direct naar inhoud van Artikel 10 Dienstverlening
Plan: Doarpen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0058.BPDRP2009-OH01

Artikel 10 Dienstverlening

 

10. 1.    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Dienstverlening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    gebouwen ten behoeve van:

1.    dienstverlening;

2.    bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;

b.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;

waarbij, indien er sprake is van de ligging in een beschermd dorpsgezicht, het behoud van de in bijlage 4a en 4b aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het betreffende beschermde dorpsgezicht uitgangspunt is;

met de daarbijbehorende:

c.    parkeervoorzieningen;

d.    nutsvoorzieningen;

e.    tuinen, erven en terreinen;

f.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10. 2.    Bouwregels

10. 2. 1. Voor het bouwen van de in artikel 10 lid 10. 1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

a.    een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;

b.    bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;

c.    per bedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;

d.    indien een bedrijfswoning uitpandig wordt gebouwd, gelden voorts de volgende maatvoeringseisen:

1.    de goothoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 3,50 m bedragen;

2.    de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 9,00 m bedragen;

e.    indien in het bouwvlak de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” is aangegeven, mag de bouwhoogte van een gebouw, niet bedoeld uitpandige bedrijfswoningen, ten hoogste de in de aanduiding aangegeven bouwhoogte bedragen;

f.     indien in het bouwvlak de aanduiding “minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)” is aangegeven, mag de minimale en maximale goot- en bouwhoogte en de minimale en maximale dakhelling van een gebouw, niet bedoeld uitpandige bedrijfswoningen, respectievelijk ten minste en hoogste de in de aanduiding aangegeven minimale en maximale goot- en bouwhoogte en dakhelling bedragen.

10. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.    de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dienen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan te worden gebouwd, tenzij de afstand van een bestaande aan- of uitbouw, een bestaand bijgebouw of een bestaande overkapping minder bedraagt dan wel vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning is gebouwd, in welk geval voor de bestaande aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen de bestaande situering geldt;

b.    de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel in de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd;

c.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw mag ten hoogste 75 m² bedragen, met dien verstande dat:

1.    de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50 m² mag bedragen;

2.    indien de bestaande oppervlakte meer bedraagt, de bestaande oppervlakte geldt;

d.    de goothoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag  ten hoogste 3,30 m bedragen;

e.    de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag niet meer bedragen dan:

1.    6,50 m, indien in de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd; en

2.    de bouwhoogte van een punt in een denkbeeldige lijn van 45°, getrokken vanuit een punt op 3,30 m bouwhoogte op de zijdelingse perceelgrens, met dien verstande dat geen deel van de kap zich buiten deze denkbeeldige lijn mag bevinden;

met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping ten minste 1,00 m lager is dan de bedrijfswoning.

10. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw dat het dichtst aan de weg gesitueerd is en het verlengde daarvan, ten hoogste 2,00 mag bedragen;

b.    de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 m bedragen.

10. 3.    Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.    de milieusituatie;

b.    de verkeersveiligheid;

c.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10. 4.    Ontheffing van de bouwregels

10. 4. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

a.    het bepaalde in artikel 10 lid 10. 2. 1 sub a en toestaan dat gebouwen (gedeeltelijk) buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.    er sprake is van een incidentele uitbreiding;

2.    uitsluitend ondergeschikte gebouwen geheel buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;

3.    de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde;

b.    het bepaalde in artikel 10 lid 10. 2. 1 sub a en b en toestaan dat, indien de gronden niet zijn voorzien van de aanduiding “bedrijfswoning”, per bedrijf één bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, mits:

1.    de bouwregels van artikel 10 lid 10. 2. 1 sub d, e en/of f en artikel 10 lid 10. 2. 2 van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat de oppervlakte van een bedrijfswoning ten hoogste 150 m² mag bedragen;

2.    de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde;

3.    de mogelijke toename van woningen in overeenstemming is met het provinciale richtgetal voor woningen dat voor de gemeente Dongeradeel geldt. In het geval dat de woningbouwaantallen worden overschreden, kunnen Burgemeester en Wethouders besluiten hieraan medewerking te verlenen, mits de provincie hiermee instemt;

c.    het bepaalde in artikel 10 lid 10. 2. 1 sub d en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte van uitpandige bedrijfswoningen wordt vergroot tot respectievelijk ten hoogste 6,00 m en 10,00 m;

d.    het bepaalde in artikel 10 lid 10. 2. 2 sub a en toestaan dat een aan- of uitbouw of bijgebouw minder dan 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan wordt gebouwd.

10. 4. 2. De in artikel 10 lid 10. 4. 1 genoemde ontheffingen kunnen uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a.    het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de woonsituatie;

c.    de milieusituatie;

d.    de verkeersveiligheid;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

f.     de in bijlage 4a en 4b aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgebied, indien er sprake is van een beschermd dorpsgezicht.

10. 5.    Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen voor bewoning;

b.    het gebruik van gronden ten behoeve van opslag, voorzover het geen zij- en/of achtererf betreft.