebied van cultuurhistorie is met name de ontwikkeling van het landschap van belang. Door een samenspel van natuurlijke factoren en menselijk handelen is het landschap geworden zoals het nu is. In hoofdstuk 2.1 (Ontstaansgeschiedenis) en 4.2.1 (Landschapsbeleidsplan Zuidoost Friesland) is dit behandeld. De onderhavige ontwikkeling voegt zich binnen deze landschappelijke structuur. Bij de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats zijn geen cultuurhistorische waarden in het geding.
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.
Gemeenten zijn verplicht om bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologie waarden in de bodem.
Hiervoor is de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) een bruikbaar instrument. Op deze kaart is voor de hele provincie aangegeven wat de verwachtingswaarde is op het aantreffen van archeologische resten. Hieraan zijn adviezen gekoppeld over hoe om te gaan met deze waarden.
Omdat deze plannen met bodemverstorende ingrepen gepaard gaan, is er een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk. Daarom is archeologisch onderzoek uitgevoerd conform de Wet op de archeologische monumentenzorg (Archeologisch bureau- en booronderzoek Natuurbegraafplaats Nieuwehorne bij Heerenveen, MUG ingenieursbureau, 16-01-2014). Het onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en een verkennend en karterend booronderzoek voor een groot deel van het plangebied.
bureauonderzoek
Het onderzoeksgebied is in gebruik als productiebos. In het verleden was het eveneens bebost en was een deel ervan in gebruik als bouw- of grasland. Op de historische kaarten is geen bebouwing aanwezig. Het gebied ligt op een dekzandrug met podzolbodems. Op basis van het bureau onderzoek heeft het plangebied daarom een hoge verwachting voor het aantreffen van resten uit met name de prehistorie. Deze verwachting komt overeen met de verwachting op basis van de Friese archeologische monumentenkaart extra (FAMKE).
booronderzoek
De bodemopbouw in het onderzoeksgebied bestaat uit bosgrond gevolgd door dekzand (en in enkele gevallen keizand of keileem). In enkele boringen is sprake van een omgewerkte toplaag en in enkele boringen komt veen voor. Verspreid over het onderzoeksgebied komt in het dekzand een podzol B-horizont voor en in één boring tevens een podzol E-horizont. In de overige boringen is de top van het dekzand opgenomen in het humeuze pakket bosgrond en is geen sprake meer van een podzolbodem. Aangezien in hetzelfde deel van het onderzoeksgebied wel podzolgronden voorkomen, is het waarschijnlijk dat ook hier oorspronkelijk een podzolbodem aanwezig was.
Bij alle boringen met een intacte podzolbodem is de bovenste 25 cm van het dekzand bemonsterd. De boormonsters zijn gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 4 mm. De zeefresiduen zijn gecontroleerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals aardewerkscherven, vuursteen, bot, houtskool, fosfaat, verbrand leem en natuursteen. In de boormonsters zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Ook tijdens de oppervlaktekartering zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Op basis van bovenstaande onderzoeksresultaten worden in het onderzoeksgebied geen vindplaatsen verwacht. Daarom wordt in het onderzoek geen vervolgonderzoek aanbevolen.
zuidoostelijk terreindeel
Een gedeelte in de zuidoostelijke hoek van de beoogde natuurbegraafplaats is niet meegenomen in het booronderzoek. Op basis van de nu beschikbare gegevens acht de gemeente Heerenveen het niet noodzakelijk voor dit terreindeel nader booronderzoek te laten verrichten.
Uit het archeologisch rapport blijkt dat in het onderzochte terreindeel geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. De archeologische verwachting voor het onderzochte terreindeel moet daarom bijgesteld moet worden naar een lage verwachting (zie hoofdstuk 2.2.3 van het archeologisch rapport). De situatie in het zuidoostelijk deel is zeer vergelijkbaar. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat voor de zuidoostelijke hoek een andere archeologische verwachting is dan in het onderzochte terreindeel.
Ook bij diverse archeologische onderzoeken in de omgeving (binnen een straal van 500m) van het plangebied zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen (ze hoofdstuk 2.1.2 van het archeologisch rapport). De archeologische verwachting in de FAMKE is voor deze omgeving overschat.
FAMKE geeft een verwachting aan van archeologische waarden uit met name de prehistorie. De occupatie van het gebied begint eigenlijk later dan de periode waarvoor de archeologische verwachting is aangegeven. Occupatie van het gebied vindt plaats vanaf de 13e eeuw, wanneer de omgeving vanuit de hoger gelegen dekzandruggen in cultuur worden gebracht.
Er is daarom geen aanleiding om voor het zuidoostelijke deel van het terrein nog nader boroonderzoek te doen naar mogelijke archeologische waarden.
De aspecten archeologie en cultuurhistiorie staan de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering.
Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur/stof/geluid/gevaar) van een scala aan bedrijfsactiviteiten.
In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijfsactiviteit inpasbaar is in de omgeving.
De omgeving is in te delen als rustig buitengebied. Een (reguliere) begraafplaats is ingedeeld in categorie 1. In deze situatie geldt een richtafstand van 10 meter, te meten tussen de grens van de bestemming voor de begraafplaats en de dichtsbijzijnde gevel van een woning.
Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Aangezien een natuurbegraafplaats veel extensiever is dan een reguliere begraafplaats is er zeker sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het aspect milieuzonering staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.
Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarden en grenswaarden voor een aantal luchtvervuilende stoffen.
Wet ruimtelijke ordening
Ruimtelijke plannen die procedures doorlopen conform de Wet op de ruimtelijke ordeningen dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen die afgewogen dient te worden. De luchtkwaliteit moet geschikt zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie en te bepalen of de mate van blootstelling acceptabel is.
Wet milieubeheer
Voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. Deze Wet, onderdeel van de Wet milieubeheer, is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate (nibm) en de Regeling niet in betekenende mate (nibm). In het Besluit niet in betekenende mate is vastgelegd dat wanneer een ontwikkeling niet meer bijdraagt dan 3% aan de grenswaarde, deze niet hoeft getoetst te worden aan de wettelijke grenswaarden. Doorvertaald betekent dit, dat meer dan 1,2 microgram per m3 wordt aangemerkt als in betekenende mate. In de Regeling niet in betekenende mate is dit doorvertaald naar 1.500 woningen.
Luchtkwaliteit stikstofdioxide
Uit de monitoringronde 2011 van het Frysk Miljeuprogramma 2011-2014 blijkt dat overal in Fryslân de luchtkwaliteit voldoet aan de wettelijke normen voor stikstofdioxide. Op basis van scenarioberekeningen worden er tot 2020 geen nieuwe knelpunten door stikstofdioxide verwacht. De gehalten aan stikstofdioxide in de lucht nemen langzaam af. Dat betekent dat in 2011 Fryslân volledig aan de wettelijke doelen voor stikstofdioxide voldoet en dat dit naar grote waarschijnlijkheid ook voor de komende jaren zo zal blijven.
Luchtkwaliteit fijn stof
Uit de monitoringronde 2011 van het Frysk Miljeuprogramma 2011-2014 blijkt verder dat overal in Fryslân de luchtkwaliteit voldoet aan de wettelijke normen voor fijn stof. Er zijn geen grote veranderingen te verwachten maar het is onduidelijk wat de lange termijn ontwikkeling is voor de gehalten aan fijn stof in de lucht in Fryslân. Op basis van scenarioberekeningen worden er tot 2020 in elk geval geen nieuwe knelpunten door fijn stof verwacht.
Bijdrage van de beoogde ontwikkeling
Op basis van de beschikbare capaciteit en de geschatte benutting ervan in de tijd zal er gemiddeld één begrafenis per twee weken zijn. Uitgaande van 15 à 30 auto's per begrafenis zijn 30 à 60 autobewegingen (aankomst en vertrek) te verwachten op één dag in de twee weken.
Deze zeer geringe toename van het aantal verkeersbewegingen zal geen betekenis hebben voor de luchtkwaliteit ter plekke.
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
In de Wet geluidhinder zijn geluidhindernormen voor toelaatbare equivalente geluidsniveaus opgenomen. De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidszone van een weg. Een geluidszone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een weg waarbinnen de geluidhindernormen van de Wet geluidhinder van toepassing zijn.
Een natuurbegraafplaats zelf is niet 'geluidgevoelig' in de zin van de Wet Geluidhinder. Gezien het extensieve gebruik en de geringe verkeersintensiteiten is geen geluidhinder voor de omgeving te verwachten.
Het aspect geluid staat de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats niet in de weg.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vormen de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving het beleidskader. Dit pakket van wet- en regelgeving zal worden geactualiseerd vanwege de introductie van het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Basisnet wordt 1 januari 2014 van kracht. Dit beleid is nog niet van kracht. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
Op de risicokaart worden in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aangeduid. De groene icoontjes duiden op zogenaamde 'kwetsbare objecten' in de linbebouwing (waaronder de plaatselijke basisschool.
kaartbeeld risicokaart (bron: http://nederland.risicokaart.nl/)
In de omgeving zijn geen relevante risicobronnen aanwezig. De ontwikkeling van een natuurbegraafplaats zal niet leiden tot het ontstaan van een plaatsgebonden risico of een verhoging van het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van kabels en leidingen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's. In het plangebied zijn geen relevante kabels of leidingen aanwezig.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze wet is de opvolger van de oude WRO (Wet op de Ruimtelijke Ordening) die uit 1965 stamt. In de Wro heeft de vernieuwing van het ruimtelijke instrumentarium en de nieuwe rolverdeling tussen Rijk, provincie en gemeente gestalte gekregen. Snelle en overzichtelijke procedures, duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden alsmede transparantie in beleid en in normstelling zijn belangrijke basisprincipes van de nieuwe Wro.
Een belangrijk onderdeel van de nieuwe wet is de digitalisering van ruimtelijke plannen. Vanaf 1 januari 2010 is het verplicht alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal te ontwerpen en vast te stellen. Van de digitale plannen wordt tevens een analoge (papieren) versie vastgesteld. Beide versies zijn formeel rechtsgeldig. Alleen in het geval dat het digitale en analoge plan aanleiding geven tot een verschillende uitleg, dan is het digitale bestemmingsplan doorslaggevend.
Bestemmingsplannen behoren op grond van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening eens in de 10 jaar te worden geactualiseerd. Nieuwe bestemmingsplannen dienen bovendien met toepassing van de wettelijk verplichte Standaard Voorschriften Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Deze standaarden zijn met een ministeriële regeling gekoppeld aan de Wro. Toepassing van de SVBP 2012 zorgt er voor dat nieuwe bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat er een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen om een bouwvergunning alsmede de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De regels zijn gekoppeld aan de verbeelding. Deze vormen het juridische bindend deel van het bestemmingsplan.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende digitale verbeelding of de analoge verbeelding (papieren plankaart) waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.
In deze paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
Begrippen (artikel 1)
Dit artikel bevat definities van begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor worden verschillen van mening over de wijze waarop de begrippen moeten worden geïnterpreteerd zoveel mogelijk voorkomen. De begripsbepalingen staan op alfabetische volgorde. Van enkele in het ons land veel voorkomende begrippen, zijn de wettelijk in de SVBP 2012 voorgeschreven defintiebepalingen gebruikt.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten. Met dit artikel wordt verschil van mening over de wijze waarop wordt gemeten zoveel mogelijk voorkomen. Ook hier geldt dat enkele bepalingen wettelijk voorgeschreven zijn op grond van de SVBP 2012.
Natuur-natuurbegraafplaats (artikel 3)
Hoofdstuk 2 bevat de juridische beheersregeling voor de natuurbegraafplaats. Bij de indeling van deze is de volgende volgorde aangehouden.
In de bestemmingsomschrijving is opgenomen voor welke functies de gronden gebruikt mogen worden. Deze opsomming bestaat uit de functies die op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' waren toegestaan en anderzijds en waar enkele functies uit hoofde van de natuurbegraafplaats aan zijn toegevoegd. Dat betreft allereerst de natuurbegraafplaats met de daarbij behorende gebouwen en overkappingen. Daarbij is expliciet en limitatief aangegeven waar deze bebouwing voor mag worden gebruikt: ceremoniële functies en beheer en onderhoud. Daarbij is een zone langs de oostrand van het terrein vrijgehouden van de functie natuurbegraafplaats. Dit komt tot uitdrukking in de opname op de verbeelding van de aanduiding 'begraafplaats'.
Uit ecologisch onderzoek is naar voren gekomen dat in het plangebied twee dassenburchten aanwezig zijn. Deze worden in de bestemmingsregeling beschermd door een specifieke aanduiding 'natuurwaarden'. Deze gebieden vallen niet onder de aanduiding 'natuurbegraafplaats'. Deze dassenburchten blijven daarmee ook buiten de natuurbegraafplaats.
De toegangsweg is georiënteerd aan de noordzijde van het plangebied. Daar is de aanduiding 'verkeer' opgenomen.
In het bestemmingsplan is gekozen voor een flexibele opzet. De maximale afmetingen van de bebouwing is vastgelegd op 200m2, een goothoogte van 4 m en een bouwhoogte van 8 m. Er is echter een ruim bouwvlak opgenomen, zodat in de exacte plaats van de bebouwing kan worden geschoven.
Binnen de bestemming is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen om te voorkomen dat aan de bestaande natuurwaarden een onevenredige afbreuk wordt gedaan. Dit stelsel houdt in dat bepaalde werkzaamheden alleen zijn toegestaan na een voorafgaande belangenafweging. Wel is hierbij een ondergrens opgenomen. Deze ondergrens is zo gekozen dat voor 'normale' beheerswerkzaamheden in het kader van de natuurbegraafplaats geen omgevingsvergunning nodig is. Deze uitzonderingen gelden niet op gronden ter plaatse van de dassenburchten. Deze maken namelijk geen deel uit van de natuurbegraafplaats.
De bestemming bevat ook enkele regels ten aanzien van het gebruik van de gronden. Deze regels zijn er onder andere op gericht om het natuurlijke karakter van het gebied te behouden. Daarom is in deze regels de maximale oppervlakte van parkeerterrein gelimiteerd op 1.000m2.
Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels.
Anti-dubbeltelbepaling (artikel 4)
Deze regeling, waarvan de tekst overeenkomstig de landelijk vastgestelde standaard is bepaald, is bedoeld om aan te geven dat een eenmaal verleende afwijking niet nog een keer kan worden toegepast.
Algemene bouwregels (artikel 5)
In dit artikel is aangegeven dat bestemmings- en/of bouwgrenzen van gebouwen mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwonderdelen. Aangegeven is om welke ondergeschikte bouwdelen het gaat en welke maximale overschrijding is toegestaan. Deze zijn vooral van belang bij erkers, entreepartijen e.d.
Algemene gebruiksregels (artikel 6)
In artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is bepaald dat verboden is de gronden en bouwwerken te gebruiken strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend. Artikel 6 van de regels geeft daar een andere invulling
aan door te bepalen wanneer daar in ieder geval sprake van is.
Hoofdstuk 4 tot slot geeft een regeling voor het overgangsrecht en de zogenoemde slotregel.
Overgangsrecht (artikel 7)
In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomstig met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. De regeling is overgenomen uit de standaardbepaling in het Bro. Artikel 3.2.1 Bro stelt regels voor bouwovergangsrecht, artikel 3.2.2 stelt regels voor gebruiksovergangsrecht.
Slotregels (artikel 8)
Dit laatste artikel van de planregels bepaalt op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
In de voorbereidingen voor de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats zijn in samenspraak tussen de gemeente Heerenveen, de initiatiefnemer en Vollmer & Partners de omwonenden benaderd en is de betekenis van een natuurbegraafplaats toegelicht. Dit traject heeft geleid tot een overwegend positieve houding van de omgeving.
Overeenkomstig de inspraakverordening van de gemeente is besloten om, alvorens de formele vaststellingsprocedure van dit bestemmingsplan in gang te zetten, eerst de gelegenheid voor inspraak te bieden.
Het digitale (voorontwerp-)bestemmingsplan is vanaf 1 mei 2014 dgitaal beschikbaar gesteld via de website www.ruimtelijkeplannen.nl en kon op deze wijze worden ingezien. De analoge (papieren) versie van bestemmingsplan is voor een periode van zes weken ter inzage gelegd op het gemeentehuis en in het dorpshuis van Nieuwehorne.
Dit is aangekondigd op de website en in de Heerenveense Courant van 30 april 2014. Daarbij is ook mededeling gedaan van de mogelijkheid om vanaf 1 mei gedurende een periode van zes weken schriftelijk of per e-mail een inspraakreactie kenbaar te maken. De direct aanwonenden zijn per brief geïnformeerd.
Tevens zijn het college van Gedeputeerde Staten en het Wetterskip overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening op 23 mei 2014 per e-mail geattendeerd op het voorontwerp-bestemmingsplan. Deze instanties zijn door de gemeente in de gelegenheid gesteld om ten aanzien van dit bestemmingsplan een overlegreactie kenbaar te maken.
Naar aanleiding daarvan is er één inspraakreactie en één overlegreactie ontvangen.
Naar aanleiding daarvan is er één inspraakreactie ontvangen, gedateerd 6 juni en ontvangen op 6 juni (per e-mail) respectievelijk 10 juni (per brief). In deze reactie heeft inspreker aangegeven overwegende bezwaren te hebben tegen het wijzigen van de huidige bestemming "Bos" in de bestemming "Natuurbegraafplaats". Voor inspreker tellen daarbij de volgende aspecten:
Reactie gemeente
Relatie met het landschap
Door initiatiefnemer is aangegeven dat in de plannen uitdrukkelijk aansluiting is gezocht op het bestaande landschap. De natuurbegraafplaats voegt zich in de overgang van gesloten naar open landschap. In § 3.4.1 van de toelichting op het bestemmingsplan wordt daar op ingegaan.
Initiatiefnemer heeft verder aangegeven dat de benodigde ingrepen relatief klein zijn en bovendien aansluiten aan op de bestaande structuren. Zo wordt het bestaande watersysteem als uitgangspunt genomen en tegelijkertijdd fijnmaziger gemaakt om de ontwatering te verbeteren. Dit is een relatief kleine waterhuishoudkundige ingreep die overigens akkoord is bevonden door het waterschap. Ook wordt het bestaande bos als basis genomen en gevarieerder gemaakt.
Een groot deel van de bomen op het terrein zijn Robinia's. In de huidige situatie is de grondwaterstand te hoog voor een optimale groei en ontwikkeling van deze boom. De voorgestelde maatregelen voor een betere ontwatering zijn dus eerder gunstiger dan ongunstiger voor de bestaande bomen. De gedeeltelijke ophoging zal plaatsvinden tussen de te handhaven bomen. Daar waar ophoging zal plaatsvinden, wordt het bomenbestand aangevuld met andere soorten. Op deze wijze ontstaat er een gevarieerder bos. De ingrepen liggen in het verlengde van de bestaande landschappelijke structuur. De ingrepen hebben geen negatieve gevolgen voor de omgeving. Op de bestaande locatie biedt de aanleg juist een kans om het bestaande verwilderde bos te verbeteren. Het is daarom een geschikte plek en het is niet noodzakelijk alternatieve locaties te onderzoeken.
Gelet op de relatief kleinschalige ingrepen die bovendien niet nadelig zijn voor het bestaande bos, kan naar de mening van het gemeentebestuur niet gesteld worden dat deze plek vanuit ruimtelijke overwegingen niet geschikt is voor een natuurbegraafplaats. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de mate waarin wordt aansloten bij de beoogde sfeer van de natuurbegraafplaats vooral ter beoordeling staat van initiatiefnemer. De gemeente ziet in het voornemen van initiatiefnemer geen argumenten waarom van een natuurbegraafplaats geen sprake zou kunnen zijn.
Ecologie
Natuurbegraven is een zeer extensieve vorm van begraven die zich door zijn aard goed verhoudt tot ecologische waarden. Voor deze locatie is gericht onderzoek gedaan naar de ecologische waarden. Daarbij is aangetoond dat in deze specifieke situatie de aanleg van een natuurbegraafplaats mogelijk is zonder afbreuk te doen aan de ecologische waarden van het terrein. In dat verband wordt verwezen naar het ecologisch rapport. Hierin wordt aangegeven dat door een zorgvuldige inpassing conflicten met de Flora- en faunawet kunnen worden vermeden 1. Op planologisch niveau is daarmee voldoende aangetoond dat het aspect ecologie, waaronder het leefgebied van de das, de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
In het bestemmingsplan wordt een zone rondom de burchten vrijgehouden van begraven. Ook in de rest van het plangebied zal bij de inrichting rekening worden gehouden met de aanwezigheid van dassen. In het ecologisch rapport is aangegeven dat de ingrepen in het terrein zich goed kunnen verhouden tot de das. Naar verwachting past de das de wissels aan naar de nieuwe situatie en blijft het foerageergebied in de omgeving toegankelijk.
Inspreker vraagt zich af of dassen de graven met rust zullen laten. Bij de aanleg van een natuurbegraafplaats in de provincie Noord-Brabant heeft de Stichting Das en Boom aangegeven dat de das niet op zoek gaat naar een stoffelijk overschot. Dit heeft te maken met zijn voedselpatroon. De graven liggen bovendien op een dusdanige diepte dat deze niet door een das kunnen worden opgegraven door te woelen. Daarbij zijn er in Nederland op andere begraafplaatsen geen gevallen bekend van dassen of andere fauna die graven hebben blootgelegd.
Bodem
Uit het archeologisch rapport blijkt dat de grond overwegend bestaat uit matig fijn zand. Dit is geschikt om in te begraven. Van belang is een voldoende toetreding van zuurstof voor de ontbinding van lichamen. De aanwezige grondsoort is hiervoor geschikt. Overigens stelt de wet c.q. het besluit op de lijkbezorging geen eisen aan de grondsoort/bodemopbouw. Wel dient er volgens de wet c.q. het besluit op de lijkbezorging voldoende ontwateringsdiepte te zijn. Hiervoor wordt gezorgd in de inrichtingsplannen.
Vegetatie
Bestaand bos leent zich goed als 'natuurlijke drager' voor een natuurbegraafplaats. De onderbegroeiing zal in positieve zin gewijzigd worden, waarbij de brandnetels die nu dominant aanwezig zijn, voor een groot deel uit het beeld zullen verdwijnen. Dit komt in de eerste plaats door de verandering in de beplanting (Robinias slaan stikstof op in de bodem, wat het woekeren van brandnetels in de hand werkt), een beheer dat intensiever is dan in het geval van regulier natuurbeheer, het grondverzet waarbij armere gronden naar boven zullen worden gebracht. De beheersing van onderbegroeiing is overigens een beheerskwestie die planologisch niet relevant is.
Afscherming
Het is niet helemaal duidelijk wat inspreker hiermee bedoelt. Inspreker noemt ergens het graven van grotere 'afscheidingssloten'. Hier is geen sprake van. De sloten langs de randen blijven ongemoeid. Op het terrein zelf wordt de waterstructuur fijnmaziger gemaakt. Het begraven vindt plaats in het bestaande, te verbeteren, bos en heeft nauwelijks invloed op de omgeving.
afbakening begrip 'natuurbegraafplaats'
Onder de natuurbestemming, zie planregels, artikel 3.1, wordt in hoofdzaak bos verstaan. Om echter nadrukkelijker tot uitdrukking dat om een natuurbegraafplaats gaat, wordt de omschrijving van het begrip 'natuurbegraafplaats' in artikel 1 van de regels van het bestemmingsplan als volgt gewijzigd.
terrein dat deel uitmaakt van een natuurgebied waar lichamen en/of urnen worden begraven waarbij (zo veel mogelijk) gebruik wordt gemaakt van onbehandelde en/of onbewerkte natuurlijke materialen en waarbij het aantal graven gemiddeld niet meer bedraagt dan 100 graven per hectare en in totaal niet meer dan 1200 graven omvat, waarbij het aantal graven waarin urnen zijn begraven daarbij niet meegeteld;
ontsluiting 8e wijk
In paragraaf 4.5.3 van de toelichting wordt ingegaan op de toename van de verkeersbewegingen. Kortheidshalve wordt daar naar verwezen.
Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro
College van Gedeputeerde Staten van Fryslân
Gedeputeerde Staten hebben gereageerd per brief van 24 juni 2014. Daarin hebben GS aangegeven dat zij begraafplaatsen in overwegende mate zien als stedelijke functie en dat in het landelijke gebied in beginsel geen nieuwe stedelijke functies mogen worden gevestigd. Voor natuurbegraafplaatsen kan daarop een uitzondering worden gemaakt, maar daarbij geldt wel als uitgangspunt dat het terrein geheel natuur blijft en dat er geen gebouwen worden gebouwd. In het bestemmingsplan is echter de mogelijkheid opgenomen voor een ceremoniële functie van ten hoogste 200m2. Gedeputeerde Staten zien dat niet als passend onderdeel dat naar aard en gebruik bij een natuurbegraafplaats hoort, te meer daar de (meeste) bestaande natuurbegraafplaatsen daar niet over beschikken. (categorie 2)
Reactie gemeente
De regels van het bestemmingsplan bieden weliswaar ruimte voor het oprichten van gebouwen en overkappingen, maar initiatiefnemer is niet voornemers om ten behoeve van een ceremoniële ruimte een gebouw op te richten. Initiatiefnemer is echter wel voornemens om ten behoeve van bezoekers een sanitaire voorziening te realiseren alsmede opberggelegenheid voor gereedschappen. Ook is initiatiefnemer voornemens een overkapping als ceremoniële ruimte op te richten. Omdat ook dit geen gebouw is, is de gemeente met Gedeputeerde Staten van mening dat de ruimte voor het oprichten van gebouwen onnodig ruim is. Dit kan worden teruggebracht tot 2,5 m2. Verder is gelet op het provinciale standpunt de maximale oppervlakte aan overkappingen teruggebracht tot 100m2.
Wetterskip Fryslân
Het Wetterskip heeft gereageerd per e-mail van 16 juni 2014. Daarin heeft het Wetterskip aangegeven dat het plan akkoord is en dat de wateraspecten zijn meegenomen in het plan. Wel zijn de beleidsuitgangspunten gedateerd en daarom is ter informatie de leidraad Watertoets toe met daar o.a. opgenomen de beleidsuitgangspunten meegestuurd.
Reactie gemeente
Gelet op de strekking van deze overlegreactie behoeft deze geen inhoudelijke reactie. Wel zal voorzover nodig de toelichting van het bestemmingsplan worden aangepast aan de actuele beleidsuitgangspunten.
De ontwikkeling van de natuurbegraafplaats betreft een particulier initiatief. De betreffende locatie is particulier eigendom. De met deze ontwikkeling samenhangende kosten komen ten laste van de initiatiefnemer. Er worden geen aanpassingen, kosten en dergelijke ten gevolge van de realisatie van de voorgestelde wijziging in het openbaar gebied gemaakt. Dit houdt in dat een exploitatieplan niet noodzakelijk is en er voor de gemeente geen financiële gevolgen zijn. Met de initiatiefnemer van het plan is een planschadeverhaalovereenkomst gesloten.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling mag worden verwacht dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.