Artikel 2: Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:- de dakhelling
- de goothoogte van een bouwwerk
- de bouwhoogte van een bouwwerk
- de oppervlakte van een bouwwerk:
- de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens van een bouwperceel :
- de horizontale diepte van een gebouw:
- de breedte van een gebouw:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard, tot maximaal 0,5 meter, buiten be- schouwing blijven;
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijden van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren).
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijden van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren).
Bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffen de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (oppervlakten) en inhouden van gebouwen, termen, definities en bepalingsmethoden) bepalend.