Plan: | Buitengebied 2013 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0070.BPBUITENGEBIED2013-VAS2 |
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor geurhinder van veehouderijen die milieuvergunningplichting zijn. Uitgangspunt van de wet is dat aan de ene kant de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijsector niet in gevaar komen, maar ook dat woningen en recreatiewoningen optimaal tegen geurhinder worden beschermd.
In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Deze normen zijn uitgedrukt in odeur units per kubieke meter. Belangrijke inhoudelijke wijziging in de wet is dat onderscheid wordt gemaakt tussen maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en concentratie en niet-concentratiegebieden. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, zoals koeien, schapen en paarden, gelden vaste afstanden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en daarbuiten. Gemeenten kunnen bij verordening afwijken van de geurnormen en vaste afstanden uit de wet. Hiervoor geldt een in de wet vastgelegde bandbreedte. De gemeente Franekeradeel heeft eigen geurbeleid.
De Wet geurhinder en veehouderij regelt ook hoe om te gaan met voormalige agrarische bedrijfswoningen. Als een agrarisch bedrijf wordt beëindigd en een nieuwe bestemming krijgt dan zal voor het voormalige agrarische bedrijf de regeling gelden van een agrarisch bedrijf. Zo kan een voormalig agrarisch bedrijf de overgebleven agrarische bedrijven in de omgeving niet beperken in de bedrijfsvoering.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. Dit betekent dat de meeste dierhouderijen niet meer omgevingsvergunningplichtig worden. Alleen bepaalde intensieve veehouderijen blijven vergunningsplichtig.
De geurhinderregeling voor dierhouderijen is afgestemd op die uit de Wgv. Dit betekent concreet dat de “entree-eisen” om onder de algemene regeling te vallen zijn komen te vervallen. Of een dierhouderij wel of niet vergunningplichtig is hangt dan niet meer af van de afstanden tot bepaalde globaal omschreven objecten. Dit betekent concreet dat geen rekening meer hoeft te worden gehouden met de vaste geurhinderafstanden van veehouderijinrichtingen als geheel tot woningen en andere geurgevoelige objecten (en omgekeerd). Wat wel blijft zijn de aan te houden afstanden tot individuele stallen. Dan geldt dus niet meer de afstand vanaf de inrichtingsgrens maar vanaf het emissiepunt. En dat ligt meestal verder af van woningen.
Een dierhouderij, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (zoals melkrundvee- of de paardenhouderij) moet straks in principe voldoen aan een afstand van 100 meter (vanaf het emissiepunt) als het geurgevoelig object is gelegen binnen de bebouwde kom en 50 meter als het geurgevoelig object is gelegen buiten de bebouwde kom.
Wet ammoniak en veehouderij
Veehouderijen in de omgeving van natuurgebieden kunnen als gevolg van stikstofdepositie leiden tot verzuring en vermesting van deze gebieden. Vooral de stof ammoniak (NH3) speelt hierbij een belangrijke rol. Op veehouderijen is zodoende de Wet ammoniak en veehouderij van toepassing. De wet vormt het toetsingskader bij het aanvragen of wijzigen van een milieuvergunning. Belangrijk onderdeel van de wet is dat in een zone van 250 meter rondom zeer kwetsbare gebieden in beginsel geen uitbreiding of oprichting van veehouderijen mogelijk is. Zeer kwetsbare gebieden worden aangewezen door Provinciale Staten.
Daarnaast kan het aspect ammoniak een rol spelen bij gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Bij gebieden waarvoor significante negatieve effecten zijn te verwachten moet een passende beoordeling worden gemaakt.
Geurhinder en veehouderij
De in het plangebied voorkomende agrarische bedrijven worden in principe in de huidige vorm vastgelegd.
De Wet geurhinder en veehouderij bepaalt voor een groot deel samen met het Bestemmingsplan de ontwikkelingsruimte voor agrarische bedrijven. De wet hanteert als uitgangspunt dat voor melkveehouderijen die binnen de bebouwde kom liggen er minimaal een afstand van 100 meter moet zijn vanaf de buitenzijde van het dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object. Voor veehouderijen buiten de bebouwde kom is deze afstand minimaal 50 meter. Als de afstand kleiner is dan blijft vergunningverlening nog steeds mogelijk zolang de afstanden niet nog kleiner worden of de veestapel niet groter wordt. Zodra er een uitbreiding van de stal nodig is en het aantal dieren toeneemt dan kan dat niet en moet de milieuvergunning worden geweigerd. Door deze regelgeving was sprake van ‘het op slot zetten’ van een aantal veehouderijbedrijven in de gemeente Franekeradeel. Daarom heeft de gemeenteraad een verordening vastgesteld die specifiek voor deze bedrijven afwijkende afstandseisen regelt. De wettelijke afstanden voor de geïnventariseerde bedrijven zijn gehalveerd tot 50 meter binnen de bebouwde kom en 25 meter buiten de bebouwde kom. De verordening geeft de geïnventariseerde veehouderijen nu de mogelijkheid om het bedrijf desgewenst uit te breiden.
Ammoniak en veehouderij
Binnen het plangebied of in de omgeving daarvan komen geen gebieden voor die zijn aangewezen in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij. Bovendien voorziet het bestemmingsplan bij recht niet in uitbreidingsmogelijkheden die kunnen leiden tot een relevante toename van de ammoniakemissie. Ten aanzien van intensieve veehouderijen in het plangebied geldt het uitgangspunt dat de productieomvang gelijk blijft. Uitbreiding van de in het plangebied voorkomende volwaardige bedrijven is via een wijziging mogelijk en van een tweede tak bij een grondgebonden bedrijf via een aparte procedure. Als eis wordt onder meer gesteld dat de uitbreiding mogelijk moet zijn vanuit de milieusituatie.